Home | Fonds | Woordenboek | Historisch overzicht | Contact Winkelwagentje: leeg
GRIEKSE CULTUURGESCHIEDENIS


VOORREDE.

Met genoegen ondernam ik nu een groot jaar geleden de herziening van den tweeden druk van BOJESEN's Handboek der Grieksche Antiquiteiten. Ik wist, dat mij een ruime tijd gegund was om daaraan te besteden, en besloot dus om niet alleen de voornaamste nieuwe werken, sedert den vorigen druk van 4849 verschenen, te raadplegen, maar ook de grieksche schrijvers zelve, die voor de antiquiteiten te pas kunnen komen, met het oog steeds op BOJESEN'S Handboek, te doorloopen. 't Gaf mij gelegenheid om mij op nieuw van de deugdelijkheid van dit handboek te overtuigen en om tevens met degelijke nieuwe werken goed kennis te maken, te weten met de sedert dien tijd verschenene stukken van K.F. HERMANN'S Antiquitäten, namelijk het 3de deel, de Privatalterthümer in twee stukken, te Heidelberg in 1850 en 1852 uitgekomen; waarbij een hernieuwd raadplegen van de vorige deelen van dat werk, zoo rijk aan inhoud, vooral dat over de godsdienst der Grieken, niet vruchteloos was; verder met een zeer nauwkeurig, aangenaam geschreven werk van dr. THEOD. FISCHER, Griech. Mythologie und Antiquitäten, Leipzig 1858, derde deel, zijnde een uittreksel uit GROTE'S Griechischer Geschichte; wiens belangrijke denkbeelden in een nieuw leerboek over Gr. Antiquiteiten wel zeer in aanmerking genomen moesten morden. Wat ik daaruit vooral overnam, met wijziging van BOJESEN'S denkbeelden, is met korte woorden: de meer gunstige opvatting van de Grieksche instellingen, die bij BOJESEN wel eens alleen van de schaduwzijde waren voorgesteld, b.v. over het ostracisme, over de maatregelen van CLISTHENES enz., zonder daarom die schaduwzijde weg le laten en dus in de fout van oudere, maar toch anders voortreffelijke schrijvers over die punten uit het einde der vorige eeuw te vervallen, welke meest als lofredenaars der oudheid optraden, die ik overigens echter ook niet verzuimd heb te raadplegen.

Want het zal zich zelfs bij den leerling als eene tegenstijdigheid voordoen, als hij de Grieken aan den eenen kant, vooral de Atheners, om hunne geestesgaven hoort prijzen en aan den anderen kant meerdere hunner instellingen van oorsprong af aan als dwaas of onverstandig ziet voorgedragen. — Daarbij kwam mij ook te baat het degelijke werk van dr. L. Schmitz, Geschiedenis van Griekenland, in 1853 in eene Hollandsche vertaling uitgegeven, dat ook steunt op de werken van GROTE en THIRLWALL. — Maar die wijziging geldt alleen hier en daar de opvatting der oudheid; het geheele zamenstel der zaken bij BOJESEN, deze bewerking deed het mij nog weer duidelijker zien, is regt goed gelukt; zoowel in de keus van hetgeen vermeld, als in de soms nog moeilijker keus van hetgeen in een leerboek verzwegen moest worden. Mogt die goede mening aangaande BOJESEN'S boek vooraf reeds opgewekt worden door de opgave der werken, waaruit hij geput heeft, en die wij, vooral voor meer gevorderde en onderzoeklievende leerlingen, niet ondienstig achten, evenals in de vorige uitgaven, hier op te geven, — als daar zijn, behalve het reeds genoemde werk van K.F. HERMANN, dat van TITTMANN en WACHSMUTH over de antiquiteiten; SCHÖMANN'S Antiquitates; SCHAAFF'S Encyclopaedie; de metrologische onderzoekingen en over het attische zeewezen van BOECKH, en vooral zijne beroemde Staatshaushaltung der Athener, wel niet door BOJESEN daar opgegeven, maar in het boek meermalen aangehaald en veel gebruikt, door mij ook weder geraadpleegd; waarvan voor eeltige jaren een tweede druk verscheen; BECKER'S Charikles; KRAUSE'S Olympia, enz.; en voor de tijdrekening de tijdtafels van CLINTON en SOETBEER; — die meening werd vooral thans weder bij mij bevestigd door de toetsing van het boek aan de oude schrijvers zelve; waartoe ik HOMERUS, de geschiedschrijvers, bepaaldelijk HERODOTUS, THUCYDIDES en XENOPLION, ook in zijne andere schriften, en de redenaars inzonderheid, alsmede hier en daar ARISTOPHANES doorliep. Menig punt, dat ik onder het lezen ter latere inlassching aanteekende, vond ik verderop door BOJESEN kort en juist uitgedrukt; hetgeen mij te meer aanmoedigde om aan een werk, dat den toets zoo goed door kan staan, die moeite verder te besteden, en uit de oude schrijvers, als uit het leven der oudheid zelve bij te brengen, wat ik hier gepast rekende, en wel, zooveel dat kon, met de zegswijzen der Grieken, gedachtig aan NIEBÜR'S gezegde, dat men de kennis van de antiquiteiten, evenmin als die der botanie, alleen uit leerboeken, maar ook van de bloemrijke velden der oude schrijvers moet opzamelen. Die lezing der beste voortbrengselen. uit Griekenland met een bepaald doel was niet alleen aangenaam, maar gaf ook aanleiding tot menige aanvulling of bepaaldere uitdrukking, daar men toch eene zaak dikwijls met even weinig woorden naauwkeurig kan zeggen, als er eene onbepaalde opgave van doen, hoedanige in een leerboek niet wenschelijk zijn. Evenzoo gaf mij die lezing enkele voorbeelden aan, wier herinnering den leerling aangenaam en nuttig kan zijn, b.v. bij de plegtige begrafenis der gesneuvelden voor het vaderland, die welke bij THUCYDIDES met de lijkrede van PERICLES voorkomt. Zulke plaatsen, die de nalezing verdienen, zijn daarom ook naauwkeurig aangeduid. — het boek heeft zoodoende overal meer of min verandering of aanvulling bekomen, grootere veranderingen in de gedeelten over de godsdienst, de staatsinrigting inzonderheid die der Atheners; ook het krijgswezen heeft uit de oude schrijvers vele aanvullingen bekomen, en het historische gedeelte, vooral de eindelijke afloop van staten en inrigtingen, is uit HERMANN steeds naauwkeuriger en juister opgegeven; en eindelijk de overbrenging der hoofdmoten en gewigten naar de laatste mij bekende oorspronkelijke onderzoekingen van. DUREAU DE LA MALLE, uit het twaalfde deel der nieuwe werken de l'Académie des Inscript. et belles Lettres, medegedeeld, te meer daar deze geleerde dezelve tot het nieuwe ook bij ons ingevoerde stelsel heeft herleid.

Dit had ik voor dezen druk te melden, waarvoor ik bij de uitgevers weer alle hulpvaardigheid heb ondervonden door bezorging van goede bouwstoffen en door goede correctie.

Ik hoop dus de moeite niet slechts grootendeels tot genoegen van mij zelven gedaan te hebben, maar ook tot bevordering van de studie der grieksche schriften, eene studie, die bij een vrij en beschaafd volk, wat dan ook door wisseling der tijden op den voorgrond kome, niet ligt zal ophouden groote achting en belangstelling te ondervinden.

Zutphen, 2 Augustus 1860.

H.C. MICHAËLIS.

INHOUD

INLEIDING.

§ 1. Bronnen der grieksche Antiquiteiten Bladz. 1.

PLAATSBESCHRIJVING VAN GRIEKENLAND,

§ 1. Grenzen en verdeeling 2.

§ 2. De natuurlijke gesteldheid des lands en haar invloed 5.

GESCHIEDKUNDIG OVERLIGT VAN HET STAATSWEZEN IN GRIEKENLAND.

§ 1. De stammen der Grieken 4.

§ 2. Verhuizing der stammen 6.

§ 3. De ontwikkeling van het staatswezen. Ondergang der koninklijke magt 8.

§ 4. Vervolg. De aristocratie 9.

§ 5. Vervolg. Ontwikkeling der democratie. Strijd der staatkundige partijen 10.

§ 6. Vervolg 11.

§ 7. Ondergang der grieksche staten 12.

§ 8. Algemeene vorm der staatsinrigtingen in de grieksche vrije staten 13.

§ 9. Ionische en Dorische staten, vooral Athene en Sparta 14.

PUNTEN VAN VEREENIGING VOOR GEHEEL GRIEKENLAND.

§ 10. Godsdienstige verbintenissen door feesten en orakels 15.

PUNTEN VAN VEREENIGING VOOR ENKELE DEELEN VAN GRIEKENLAND.

§ 11. Amphiktyonen-verbonden, bondgenootschappen in enkele landstreken, symmachie en hegemonie 17.

§ 12. Volkplantingen 18.

HET HELDENTIJDVAK.

§ 1. Beteekenis van dien naam 18.

§ 2, Over den trap der beschaving in het algemeen 19.

§ 3. De staat en deszelfs inrigting in het algemeen 21.

§ 4. De koning 22.

§ 5. De aristocratie 23.

§ 6. Het volk 24.

§ 7. De regtspleging 25.

§ 8. De godsdienst 26.

§ 9. Vervolg. Tempels. Priesters en waarzeggers. Orakels 27.

§ 10. Het krijgswezen. De wapenen 28.

§ 11. Vervolg. Gevechten 29.

§ 12. Vervolg. Legerplaats. Belegering 31.

§ 13. Het zeewezen. Schepen 32.

HET PRIVATE LEVEN.

§ 14. Middelen van bestaan en bezigheden 33.

§ 15. Vervolg. Kunsten. Handel 35.

HUISELIJKE BETREKKINGEN

§ 16. Huwelijk. Opvoeding 36.

§ 17. Vervolg. Spijzen, kleeding, gebouwen en huisraad 38.

§ 18. Vervolg 39.

§ 19. Vervolg 40.

§ 20. Vervolg 41.

SPARTA (\gr{<a Sp'arta}).

PLAATSBESCHRIJVING.

§ 1. Het land 41.

§ 2. De hoofdstad van het land 42.

GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT.

§ 1. Oudste geschiedenis des lands 43.

§ 2. Staatsregeling van LYCURGUS 44.

§ 3. De vergrooting van Lacedaemen en de hegemonie 45.

§ 4, Verval van Lacedaemon 46.

§ 5. Vervolg. Ondergang, van den staat 47.

INWONERS VAN DEN LACEDAEMONISCHEN STAAT.

§ 1. Verdeeling. Spartanen 48.

§ 2. Vrije inwoners, maar die door afkomst van het burgerregt waren uitgesloten 49.

§ 3. Heloten 50.

§ 4. Vervolg. Hun toestand 51.

§ 5. Verdeeling des lands onder de vrije inwoners 52.

§ 6. Gevolgen van de gedurige vermindering van het getal burgers en van de ongelijkheid der bezittingen 53.

HET STAATSBESTUUR.

§ 1. Verdeeling van het staatsbestuur 54.

§ 2. De raad 55

§ 3. De volksvergaderingen 56.

§ 4. Overheden. De koningen 57.

§ 5. Vervolg. De ephoren 59.

§ 6, Vervolg. Andere beambten en commissarissen 60.

INRIGTING VAN DEN STAAT.

§ 1. Doel der staatsinrigting 61.

A. DE REGTSPLEGING.

§ 2. De regterlijke magt 61.

§ 3. Straffen 62.

B. DE GODSDIENST.

§ 4. Goden. Eeredienst 63.

§ 5. Nationale feesten 63.

C. HET KRIJGSWEZEN.

§ 6. Het leger. Deszelfs Wapenen 64.

§ 7. Vervolg. Schikking en verdeeling des legers 65.

§ 8. Officieren 66.

§ 9. Oorlog en gevechten 67.

§ 10. Het zeewezen 68.

D. OVER DE GELDMIDDELEN

§ 11. Inkomsten en uitgaven van den staat. Het geld 69.

E. ANDERE OPENBARE INRIGTINGEN TER BEREIKING VAN HET DOEL VAN DEN STAAT.

§ 12. Over die inrigtingen in het algemeen 70.

§ 13. Het huwelijk 70.

§ 14. Gemeenschappelijke, openbare opvoeding der knapen 71.

§ 15. Vervolg. Ligchamelijke vorming 72.

§ 16. Ontwikkeling des geestes 73.

§ 17. Opvoeding der meisjes 74.

§ 18. Levenswijze der mannen 74.

§ 19. Andere inrigtingen om de oude tucht te bewaren 75.

§ 20. Ondergang der tucht 76.

AANHANGSEL.

CRETA.

§ 1. Geschiedkundig overzigt van het land 77.

§ 2. De staatsinrigting 78.

§ 3. Tucht en levenswijze 79.

ATHENE (\gr{a<i >Aj~hnai}).

PLAATSELIJKE BESCHRIJVING.

§ 1. Het land 80.

§ 2. De hoofdstad des lands 81.

GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT.

§ 1. Vroegere geschiedenis van het land. Koninklijke magt. Aristocratie 83.

§ 2. Vervolg 84.

§ 3. Wetgeving van Draco 85.

§ 4. Bevestiging der staatsinrigting door Solon 86.

§ 5. Vergrooting der volksmagt 88.

§ 6. Verval der staatsinrigting 90.

§ 7. Vervolg 91.

INWONERS VAN DEN STAAT EN VERDEELING VAN DEZELVE.

§ 1. Verdeeling. Geborene burgers 93.

§ 2. Opgenomene burgers 94.

§ 3. Metoeci 95.

§ 4. Slaven 96.

VERDEELINGEN DES VOLKS EN BIJZONDERE AFDEELINGEN DER BURGERS.

§ 5. Phylae en demi 97.

§ 6. Bestuur van deze grootere en kleinere afdeelingen 98.

§ 7. Phatriae en geslachten 99.

§ 8. Trittyes en naucrariae 100.

HET STAATSBESTUUR.

A. DE VOLKSVERGADERING, \gr{>ekklhs'ia}.

§ 1. Getal, plaats en wijze van oproeping der volksvergaderingen 101.

§ 2. Loop van zaken bij de volksvergaderingen 102.

§ 3. Vervolg 103.

§ 4. Werkzaamheden der volksvergadering 104.

§ 5. Werkzaamheden der volksvergadering omtrent de wetgeving 105.

§ 6. Vervolg. Keus der ambtenaars in de volksvergadering 106.

§ 7. Vervolg. Regterlijke magt der volksvergadering 107.

§ 8. Vervolg. Het ostracisme 107.

B. DE RAAD, \gr{boul'h}.

§ 9. Voorwaarde om er toegang in te verkrijgen. Voorregten 109.

§ 10. Bezigheden van den raad 110.

§ 11. Vorm der senaatsvergaderingen 111.

DE OVERHEDEN, \gr{>arqa'i}.

§ 12. Verscheidene klassen van staatsdienaren 113.

§ 13. Het onderzoek der toekomstige ambtenaars \gr{dokimas'ia} 113.

§ 14. Verantwoordelijkheid. Het geven van rekenschap, \gr{e>uj'unh} 114.

§ 15. Grenzen en beperkingen van de magt der ambtenaars 115.

§ 16. De overheden afzonderlijk. De archonten 116.

§ 17. Verschillende ambtenaars van politie 117.

§ 18. Bezorgers van andere bedieningen en van buitengewone commissiën 118.

§ 19. Bedienden 119.

INRIGTING VAN DEN STAAT.

A. OVER HET REGT.

§ 1. Onze kennis van het attische regt. Deszelfs bronnen 119.

HET PRIVAAT REGT.

§ 2. Het huwelijk 120.

§ 3. Vaderlijke magt. Adoptie. Voogdijschap 121.

§ 4. Erfregt en jus testandi 122.

§ 5. Regt van verpligtingen. Regt van zaken 124.

REGTERS EN GEREGTSHOVEN.

§ 6. Geschiedenis der geregtshoven 125.

§ 7. De heliasten 126.

§ 8. De diaeteten. De veertigmannen 128.

§ 9. Het geregtshof der Areopagiten 128.

§ 10. Het geregtshof der epheten 129.

§ 11. Overheden bekleed met het opperbestuur bij de regtbanken 130.

AANKLAGTEN.

§ 12. Voorwaarden om in regten te kunnen handelen 131.

§ 13. Openbare en private aanklagten 131.

§ 14. Verschillende vormen voor openbare aanklagen 132.

§ 15. Openbare aanklagten met betrekking tot den inhoud 132.

§ 16. Private aanklagten 133.

§ 17. Private aanklagten met betrekking tot den inhoud 133.

WIJZE VAN HANDELEN BIJ EEN REGTSGEDING.

§ 18. Het voeren van een regtsgeding in zaken voor de volksregters 134.

§ 19. Vervolg. Behandeling van het regtsgeding voor de overheid 135.

§ 20. Vervolg. Behandeling van het regtsgeding voor de regtbank 136.

§ 21. Vorm van de regtspieging betrekkelijk moord 137.

§ 22. Vervolg 138.

VONNIS EN VOLTREKKING VAN HETZELVE.

§ 25. Dwangmiddelen om de voltrekking van het vonnis te bewerken 138.

§ 24. Geregeliike hulpmiddelen tegen het vonnis 139.

§ 25. Straffen 140.

§ 26. Vervolg. Atimie 140.

§ 27. Vervolg. Andere soorten van straffen 141.

§ 28. Verval van het regt 142.

B. GODSDIENST.

§ 29. Goden. Tempels 143.

§ 30. Feesten. Panathenaeën en Dionysiën 144.

§ 31. Vervolg. Thesmophoriën, Elensiniën en andere mindere feesten 146.

§ 32. Eeredienst. Priesters en ambtenaars bij de eeredienst 148.

§ 33. Verval der godsdienst 151.

C. KRIJGSWEZEN.

§ 34. Krijgsdienst 152.

§ 35. Voetvolk. Ruiterij 154.

§ 36. Officieren. Strategen 154.

§ 37. Vervolg. Taxiarcheu, lochagen, hipparchen, phylarchen, peripolarchen 155.

§ 38. Het voeren van den oorlog 156.

§ 39. De vloot en hare bemanning 158.

§ 40. Zeeofficieren. Het materieel der vloot. Zeegevecht 158.

D. OVER DE GELDMIDDELEN.

§ 41. Uitgaven van den slaat. Uitgaven voor de eeredienst 160.

§ 42. Vervolg. Krijgswezen, staande troepen en schepen 160.

§ 43. Vervolg. Gebouwen en werken. Politie. Openbare belooningen 161.

§ 44. Vervolg. Het betalen van enkele openbare bedieningen 162.

§ 45. Vervolg. Verschillende uitdeelingen, \gr{dianoma'i, diad'oseis} 162.

§ 46. Inkomsten van den staat, \gr{p'oroi, pr'osodoi} 164.

§ 47. Vervolg. Gewone openbare inkomsten van de grondbezittingen van den staat, de opbrengsten der metoeci en de tollen 164.

§ 48. Vervolg. Boeten. Gelden gestort door hen, die een regtsgeding voerden, en verbeurdverklaringen 165.

§ 49. Vervolg. Opbrengsten der bondgenooten 166.

§ 50. Vervolg. Gewone dienstbetooniugen der burgers, \gr{leitourg'iai, >egk'uklioi} 167.

§ 51. Vervolg. Buitengewone inkomsten van den slaat 168.

§ 52. Vervolg. Buitengewone liturgiën. De trierarchie 169.

§ 53. Gemeenschappelijke bepalingen voor gewone en buitengewone liturgiën 171.

§ 54. Bestuur der geldmiddelen. Verschillende ambtenaars voor het ontvangen, bewaren en uitbetalen der openbare gelden 171.

§ 55. Muntspeciën, \gr{n'omisma} 173.

HET BURGERLIJKE EN PRIVATE LEVEN.

§ 1. Algemeene opmerkingen 174.

§ 2. Burgerlijke bedrijven 175.

§ 3. Vervolg 176.

§ 4. Maten en gewigten 177.

§ 5. Vervolg 178.

§ 6. Verdeeling van den tijd 178.

§ 7. Vervolg 179.

§ 8. Ligcharnelijke en zedelijke opvoeding der knapen, \gr{trof`h ka`i paide'ia} 181.

§ 9. Vervolg 183.

§ 10. Vervolg 184.

§ 11. De vrouwelijke opvoeding en beschaving 185.

§ 12. Maaltijden en bruiloft 186.

§ 13. Grieksche kleeding in het algemeen 189.

§ 14. Gebouwen 190.

§ 15. Begrafenissen 192.

PUNTEN VAN VEREENIGING VOOR GEHEEL GRIEKENLAND.

A. BIJEENKOMSTEN OP FEESTEN EN SPELEN, \gr{panhg'ureis >ag~wnes <iero'i, stefan~itai}

§ 1. Feesten voor bepaalde plaatsen. De groote nationale feesten 193.

§ 2. De Olympische spelen, \gr{>ag`wn >Ol'umpia} 195.

§ 3. De Pythische spelen 197.

§ 4. De Nemeïsche spelen 197.

§ 5. De Isthmische spelen 198.

§ 6. Inrigting der wedstrijden 198.

§ 7. Vervolg. Belooningen der overwinnaars 200.

AANHANGSEL.

§ 8. De Olympiaden en de daarop gegronde tijdrekening 201.

§ 9. Wijze om de opgave van een jaar volgens de Olympiaden tot de christelijke tijdrekening terug te brengen 202.

B. ORAKELS, VOORAL HET DELPHISCHE.

§ 10. Orakels in het algemeen. Het orakel te Dodone 203.

§ 11. Het orakel van Apollo te Delphi 204.

§ 12. Vervolg. Deszelfs verval 205.

§ 13. Vervolg. Deszelfs inrigting 206.

§ 14. Andere orakels 207.

PUNTEN VAN VEREENIGING VOOR ENKELE DEELEN VAN GRIEKENLAND.

A. HET VERBOND DER AMPHIKTYONEN.

§ 1. Amphiktyoniën in het algemeen 208.

§ 2. De amphiktyonie hij Thermopylae en Delphi. Derzelver omvang, doel en geschiedenis 211.

§ 3. Vervolg 210.

§ 4. Inwendige inrigting van het Amphiktyonen-verbond 211.

B. VERBONDEN ONDER DE INWONERS VAN DEZELFDE LANDSTREEK.

§ 5. Dergelijke verbonden in het algemeen 211.

§ 6. Het verbond der Boeotiërs 212.

§ 7. Het achaeïsche verbond 214.

§ 8. Inrigting van het verbond 215.

§ 9. Het aetolische verbond 216.

§ 10. Inrigting van dit verbond 216.

C. SYMMACHIE EN HEGEMONIE.

§ 1. Geschiedenis der hegemonie. Sparta 217.

§ 2. Vervolg. Sparta en Athene 218.

§ 3. Vervolg. Sparta. Athene. Thebe. Macedonië 219.

OVER DE VOLKPLANTINGEN.

§ 1. Geschiedenis van het stichten der volkplantingen 220.

§ 2. Vervolg 220.

§ 3. Oorzaken van het zenden der volkplantingen 221.

§ 4. Aard en wijze van het uitzenden der volkplantingen. Derzelver betrekking tot het moederland 222.

§ 5. Staatsinrigting der volkplantingen 223.

§ 6. Aanhangsel over de kleruchiën 224.

INLEIDING.

§ 1. Bronnen der grieksche Antiquiteiten.

In de werken der grieksche schrijvers bezitten wij de belangrijkste bron voor de kennis der grieksche antiquiteiten. Het helden-tijdvak kennen wij voornamelijk uit HOMERUS. Voor die eeuwen, welke het eerst op het tijdvak van HOMERUS en HESIODUS volgden, zijn ons slechts weinige fragmenten van gelijktijdige lierdichters en wetgevers, zoo als ZALEUCUS en SOLON, bewaard gebleven. Wat wij van dit en van de daarop volgende tijdperken weten hebben wij vooral aan de geschiedschrijvers HERODOTUS , THUCYDIDES, XENOPHON, POLYBIUS, DIODORUS en PLUTARCHUS; aan de aardrijkskundigen STRABO en PAUSANIAS; en aan de redenaars ANTIPHON, A NDOCIDES, LYSIAS, ISOCRATES, ISAEUS, LYCURGUS, DEMOSTHENES, AESCHINES en DINARCHUS te danken. Ook bij de wijsgeren, zoo als PLATO en ARISTOTELES, en bij enkele dichters, b.v. ARISTOPHANES vinden wij gewigtige bijdragen tot de kennis der zeden en van de staatsinrigtingen. Eindelijk hebben latere grammatici en zij, die berigten omtrent velerlei zaken verzamelden, zoo als ATHENAEUS en A ELIANUS, scholiasten, b.v. op AR1STOPHANES,

en schrijvers van woordenboeken, gelijk POLLUX, HARPOCRATION, HESYCHIUS, PHOTIUS, SUIDAS, de schrijver van het \gr{>Etumologik`on m'ega} en andere, b.v. ZONARAS vele ophelderingen over afzonderlijke punten gegeven. Andere hulpmiddelen bezitten wij in de bewaarde opschriften\footnote{De opschriften zijn vooral eene rijke bron voor de kennis der antiquiteiten. Onder de vele verzamelingen van deze is de voornaamste het Corpus inscriptionum Graecarum van Boeckh.}, munten en verdere overblijfselen.

PLAATSBESCHRIJVING VAN GRIEKENLAND.

§ 1. Grenzen en verdeeling.

Onder den naam van Hellas (\gr{<Ell'as})\footnote{HELLAS duidde in de oudere tijden (Il. II, 683) eene landstreek in Thessalië nabij Phthia aan.} verstonden de Grieken geen afzonderlijk land, dat door natuurlijke of staatkundige grenzen juist bepaald was, maar in het algemeen die landstreek, waarin de Hellenen woonden, en er was nog al verschil van meening, hoe verre zich die naam eigenlijk uitstrekte. Het land, dat wij hier onder dezen naam begrijpen, is door de natuur in drie deelen verdeeld : de Peloponnesus, het vaste land buiten de Peloponnesus en de eilanden. Het vaste land verdeelen wij weder in twee deelen, waarvan het noordelijke zich van de ceraunische en cambunische bergen en den Olympus (de grenzen langs Illyrië en Macedonië) tot aan den ambracischen en malischen zeeboezem uitstrekt. Dit gedeelte bevat de landstreken Epirus, Thessalië en Magnesia. Het zuidelijk gedeelte van het vaste land loopt van daar tot aan den corinthischen en saronischen zeeboezem en bevat Aetolië, Acarnanië, Doris, de landen der Locriërs, Phocis, Boeotië, Attica en Megaris. Het schiereiland Peloponnesus is door een smallern Isthmus met het vaste land verbonden. Zijne deelen zijn: Arcadië, Argolis, Laconica, Messenië, Elis en Achaia. Eindelijk ontmoeten wij eene aanmerkelijke menigte van grootere en kleinere eilanden, die het vaste land van Griekenland van alle zijden omringen, en van welke wij onder de grootste voornamelijk Euboea, Creta en Cyprus, onder de kleinere groepen van eilanden de Cycladen en Sporaden moeten noemen. Die eilanden, welke in de aegaeische zee liggen, schijnen oorspronkelijk een vast land te hebben uitgemaakt, dat door geweldige natuurverschijnselen in groepen van eilanden vaneen is gescheurd.

§ 2. De natuurlijke gesteldheid des lands, en haar invloed.

Griekenland wordt door bergketens en zeeboezems, welke tot diep in het land doordringen, in vele deelen verdeeld, welke dikwijls in natuurlijke gesteldheid en klimaat zeer verschillen. Geen land van Europa heeft in betrekking van zijnen vlakken inhoud zulke uitgestrekte kusten. De gesteldheid van den grond maakte het mogelijk om aan de inwoners rijkelijk onderhoud te bezorgen door middel van landbouw, veeteelt en visscherij, maar noodzaakte hen tevens tot vlijt en werkzaamheid. Men vond er weinig metalen, maar uitmuntende marmersoorten, voor de beeldhouwkunst. De heldere lucht en het zachte klimaat, waarbij men alleen op de bergen, b.v. den Pareassus, sneeuw en ijs kon aantreffen, werkten zeer gunstig op de ontwikkeling des geestes, Van de bergen kwamen in het najaar vaak geweldige en vernielende hergstroomen af, of er ontstondon schadelijke poelen, hetgeen aanleiding gaf tot menige dichterlijke overlevering. De natuurlijke ligging des lands lokte al vroeg tot scheepvaart en handel uit, hield zoo wel veroveringen in vreemde landen als een zwervend nomaden-leven binnen de grenzen tegen, en begunstigde het ontstaan van vele onderling onafhankelijke, kleine staten, zonder daarom eene wederkeerige, levendige deelneming tusschen deze te verhinderen\footnote{Deze scheiding in kleine, onafhankelijke staten maakte het mogelijk, dat die vele vormen van staatsbestuur konden beproefd worden, welke wij in de geschiedenis der Grieken aantreffen.}. Het aantal vrije inwoners bedroeg in den bloei 1 1/2 millioen, met de slaven 4 1/2 millioen menschen. De Hellenische stam is ook thans nog niet geheel verdrongen.

GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT VAN HET STAATSWEZEN IN GRIEKENLAND.

§ 1. De stammen der Grieken.

Een groot gedeelte van Griekenland moet, zoo als verscheidene aangrenzende landen, in de oudste tijden bewoond geweest zijn door de Pelasgen, welke, vermaagschapt met de Indiërs en de bewoners van Italië, waarschijnlijk uit Azië verhuisd zijn en zich in een latijnschen en een griekschen tak verdeeld hebben. Zij waren beschaafder dan hunne naburen, ijverig in landbouw, wijn- en olijventeelt, en bedreven in het aanleggen van kanalen en groote muren, cyclopische genaamd. Hunne godsdienst was eene natuurdienst, hunne oudste godheden denkelijk die, welke landbouw en veeteelt beschermden. In vele streken hadden zij versterkte plaatsen, larissae, waren bekend met zeevaart en misschien ook met de schrijfkunst. Met deze worden ook andere stammen genoemd, zoo als de Thraciërs, die reeds vroeg op de godsdienst en dichtkunst der Grieken invloed schijnen gehad te hebben, de Lelegers, Dryopers en andere\footnote{Zodanige waren de Centauren, Lapithen, Dolopers en andere stammen, als in Thessalië de Phlegyërs; de Minyërs in Boeotië, wier stad Orchomenus in oude tijden uitgebreide magt had, zelfs over Thebe, en van welker aanzien de schatkamer van Minyas, het grootste kunstwerk in zijne soort, nog lang getuigde; verder de Cureten in Aetolië, Acarnanië en op Euboea, de Epeërs en Canconen in Elis, en vele andere. Van deze volken weten wij overigens niet zeker, in welke betrekking zij tot de bovengenoemde stammen stonden.}.

Allengs hebben de Hellenen (\gr{o<i <'Ellhnes}), die zekerlijk met de Pelasgen naauw verwant, maar krijgshaftiger waren, uit de zuidelijke streken van Thessalië, waar zij door Homerus te gelijk met de Myrmidoniërs en Achaeërs\footnote{Achaeërs is bij Homerus, zoo als Argivers en Danaërs, ook een algemeene naam voor de grieksche volken. \gr{Graiko'i} was, zegt men, de oudste naam der hellenen, toen zij nog in Epirus omstreeks Dodona woonden. Die naam schijnt van daar naar de kusten van Italië te zijn gekomen, maar verdwijnt later in de geschiedenis, totdat hij bij de Romeinen weder voorkomt.} genoemd worden (Il. II. 684), waarschijnlijk zich verder uitgebreid, en de overige stammen gedeeltelijk verdrongen, gedeeltelijk zich met hen vermengd, zich tevens de meerdere beschaving der Pelasgen eigen makende; zoodat hun naam weldra alle grieksche volken omvatte, en de overlevering in latere tijden voor de vier voornaamste volken, de Aeoliërs, Doriërs, Ioniërs en Achaeërs, de zonen en kleinzonen van eenen mythischen vader Hellen als stamvader opgaf. Van deze waren de Aeoliërs in de oudste tijden ver over Griekenland verbreid; de Achaeërs waren in het helden-tijdvak een magtig volk; de Ioniërs en Doriërs werden eenigen tijd daarna de gewigtigste stammen. Andere overleveringen, die echter zeer fabelachtig en onzeker

zijn, spreken van het aanlanden van vreemdelingen in de

oudste tijden, zoo als van DANAUS\footnote{DANAUS wordt echter reeds door Herodotus een Egyptenaar genoemd.} en CECROPS, die egyptische volkplantingen naar Argos en Attica voerden; van CADMIIS, die eene phenicische volkplanting naar Boeotie\footnote{Volgens de meening van eenige geleerden geschiedden deze verhuizingen uit Thracië, en de voorstellingen van phenicisehen en egyptischen oorsprong ontstonden uit de zucht der Grieken, om hunne afkomst van de beschaafdste volken af te leiden.} bragt; en van PELOPS, die uit Azië in de Peloponnesus kwam. Zoo veel is zeker, dat de Grieken vroeg met Azië in verband gestaan en bepaaldelijk van de Pheniciërs de schrijfkunst ontleend hebben, en de gunstige ligging des lands voor den handel zal daar reeds vroeg vooral handeldrijvende vreemdelingen aangetrokken hebben. Echter hebben de aankomst en invloed dier vreemdelingen over het

algemeen geene zoo sterke werking op het oorspronkelijk

karakter der Grieken gehad, dat zij aan hetzelve in eenig

belangrijk opzigt eenen vreemden vorm konden geven.

§ 2. Verhuizing der stammen.

De berigten betrekkelijk deze oude tijden zijn over het

algemeen zeer duister en verward, en slechts over één punt, den troiaanschen oorlog (in 1184 v. Ch.), is door de gedichten van Homerus een helder licht verspreid. Maar zoo wel vóór, als na dien oorlog wordt van groote volksbewegingen uit de noordelijke landen\footnote{Zoo als de vroegste verhuizing der Hellenen uit Epirus door Acarnanië, Aetolië en Phocis naar Thessalië en de van daar voortgezette verbreiding en de togt der Thessaliërs van Thesprotia naar Thessalië en de daaruit ontstane aeolische verhuizing naar Boeotië.} en van hevige beroeringen melding gemaakt, die de stammen dikwijls deden zwerven en verhuizen. De laatste verhuizing is die der Doriërs en Aetoliërs naar de Peloponnesus (1104), van welk tijdstip af vooral de naam der Hellenen de heerschende begint te worden. De Doriërs namelijk hadden oudtijds onder DEUCALION in Phtiotis, later onder DORUS aan den Ossa en Olympus gewoond; daarna door CADMUS verdreven, zetteden zij zich aan den Pindus neder, trokken van daar naar Dryopis, dat zij Doris noemden, en ondernamen eindelijk den togt naar den Peloponnesus met denkelijk 20,000 strijdbare mannen. Daardoor kwamen zij in het bezit van het grootste gedeelte van de Peloponnesus, welker oude bewoners zij deels langzamerhand onderwierpen of verdreven, deels zich met hen vermengden. De Achaeërs, die vroeger een groot gedeelte van dit schiereiland bewoond hadden, werden nu gedeeltelijk naar Aegialus (Achaia)\footnote{Van de inwoners van de Peloponnesus zouden alleen de Arcadiërs en Cynuriërs altijd in hunne oude woonplaatsen gebleven zijn, \gr{A>ut'oqjones}.} verdrongen, van waar zij de Ioniërs verdreven, welke naar Attica trokken en van daar later naar de westkust van Klein-Azië, waar zich ook andere volkplantingen van grieksche stammen nederzetteden\footnote{Aeolische (achaïsche) volkplantingen zijn vóór, en dorische na deze ionische, in klein-Azië gekomen.}. Allengs hielden nu die verhuizingen op, en de volken behielden hunne vaste woonplaatsen. Van de hoofdstammen bewoonden nu de Aeoliërs vooral Boeotië, een deel van Euboea, eenige eilanden, zoo als Lesbos en Tenedus, en de kusten van Mysië. De Ioniërs bezetteden Attica, een deel van Euboea, de Cycladen en de kusten van Lydië benevens

vele eilanden. De Doriërs bezaten Doris, een groot gedeelte van de Peloponnesus, Megaris, Creta, Rhodus en meer kleinere eilanden. Op enkele plaatsen, vooral in het noorden van Griekenland (Locris, Phocis, Aetolië, Acarnanië) vinden wij nog volkstammen ouder dan die der Hellenen. In Thessalië woonden de uit Thesprotia aangekomene Thessaliërs, in Elis de Minyërs en Aetoliërs, in de volkplantingen volken uit alle de stammen. Vooral bij de Ioniërs en Doriërs vinden wij een duidelijk uitgedrukt karakter van hunnen stam, dat in alle de voortbrengselen des geestes bij deze volken, in hunne taal, letterkunde, kunsten en staatsinrigting is op te merken.

§ 3. De ontwikkeling van het staatswezen. Ondergang der

koninklijke magt.

Uit de homerische gedichten zien wij, dat Griekenland in het helden-tijdvak in eene menigte van kleinere staten verdeeld was, die onafhankelijk van elkander waren. Deze werden door koningen bestuurd aan welker magt men eenen goddelijken oorsprong toekende, maar die tegenover de aristocratie en het volk niet juist aangewezen en bepaald was. Deze afscheiding in kleine staten duurde bestendig voort, en langdurige, wel geordende bondgenootschappen treffen wij bij de Grieken niet aan. De staten vormden zich bepaaldelijk uit het gebied of de landstreek, die zich aan eene of andere door handel of industrie bloeijende stad aansloot; zoodat het denkbeeld van stad en staat ineen smolt (\gr{p'olis, polite'ia, pol'iteuma}).In deze staten, (behalve in Epirus)

ging de regeringsvorm in het tijdvak van 1400-900 allengs van eenen monarchalen tot eenen republikeinsehen over. De aangeborene zucht der Grieken naar vrijheid en zelfstandigheid, de geringe uitgestrektheid der staten zelve, en de ontwikkeling der burgers, een gevolg van het gezellige leven in de steden, begunstigden dien overgang. Waarbij dit nog kwam, dat de geringere trap van beschaving, de meer eenvoudige inrigting van den staat, en het algemeen gebruik van slaven (onderworpene lijfeigenen of gekochte vreemdelingen) alle vrije burgers\footnote{Als algemeen karakter van het burgerregt in alle grieksche staten, zelfs vóór dat de Demus eenige beduidende regten in den staat verkreeg, kan, in tegenoverstelling met slaven en vreemdelingen, het regt van grondbezitting, van onafhankelijk voor het geregt te mogen optreden, en van deelneming aan de volksvergadering genoemd worden.} in zekeren zin op gelijke hoogte plaatsten. Dikwijls werd die overgang door toedoen der kortingen zelve te weeg gebragt of verhaast.

§ 4. Vervolg. De aristocratie.

Deze ontwikkeling der volksmenigte geschiedde echter slechts trapsgewijze. Eerst was het de aristocratie, die in gezag toenam, het koningschap ophief en den weg baande voor de vrijere staatsregeling, echter meestal zonder eene gewelddadige afschaffing van de koninklijke waardigheid; als namelijk het koninklijk geslacht uitstierf of als meerdere vorsten, te zamen regerende, in twist geraakten en, om de overhand te verkrijgen, de gunst des adels kochten, en geen geweld pleegden. Ook nam de adel daarbij geene vijandige houding aan tegen het, nog niet staatkundig ontwikkelde volk \gr{d~hmos}. Zoodanige aristocratie was gegrond op adellijke geboorte (\gr{e>upatr'idai, e>ugene~is}) en daarmede verbondene persoonlijke voortreffelijkheid, op grondbezitting en dienst onder de ruiterij (\gr{gewm'oroi, <ippob'atai, <ippe~is), later bij het toenemen van den handel ook op rijkdom (plutocratie, \gr{o<i plo'usioi, o<i t`a qr'hmata >'eqontes}). Dit onderscheid tusschen de aristocraten en het volk wordt door de tegengestelde uitdrukkingen \gr{o<i kalo`i k>agajo'i, o<i >esjlo'i, o<i >'aristoi} voor de eersten, en \gr{o<i ponhro'i, o<i deilo'i, o<i kako'i} voor het volk uitgedrukt. Somtijds verdeelden zich de aristocraten en het volk, inwoners met alle de regten en die met mindere voorregten alzoo, dat de eersten in de steden, de laatsten op het land woonden. Dit gebeurde vooral daar, waar vreemde veroveraars de steden vermeesterden, en aan de overwonnenen slechts een gedeelte der burgerlijke vouregten gaven. In dit geval behielden de overwonnenen hunne persoonlijke vrijheid en bezitting, echter tegen opbrengst van schatting en zonder burgerlijke regten, of werden lijfeigenen en verloren hunne vrijheid, zoo als de Heloten \gr{e<'ilwtes} in Sparta, of de Penesten \gr{pen'estai} in Thessalië, waar zij, nog na den Peloponnesischen oorlog, tegenover de \gr{sedp'otai} voorkomen.

§ 5. Vervolg. Ontwikkeling der democratie. Strijd der

staatkundige partijen.

De eenmaal ontwaakte zucht om aanzien én invloed in den staat te verkrijgen, verbreidde zich steeds verder en liet ook de aristocratie niet in het rustig bezit der heerschappij. Dikwijls toch ontaardde de aristocratie in eene zeer drukkende oligarchie. En hoewel deze reeds dadelijk bevestigd was door voorvaderlijk aanzien, meerderheid van goederen én kennis, bezit van wapens en versterkte plaatsen, zoo kwam zij toch dikwijls in ernstige aanraking met den ontwakenden democratischen geest (\gr{d~hmos}, plebs), en daaruit ontstond overal in Griekenland en in de volkplantingen strijd tusschen de aristocratische en democratische partij. De uitslag van dien strijd was afwisselend, meermalen echter zegevierde de volkspartij, en verwierf zich met geweld vermindering van schulden, connubium, gelijkheid voor den regter en grooter aandeel aan het staatsbestuur. Zulke worstelingen gaven dikwijls aanleiding om de inrigting van den staat beter te regelen, of door daartoe gekozene overheidspersonen zoo als Pittacus in Mitylene (590), of door vaste wetten, zoo als die van Lycurgus in Sparta (884), van Zaleucus bij de epizephyrisehe Locriërs, van Charondas in Catana en andere chalcidische steden (beide ongeveer in het midden der 7de eeuw vóór Chr.) en van Solon te Athene (495). Meermalen ook gebeurde het, dat de zich verheffende volksmagt tot eene, tegen de aristocratie gerigte alleenheersching \gr{t'urannis} overging; daar het volk, naar eigene bezigheden terug verlangende, de regering al ligt aan een uitstekend persoon overliet, die ras als overheerscher zijn' wil tot wet verhief; b.v. Cypselus in Corinthe, die (655) met hehulp van den demus de oligarchie der Bacchiaden vernietigde. Dit had vooral veel plaats in de 7de en 6de eeuw vóór Christus. Geenszins echter moet men zich de tyrannie, waar zij niet in willekeur en wreedheid ontaardde, in den oudsten tijd altijd in vijandelijke houding tegen het volk en de openbare meening voorstellen. Dikwerf muntte zij zelfs uit door het begunstigen van kunsten, het stichten van openbare gebouwen en het geven van wetten, maar voerde buitenslands niets uit, lettende alleen op eigen voordeel en bevestiging harer magt. Zij was echter niet van langen duur; zeer zelden voorbij het derde geslacht, en de meeste tyrannen werden, na zich eerst door het aannemen van vreemde huurtroepen., verbanning der aanzienlijken en door het plegen van wreedheden gehaat te hebben gemaakt,

meest met behulp der Spartanen verdreven, die daaraan hunne groote meerderheid en gezag in de. zaken van Griekenland te danken hadden.

§ 6. Vervolg.

Het toenemen van scheepvaart en handel, de vergrooting der steden en de meer algemeene verspreiding van kennis en beschaving begunstigden de ontwikkeling der democratie, welke somtijds ook door het zedelijk verval der oligarchie zelve bevorderd werd, of uit de deelgenooten daarvan hare aanvoerders verkreeg. Door democratie verstonden de ouden gelijk regt van alle leden van den staat, om deel te nemen aan de beslissing over alle de zaken van algemeen bestuur, zoowel ter handhaving van regt, en wet, als ter regeling der landszaken, waaruit vrijheid van spreken en gelijkheid van allen voor de wet voortvloeiden. De perzische oorlog, die het nationaal gevoel bij de Grieken opwekte en de staatkundige bewegingen in de staten vermeerderde, vuurde tevens den moed des volks aan en verzwakte de krachten der aristocratie. In den Peloponnesischen oorlog (431-404) hielden de aristocratische partijen meestal Sparta's zijde, de democratische die van Athene, en gedurende dien oorlog bleven burgertwisten onafgebroken in de verschillende staten woeden. Bij het einde des oorlogs zegevierde de aristocratie. Deze echter maakte mishuik van hare magt, en weldra ontstonden er weder hevige onlusten, verbanningen en verwoestende oorlogen, welke grootendeels met vreemde huurtroepen gevoerd werden, die wij nu dikwijls in plaats van de oude legers, welke uit grieksche burgers bestonden, aantreffen; terwijl thans niet zelden Grieken als huurtroepen in vreemde landen verschijnen. Op vele plaatsen ontstond eene ongetemde en drukkende democratie, die door eergierige en baatzuchtige volksleiders werd aangevoerd, en waartegen zich aan den anderen kant oligarchische partijen \gr{<etaire'iai, sunwmos'iai} vormden, zoo als de \gr{stasi~wtai} tegen Pisistratrus. Zij hielpen elkaar bij geregtelijke vervolging tot het bijeen brengen van gelden voor boeten en schulden, en hielden nu en dan gemeenschappelijke maaltijden. Hunne vijandige houding tegenover den demus blijkt reeds uit den eed, dien zij elkaar zwoeren, om tegen het volk zooveel kwaad te willen en te doen, als men kon. Onder deze twisten werden de zedelijkheid en alle edele drijfveeren verlamd en de vrijheid van Griekenland ondermijnd. Dit baande Philippus van Macedonië den weg bij zijn streven naar het oppergebied, en maakte het land tot een tooneel van de talrijke oorlogen zijner opvolgers, waarbij wij toch nu en dan nog eene schemering van den ouden griekschen geest opmerken, b.v. in de pogingen te Sparta om de oligarchie af te schaffen en de staatsregeling van Lycurgus te herstellen, of in den strijd van het democratische verbond der Achaeërs tegen de tyrannie en magt der Macedoniërs.

§ 7. Ondergang der grieksche staten.

Ouder deze verwarringen baanden de wapens der Romeinen zich een' weg naar Griekenland. De verovering van Corinthe (146) maakte een einde aan de geheele vrijheid der Grieken; de zaken van hun land werden door de Romeinen geregeld door middel van tien commissarissen, welke in de steden afzonderlijk eene oligarchie inrigtten, en het land zware schatting oplegden, en de stadhouder van Macedonië behield nog grooten invloed, totdat Griekenland eindelijk als een afzonderlijk wingewest onder den naam van Achaia bestuurd werd. Eenige staten hadden echter een zachter lot; enkele, zoo als Athene en Delphi, waren zelfs liberae civitates. De latere inval van Nero, om Griekenland openlijk vrij te verklaren, bleef zonder gevolg. Eene schemering van vroegeren wetenschappelijken glans vertoonde zich nog wel in Athene; maar het nationale gevoel en het vuur des geestes waren uitgedoofd, en het land werd door de romeinsche overheerselling en de onderlinge twisten der Grieken grootelijks verzwakt en door vijandelijke invallen later verwoest. Dagen lang reisde men door woeste oorden. Alleen Athene kon in 265 na Chr., door hare vaste muren de Oost-Gothen afweren. 130 jaren later stelden lafheid en verraad der Byzantijnsche. keizers ook deze stad aan den vernielenden aanval van Alariks benden bloot.

§ 8. Algemeene vorm der statitsinrigtingen in de grieksche vrije staten.

Als echte bestanddeelen van alle grieksche staatsinrigtingen, zoowel aristocratische als democratische, vinden wij den raad, die reeds ten tijde der koningen bekend was, en de volksvergaderingen. De hoogste raagt was in de democratische inrigtingen bij de volksvergaderingen, in de aristocratische bij den raad \gr{gerous'ia} of de vergadering der aanzienlijken. De uitvoerende magt behoorde gedeeltelijk hij eene menigte collegiën, deels bij vele overheden met verschillende benamingen, welker verkiezing, overeenkomstig met de herhaalde afwisselingen van aristocratie en democratie, nu eens van meer, dan weder van minder strenge voorwaarden afhing. Ook de duur van hunne ambten bleef daardoor niet altijd dezelfde. Een deel dier overheden moest ook vooraf een onderzoek \gr{dokima'ia} ondergaan en, als de tijd van hun ambt voorbij was, aan de regering verantwoording \gr{e>uj'unh} doen. De regterlijke magt was op zeer verschillende wijzen onder het volk, den raad en de overheden verdeeld. De meer belangrijke, lijfstraffelijke zaken werden in het algemeen door het volk of den raad, private geschillen door de overheden of regterlijke collegiën behandeld.

§ 9. Ionische en Dorische staten, vooral Athene en Sparta.

In den griekschen stam, die zich in verstandelijke beschaving het sterkst ontwikkelde en door handel en scheepvaart tot de grootste welvaart kwam, namelijk in den ionischen, maakte de democratie de grootste vorderingen. De belangrijkste onder de ionische staten was Athene, waar het krachtige leven der democratie en de zucht naar vrije en veelzijdige ontwikkeling zich het sterkst vertoonden, maar bij de volksmenigte ook weldra ontaardden in een onmatig streven naar gelijkheid, willekeurige behandeling der meer vermogenden, vijandige tegenwerking tegen mannen, die uitstaken door invloed en talenten, in woeste en verblinde teugelloosheid, en eindelijk in ruwe zucht naar eigenbelang en nietige ijdelheid, waarmede het zich door volksleiders en Sykophanten liet vleijen en bedriegen. Onder de dorische staten was Sparta de voornaamste. Hier vormden de eigenlijke Spartanen of stedelingen, in betrekking tot de Perioeci of bewoners van het land, eene aristocratie, die later in eene drukkende oligarchie ontaardde. In dezen staat vinden wij het algemeene denkbeeld der Ouden omtrent de hooge waarde van den staat en omtrent de regten van dezen op ieder persoon afionderlijk op de sterkste wijze volgehouden; daar de staat alle burgers bijna als zijn eigendom beschouwde, het private leven schier geheel ter zijde zette en alle vrije ontwikkeling verhinderde. Zoolang opgewonden geloof aan de heiligheid van den staat en blinde gehoorzaamheid aan de wetten en instellingen het volk bezielden, bloeide Sparta en kon het door de eenheid en onwrikbare kracht harer staatsinrigting de meerderheid over de andere staten behouden. Doch de onnatuurlijke banden, waarmede die inrigting de persoonlijke vrijheid knelde, konden in den loop der tijden niet blijven bestaan, maar veroorzaakten eene onmatige zucht naar magt en rijkdom, welke den staat ten val voerden.

PUNTEN VAN VEREENIGING VOOR GEHEEL GRIEKENLAND.

§ 10. Godsdienstige verbindtenissen door feesten en orakels.

Griekenland vormde een stelsel van staten, die elkander onderling erkenden; maar voor de inachtneming. van de regten, die daaruit wederkeerig voortvloeiden, had men geen' waarborg, noch vaste voorschriften, en somtijds waren het alleen daarmede strijdige belangen, die de vijandige aanvallen der magtigeren weerhielden. Alhoewel nu deze kleine staten niet alleen onafhankelijk van elkander waren, maar zelfs dikwijls eene vijandige houding tegen elkaar aannamen\footnote{In verschillende tijden vinden wij echter grootere of kleinere deelen van Griekenland tot enkele gemeensehappelijke ondernemingen of togten vereenigd. Zoodanige waren in oudere tijden de Argonauten-togt, die der 7 vorsten tegen Thebe, en vooral de troiaansche oorlog. Later vereenigden zich de meeste grieksche staten tegen de Perzen.}, zoo waren toch de volken, onder den algemeenen naam \gr{<'Ellhnes}, door het gevoel, dat zij van éénen oorsprong waren en eene gemeenschappelijke taal, dezelfde godsdienst en zeden hadden (\gr{tò <Ellhnik`on >e`on <omaim'on te ka`i <om'oglwsson ka`i je~wn <idr'umat'a te koin`a ka`i jus'iai >'hjeá te <om'otropa} Herod. VIII, 144) verbonden, en die nationaliteit werd ten minste als eene scherpe afscheiding van vreemdelingen of barbaren zorgvuldig in het oog gehouden. Uit dat nationale gevoel ontstonden wederkeerig verschillende gebruiken, die op menschelijkheid gegrond waren en eene soort van grieksch volkenregt vormden\footnote{Als voorbeelden dier instellingen onder de Grieken kan men aanvoeren, dat men gewoon was vóór den oorlog gezanten te zenden en somtijds de zaak mondeling bij te leggen, b.v. door scheidsregters; dat de oorlog door herauten, welker persoon heilig was, werd aangekondigd; dat men gedurende den oorlog de tempels, heiligdommen en priesters van het vijandelijk volk onschendbaar achtte; dat krijgsgevangenen gewoonlijk tegen losgeld in vrijheid werden gesteld; dat men het voor barbaarsch hield, om aan gedoode vijanden eene begrafenis te weigeren of hunne lijken te mishandelen; dat men niet dan na bekomen verlof met gewapende magt over een vreemd grondgebied trok; dat de gastvriendschap voor heilig werd gehouden, en zoo wel openbare als private verbindingen van dien aard werden aangegaan. Hiertoe behooren ook de zoogenoemde \gr{s'umbola} of verbindtenissen tusschen twee staten, die van het volkenregt uitgingen, en waarbij men zich wederkeerig verbond om de regten der burgers in hunne zaken en persoon te beschermen. Dergelijk verbond, \gr{xen'ia}, ging Darius met de Grieksche eilandbewoners aan. Herod. I, 27. Zoowel personen in het bijzonder, als de burgers van een' staat in het algemeen, verkregen somtijds in een anderen staat het connubium \gr{>epigam'ia}, vrijdom van algemeene verpligtingen \gr{>at'eleia}, het regt van bezittingen en grondeigendom, ja zelfs vinden wij voorbeelden van Isopolitie (\gr{>isopolite'ia) d.i. gemeenschap van algemeene of ten minste van private regten tusschen twee vrije staten. Vooral toonde Athene groote zachtheid in hare gedragingen omtrent burgers van vreemde staten.}, dat echter niet op vaste, wettelijke bepalingen rustte, en door de magtigeren dikwijls niet geteld werd. Tot de godsdienstige instellingen, welke dit gevoel van een' nationalen band ondersteunden, behoorden de groote feesten en spelen te Olympia, Delphi, Nemea en op den corinthischen Isthmus, die eerst alleen op de plaats, waar zij gevierd werden betrekking hadden, maar allengs nationale feesten werden, tot welker bijwoning de staten gezantschappen zonden, en velen uit alle deelen van Griekenland zamenvloeiden. Verder behooren hiertoe ook de orakels, vooral het delphische, dat in alle grieksche staten groot aanzien en invloed had.

PUNTEN VAN VEREENIGING VOOR ENKELE DEELEN VAN GRIEKENLAND.

§ 11. Amphiktyonen-verbonden, bondgenootschappen in enkele landstreken, Symmachie en Hegemonie.

Ook kleinere deelen van Griekenland vinden wij door een' godsdienstigen band verbonden, waarbij feesten en een gemeenschappelijke tempel en godsdienst naburige volken in nadere betrekking (\gr{>amfiktuon'iai}) tot elkander bragten, en waardoor soms tevens op het inachtnemen van enkele grondbeginselen van volkenregt meer werd aangedrongen. Tnsschen de inwoners van eene zelfde landstreek vinden wij dikwijls eene soort van bondgenootschappen (b.v. in Boeotië), die echter verzwakt en ontbonden werden door het streven van enkele dier staten naar de opperheerschappij, door de onderdrukking die deze, en door den wederstand, dien de overige staten daartegen uitoefenden. Twee dezer verbonden, dat der Achaërs en dat der Aetoliërs, werden tegen het einde der grieksche vrijheid van tijdelijk gewigt. — Grootere staatkundige verbindingen, dikwijls tusschen volken van éénen stam aangegaan, vormden de zogenoemde \gr{summaq'iai}, aan welker hoofd het magtigste medelid des verbonds zich plaatste (\gr{<hgemon'ia}), zoo als Sparta in den perzischen oorlog het hoofd werd van alle staten, die tegen de Perzen streden, en later Athene van de meeste ionische staten; maar ook in deze verbinlenissen ontstond gewoonlijk tweedragt, als de magtigste staat de zwakkeren met overmoed behandelde, en alleen op eigenbelang bedacht was.

§ 12. Volkplantingen.

Het streven der Grieken naar afzondering en zelfstandigheid openbaart zich ook in de eigenaardige inrigting hunner volkplantingen. Deze toch sloten zich niet, zoo als bij de Romeinen, als deelen aan het moederland aan, maar vormden terstond onafhankelijke staten, die alleen door gevoel van verschuldigde achting aan den staat, waaruit zij vertrokken waren, verbonden bleven. Insgelijks kenmerkten zich die volkplantingen aan een' anderen kant door het krachtvolle leven en de hoogere verstandsontwikkeling der grieksche stammen, daar zij niet alleen spoedig tot bloei kwamen, maar ook te midden der barbaren, welke hen omgaven, de taal en het karakter der Grieken behielden en verder verbreidden.

HET HELDENTIJDVAK.

§ 1. Beteekenis van dien naam.

Onder de uitdrukking van helden-tijd verslaat men gewoonlijk den tijd sedert de Hellenen zich het eerst in Thessalië vertoonden tot aan den togt der Doriërs en Herakliden naar de Peloponnesus (1400-1104). Als de gewigtigste personen daaruit noemen Wij: BELLEROPHONTES, PERSEUS, HERCULES, THESEUS, JASON en de overige helden van den Argonanten-togt, verder de deelgenooten van de togten tegen Thebe, en van den trojaansehen oorlog. Over dit tijdvak vinden wij geschiedkundige berigten en mythische overleveringen dikwijls onafscheidelijk dooreen gemengd. Het helderste punt is de trojaansche oorlog (1184), en daaruit wordt het meeste licht verspreid over het openbare en private leven. Wij kennen dien oorlog uit de gedichten van HOMERUS, welke wel iets later ontstaan en ook niet in eene geheel onveranderde gedaante tot ons gekomen zijn, maar toch tevens in zich zelve zulke onmiskenbare teekenen van waarheid en overeenstemming bevatten, dat zij over het algemeen als eene getrouwe schilderij van de tijden, welke zij voorstellen, kunnen beschouwd worden, daar zij anders ook zooveel belangstelling bij de tijdgenooten en hunne nakomelingen niet zouden gevonden hebben.

§ 2. Over den trap van beschaving in het algemeen.

In den oudsten tijd waren wildheid en ruwheid heerschende, oorlog en rooven algemeen. Als helden, die dit kwaad bestreden, worden vooral MlNOS ter zee, THESEUS en HERCULES te land vermeld; echter was zelfs ten tijde van den trojaanschen oorlog de beschaving toch nog in hare kindschheid. Daden van geweld en ruwheid van taal waren geenszins verdwenen; rooftogten en plunderingen (vooral het rooven van vee) in de naburige staten, en wederkeerige togten van deze laatsten tot schavergoeding waren algemeen, moord en bloedwraak niet zeldzaam, zeerooverij algemeen geoorloofd. Een nationale band bestond er nog niet, echter gaf de twjaansche oorlog daar het eerst aanleiding toe. Aan den anderen kant ontbraken ook de sporen van eene zachtere en meer menschelijke stemming niet. De godsdienst kon door haar aanzien op velerlei wijzen werken. Men hield den persoon der herauten voor heilig, en eerbiedigde geslotene verbonden en wapenstilstand. Tegenover die woeste uitbarsting van hartstogten ontbreekt het niet aan voorbeelden van zelfbeheersching, gematigdheid en eerbied voor ouders en oudere personen, aan wie men groote ervarenheid toeschrijft. Ook vaderlijke verwensching, b.v. tot kinderloosheid, wordt door de Goden ten uitvoer gelegd. De openbare meening begint zich te doen gelden, en vrees voor algemeene afkeuring op de grooten te werken. Van gevoel voor vriendschap (THESEUS en PIRITHOUS, ACHILLES en PATROCLUS, ORESTES en PYLADES), van vriendscbappelijken omgang met bejaarde en trouwe bedienden (EUMAEUS, EURYCLEA) en van huwelijks- en ouderliefde vinden wij vele voorbeelden. De vreemdeling\footnote{Dat echter de van buiten af gekomene vreemdeling wel geduld en somtijds beschermd werd, maar als zoodanig geene achting en regten genoot, bewijzen uitdrukkingen als \gr{>at'imhtos metan'asths}.}, behoeftige of balling, \gr{<ik'eths}, kon onder de bescherming van Zeus op eene vriendelijke ontvangst rekenen (\gr{Ze`uu x'enios, <iket'hsios, >epitim'htwr, <iket'awn te xe'inwn te}). En van daar had men vele landloopers (Od. XIV), \gr{metan'astai}. Verbonden van gastvriendschap onder de voorvaderen geven zelfs vriendschappelijke betrekking onder de nakomelingen. Er zijn \grP{ptwq~wn jeo`i ka`i >Erinn'ues}. Aankomende gasten worden vriendelijk en met beschaafde goedwilligheid (Od. XVI, 46) ontvangen, men heet hen welkom, doet ze nederzitten en aan den maaltijd deelnemen, vraagt eerst naderhand naar hunne omstandigheden en bedoelingen, en geeft hun ook gastgeschenken, \gr{xein'h"ion}. Il. IX, 197. XVIII, 387 sqq. Od. III, 29 sqq. 69 sqq. IV, 20 sqq. Zangers, \gr{>er'ihres >aoido'i}, zoo als PHEMIUS op Ithaca en DEMODOCUS bij de Phaeacers, genieten blijken van bijzondere welwillendheid en belangstelling. Od. VIII, 472-481. De Grieken toch noemden reeds vroegtijdig eene hoogere, dichterlijke stemming des geestes iets goddelijks (\gr{je~ios, j'espis >aoid'os, je'os >'wpase j'espin >aoid'hn}. Od. VIII, 408 — \gr{je`os d'e moi >en Fres`in o>'imos panto'ias >en'efusen} en Hes. Theog. v. 94). Somtijds, maar toch zeldzamer, zien wij zelfs helden (zoo als Achilles) of het volk een gezang aanheffen. (Il. I, 472. IX, 186).

§ 3. De staat en deszelfs inrigting in het algemeen.

Het staatkundige leven is nog in zijne kindschheid. Het denkbeeld van een staatswezen, hetwelk aan alle deelen van den staat leven geeft, is nog niet ontwikkeld, de begrippen van den 'Staat, zoowel in zijne uiterlijke betrekking tot andere staten als in zijne inwendige regeling, zijn nog twijfelachtig en onbepaald. Van een erkend volkenregt vindt men nog slechts flaauwe sporen, zoo als de onschendbaarheid der herauten. De inwendige inrigting van den staat ontwikkelde zich allengs uit het familieleven. De landerijen werden toen en vroeger, bij het stichten eener stad, bij het lot, \gr{kl~hros}, gelijkelijk verdeeld. Od. VI, 9. Voor aanvoerders werd een grooter deel, \gr{g'eros}, bepaald. De rijken hadden vooral slaven en vee, \gr{polubo~utai, pol'urrhnes}, steden bouwde men later liefst aan zee. Als oudsten regeringsvorm treffen wij in den heldentijd nog alleen een patriarchaal koningschap aan, waarbij de betrekking tusschen vorst en volk nog niet door eenen juist bepaalden vorm of door erkende grondbeginselen van regt geregeld is. Echter stond de koning, vaak met slechts klein gebied, in groote achting bij zijne onderdanen. Verder vinden wij naast de koningen eene aristocratie, uitmuntende door persoonlijke, voortreffelijke hoedanigheden, door geoefendheid in de behandeling der wapenen en door bezittingen, die, volgens de overlevering, van het geslacht der goden afstamde; en eindelijk eene menigte van vrije burgers. De wederkeerige betrekkingen en grenzen dezer staatsmagten rustten echter niet op vaste wetten, maar waren in vele opzigten onbestemd; zoodat zij in elkander vloeiden.

§ 4. De koning.

De waardigheid der koningen werd als heilig beschouwd; hunne magt (Il. XI, 98) leidde men gelijk hunne afkomst van de goden af, en oordeelde, dat hun persoon door Zeus bijzonder beschermd werd (Il. II, 197. \gr{diotref'ees basil~hes, diogene~is} bij Homerus, \gr{>ek d`e Di`os basil~hes} Hes.); maar het gewigt der koninklijke magt hing grootendeels van persoonlijke bekwaamheid af, moest in de aanzienlijken steun vinden en was niet tegen inbreuk verzekerd (de vorsten, die naar Penelope's hand dongen (allen van Ithaca), Aegisthus). De regering was niet altijd eene alleenheersching; verscheidene volken ten minste, die in de optelling der schepen bij Homerus vermeld zijn, zoo als de Boeotiërs, de Phocensers en Cretensers hebben twee, andere drie of vier aanvoerders. Volgens den regel was de koninklijke waardigheid erfelijk, maar de erfopvolging echter niet vast bepaald; bij gebrek van mannelijke erven kende dezelve ook op de vronwelijke lijn overgaan (Helena), of de aanzienlijken konden er naar dingen. De koning, \gr{<o basile'us}, had het opperbevel in den oorlog, de regterlijke magt en de beschikking over vrede en oorlog, in vereeniging met eenen raad der aanzienlijken, \gr{dikastop'oloi, jemistop'oloi basil~hes}, en deed de openbare offers, hoewel hij overigens geheel van de priesters onderscheiden was. De grenzen van de magt en de regten des koniugs zijn wel niet in bijzonderheden bepaald, maar er bestaat toch in het algemeen een denkbeeld van de pligten van dezen, en men ontmoet zoowel klagten over willekeur en misbruik van magt, als lof over een vaderlijk bestuur (Il. II, 24. I, 231. XII, 310. Od. IV, 690 sqq. II, 234). Het eereteeken der koningen was het \gr{sk~hptron}\footnote{Minder versierde \gr{sk~hptra} waren ook in gebruik bij herauten, bij veldheeren, wanneer zij als redenaars optraden, en bij regters.}, een staf, versierd met gouden knoppen, waarvan zij zich hij openbare zaken van het bestuur bedienden. Zij werden begeleid door \gr{k'hkukes}. Dit waren herauten, die de volksvergadering bijeen riepen en daarin orde hielden. In oorlog riepen zij de mannen ten strijde. Il. II. Bij het offeren voerden zij het offerdier aan, mengden wijn voor de plenging, bereidden het offermaal, en bedienden bij maaltijden. Ook bij het aangaan van verbonden deden zij dienst. Hun persoon was heilig: hun ambt soms erfelijk. Tot de voorregten, \gr{tim'h, g'eras}, der koningen behoorden het voorzitterschap in do vergaderingen en bijeenkomsten, eene ruimere hedeeling van wijn en spijzen aan de gastmalen, een afzonderlijk stuk land, \gr{t'emenos}, geschenken en opbrengsten van het volk, \gr{>e~wra, dwt'inai, j'emistes}, en een uitgekozen en buitengewoon aandeel aan den buit, bestaande onder anderen in slavinnen, goud en koper.

§ 5. De aristcratie.

De aanzienlijken voerden de namen \gr{<'hrwes, >'aristoi, >arist~hes, >'exoqoi >'andres}, omdat zij, behalve door hoog geboorte en rijkdom, ook door moed en oorlogs-kunst boven het volk uitmuntten. Hunne hoofden worden met betrekking tot hunne waardigheid, \gr{g'erontes}\footnote{(Soms ook de jongeren, zoo als de beide Aiaces, Ulysses,} en \gr{basil~hes} genoemd, en wegens hunne deelneming aan den raad, \gr{boul'h} des konings, \gr{boulhf'oroi >'andres}, dien zij met raad en daad hielpen. Il. IX, 374, \gr{o>udet`i o<i boul`as sumfr'assomai o>ud`e m`en >'ergon}. Zij.namen deel aan de regeringszaken, vormden de kern des legers in den oorlog, en genoten daarom bijzondere gunsten (\gr{g'eras, o>~inos gero'usios). Agamennon had in de overige vorsten, die in hun land souvereine magt hadden, eene raadsvergadering, Primus eene dergelijke in de trojaansche \gr{dhmog'erontes}, Alcinous in de phaeacische \gr{basil~hes}.

§ 6. Het volk.

Elke gemeente ontstond uit eene vereeniging van geslachten, \gr{g'enh}. De menigte der vrije burgers, \gr{d~hmos, la'os} of \gr{lao'i} genoemd, vormde de volksvergadering, \gr{>agor'h}), maar de magt des volks was niet door vaste wetten bevestigd. En hoewel hetzelve niet zonder eenigen invloed was, en men de openbare meening niet geheel kon voorbij zien (Od. XIV, 239. XVI, 425), zoo blijkt het toch niet, dat deze vergadering bijeen werd geroepen om iets te besluiten; ook werd zij niet op bepaalde tijden, maar bij bijzondere gelegenheden, als de omstandigheden het vorderden, door den koning of de aanzienlijken opgeroepen, om haar eenige mededeeling te doen, nadat bij belangrijke zaken vooraf eene \gr{boul'h}) had plaats gehad (Il. II) of opdat de koningen hare gezindheid konden leeren kennen om er zich naar te gedragen. Ook wordt geene melding gemaakt van stemming, maar wel dat het volk blijken van zijne goedkeuring gaf (II. II, 335). Evenmin schijnt een afzonderlijk persoon uit het volk regt gehad te hebben, om op te treden. De aanzienlijken voeren het woord en wel staande. Chryses wendt zich wel tot alle Achaeiks (II. I, 15), en zij geven hunne goedkeuring te kennen; maar ook in weerwil daarvan beslist Agamemnon die zaak toch alleen, zonder tegenspraak te ondervinden. In het tweede boek der Ilias geeft Agamemnon zelfs oogenschijnlijk aan het volk aanleiding, om hunne meening omtrent den terugtogt te uiten; maar hoewel hetzelve zich daarop reeds met gretigheid tot het vertrek gereed maakt, zoo wordt toch de wil der vorsten met overreding en bedreiging doorgezet. Thersites, de eenige, die zijne gedachte vrij durft te zeggen, wordt door Odysseus mishandeld, en door het volk uitgelagchen. Het volk werd verdeeld in \gr{f~ulai} en \gr{fratr'iai}, vandaar Il. IX, 363. \gr{>afr'htwr, >aj'emistos, >an'esti'os >estin >eke~inos}.

§ 7. De regtspleging.

Het regt berustte niet op vaste, wettelijke voorschriften (\gr{n'omos}, wet, komt niet bij Homerus voor), maar op zekere instellingen, die uit de gewoonten en de zeden waren voortgevloeid, \gr{d'ikh ka`i j'emis}, en men geloofde, dat het onder bijzondere bescherming der goden, vooral van Zeus en Themis (Il. I, 230. Od. II, 69), stond. De staat schijnt zich om private geschillen weinig bekommerd te hebben, als de partijen niet zelve eene openbare beslissing of eenen scheidsregter begeerden. In dit geval werden de meer belangrijke zaken, na de dikwijls listige verdedigingen der partijen, door de koningen beslist, gewoonlijk in vereeniging met de \gr{boul`h ger'ontwn}, volgens billijkheid of volgens een regt van gewoonte, dat door goddelijk gezag geheiligd was, \gr{j'emistes}. Het volk stond er als toehoorders en getuigen omheen. Bij plegtige verzekeringen werden zware eeden hij Jupiter, de zon, de aarde en de Furiën enz. gedaan (Il. XIX, 258). Meineed liet men aan de wraak der beleedigde goden over. De meeste zaken betreffen, zoo als het schijnt, het geven van voldoening wegens gepleegtlen moord, of wegens het schenden van het regt van eigendom. Il. XVIII, 508, ontvangt de winnende partij twee talenten gouds. De moordenaar zocht de familie van den gedode door eene boete, \gr{poin'h}, (Il. IX, 623-626) te bevredigen. Gelukte hem dit niet, dan vlugtte hij naar een vreemd land, om de bloedwraak te ontgaan, die op ieder lid der familie des gedooden rustte\footnote{Over het algemeen bevrijdde eene vrijwillige ballingschap volgens het denkbeeld der Grieken van alle straf.}. Den vorm van zulk een proces lezen wij Il. XVIII, 497-508. Misdrijf tegen den staat was zeldzaam en werd dan met steeniging of werpen in een afgrond gestraft.

§ 8. De godsdienst.

De oudste, ruwe aanbidding der natuurkrachten nam na lang tijdsverloop meer menschelijIte vormen aan, en.bekwam naar de verschillende gesteldheid des kinds en der stammen eene andere uitdrukking. Reeds vroeg werd het eene zinnelijke godsdienst met offers en beelden, zooals daarna uit den ontwikkelden staat daarvan hij Homerus blijkt. Buitenlandsche invloed bleek voornamelijk slechts in vreemde gebruiken voor enkele godheden, als voor Venus.nit Phenicië, voor Bacchus uit Phrygië. De oude godsdienstige denkbeelden der aartsvaderlijke Pelasgen kwamen in strijd met die der krijgszuchtige Hellenen: de togt der Heacliden vereenigde die strijdige denkbeelden. Bewijzen voor dien strijd leveren de. mysteriën, waar de vervolgde geslachten hunne godsdienst zochten te bewaren. Het toeval deed enkele plaatselijke vereenigingen moer algemeen worden. Zoo voerden de Heracliden vooral de dienst van Apollo in, waarvan Homerus bijna nog niets weet; ook de vier nationale spelen werden later aanzienlijk door Dorische bescherming.

De grieksehe godenwereld nu, zooals die in de gedachten des volks volgens de gedichten van Homerus ontstaan en in levendige, duidelijke beelden voorgesteld was, is met hoogere wezens bevolkt, welke de natuur beheerschen, die menschelijke hartstogten en begeerten hebben, en dikwijls met de menschelijke wereld in aanraking komen. De middelen, waardoor de menschen in nadere betrekking tot de goden kwamen, waren gebeden en geloften \gr{e>uqa'i, e>uqwl'h, lita'i, >ar~asjai, e>'uqesjai, qe~iras >an'eqein, >or'egein, goun'azesjai}, plengingen, \gr{sp'endein, le'ibein, qo'h, sponda'i, >'akrhtoi}, offers, \gr{jus'iai, <ier`a <r'ezein}, vooral bloedige\footnote{Van menschenoffers spreken de oudste overleveringen dikwijls. Bij Homerus offert Achilles bij het lijk van Patroclus 12 Trojanen. Daarvan blijven zelfs in de beschaafdste tijden nog enkele sporen.}, van ossen, schapen en geiten, somtijds in grooter aantal, \gr{<ekat'ombh}, van dieren zonder gebreken, \gr{t'eleios}, die niet door de menschen tot arbeid gebruikt waren, somtijds met vergulde hoornen. Over de gebruiken bij de offers vergelijke men Il. I, 448. II, 420. Od. III, 456. Verbonden met eeden aangegaan werden door` een offer van een zwart en een wit lam (\gr{<'orkia t'emnein}) en plengingen bekrachtigd. Ook andere offergeschenken, \gr{d~wra, >ag'almata, j'uea}, bragt men den goden tot verzoening en dankzegging, zoo als b.v. Heruba (Il. VI, 295), die aan Athene eenen \gr{p'eplos} brengt. Met die gebeden, plengingen en offers vinden wij reinigingen en het wasschen der handen, \gr{>apoluma'inesjai, qe~iras n'iptesjai}, verbonden. Het offermaal werd besloten met lofzang aan de godheid.

§ 9. Vervolg. Tempels. Priesters en Waarzeggers. Orakels.

Voor de uitoefening der godsdienst had men in den oudsten tijd altaren, \gr{bwm'os}, op opene plaatsen, om den rook vrij te laten opstijgen; later kwamen daarbij tempels, \gr{nh'os, d'omos} (zoowel tempel als huis), met een altaar er voor of er in, heilige bosschen en velden, \gr{t'emenon}, tot onderhoud der eeredienst. ln den tempel van Apollo op de akropolis van Troje wordt een \gr{>'aduton}, en in den tempel van Athene aldaar een standbeeld dier godin vermeld. De bijzondere vereering werd door de huisvaders zelve gedaan, de openlijke offers door de opperhoofden of koningen Echter waren er voor de dienst van enkele goden of tempels afzonderlijke priesters, zooals Chryses, de priester van Apollo, die wel uit de aanzienlijken, maar overigens met de burgers in regten en verpligtingen.gelijk waren. Ook wordt er melding gemaakt van waarzeggers en uitleggers van voorteekenen, \gr{ma'nteis, jeopr'opoi}, die uit voorteekens, \gr{t'erata, s'hmata}, dikwijls voor loon, waarzeiden, zooals uit het onweder of uit de geluiden en vlugt der vogelen, vooral der roofvogels, \gr{o>iwnop'oloi, o>iwnista'i, (dexi`os >'ornis)}, en uit droomen, \gr{>oneirop'oloi}. Reeds vroeg vindt men in Griekenland de sporen van enkele familiën van priesters, bij welke de waardigheid erfelijk was; maar eigenlijk geestelijke stand bestond er in Griekenland nooit. Ieder tempel met zijne inkomst en priesters vormde een gesloten geheel; gelijk ook de afzonderlijke staten er naijverig op waren, om de vereering hunner stamgoden buiten aanraking met vreemden te houden; echter werden de meesten allengs meer algemeen vereerd, hetgeen het inkomen der priesters vermeerderde. Ook orakels worden in dit tijdvak reeds genoemd, zooals dat van Zeus te Dodona in Epirus, waar die godheid zich van eenen heiligen boom, \gr{>ek dru`os <uyik'omoio} openbaarde, en het pythische orakel van Apollo, \gr{qre'iwn Fo~inos >Ap'ollwn}. De vereering der helden komt bij Homerus nog niet voor.

§ 10. Het krijgswezen. De wapenen.

Tot de oudste en ruwste wapenen behooren steenen en knodsen, welke laatste aan Hercules en Orion worden toegeschreven. Van de knods, \gr{kor'unh}, bedienen zich de homerische helden niet, maar wel wordt zij vermeld (Il. VII, 138 \gr{>Arh"ijoos korun'hths); steenen, en wel zeer zwaar en veel in aantal, \gr{qerm'adion} worden nu en dan gebruikt; wapenen van aanval zijn bogen en pijlen, \gr{t'oxon, ne~umab'oeia, >i'os, >o"istos}, met weerhaken, \gr{>'ogkoi, far'etrh}, pijlkoker, \gr{neur'h}, de boogpees, die men voor den strijd veelal vernieuwde, \gr{b'elos} (de algemeene naam voor alle werpwapenen), lansen, \gr{d'oru, >'egkos} (men droeg er twee), \gr{>egqe'ih, xust'on, mel'ia}; \gr{a>iqm`h qalke'ih} de metalen punt, \gr{saurwt'hr} of \gr{o>ur'iaqos} het benedenste afgepunte einde der lans, het zwaard, \gr{f'asganon, >'aor, x'ifos}; met de scheede, \gr{kole'on}, en draagband, \gr{telam'wn} of \gr{>aort'hr}. Ook worden de slinger, \gr{sfend'onh}, en de strijdbijl, \gr{>ax'inh, p'elekus}, genoemd, maar echter zelden. Tot de wapenen ter verdediging behoren: de helm, \gr{k'orus, kun'eh, p'hlhx, truf'aleia, stef'anh, e>'uqalkos}, met eenen helmbos van paardehaar, \gr{l'ofos <'ippeios} of \gr{<ippioqa'iths, k'orus <'ippouris <ippod'aseia} of \gr{<ipp'okomos}, en een of meer helmknoppen of verhevenheden, \gr{f'aloi}; ook wordt een lage stormhoed zonder helmbos, \gr{kata~itux}, genoemd; verder een borstpantser of harnas, \gr{j'wrhx}, bestaande uit twee \gr{g'uala, qit`wn strept'os} (\gr{>Aqaio`i qalkoq'itwnes}; Ajax, de zoon van Oileus, was \gr{linoj'wrhx}), sjerpen, gordels en buikbanden, \gr{zwst'hr, z~wma, m'itra}, scheenplaten, \gr{knhm'ides}, schild, \gr{s'akos, >asp'is}, van huiden en metalen platen met eene verhevenheid in het midden, \gr{>omfal'os}, en eenen leederen rand, \gr{>'antux}, van binnen met dwarshouten, \gr{k'anones}, en een' draagband, \gr{telam'wn}, voorzien. Men leest ook van ligtere schilden, \gr{laish"ia}, Het gewone metaal voor de wapens bestond uit een mengsel van metalen en uit koper. IJzer werd ook gebruikt voor strijdbijlen; zilver, donker blaauw staal, \gr{k'uanos}, en tin, \gr{kass'iteros} tot versiering der wapenen. Eene volle wapenrusting wordt genoemd, \gr{te'uqea}, ook \gr{<'opla} (in de Ilias) en \gr{>'entea}. Men was gewoon altijd gewapend te zijn, zelfs bij den maaltijd legde men het zwaard niet af.

§ 11. Vervolg. Gevechten.

Het krijgswezen was in het helden-tijdvak in zijne kindschheid, zoo als het zich in de vele kleine roof- en strooptogten, die in de kleine staten van Griekenland plaats hadden, ontwikkeld had. De strijd werd niet door eene welberekende schikking of door krijgslisten, maar voornamelijk door persoonlijke dapperheid beslist. Wel vinden wij sporen van eene rangschikking of slagorde (Il. II, 362, IV, 297), Nestor en Menestheus worden wegens hunne ervarenheid daarin geroemd; de rustige en vaste gang der Achaeërs wordt in tegenstelling van den geraasmakenden optogt der Trojanen vernield; maar dit alles schijnt tot den strijd zelven niet veel te hebben afgdaan. Ook worden er hinderlagen gelegd. Il. 227. In de beschrijvingen der gevechten bij Homerus moedigen de bevelhebbers de hunnen aan; een krijgsgeschreeuw, \gr{>alalht'os}, doet zich hooren: de beide slagorden breiden zich uit: ligt gewapenden rennen met spietsen en steenen vooruit, de helden of aanvoerders, \gr{pr'omaqoi}, trachten de vijandelijke gelederen met hunne wapens te doorbreken, en een woest krijgsrumoer \gr{>a"ut'h} doet zich hooren. De aanvoerders verlaten nu de rijen en beginnen de tweegevechten. Zij strijden gewoonlijk op strijdwagens met twee raderen, \gr{<'arma, >'oqea}, met een' \gr{d'ifros}, eigenlijk zitplaats voor twee personen, bespannen met twee paarden, \gr{d'izuges <'ippoi}, waarmede somtijds een derde, \gr{par'h|oros} verbonden was. Op den wagen waren twee mannen, \gr{<ipp~hes}, een voerman, \gr{>hn'ioqos} of \gr{>hnioqe'us}, en een, die van den wagen streed, \gr{parabaths}. Maar zij trokken ook dikwijls als voorste strijders, \gr{pr'omaqoi}, op de plaats tusschen de beide legers, \gr{pol'emoio g'efurai}, zonder wagens vooruit, en begonnen een tweegevecht te voet, eerst met de lans, vervolgens met het zwavd. Alzoo beslisten zij den strijd door persoonlijken moed en spoorden de menigte aan, door aanmoedigen en toeroepen (vandaar \gr{bo`hn >agaj'os}). Er had ook wel eens eene nitdaging en afzonderlijk gevecht van een paar voornaamsten plaats, nadat er een wapenstilstand tusschen de beide legers was gesloten. Il. III. Het voetvolk, \gr{prul'ees, pezo'i}, stond in digte rijen, schild aan schild en helm aan helm, sluitende als een muur, (Il. XVI, 215), \gr{pukna`i f'alagges, st'iqes, p'urgos}, daarachter, en begon daarna dikwijls een meer algemeen gevecht om de gesneuvelden te behouden of die des vijands te plunderen. De buit, \gr{t`a >'enara}, en krijgsgevangenen werden aan den bevelhebber overgeleverd om te verdeelen, nadat hij vóór de verloting er zijn aandeel en somtijds buitengewone geschenken voor de dappersten, b.v. een drievoet, paarden met wapenen, enz., afgenomen had. Lijfsgenade werd alleen onder beding van goeden losprijs, maar meest niet gegund; men was wreed in den.strijd. De wapenrusting, \gr{>'enara brot'oenta}, werd den gesneuvelden meestal uitgetrokken, en soms aan eene godheid gewijd. Om het bezit van de lijken der gevallene medestrijders streed men dikwijls met de grootste woede; waren zij in de magt des vijands, dan verschafte men zich somtijds door een verdrag (\gr{nekro`i <up'ospondoi}) de vergunning om hen te begraven, of de aanverwanten kochten hen voor een losgeld. Het laatste was ook somtijds het geval hij de krijgsgevangenen. Voor hunne gesneuvelden maakten zij een gemeenschappelijken brandstapel en graf, met gedenkteckeu, \gr{st'hlh}; waarna ieder de beenderen der zijnen medevoerde. Voor de aanzienlijken, als Patroclus, werd de brandstapel met wijn gebluscht, de beenderen in eene gouden urn bewaard, en er werden lijkoffers en spelen gehouden, Il. XXIII.

§ 12. Vervolg. Legerplaats, Belegering.

Eene kunstig gevoerde belegering ontmoeten wij in den trojaanschen oorlog geenszins. Troje was bevestigd en had eenen muur., voorzien van torens, \gr{>akr'opolis, p'olis e>'upurgos}. Ook de Grieken verschansten hun leger met eenen wal of muur, \gr{te~iqos, p'urgoi}, met borstweringen, \gr{kr'ossai, >'epalxeis} en eene gracht daarvoor, \gr{t'afros}, met palissaden, \gr{sk'olopes}. Il. VII, 327 sqq., 434 sqq. In den muur was ééne poort, \gr{p'ulai}, voor de uittrekkende strijdwagens. De legerplaats zelve was nabij de schepen, die op het land waren gehaald, en bestond uit aarden of houten hutten, \gr{klis'iai}. Wachten en voorposten werden ten minste niet geregeld uitgezet (door de Achaeërs. Il. IX, 66, door de Troianen VIl, 371); op den muur plaatste men hen, welke voor den strijd onbruikbaar waren (Il. XVIII, 514; VIII, 518); evenmin was het gebruikelijk om geregeld verspieders uit te zenden. In het tiende boek der Ilias worden van beide kanten mannen op verkenning uitgezonden. — Met ladders beklom men soms de muren eener stad, en durfde men dit niet wagen, dan zocht men er met list binnen te komen. Het lot eener veroverde stad leert men uit Il. IX, 591 sqq. Od. VIII, 52,3 kennen. Zij werd verbrand, de mannen werden gedood, de vrouwen en kinderen in slavernij weggevoerd.

§ 13. Het Zeewezen. Schepen.

De ligging van Griekenland deed al ras scheepvaart ontstaan. Reeds vóór den trojaanschen oorlog ontmoet men zeetogten (de Argonauten), en bij Homerus treft men vele vergelijkingen aan van storm, scheepvaart, scheepsbouw, enz., die op zeewezen doelen. Echter was die vaart nog niet ver uitgebreid, een togt op de Aegeische zee was reeds iets schrikwekkends. De schepen, welke de Grieken naar

Troje voeren, \gr{n~hes e"'isai,>e"'usselmoi, >amfi'elissai, glafura'i, korwn'ides, pont'oporoi, kuan'oprwroi, miltop'arh|oi}, worden in het tweede boek der Ilias opgeteld, maar de opgave van derzelver getal is onzeker. Zij waren gedurende de belegering op het land gehaald en rustten op onderlagen, \gr{<'ermata}. De schepen waren half overdekt, zij bevatteden, volgens de opgave in de scheepstelling van Homerus, 50, eenige zelfs 120 man\footnote{In Griekenland schijnen oudtijds de schepen met 50 roeiriemen, \gr{penthk'onteroi}, lang de gewone oorlogschepen geweest te zijn, Die van 3 roeibanken, \gr{tri'hreis}, zouden eerst ongeveer het jaar 700 gebouwd zijn. Maar het duurde lang, eer men zich daarvan algemeen als oorlogschepen bediende. Bet eerst kwamen zij op Sicilië in zwang. Thucyd. I, 14.}. Als de belangrijkste deelen van een schip worden genoemd: \gr{ste'irh} de kiel, \gr{phd'alion} het roer, \gr{>'ikria} het verdek (ook de regtstaande zijbalken, waarop het verdek rust), \gr{zug'a} of \gr{klh~ides} roeibanken, \gr{>eretm'os} roeiriem (in de Odyssea ook \gr{k'wph}, eigenlijk het handvatsel), \gr{n~hus pr'wrh} de voorsteven, \gr{n~hus pr'umnh} de achtersteven., \gr{<isto's} de mast, die met \gr{pr'otonoi}, touwen, aan het voorste en achterste einde van het schip bevestigd was, \gr{<ist'ion} het zeil, \gr{<'opla} het touwwerk, als: \gr{prumn'hsia} en \gr{pe'ismata, <up'erai, kaloi, p'odes}. Voor ankers wierp men zware steenen uit, e>una'i. Odysseus bouwt een schip, Od. V, 243 sqq. Een zeeslag komt bij Homerus niet voor, echter noemt hij eene soort van schichten voor een zeegevecht, \gr{xust`a na'umaqa}. Ook

komen er vrachtschepen, \gr{fort'ides e>ure~iai}, voor.

HET PRIVATE LEVEN.

§ 14. Middelen van bestaan en bezigheden.

De voornaamste bron van welvaart is de veeteelt. De rijken worden \gr{>'andres polubo~utai, pol'urrhnes, pol'uarnes, pol'umhloi} genoemd. Dat ook de landbouw reeds vroeg een belangrijk middel van bestaan was, zien wij zoowel uit Hesiodus, als uit vele plaatsen van Homerus, vooral uit vergelijkingen, die aan den landbouw ontleend zijn (Il. XI, 67, XVIII, 541-560). Tot ploegen bediende men zich van ossen en muilezels. Ook treffen wij het kweeken van boomvruchten, vooral den wijnbouw, ook jagt en visscherij aan Met den landbouw, veeteelt, het reinigen en in orde brengen hunner wapens en andere soort van arbeid zien wij zelfs de voornaamsten bezig. Zoo maakt Ulysses zelf zijn bed en bouwt een schip\footnote{In den heldentijd vindt men nog geen spoor van die weinige beoefening en verachting van den landbouw en van de handwerken (\gr{b'anausoi}), welke later in de onderscheidene staten ontstond, zoo als in Sparta, Thespiae, Thebe, en hier en daar in uitdrukkelijk verbod aan de burgers, om dezelve uit te oefenen, merkbaar was. De wetgeving van Solon en de latere handel en industrie in Attica veroorzaakten echter daarin, in dezen staat ten minste, eene verandering,}: de zonen val Priamus maken zelve den wagen voor hun' vader in orde en spannen dien aan. Evenzoo zien wij de vrouwen en dochters der koningen bezig met weven, kunstig borduurwerk, gevechten voorstellende, met naaijen en wassehen, zoo als Helena, Penelope en Nausicaä. Echter werd het werk door slaven en dienstmaagden, \gr{dm~wes, dmwa'i, >amf'ipoloi}\footnote{Verschillend van de slaven was de \gr{jer'apwn} (waardoor zelfs dikwijls een helper of medgezel in den oorlog wordt aangeduid, zooals Patroclus bij Achilles, Meriones hij Idomeneus). Het woord \gr{>andr'apodon} komt maar eenmaal voor (Il. VII, 475), \gr{do~ulos} gebruikt Homerus in het geheel niet, \gr{do'ulh} eens (Il. III, 409). Ook herauten, \gr{k'hrukes}, verrigten somtijds voor de aanzienlijken hij feestelijke gelegenheden huiselijke bedrijven. Tussehen \gr{>amf'upolos en dm'wh} is bijna geen onderscheid.} gedaan, die in het land geboren of gekochte gevangenen waren, of door \gr{j~htes}, meest ballingen, die zich als daglooners aan de rijken verhuurden, het hardere werk deden, en benevens loon, kleeding en voedsel kregen (Odyss., XVIII, 359). \gr{<Uphk'ooi}, eindelijk, waren in den oorlog onderworpene landbezitters, die eene schatting, \gr{j'emistes}, moesten betalen aan den koning, Over de slaven, \gr{dm~wes}, had de eigenaar onbeperkte magt, maar behandelde hen zacht, ze dikwijls met zijne kinderen opvoedende, terwijl men oude of getrouwe slaven hoog achtte. Eene aanzienlijke bediende was de huishoudster, \gr{tam'ih}. — Als uitspanningen worden vermeld: bij de vorsten, die naar Penelope's hand stonden, eene soort van werpspel met schijven \gr{pesso'i}, bij de belegeraars voor Troje

het werpen met eene schijf, \gr{d'iskos}, en schicht voor de jagt, \gr{a>igan'eai}, bij de Phaeacers meer soorten van kampspelen; ook rijdkunst, om daarbij van het eene paard op het andere te springen (Od. XV, 680); en reidans (Il. XV, 508). Spelen komen ook voor bij het lijkfeest van Patroclus {Il. XXIII, 257-897), namelijk: wedren met wagens, vuistgevecht, worstelen, wedloop, wapengevecht, werpen met de schijf, boogschieten en werpen met de lans. Bij deze kan men reeds de beginselen van de latere inrigting der nationale kampspelen waarnemen. Van jagt, vooral op grootere dieren, als zwijnen en leenwen, werd veel werk gemaakt.

§ 15. Vervolg. Kunsten. Handel.

Dat de Grieken reeds vroeg met verscheidene kunsten, welke tot gemak en sieraad in het dagelijksche leven dienen, bekend waren, blijkt uit de homerische gedichten. De uitdrukking \gr{dhmioerg'os} sluit alle degenen in zich, welke arbeid van algemeen nut verrigten en om de zeldzaamheid hunner bekwaamheden hoog geacht waren, namelijk behalve de waarzeggers, artsen en wondheelers, zangers en herauten, ook timmerlieden, smeden, pottebakkers enz. (Od. XVII 383; XIX, 135). Onder de kunsten moeten vooral de bouwkunst en versterkingskunst, de bearbeiding der metalen, voornamelijk \gr{qalk'os}, koper, maar ook \gr{s'idhros, >'arguros, qrus'os, kass'iteros, >'hlektros\footnote{Hetgeen eenigen door barnsteen, anderen door een mengsel van goud en zilver vertalen.}, genoemd worden. Vooral verdienen de kunstig bewerkte schilden met vele figuren en keurig gewerkte bekers vermelding. De versierselen waren veelal van ivoor. Zeer vroeg wordt van handel met de Phoeniciërs uit Sidon gesproken, welke kostbare kleederen, glaswaren, sieraden, of zaken voor uitspanning, aanbragten. Echter werd die nog niet veel geacht; 't was eervoller rijk te worden door roof en oorlog. Zeeroverij was veel in zwang (Odyss. XIV, 230. Thucyd. 1, 5). Tot bepaling van gewigt wordt \gr{qruso~io t'alanton} en \gr{<hmit'alanton} genoemd. Van gemunt geld wordt niet gesproken\footnote{PHIDON, beheerscher van Argos in den eersten leeftijd na het begin van de telling der Olympiaden, moet het eerst geslagene munten en de bepaling van maten en gewigten hebben uitgevonden.}, maar als maatstaf om de waarde van iets te bepalen, diende het rundvee (\gr{<ekat'omboios, >enne'aboios}). Gedurende de belegering van Troje brengen de Lemniërs aan de Achaeërs wijn, welken zij inkoopen voor koper, ijzer, huiden, stieren en slaven (Il. VII, 467 sqq.).

HUISELIJKE BETREKKINGEN.

§ 16. Huwelijk. Opvoeding.

Het leven der vrouwen, hetwelk vooral in de Odyssea geschilderd wordt, is wel huiselijk, maar toch van de oostersche ingetogenheid onderscheiden. Het huwelijk en de huisvrouw was zeer in achting (Penelope, Andromache, Arete; \gr{<'ostis >an`hr >agaj`os ka`i >eq'efrwn, t`hn a<uto~u fil'eei (>'aloqon) ka`i k'hdetai}. (Il. IX, 341 en Od.VI, 182). Dit bewijst ook het gesprek van Hector met zijne vrouw (Il. VI, 407), en Penelope, die weigert een' dier vorsten te huwen, \gr{e>un`hn t' a>idom'enh p'osios d'moi'o te f~hmin (Od. XIX, 527). De echtgenoote wordt genoemd \gr{kourid'ih >'aloqos} of \gr{>'akoitis}, in tegenoverstelling der \gr{pollak'ides}, bijzitten; de kinderen uit het huwelijk \gr{gn'hsioi, >ijaigen'ees}, in tegenstelling der \gr{n'ojoi}\footnote{De onechte kinderen werden somtijds in het huis met de overige kinderen opgevoed. Il. V, 70 wordt er een vermeld, dat zich in het huis bevend en door de stiefmoeder goed behandeld werd. Ook Telamon (Il. VIII, 284) voedt een' onechten zoon in zijn huis op. De echte en onechte zonen van Priamus zitten op denzelfden wagen (Il. IX, 102).} Er was hartelijke belangstelling tusschen de leden eener familie. II. IX, 466. Het huwelijk werd volgens vrije keuze en met toestemming der ouders gesloten (Od. II, 114. Il. IX, 394). De vorm bestond in eene soort van koop, daar de bruidegom aan de ouders der bruid geschenken, \gr{>'eedna}, gaf, b.v. 100 ossen, 1000 bokken en schapen Il. XI, 244. Ook wordt van een geschenk, \gr{pro"'ix}, van de ouders aan de uitgehuwelijkte dochter gesproken, hetwelk, in geval dat het huwelijk verbroken werd, moest worden teruggegeven. De bruidegom voerde de bruid op eenen wagen naar zijne nieuwe woning, omgeven door fakkeldragers. De vriendinnen der bruid zongen een bruiloftslied, \gr{<um'enaios}. Jongelingen dansten bij citer en fluiten. Alles werd met een' maaltijd besloten. Kinderen te hebben werd als een voorregt beschouwd\footnote{Zoo bevinden wij het ook later bij de Grieken. De naam eener familie en de daarmede verbondene uitoefening van godsdienst wilde men niet te gronde zien gaan. Ook trachtten de staten door velerlei maatregelen de instandhouding der familiën te bevorderen.}. Het verwaarloozen der pligten door de kinderen omtrent de ouders werd door de goden gestraft, zoo als de geschiedenis van Meleager en Oedipus bewijst. De echte kinderen waren de natuurlijke erfgenamen en deelden de erfenis bij het lot. De onechte kinderen kregen een klein aandeel. Od. XIV, 200 sqq. Bij gebreke van kinderen erfden de verdere verwanten, \gr{qhrwsta'i}. De huisvader had onbepaalde magt over de zijnen, en was hun regter en opperpriester. De opvoeding der voornaamsten bepaalde zich niet uitsluitend tot de ligchamelijke vorming en voor den oorlog door wedstrijden; ook in landbouw en edele kunsten, poëzij met muzijk, citerspel, dans en welsprekendheid werden zij onderwezen. De schrijfkunst was denkelijk wel bekend, maar nog weinig beoefend (aangeduid door Homerus Il. VI, 168). Peleus b.v. (Il. IX, 442) laat Achilles door Phoenix onderwijzen en hem leeren \gr{a>ujwn te <rht~hr' >'emenai prhkt~hr'a te >'ergwn.}

§ 17. Vervolg. Spijzen, kleeding, gebouwen en huisraad.

Onder de toebereide levensmiddelen werden voornamelijk genoemd: tarwebrood, \gr{>'artos}, in de Odyssea, anders \gr{s~itos}, dat ook van levensmiddelen in het algemeen gebruikt wordt, of gerstebrood, \gr{>'alfita}, waartoe het meel met handmolens door vrouwen gemalen werd (Od. XX, 106), kaas, \gr{tur'os}, en gebraden vleesch, \gr{kr'eas >opt'on}, van ossen, schapen, zwijnen en geiten. De algemeene naam voor vleesch, of in het algemeen voor alles, wat bij brood gegeten wordt, is \gr{>'oyon} (\gr{>'oya}), welk woord in latere tijden vooral van vischspiizen gebruikt wordt, die in den heldentijd tot de geringere, maar toch gebruikelijke spijzen behoorden (Il. XVI), doch op de feesten, door Homerus beschreven, niet voorkomen. Als drank wordt de wijn genoemd, gewoonlijk gemengd met water, \gr{m'eju <hd'u, o>~inos m'elas, >erujr'os, a>~ijoy, <hd'us, mel'ifrwn, <hd'upotos}. Als een bijzondere, gemengde drank komt de \gr{kuke'wn} voor. Tot de gewone maaltijden behoren het \gr{>'ariston} des morgens vroeg, en het \gr{d'orpon} bij zonsondergang. Feesten vierde men met een gastmaal, \gr{da'is, e>ilap'enh}. De koning gaf nu en dan dergelijke gastmalen aan de voornaamsten (Od. VII, 49, 189), zoo als b.v. Agamemnon aan de andere koningen (Il. IV, 259. IX, 70). Vóoŕ den maaltijd kregen de gasten water om de handen te wasschen, \gr{qern'iy} (altijd hij Hom, in den acc,), en had er soms een' offer van wijrook plaats (Il. IX, 221); daarna bekwam ieder gast op eene afzonderlijke tafel zijn bepaald aandeel (da~itas e"'isas}), waarbij die, welke bijzonder geëerd werd, een grooter gedeelte en meer wijn ontving. Men zat aan tafel; terwijl men in latere tijden aanlag. Herauten of openbare bedienden, \gr{k'hrukes, ko~uroi, o>inoq'ooi}, goten den wijn uit grootere vaten, waarin dezelve gemengd werd, \gr{krht'hr}, in kleinere bekers, \gr{d'epas, k'upellon, d'epas >amfik'upellon}\footnote{Een kostbare beker met opgewerkte figuren wordt genoemd \gr{>'aleison}, een meer eenvoudige \gr{sk'ufos} en \gr{kiss'ubion.}. Bij feestelijke gelegenheden werd de wijn met minder water gemengd. Een feestelijk maal, waaraan niets moest ontbreken, werd met gezang, muzijkspel\footnote{Als muzijkinstrumenten worden genoemd: de \gr{k'ijaris, f'ormigx, a>ul'os, s'urigx}. De \gr{l'urh} komt voor in hym. hom. Merc. 423.}, dans en gymnastische oefeningen opgeluisterd (Il. I, 603. Od. I. 152. VIII, 99); aan de meeste was een offer verbonden. Bij het begin des nachts ging men uiteen. Belangrijke zaken, b.v. een gezantschap, werden ondernomen na wijnplenging, en gezamenlijk drinken (Il. IX, 177). Men hield ook feesten op gemeene kosten, \gr{>'eranos}.

§ 18. Vervolg.

De mannelijke kleeding bestond in een onderkleed, \gr{qit'wn}, gewoonlijk kort, echter komt ook \gr{qit`wn termi'oeis} voor; de daarbij gewoonlijk geplaatste bijvoegelijke naamwoorden zijn \gr{lampr'os, >e'unnhtos, sigal'oeis, nhgat'eos}. Uitgaande droeg men daarover eenen wijden mantel, \gr{f~aros}, (die ook bij de vrouwelijke kleeding voorkomt) of \gr{qla~ina} (alleen van den wollen mantel der mannen gebruikelijk) met de epitheta

\gr{>anemoskep'hs, >alex'anemos, o>'ulh, foinik'oessa, dipl~h, >ektadi'h}, de vorsten ook wel een' panther- of leeuwenhuid. Een hoofddeksel wordt, behalve in den oorlog, niet genoemd. Het hoofdhaar droeg men lang (\gr{karhkomo~wntes >Aqaio'i}\footnote{Men hield over het algemeen lang en opgesierd hoofdhaar voor iets schoons. Van daar het woord \gr{>e"upl'okamos} vooral van Eos (Aurora), Artemis (Diana), en de Nymphen; \gr{xanj'os} van Demeter (Ceres), Achilles, Ulysses, Rhadamanthys, Menelaus en Meleager.}. Het schoeisel \gr{p'edila, <upod'hmata} bestond uit lederen zolen, die onder de voeten gebonden werden, als men uitging. Een vrouwelijk kleedingstuk was de \gr{p'eplos}, een wijd omhullend kleed, \gr{>ean'os, poik'ilos. De kleederen werden met een' gordel \gr{z'wnh} (\gr{kal'h, qruse'ih}) te zamen gebonden; tot

vastmaken dienden gespen, \gr{per'onai} en \gr{>eneta'i}. Als deksel of sieraad voor het hoofd wordt genoemd: het \gr{kr'hdemnon}, eene soort van voorhoofdsband of sluijer, en de \gr{kal'uptrh}. Tot de vrouwelijke versierselen behooren oorringen, (\gr{tr'iglhna, mor'oenta}) \gr{<'ormoi} halsketens, \gr{<'elikes} armbanden en meer dergelijks.

§ 19. Vervolg.

De aanzienlijke gebouwen der voornaanisten worden \gr{m'egara} (ook de naam voor enkele kamers), \gr{d'omoi} en \gr{d'wmata} genoemd; daarin blonken goud, zilver, koper, ivoor en electrum. De geheele ruimte van het huis was omgeven met eenen muur, \gr{to~iqos, <'erkos, <'erkion}. Door eene deur in dezen, \gr{p'ulai, j'urai dikl'ides}, kwam men op ene ruime plaats, \gr{a>ul'h}, met de stallen, \gr{stajmo'i}, voor het vee. Aan den binnenkant van den muur was een zuilengang, \gr{a>'ijousa}. Ook vóór het huis vinden wij zulk eene \gr{a>'ijousa}, welker middelste gedeelte \gr{pr'odomos} wordt genoemd. Hierin is het \gr{pr'ojuron} de voorste huisdeur (ook de plaats onmiddellijk vóór het huis). De grootste kamer van het huis was het \gr{d~wma}, eetkamer, ook \gr{d'omos} of \gr{m'egaron} genoemd; daaromheen worden zijgebouwen of slaapvertrekken \gr{j'alamoi, o>~ikoi} vermeld. Somtijds wordt eene verdieping daarboven \gr{<uperie"ion} als vrouwenvertrek genoemd, waar Penelope in het huis van Ulysses woonde. Als grootere en meer prachtige gebouwen vindt men: het huis van Menelaus (Od. IV 41-46), dat van den phaeacischen koning Alcinous (Od. VII, 85-104). en het huis van Priamus (Il. VI, 242). Echter blijft het moeijelijk, bij de onbepaalde uitdrukkingen, die veelal meerdere beteekenissen hebben, waarmede huizen en vertrekken in de homerische gedichten dikwijls vermeld werden, zich in alle opzigten eene duidelijke en juiste voorstelling te maken van de inrigting der bijzondere deelen. De geringere woningen bestonden uit eene omheinde plaats, \gr{a>ul'h}, met stallen, \gr{stajmo'i}, voor het vee, en eene hut, \gr{klis'ia}, van palen en rijshout, waarin alleen een leger van loof en huiden en de heilige haard, \gr{<est'ia}, was.

§ 20. Vervolg.

Van het huisraad, dat het meest voorkomt, noemen wij: \gr{jr'onoi}, hooge zetels, onder anderen voor gasten, met eene voetbank, \gr{jr~hnus}, en kussens, \gr{t'aphtes, k'wea, <r'hgea, qla~inai}, andere zetels of banken, \gr{klism'os} en \gr{klis'ia}, stoelen, \gr{d'ifros}, tafels, \gr{tr'apeza}, drievoeten, \gr{tr'ipous}, die dikwijls als bekroning voor eene overwinning of als geschenken voorkomen, ook ketels of bekkens, \gr{l'ebhs}, bedden, \gr{l'eqos, l'ektron}, op den grond gespreide peluwen, \gr{d'emnia}, of schaapsvellen \gr{k'wea}, met wollen, \gr{<r'hgea}, en fijnere dekens, \gr{t'aphtes}, en tot bedekking des ligchaams wollen mantels, \gr{qla~inai o>'ulai}. De rijkeren gebruikten daarbij ook beddelakens, \gr{l'inoio lept`os >'awton} (Il. IX, 661). In het huis bevinden zich warme baden, \gr{jerm`a loetr'a}; met badkuipen, \gr{>as'aminjos}. Ook zalfde men het lijf met olie tegen zonnehitte en insekten.

SPARTA. (\gr{<h Sp'arth}).

PLAATSBESCHRIJVING.

§ 1. Het land.

\gr{Lakonik'h} of \gr{Lakeda'imwn} is een bergachtig land. Twee van het arcadisch gebergte uitloopende takken, de hooge westelijke bergketens (Taygetus) en de oostelijke (Parnon) doorsnijden het land aan beide zijden van het noorden naar het zuiden, en vormen in het midden een groot dal (\gr{ko'ilh Lakeda'imwn}), waardoor cle Eurotas vloeit, die in het noorden aan de arcadische grenzen ontspringt, en zich in den laconischen zeeboezem uitstort. De oostelijke bergketen eindigt hij het voorgebergte Malea, de westelijke hij het voorgebergte Taenarus of Taenarum. Het dal van den Eurotas is naar het noorden smaller, maar breidt zich zuidelijk meer uit en bevat vruchtbare streken. Ook de landstreek aan de kusten, aan de andere zijde der bergen,. vormt valleijen, geschikt, ter bebouwing. Het land wordt door de natuur verdedigd; hooge, bergachtige streken met weinige en enge bergpassen maken den vijand eenen inval nog moeijelijker\footnote{Van Measenië behoorde het grootste deel tot het rijk der Atriden; bij den inval der Doriërs werd het daarvan gescheiden, maar later door de Spartanen weder veroverd, totdat het na den veldslag bij Leuctra door de Thebauen bevrijd werd. Tusschen Laconica en Argolis lag de landstreek Cynuria, welker inwoners door Herodotus Autochthones van ionisohen stam worden genoemd, die door de heerschappij der Argivers dorisch geworden waren. Dit land gaf gedurig aanleiding tot oorlog tusschen Lacedaemon en Argos tot dat het in 550 onder Sparta kwam.},

§ 2. De hoofdstad van het land.

De hoofdstad des lands is \gr{Sp'arta} of \gr{Lakeda'imwn}, aan den westelijken oever van den Eurotas, zonder muren ter verdediging, maar een uitstekende heuvel diende als burgt. Tot de openbare gebouwen der stad hehooren: de \gr{Persik'h}, een van den perzischen buit gebouwde zuilengang, de \gr{Ski'as}, in latere tijden eene vergaderplaats voor het volk, en verscheidene \gr{L'esqai}. Onder de openbare plaatsen worden geteld: de \gr{Q'ores}, eene plaats voor wapendausen, de \gr{Dr'omos}, voor wedloop en wedren met wagens en \gr{Platanist'as}, eene oefenplaats voor de jeugd aan den Eurotas; voorts vele gedenkteekens voor goden en oude helden. De grootste tempel was die van Athene (\gr{polio~uqos), dorisch \gr{poli'aoqos, qalk'ioikos) op de akropolis der stad. Als eene lacedaemonische, plaatselijke verdeeling noemt men de \gr{k~wmai} of \gr{fula'i}, waarvan wij er vier kennen, \gr{Pit'ana, Mes'oa, L'imnai} en \gr{Kun'osoura}. Eene 5de meent men in \gr{D'uma} te vinden. De stad was niet aaneen gebouwd, maar ene vereniging van gemeenten.

GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT.

§ 1. Oudste geschiedenis des lands.

Als oudste bewoners des lands noemt men de Pelasgen en Leleges. Ten tijde van den trojaanschen oorlog vinden wij de Achaeërs als het voornaamste volk en de familie der Atriden in bezit van een gedeelte van Argolis en van geheel Lacedaemon. Ook het grootste deel van Messenië behoorde tot dit rijk. Tachtig jaren na den trojaanschen oorlog (1104) deed de dorische stam, die vóór dien tijd in Thessalië moet gewoond hebben, ouder aanvoerders uit de Heracliden en in vereeniging met de Aetoliërs, eenen inval in de Pelopennesus van welke hij een groot gedeelte\footnote{Bij den inval der Doriërs waren van de Pelasgen alleen nog de Arcadiërs over, die ook in het vervolg onafhankelijk bleven, maar op taal en zeden den Dorisehen invloed gevoelden. In Corinthe regeerden de Sisyphiden, in het zuiden van Elis de Neliden, beide van aeolische afkomst, in het noorden van Elis bevonden zich Epeërs, in Aegialus Ioniërs. Behalve Argos, Lacedaemon en Messenië vermeesterden de Doriërs allengs het overige van Argolis, Corinthe, Sicyon en Phlius (ook Megaris en Aegina). Zoo was het grootste deel van de Peloponnosus in de magt der Doriërs, het noorden van Elis in die der Aetoliërs. De Achaeërs trokken naar Aegialus. Hier en daar vinden wij nog oudere stammen, zooals Cynuriërs van ionische afkomst tusschen Laconica en Argolis, Dryopers in Argolis, Myniérs uit Lemnos in Triphylia, eindelijk overblijfselen van Achaeërs, Epeérs en Caunenes.} veroverde. Het rijk der Atriden werd onder de heraclidische aanvoerders verdeeld; zoodat Temenus, naar men verhaalt, Argos, Cresphontes Messenië, en de zonen van Aristodernus, Procles en Eurysthenes, Laconica verkregen; waar zij allengs de oude inwoners onderwierpen, welke schatpligtig en van hunne werkelijke burgerregten beroofd werden (Perioeci, Lacedaemoniërs in de meer bepaalde beteekenis van dat woord genoemd), of, misschien bij hardnekkigen tegenstand of oproer, zelfs hunne vrijheid verloren (Heloten). In Lacedaemon kon de dorische stam zijn eigendommelijk karakter geheel ontwikkelen, door de groote onafhankelijkheid en volstrekte afzondering van vreemden invloed, waarin dezelve daar leefde.

§ 2. Staatsregeling van LYCURGUS.

Van den lacedaemonischen staat in de eerste tijden na den inval der Doriërs weten wij slechts weinig. Vroeg reeds schijnt het een tooneel van twisten tusschen de koningen en het volk te zijn geweest; maar Lycurgus (ongeveer 884) verwijderde de regeringloosheid en herstelde de orde door eenen vorm van staatsbestuur, welke op voorvaderlijke zeden en gewoonten als op vaste grondzuilen steunde, in te stellen, of liever, door deze uit de reeds aanwezig zijnde bouwstoffen op te rigten en te bevestigen. Het doel daarbij was, om de oppermagt van Sparta te handhaven, en de Spartanen door den naauwsten band te vereenigen, en het onderscheid tusschen hen door gelijke landverdeeling op te heffen. Deze regeling liet aan de burgers de vrijheid over tot eigen arbeid om daardoor levensonderhoud te vinden; maar vorderde tevens met de grootste gestrengheid, dat ieder in het bijzonder zich aan den staat zou onderwerpen. Zij wilde, dat men geheel en al voor den staat leefde, trachtte vreemden invloed af te sluiten, en door naauwkeurig bepaalde, onveranderlijke instellingen den grond te leggen tot zelfstandigheid, gematigdheid en staatkundige eenheid onder de burgers. In enkele opzigten vertoonen de instellingen van Lycurgus vele punten van vergelijking met de oude vormen van staatsbestuur in den heldentijd. Eigenlijke geschrevene wetten gaf hij niet.

§ 3. De vergrooting van Lacedaemon en de Hegemonie.

De krijgszuchtige geest, welke door deze inrigting van den staat ontwikkeld was, en de krachten, welke daardoor verzameld waren, toonden het eerst hare werking door alle overgeblevene, achaeïsche inwoners te onderwerpen, verder bij de verovering van Messenië (de eerste oorlog 745-723, de tweede 685-668 volgens Pausanias) en in de gelukkig gevoerde oorlogen tegen de Arcadiërs en Argivers. Later breidden de Spartanen hunnen invloed allengs over bijna alle peloponnesische staten uit, in welker zaken zij zich dan mengden, vooral daardoor, dat zij de aristocratie nu tegen de alleenheersching (tyrannie), en dan weder tegen de democratie in hunne bescherming namen; zelve bezaten zij 2/5 deelen der Peloponnesus. Hunne bondgenooten waren niet, zooals bij de Atheners, schatpligtig. Deze oppermagt of Hegemonie, die zich eerst alleen tot de Peloponnesus bepaalde, breidde zich na de perzische oorlogen over geheel Griekenland en de volkplantingen uit. Een spartaansch bevelschrift, \gr{skut'alh}, of een gezant uit Sparta, deed buitenslands geschillen ophouden, en stichtte vrede, zonder dat de Spartanen een schild behoefden op te nemen (Plut. Lycurg. 30). Maar weldra vond Sparta in Athene eene gevaarlijke mededingster. Want deze staat werd in den peloponnesischen oorlog (431-404) wel overwonnen, maar ras verloor Sparta de vruchten harer overwinning door hare heerschzucht en haar baatzuchtig gedrag, en door overal de gehate oligarchie te begunstigen; zoodat Athene, en zelfs Thebe eenigen tijd met geluk tegen Sparta oorlog voerden.

§ 4. Verval van Lacedaemon.

Maar onder deze uiterlijke omstandigheden was de spartaansche staat inwendig meer en meer van zijn oorspronkelijk karakter afgeweken. Iets meer dan 400 jaren na Lycurgus geschiedde er reeds eene belangrijke verandering in de staatsinrigting, toen de magt des volks in de Ephoren eenen steun ontving, welke vooreerst alleen eene regterlijke magt. bezaten, maar weldra (deels door de ontaarding der koninklijke familiën zelve) zich boven de koningen in magt verhieven. Over het algemeen paste de inrigting van Lycurgus alleen voor eenen staat met beperkte beginselen en slechts voor een volk, dat bekrompene inzigten had en aan het bestaande en van de voorvaderen overgeleverde innig gehecht was; maar de vrije beweging en veelzijdige ontwikkeling van ieder persoon afzonderlijk legde zij aan amateurlijke banden; en daarom moest zij inwendig geschokt worden, zoodra de inzigten des volks door de kennis van vreemde landen, welke de oorlog, vooral ter zee, verschafte, werden uitgebreid. Het gevolg daarvan was, dat alle banden, die de burgers aan den staat verbonden, allengs werden losgemaakt, en dat eene grenzelooze baatzucht heerschende werd. Gelijk de staat zelf tegen het doel van Lycurgus naar uitgestrekte heerschappij en later naar rijkdom trachtte, even zoo verkreeg ook eene onmatige zucht naar magt en geld bij de burgers de overhand. Zoowel de koningen en Ephoren als de medeleden van den raad toonen, dat zij in hooge mate omkoopbaar zijn. Waarbij dit nog komt, dat de regeringsvorm door het aanhoudend verminderen der burgers, vooral in de oorlogen, door de allengs ontstaande ongelijkheid van bezittingen en door het toenemen van eene menigte van vrije inwoners, die echter in den staat niets te zeggen hadden, in eene drukkende oligarchie veranderde.

§ 5. Vervolg. Ondergang van den staat.

Zoo geraakte de spartaansche staat allengs ten val, en verkreeg later nooit zijne geheele kracht weder, hoewel hij eenige malen wederom van eenige beteekenis werd. Vergeefs trachtte later Agis de derde (240) door eene nieuwe verdeeling der landerijen en door het opnemen van nieuwe burgers de oude orde van zaken te herstellen. Beter slaagde hierin, gedurende eenigen tijd, Cleomenes de derde (226), zoon van den koning Leonidas, die Agis had laten ombrengen. Deze schafte den post der Ephoren af, zocht daarbij de gelijkheid der burgers en den geest van de staatsregeling van Lycurgus krachtdadig te herstellen, delgde de schulden uit en verdeelde zonder tegenstand de landerijen, maar moest ten laatste voor het Achaïsch verbond en de Macedoniërs zwichten, Hij was de laatste vorst uit het geslacht dee Heracliden. Later trok Nabis als tyran het oppergebied aan zich (207-192); weldra mengden zich de Romeinen in de twisten tusschen de Spartanen en de Aehaeërs, en maakten zich (146) meester van de Peloponnesus, maar lieten echter aan Sparta eene zekere mate van vrijheid. Ook de inrigtingen van Lycurgus behielden gedeeltelijk haren vorm tot in de 5de eeuw na Christus.

INWONERS VAN DEN LACEDAEMON1SCHEN STAAT.

§ 1. Verdeeling. Spartanen.

De inwoners van Laconica waren vrijen of slaven. De vrijen waren gedeeltelijk Spartanen, gedeeltelijk Perioeci, Mothakers, Nothi, Neodamodes en vreemdelingen. Spartanen, \gr{Sparti~atai}, nakomelingen van de van buiten ingekomene Doriërs, waren de heerschende stam. Zij hadden zich in het vaste bezit der landerijen gesteld, waren bevrijd van landbouw, handwerken en andere burgerlijke bedrijven, gevormd door eene gemeensehappelijke, volgens wetten ingerigte opvoeding en door aanhoudenden omgang met de andere burgers, en waren alleen in het bezit van alle staatkundige regten, en als burgers in den staat allen van gelijken rang (\gr{<'omoioi} bij Xenophon en Demosthenes). In Sparta vinden wij, zoo als in alle Dorische staten, 3 \gr{fula'i}, namelijk;

\gr{<Ulle~is, Dum~anes} en \gr{Pamfuloi}\footnote{In eenige staten vindt men nog eene 4de tribus, waarschijnlijk een overblijfsel van de vroegere inwoners.}, welke volgens de overlevering hare namen ontleend hadden van heraclidische vorsten, maar de drie stammen schijnen te beteekenen, uit welker vereeniging zich het dorische volk vormde. De stam \gr{<Ulle~is}, waarin de Heracliden waren opgenomen, had den eersten rang. De 3 hoofdstammen waren in 30 \gr{>wba'i} verdeeld. Het bekomen van het spartaansche burgerregt was eene zeldzaamheid. Maar de koningen Agis de derde en Cleomenes de derde namen er vele Perioeci in op. Daarentegen ontmoeten wij, vooral sedert den peloponnesischen oorlog eene steeds toenemende klasse van vrije inwoners, zonder werkelijk deel aan het burgerregt.

§ 2. Vrije inwoners, maar die door afkomst van het burgerregt waren uitgesloten.

Perioeci, \gr{per'ioikoi} of Lacedaemoniërs\footnote{Dit woord bevat in eene meer uitgebreide beteekenis de Spartanen en Perioeci gezamenlijk.}, de bewoners van het land, in tegenstelling niet de Spartanen of inwoners der stad, waren nakomelingen van de oudere bewoners des lands en grootendeels van achaeïschen oorsprong. Zij bezaten wel persoonlijke vrijheid en grondbezitting, ja zelfs schijnen zij zelve het bestuur over hunne steden en gemeenschappelijke aangelegenheden te hebben gehad; maar over hunne distrikten stelden de Spartanen overheden aan, verder betaalden zij schatting, deden krijgsdienst en waren uitgesloten van alle werkelijke, burgerlijke regten, zooals het regt om te stemmen, om overheidsposten te bekleeden en van het connubium; de staat ging dus eigenlijk buiten hen om, gelijk met de socii der Romeinen het geval was. Na de verovering van Messenië wordt van 100 plaatsen van Perioeci melding gemaakt. De Spartanen namelijk hadden hen over zoovele kleine steden verdeeld, om hen te verzwakken. Behalve den landbouw dreven zij ook handwerken en handel. De door hen vervaardigde wapens, lakonische mantels en purperen kleederen waren zeer gezocht. Over het algemeen schijnen zij geenszins in een' drukkenden toestand geleefd te hebben, zij konden met hunne kunstige bedrevenheid in vele handwerken onderhoud, ja zelfs veel geld winnen, en waren niet aan de belemmerende bepalingen der overheerschende natie gebonden. Mothakers, \gr{m'ojakes}, te onderscheiden van \gr{m'ojwnes} (de in het huis des meesters geborene en opgevoede slaven, vernae), schijnen zonen te zijn geweest van vreemdelingen, misschien somtijds ook zonen van Heloten, die met zonen van Spartanen te zamen werden opgevoed\footnote{Het laconische woord \gr{m'ojakes} wordt hij andere schrijvers door \gr{s'untrofoi}of \gr{tr'ofimoi} vertaald.}, en de vrijheid, dikwijls ook burgerregt bekwamen. Geenszins werden deze alle, maar slechts enkele door verdienste burgers, b.v. Lysander; waarschijnlijk vooral die, welke tevens NOTHI, of zoons van eenen Spartaan en eene vreemde of wel helotische vrouw waren, en als zoodanig door adoptio burgers konden worden. NEODAMODES, \gr{neodam'wdeis} waren vrijgelatene slaven of Heloten. In den peloponnesischen oorlog namelijk werden de Heloten als zwaargewapende soldaten, \gr{<opl'itai}, met belofte van vrijheid geligt, en in later tijd moest men, uit gebrek aan hopliten voor de veelvuldige oorlogen, dit middel zoo dikwijls te baat nemen, dat de legers van Sparta grootendeels uit zulke Neodamoden bestonden. Ook VREEMDELINGEN komen in latere tijden dikwijls te Sparta voor.

§ 3. Heloten.

LIJFEIGENEN OF HELOTEN, \gr{E<'ilwtes}\footnote{Dezen naam leiden eenigen af van \gr{<'Elos}, eene stad, die den Doriërs hevigen wederstand zou geboden hebben, of van \gr[<'elos}, eene laag gelegene streek; beter misschien van \gr{<ele~in}, gevangen nemen. Eenigen houden de Heloten voor eenen stam, die vroeger onderworpen was, en welken de Doriërs reeds in slavernij vonden.}, waren waarschijnlijk vroegere inwoners, die, door hardnekkigen wederstand of door later in opstand te zijn geraakt, zich een hard lot berokkend hadden, en slaven van den staat, \gr{do~uloi to~u koino~u}, maar door verdeeling onder de Spartanen te gelijk met de aandeelen van de landerijen, ook slaven van bijzondere personen waren geworden. Echter hadden deze niet het regt om hen te dooden of in vrijheid te stellen; ook mogten zij niet van de landerijen afgevoerd en buitenslands verkocht worden, Hun aantal schijnt in den bloei van den staat meer dan 200,000 geweest te zijn. In vredestijd bebouwden zij de akkers hunner meesters, en moesten hun jaarlijks een bepaald gedeelte der veldvruchten, \gr{>apofor'a}\footnote{70 medimnen gerst voor een' man, 12 voor eene vrouw, en eene daarmede overeenkomstige hoeveelheid olie en wijn.}, leveren, maar mogen daarbij het overschot tot hun eigen gebruik aanwenden. Insgelijks oefenden zij allerlei soorten van handwerken en andere diensten in de stad en op het land uit. In den oorlog dienden zij hunne heeren als ligt gewapenden, \gr{yilo'i}, en wapendragers, en werden vooral in latere tijden dikwijls tot zeedienst gebruikt, ja men vindt er, die harmosten werden (Xen. Hell. III, V, § 12).

§ 4. Vervolg. Hun toestand.

Hun lot was over het algemeen hard; het gevoel, dat zij onderdrukt waren, werd op allerlei wijze gaande gehouden, en daarom werden zij door de Spartanen met wantrouwen beschouwd, vooral toen het getal der laatsten zoo sterk begon af te nemen. Een middel, om hunne menigte te verminderen en een waakzaam oog op hen te houden, was de zoogenoemde geheime oorlog, \gr{krupte'ia}. Namelijk, volgens het berigt van eenige schrijvers, zou de inrigting van Lycurgus aan de jonge Spartanen vergund hebben, om op zekere tijden in het land rond te trekken en bij nacht de Heloten, welke zij ontmoetten, te dooden. Maar hierbij moet men misschien eer aan eenen maatregel denken, die tot doel had om de jonge Spartanen te harden en voor den oorlog te oefenen, en tevens ook het opzigt over de Heloten te houden, terwijl deze alleen door misbruik, vooral in de latere tijden, tot zulk eene wreedheid ontaardde. Zoo werden in den peloponnesischen oorlog door een' geheimen moord 2000 Heloten, aan welke om hunne verdienste jegens den staat de vrijheid beloofd was, uit den weg geruimd. Echter was hun (zie § 2) de gelegenheid om vrij te worden niet geheel benomen, daar zij zich dan voor verdiend geld bij hunne meesters konden vrijknopen, en in latere tijden zelfs in groote menigte in vrijheid gesteld werden.

§ 5. Verdeeling des lands onder de vrije inwoners.

Oorspronkelijk schijnt er geen wezenlijk verschil in regten of grondbezit onder de burgers des lands te hebben bestaan. Eene nieuwe of veranderde verdeeling der landerijen schijnt onder LYCURGUS, en eene andere na de verovering van Messenië bepaald te zijn, waardoor de aandeelen, \gr{kl~aroi}, der Perioeci op 30,000, die der Spartanen of burgers op 9000 gesteld werden. Welligt heeft een ander berigt, dat er 4000 deelen aan de Spartaansche familiën toegedeeld, en deze later in aantal verdubbeld werden, meer waarschijnlijkheid. Deze deelen waren de vruchtbaarste, die de Spartanen ook nodig hadden tot onderhoud van hunne familie en slaven. De staat behield een aanzienlijk deel van den grond als domein, tot onderhoud en dienst der vele tempels. Deze aandeelen der burgers, die in waarde onderling gelijk waren, mogten niet gedeeld noch ontvreemd worden, maar vervielen hij erfenis altijd slechts op eenen, die dan de overige leden der familie moest onderhouden. Hieruit moest echter allengs eene groote ongelijkheid van vermogen ontstaan, daar eenigen door eene groote familie verarmden, anderen rijk werden, doordat bij erfenis verscheidene aandeelen lands op hen vervielen. Er waren wel middelen beraamd om die ongelijkheid te voorkomen, namelijk de vergunning dat meerdere broeders te zamen ééne vrouw mogten trouwen, of de adoptio in eene familie zonder kinderen, en gedeeltelijk de wet over het huwen van vrouwelijke erven, \gr{>epipamat'ides}, of het uitzenden van volkplantingen; maar zoodanige maatregelen bleken toch allengs ontoereikende te zijn, vooral toen de groote aardbeving (466), de daarop volgende opstand der Heloten en later de peloponnesische oorlog vele Spartanen van het leven beroofd hadden. De ongelijkheid van grondbezittingen nam nog meer toe door eene wet van den Ephoor Epitadeus (na Lysander, maar onzeker wanneer), die wel niet het verkoopen, maar toch het wegschenken of legateren der aandeelen van de landerijen veroorloofde. Ook het verlies van Messenië tijdens Epaminondas verstak velen van grondbezit. Over het algemeen zien wij het aantal burgers allengs zóó sterk afnemen, en de ongelijkheid van grondbezit zóó vermeerderen, dat er ten tijde van Agis den derden maar 700 burgers waren, van welke slechts 400 grondbezitting hadden, hetgeen de vrees voor de Heloten zeer vermeerderde, terwijl men zelden, en eerst in later tijd, met vreemdelingen dat getal burgers weder zocht aan te vullen.

§ 6. Gevolgen van de gedurige vermindering van het getal burgers en van de ongelijkheid der bezittingen.

Deze ongelijkheid der bezittingen veroorzaakte ook allengs groote ongelijkheid in de regten der burgers en bragt eindelijk eene oligarchie te weeg, daar de staatsinrigting van Lycurgus het volle genot der burgerlijke regten alleen aan hen, die eene spartaansche opvoeding hadden genoten, en die in staat waren aan de spartaansche levenswijze deel te nemen, toestond. Daartoe behoort vooral het onderscheid bij Xenophon tusschen \gr{<'omoioi} en \gr{<upome'iones}, van welke de eersten burgers met het volle burgerregt waren, terwijl wij ons de laatsten waarschijnlijk moeten voorstellen als personen van spartaansche afkomst, die wel niet door geboorte van het burgerregt waren uitgesloten, maar uit gebrek aan vermogen geen deel hadden kunnen nemen aan de spartaansche opvoeding, of door eenig handwerk of ander burgerlijk bedrijf hun levensonderhoud moesten zoeken, of eindelijk geene middelen hadden, om aan de gemeenschappelijke maaltijden, \gr{suss'itia}, deel te nemen. Ook de Spartanen, die met \gr{>atim'ia} gestraft waren, schijnen tot deze klasse te behooren.

HET STAATSBESTUUR.

§ 1. Verdeeling van het staatsbestuur.

De oorspronkelijke koninklijke magt, welke onder de beide famillën der Herakliden verdeeld was, geraakte spoedig met het volk in strijd. Deze twisten gaven aanleiding tot de staatsregeling van Lycurgus, die voornamelijk ten doel had om de bestaande inrigtingen te ontwikkelen, maar echter eene volkomene, geschrevene wetgeving gaf; want de weinige wettelijke bepalingen \gr{<r~htrai}, die men aan Lycurgus toeschrijft, schijnen alleen op zekere regten, waarover de magten in den staat het oneens waren, betrekking gehad te hebben. Het waren, volgens eenigen, korte spreuken, welligt in lyrische versmaat gebragt, opdat zij van buiten konden geleerd worden. Deze nu verdeelden het bestuur onder den raad, de volksvergadering en de overheden, van welke in het begin alleen de koningen een groot staatkundig gewigt hadden. Naderhand echter werd hun invloed door eenen later ingestelden overheidspost der Ephoren verzwakt. De koningen, de Ephoren en de raad schijnen te zamen de algemeene regering of het staatsbestuur te hebben uitgemaakt, en als zoodanig werden zij door de schrijvers onder den naam \gr{t`a t'elh} begrepen. — Sparta's staatsinrigting kan ten opzigte van de Spartanen onderling eene democratische genoemd worden; maar voor zoo ver de eigenlijke \gr{d~amos}, of de gezamenlijke burgers met het volle burgerregt bevoorregt waren tegenover de overige. vrije inwoners, doch die in den staat niets te zeggen hadden (Perioeci, Mothakers, Neodamoden, Vreemdelingen en Hypomeiones), was het eene gestrenge aristocratie, die, daar deze bevoorregte burgers slechts een gering en een afnemend aantal uitmaakten, in dit opzigt ten laatste zelfs oligarchisch werd.

§ 2. De raad.

De raad, \gr{gerous'ia} (laconisch \gr{gerwn'ia}), bestond, behalve de twee koningen, uit 28 leden\footnote{Deze 30 leden meende men als zoo vele vertegenwoordigers van de 30 \gr{>wba'i} te moeten beschouwen; maar dit is zeer twijfelachtig, daar 2 obae in dat geval waarschijnlijk niet vertegenwoordigd zonden zijn.}, die voor hun leven door het volk met luider stem, \gr{bo'h}, werden gekozen. Hij, die bij zijne komst het meest toegejuicht werd, was de gekozene; een overheidspersoon nam dit in een naburig vertrek waar, zonder hen te zien. Zij moesten van onbesproken levensgedrag zijn, en waren aan niemand verantwoordelijk. Toen de Ephoren meer invloed bekwamen, matigden zij zich allengs de deelneming en het voorzitterschap in de vergaderingen der Gerousia aan. De bezigheid van den raad was, om aangaande alle aangelegenheden van den staat besluiten te nemen, hetzij openlijk in de vnlksvergaderingen om door het volk goedgekeurd te worden, of in het bijzonder gezamenlijk niet de Ephoren; als ook om over halszaken der burgers en over misstappen door de koningen begaan regt ta spreken, waarbij zij aan geene geschrevene wetten gehouden waren. Men trachtte door den hoogen ouderdom der senatoren de neiging der staatsregeling om de oude instellingen in stand te houden te begunstigen.

§ 3. De volksvergaderingen.

De volksvergadering, met eenen dorischen naam \gr{<al'ia} genoemd, moest ingevolge ener wet, \gr{<r'htra}, die Plutarchus (Lycurg. cap. 6) bewaard heeft, op bepaalde tijden en plaats gehouden worden, en de souvereine magt hebben. Deze magt bestond voorerest in de keuze van de voornaamste overheden, van de Geronten en buiten twijfel ook van de Ephoren. Verder werden ook belangrijke staatszaken zooals het maken van vrede, oorlog en verbonden, heffen van belastingen en het geven van wetten aan het volk door de regering, \gr{t`a t'elh}, namelijk door de Gerousia met de koningen en Ephoren voorgesteld. Deszelfs algemeene gewone vergaderingen werden gedurende volle maan op een open veld, later in de \gr{Ski'as} gehouden. Maar de deelneming des volks aan deze zaken schijnt, even als in den heldentijd, vrij lijdelijk te zijn geweest, Het had geen regt om iets voor te stellen, noch zelfs om de voorgestelde zaken te wijzigen; evenmin mogten eenige private personen in het openbaar over iets beraadslagen, en als de volksvergadering in de vroegere tijden hare magt was te buiten gegaan, dan gaf eene wet (onder de koningen Theopompus en Polydorus, iets meer dan 100 jaren na Lycurgns) aan den raad en aan de koningen (\gr{presbugen'ees ka`i >arqag'etai}) het regt, om een zoodanig volksbesluit voor krachteloos te verklaren. Ook schijnt het aan het goeddunken der regering gestaan te hebben, om eene zaak aan het volk voor te stellen of niet\footnote{Misschien moet men door Xenophon'a uitdrukking \gr{mikr`a >ekklhs'ia} zulk eene vergadering der regering, buiten de \gr{>ekklhs'ia} gehouden, verstaan.}. Het doel der volksvergadering schijnt alzoo geweest te zijn, deels om de besluiten der koningen te kunnen hooren, en deels opdat de regering, bij verschil van mening b.v. tusschen de Gerousia en de Ephoren), de stemming des volks kon vernemen, aan hetzelve vragen voorstellen, en een bepaald gevoelen, bekrachtigd door deszelfs gezag, kon volgen. Regterlijke magt bezat de volksvergadering niet. Men uitte zijn gevoelen gewoonlijk niet door stemming, maar door een luid geroep. De discessio, welke de Ephoor Sthenelaidas (Thucyd. 1, 87) wegens de onzekerheid van het luidkeels stemmen instelde, is als iets buitengewoons te beschouwen. Het regt om aan de volksvergadering deel te nemen had ieder Spartaan, die zijn 30ste jaar uitgetreden en in het volle bezit des burgerregts was. Waarschijnlijk hadden de Perioeci er geen deel aan.

§ 4. Overheden. De koningen.

In weerwil van hunnen naam, kan men de lacedaemonische koningen geene eigenlijke staatsmagt noemen, daar hun staatkundige invloed, vooral in vredestijd, vrij beperkt was. Deze koningen, \gr{basile~is} (ook \gr{>arqag'etai} in de oude rhetrae genoemd), waren beide uit de twee familien der Herakliden, de Agiden en Eurypontiden. De erfelijke opvolging ging in eene regte lijn volgens den ouderdom; echter had de zoon, die gedurende de regering zijns vaders geboren was, de voorkeur. Als er geene zonen waren, dan ging de regering op de naaste verwanten van 's vaders zijde, agnati, over, echter nooit op iemand uit het andere koninklijke huis. In geval van minderjarigheid werden er voogden, \gr{pr'odikoi}, uit de naaste agnati gekozen. De koningen waren leden van den raad, waarin zij het voorzitterschap bekleedden, maar geen meerder regt bij het stemmen hadden dan de overige medeleden, In sommige familie-aangelegenheden waren zij regters, zooals bij de adoptie, bij twist over erfenissen, en hij zaken, die op het huwelijk van vrouwelijke erven betrekking hadden; zij hadden het opzigt over het aanleggen van openbare wegen; bezorgden verder enkele openbare offers, vooral bij de dienst van Zeus, en onderhielden de verhindtenis van den staat met het delphisch orakel, het nationale heiligdom der Doriërs, voor hetwelk zij de heilige gezanten kozen, en alzoo, als het ware, de vertrouwelingen van dat gewigtige orakel werden. In den oorleg en buiten de grenzen des lands voerden zij het leger aan met eene zeer uitgestrekte magt, sloten wapenstilstanden, hoorden de gezanten des vijands, zoodat de Ephoren daar eerst weinig invloed hadden. In het begin waren de beide koningen te gelijk aanvoerders, sedert 508 v.Ch. slechts een. Echter vinden wij, en wel in latere tijden, ook anderen als opperbevelhebbers over het leger (zie pag. 67). Na den oorlog waren zij echter verantwoordelijk en konden in sommige gevallen zelfs tot rekenschap geroepen werden. Elke maand moesten zij een' eed afleggen, dat zij volgens de wetten zouden regeren, terwijl de Ephoren in naam des volks zwoeren, dat zij de koninklijke waardigheid ongeschonden in stand zouden houden. Over het algemeen werd hun gezag in den oorlog, vooral door de toenemende magt der Ephoren, steeds meer beperkt. Tot onderhoud der koningen strekten de grondbezittingen in het land der Perioeci en het aandeel aan alle offers; verder hadden zij eene eigene woning in de stad en werden op openbare kosten gevoed. Tot hunne voorregten rekenen wij het voorzitterschap in alle vergaderingen en hij de openbare maaltijden; verder genoten zij andere eervolle onderscheidingen, en bij hun verschijnen stonden allen, behalve de Ephoren, op; in het veld ontvingen zij eene dubbele hoeveelheid leeftogt, maar zij droegen geene uiterlijke eereteekenen. Bij hunnen dood was er algemeene rouwklagt, en gedurende tien dagen stilstand in openbare zaken. Zij werden vervolgens als helden geëerd.

§ 5. Vervolg. De Ephoren.

De Ephoren, \gr{>'eforoi}, vijf in getal, misschien naar de 5 distrikten, schijnen ten tijde van Lycurgus alleen regterlijke ambtenaars te zijn geweest, die over private geschillen tusschen de burgers uitspraak deden. Later echter (vooral sedert den tijd van Theopompus, ongeveer 757) verhief zich deze overheidspost allengs tot de meest uitgebreide magt. Van die trapsgewijze vorderingen weet men niet veel. Maar de Ephoren schijnen vooral staatkundig gewigt en eene volksgezinde strekking verkregen te hebben, toen zij als vertegenwoordigers van de oppermagt des volks tegenover de koningen en den raad optraden en in naam des volks over die beide magten het toezigt bekwamen. Vooral blijkt ook die volksgezinde strekking daaruit, dat zij jaarlijks (waarschijnlijk door het volk) verkozen werden, en dat die waardigheid voor alle Spartanen, niet alleen voor de aanzienlijke familiën openstond. Hunne magt breidde zich allengs zou ver uit, dat zij alle overheden, zelfs de koningen konden aanklagen, in hunne ambten schorsen en in de gevangenis konden werpen. Tegenover de koningen breidde zich hunne magt vooral in den Peloponnesischen oorlog uit, toen zij bijna het geheel uitvoerend bewind in handen kregen. Een blijk hiervan was, dat sedert dien tijd ook de jaren naar den eersten onder hen aangeduid werden. Zij hadden het toezigt over de openbare opvoeding en over de zeden, en matigden zich het voorzitterschap in den senaat, en in de volksvergadering, en den grootsten invloed op alle belangrijke aangelegenheden van den staat aan. Zij namen den koningen maandelijks den eed af, en deden er een' wederkeerig uit naam van het volk, en verkozen in lateren tijd twee uit hun midden, om over de koningen in den oorlog het toezigt te houden; zelfs konden zij alle 9 jaren door eene spectatio de coelo hen van de regering verwijderen. Zij zelve waren aan niemand dan aan hunne opvolgers verantwoordelijk. Later kregen zij de magt om burgers naar welgevallen zamen te roepen om over wetten, die zij voorstelden, te stemmen. Tot die magt gestegen handelden zij met vreemde gezanten, zonden legers uit, gaven daarover het opperbevel aan den koning, of aan een' ander, riepen hen bij een geheim bevelschrift, \gr{skut'alh}, terug, en bestuurden den togt mede. Overigens werd hun streven om de koninklijke magt te verzwakken door de koningen zelve verligt, toen zij, b.v. Lysander en Agesilans, de Ephoren vleiden en in de hoogte verhieven om bevel over de legers te verkrijgen, of toen zij later van zeden verbasterden, en de beide koninklijke huizen in hunne onderlinge twisten de hulp der Ephoren te baat namen, om elkander wederkeerig te benadeelen Zoo zien wij dan ook na den Peloponesischen oorlog koningen ter dood veroordeeld, omdat zij op hun bevel niet tijdig waren weergekeerd, en tienmannen door hen afgezet, die de koningen aangesteld hadden. — Zij aanvaardden hun ambt met nieuwe maan na 21 September.

§ 6. Vervolg. Andere beambten en commissarissen.

Er werden nog meerdere overheden vermeld, van welke ieder in zijnen werkkring eene zekere regterlijke magt en regtspleging schijnt te hebben gehad. Zoo wordt een \gr{paidon'omos} genoemd, die het opzigt had over de tucht van knapen en jongelingen, onder welke (waarschijnlijk vijf) \gr{b'ideoi} (\gr{b'iduoi}) stonden; verder de \gr{<arm'osunoi}, die het opzigt over de zedelijkheid der vrouwen hadden, en de \gr{>emp'elwroi}, opzieners over de ter markt gebragte koopwaren. Van andere commissarissen worden vermeld: \gr{p'ujioi} (Laconisch \gr{po'ijeoi}), vier mannen, die door de koningen voor de heilige gezantschappen naar Delphi verkozen werden; \gr{pr'oxenoi}, die voor de ontvangst van vreemde gezanten en publieke gasten zorgden; \gr{<armosta'i}, jaarlijksche bevelhebbers in veroverde steden en landen sedert de laatste tijden van den Peloponnesischen oorlog. Eenige militaire ambtenaars zullen verder hier onder vermeld worden.

INRIGTING VAN DEN STAAT.

§ 1. Doel der staatsinrigting.

Te Sparta kunnen wij niet zoo gemakkelijk, als in andere staten, eene bepaalde grenslijn trekken tusschen het streven van den staat om zijne eigene bedoelingen te bereiken en de behartiging van bijzondere belangen van den kant der private personen. Want hier deed deze het private leven bijna geheel verdwijnen. In de gedachte aan den staat moest het bestaan van elk privaat persoon geheel worden opgelost, en alle zijne belangen daarin vereenigd worden. Het denkbeeld aan genen moest zich niet met het volk te gelijk vrij ontwikkelen, maar, vast en afgezonderd blijvende door onveranderlijke zeden en gewoonten, de bijzondere personen in een' engen kring beperkt houden. Het staatsgebouw was dan ook werkelijk zóó vast, dat bet eeuwen lang de vrije ontwikkeling des volks verhinderde. Maar ook des te verderfelijker was de rigting, die deze laatste later nam, toen het oude geloof en de voorvaderlijke zeden allengs verslapten, en de private personen, losgerukt van den staat, bij al hun streven alleen zich zelve bedoelden.

A. DE REGTSPLEGING.

§ 2. De regterlijke magt.

De spartaansche regtspleging moest volgens zeden en gewoonten worden uitgeoefend. De regterlijke magt was in handen der Gerousia of der overheden. De volksvergadering had geene regterlijke magt. Halszaken werden door de Gerousia, private, vooral processen over bezittingen, door de Ephoren beslist. De koningen oordeelden over zaken betrekkelijk erfenissen, huwelijken van vrouwelijke erven, adoptio, en over de verdeeling der te betalen kosten voor het aanleggen en verbeteren van openbare wegen. Over de misdrijven der koningen werd door den raad in vereeniging, met de Ephoren geoordeeld. Overigens schijnen verscheidene overheden, ieder in zijnen kring, eene zekere regterlijke magt te hebben gehad.

§ 3. Straffen.

De straffen waren geldboeten (belangrijke alleen voor de koningen, veldheren of Harmosten), vermindering der burgerlijke regten, \gr{>atim'ia}, en de doodstraf. De atimia trof ieder, die zich aan de openbare magt vergreep, en de hoogste graad er van, die eene volstrekte eerloosheid voor het geheele leven berokkende en soms erger dan de dood werd geacht, werd op diegenen toegepast, welke lafheid in den oorlog toonden, \gr{o<i tr'esantes}. Een mindere graad trof hen, die na dappere verdediging met de wapens in de hand waren gevangen genomen. Zij mogen dan geen ambt bekieeden, en niets koopen of verkoopen; maar werden na verloop van tijd wel eens in eene hersteld. Thucyd. V. 34. De doodstraf bestond in verwurging of nederstorting in een hol, \gr{kai'adas}.

B. DE GODSDIENST.

§ 4. Goden. Eeredienst.

Van de grieksche goden werden vooral Apollo, de dorische, nationale godheid, en diens zuster Artemis, vereerd, Ook vereerde men Zeus, Hera, Athene, \gr{>Aj'ana}, Poseidon, \gr{Poseid~an} en \gr{Poteid~an}, Demeter, \gr{Dam'athr}, Aphrodite, Dionysus, Ares, de Muzen, \gr{m~wsai}, \gr{m~wai}, en Eros. De koningen waren priesters van den lacedaemonischen en hemelschen Zeus. Als Doriërs beschouwden de Spartanen het delphische orakel van Apollo met bijzonderen eerbied en raadpleegden het bij alle belangrijke gelegenheden. Er waren vele lacedaemonische, nationale helden, als Herakles, de held van den Dorischen stam, Castor en Pollux, Menelaus en Lycurgus. De tempels waren met beelden voorzien. De Ephoren bragten soms den nacht door in dien van Pasiphaë, en deelden, wat zij daar gedroomd hadden, als iets werkelijks aan het volk, dat zeer bijgelnovig was, mede. De offers waren van geringe waarde.

§ 5. Nationale feesten..

In Lacedaemon waren eene menigte van feesten, grootendeels ontleend aan de vroegere inwoners, zooals dat van Helena en Menelaus, met Castor en Pollux te Therapnae; van Achilles te Brasiae de \gr{jesmof'oria} van Demeter enz, Maar de belangrijkste van deze waren: 1) \gr{<uak'injia}, ter eere van Apollo Carneus en zijnen lieveling Hyacinthus, een feest van drie dagen te Amyclae. Het was eene zinspeling op de verwoestende kracht der brandende zon; daarom werd de eerste dier dagen in treurigheid doorgebragt; de beide volgende met optogten en uitgelatene vreugd. Zelfs de slaven deelden daarin en zaten dan met hunne meesters aan den maaltijd. Die optogten werden door koren van jongelingen, met zang en bij de lier, deels te paard gehouden. De. aanvoerder, \gr{pr'esbeus}, bragt dan de gebeden der natie aan Apollo; een offer werd gedaan op het graf van Hyacinthus; 2) \gr{Gumnopaid'iai} (ingesteld 665) geheel van Spartaanschen oorsprong, een feest van de jeugd gewijd aan Apollo en Dionysus, op hetwelk de jongelingen naakt dansten en ligchaamsoefeningen hielden; 3) \gr{K'arneia} (ingesteld 676), een feest van 9 dagen, ter eere van Apollo Carneus, waarbij men in loofhutten het leven in de legerplaats nabootste. Met deze feesten waren ook muzijkale wedstrijden verbonden. Op de Gymnopaediën werd ook vrolijker muzijk dan de statige van Apollo toegelaten. Bij die gelegenheden was men ook meer gastvrij voor vreemden.

C. HET KRIJGSWEZEN.

§ 6. Het leger. Deszelfs wapenen.

Het spartaansche leger bestond uit Spartanen, Lacedaemoniërs en Heloten. De kern des legers werd oorspronkelijk gevormd door de zwaar gewapende Spartanen. De sterkte hing van de omstandigheden af, naarmate dat of de gehele weerbare manschap van het 20ste tot 60ste jaar, \gr{>'emfrouroi}, of slechts een deel daarvan, volgens bepaling der Ephoren (b.v. van het 35ste of 40ste jaar), voor de krijgsdienst moest opkomen. De wapenrusting der spartaansche hopliten bestond in een metalen harnas, een zeer groot schild, \gr{>asp`is qalk~h}, eene lange lans, \gr{d'oru}, een kort zwaard, \gr{xu'hlh}, een helm,en een' purperen mantel, \gr{foinik`is stol'h}. Reeds in den peloponnesischen oorlog was men genoodzaakt Heloten met belofte van vrijheid onder de zwaargewapenden op te nemen. Later bediende men zich gewoonlijk alleen in en nabij Griekenland van legers uit burgers te zamen gesteld, maar in verwijderde streken van Perioeci en Neodamoden; zelfs bij Leuctra vochten slechts 700 Spartanen. Onder Agesilaus worden huurtroepen vermeld, Men was veelal gewoon het aantal troepen uit list verborgen te houden. Thucyd. V, 68.

§ 7. Vervolg. Schikking en verdeeling des legers.

De sterkte van het spartaansche leger berustte hoofdzakelijk op de wel berekende, trapsgewijze verdeeling van bevelhebbers en ondergeschikten, en op de kunstige taktiek, welker werking in de beste tijden door de toen heerschende stipte orde en gehoorzaamheid vermeerderd werd. De Hopliten vormden de hoofdmagt. Het leger werd verdeeld in 6 \gr{m'orai}, iedere mora van 500, 700 of 900 man, in 4

\gr{l'oqoi}, ieder lochos in 2 \gr{penthkost'ues} en iedere pentekostys in 2 \gr{>enwmot'iai}\footnote{Thucyclides geeft voor beide 4 op, dus het dubbel, denkelijk omdat hij de Perioeci mede rekent.}. De sterkte eener enomotia wordt

als van 25 tot 32 man opgegeven, bedroeg hij Leuctra zelfs 56 man, maar was waarschijnlijk verschillend naar de grootte des legeis. In welke betrekking de krijgskundige verdeelingen tot de burgerlijke stonden, wordt niet duidelijk opgegeven. De ruiterij, die een veel minder belangrijk deel des legers uitmaakte en uit de rijkeren bestond, welke zelve de wapens leverden en hun paard onderhielden, was verdeeld in \gr{o>ularo'i}, ieder van 50 man, en stond op de vleugels. Als bijzonder corps worden genoemd de Skir~itai} (in den peloponnesischen oorlog) 600 man uitgelezene troepen\footnote{Dat de \gr{Skir~itai} ruiters waren, kan men nit Xenoph. Cyr. 4, 2, 1 niet met zekerheid opmaken.} op den linker vleugel, die 's nachts het kamp bewaakten, en de \gr{<ippe~is}, eene lijfwacht der koningen, welke in het centrum stonden, en gewoonlijk te voet schijnen gediend te hebben. Zij bestonden uit 300 uitgelezene jongelingen, van welke de 5 oudste, \gr{>agajoergo'i}, jaarlijks aftraden, om tot

openlijke zendingen en andere dergelijke bedieningen gebruikt te worden. De Heloten vormden de ligtgewapende benden. Het aantal Spartanen was klein, bij Leuctra 700, maar ieder Spartaan had ten minste een', dikwijls verscheidene (in den perzischen oorlog zeven) Heloten tot bescherming en bediening. Men zond veelal eene of 2 mora's met de daarbij behoorende bondgenooten uit. Xen. Hell. IV, 6. De soldaten droegen, behalve de wapens, een purperen rok, koperen schild en lang haar. De Ephoren bepaalden den leeftijd, binnen welken men voor eenigen veldtogt dienstpligtig was. Epaminondas benam aan de Lacedaernoniërs een aanmerkelijken toevoer van soldaten, door de bevrijding van Messenië.

§ 8.Officieren.

Aan het hoofd des legers stonden de koningen, in het begin beide te zamen, later slechts een. Zijn raad bestond uit de Polemarchen, \gr{pol'emarqoi}, de aanvoerders der morae, en later ook uit 2 Ephoren, die zijne magt zeer beperkten. Bij Agis (418) vinden wij een coilegie van 10 \gr{s'umbouloi}, zonder welker toestemming hij niet kon te veld trekken. In de volgende tijden ontmoeten wij ook dikwijls andere Spartanen met het opperbevel des legers bekleed (Brasidas, Gylippus, Lysander). Van de overige officieren noemen wij: \gr{loqago'i, penthkost~hres, >enwmot'arqai}, en <ipparmosta'i} aanvoerders der afdeelingen van de ruiterij, \gr{<ippwgr'etai}, aanvoerders van 100 \gr{<ippe~is, x'enagoi} bevelhebbers der bondgenoten, hun uit Sparta toegezonden. Ieder bevelhebber had een schilddrager, \gr{<upaspist'hs}. Xen. Hell. IV, 8, § 59.

§ 9. Oorlog en gevechten.

De veldtogt werd geopend met een offer aan \gr{Ze`us >aght'wr} te huis, en een op de grenzen des lands, \gr{diabat'hria}, aan Zeus en Athene. Een priester van Ares, \gr{purf'oros}, stak daarbij het heilige vuur aan, en onderhield het gedurende den togt. Over het algemeen openbaarde zich de godsdienstige eerbied der Spartanen dikwijls in den oorlog. Wanneer de diabaterien ongunstig waren, keerden zij naar huis terug; bij feesten, vooral op de Karneën, hielden zij zich verwijderd van de wapenen. — In het legerkamp werden de gewone gymnastische en wapen-oefeningen voortgezet. De Heloten werden in het legerkamp niet toegelaten. In de slagorde stonden de koningen in het centrum, omgeven door een talrijk gevolg uit die, welke in het leger hem het naast omringden, (\gr{o<i per`i damos'ian}, de tent des konings), waartoe de Polemarchen, de 2 Ephoren (zie pag. 60), verder waarzeggers, artsen, fluitspelers, overwinnaars in openbare spelen en anderen behoorden. Vóôr den slag werd aan de Muzen en aan Eros geofferd. Daarop begon de krijgsmuzijk van vele fluitspelers voor de maat en de orde op marsch, t`o >embat'hrion}, b.v. \gr{t`o Kast'oreion} in anapaestische maat, en het gezang, voor den slag (b.v, de anapaestische gezangen van Tyrtaeus) werd aangeheven. In digte rijen rukte men op de maat tegen den vijand aan, b.v. zóó, dat de soldaten eener enomotia in ééne rij achter elkaar stonden, \gr{l'oqos >'orjios}. Men gebruikte somtijds kunstige ontwikkelingen en wendingen, \gr{>exeligmo'i, paragwga'i, par`a d'oru}, regts, \gr{par' >'aspida} links-om; in de juistheid en vlugheid dier manoeuvres muntten de Spartaansche legers uit. De eenvoudige inriging der slagorde maakte dat, zelfs als er wanorde onder het strijden ontstond, de verstrooide deelen ligtelijk weer een geheel vormden. Tijdens den Peloponnesischen oorlog waren het de Ephoren, die tot eenigen veldtogt besloten, \gr{frour`an >'efhnan}. Xen. Hell III, 2, 23. Geslagene vijanden werden gewoonlijk niet verder vervolgd, en in den slag plunderde men de gedooden niet; ook vervolgde men de overwonnenen niet ver. De krijgskunst der Spartanen toonde zich eigenlijk alleen in het open veld. De legerplaats was rond, en werd dikwijls verplaatst. De kunst van belegeren en het bestormen van muren verstonden zij niet. Belooningen en straffen in het leger bestonden voornamelijk in eer en schande. De dapperen beloonde men met het voorzitterschap in de openlijke vergaderingen, \gr{proedr'ia}, met kransen en meer dergelijke eereteekenen. Voor gesneuvelde strijders werden graven met opschriften en standbeelden opgerigt, en feesten of lofredenen gehouden. De lafaards, \gr{o<i tr'esantes}, werden met atimia gestraft.

§ 10. Het zeewezen.

Uit Herodotus zien wij, dat de spartaansche zeemagt in de perzische oorlogen zeer onbeduidend was, en dat de staat de hegemonie ter zee alleen aan zijn groot aanzien te danken had, welke hij ook weldra moest opgeven. Eerst later in den peloponnesischen oorlog trad Sparta als zeemogendheid op. Tot bemanning der vloot gebruikte men veelal Heloten. Een zeegevecht trachtte men gewoonlijk in eene soort van gevecht te land te veranderen, doordat men de vijandelijke schepen enterde en op het verdek den strijd aanving.. Bevelhebbers ter zee waren de \gr{na'uarqoi}, admiraals voor een jaar, welke bepaling echter meermalen ontdoken werd, en \gr{>epistole~is}, vice-admiraals.

D. OVER DE GELDMIDDELEN.

§ 11. Inkomsten en uitgaven van den staat. Het geld.

De uitgaven van den staat waren te Sparta onbeduidend, en werden goedgemaakt door de opbrengst der Perioeci, door de eigene landerijen van den staat, de buitengewone belastingen, welke men somtijds hief, wanneer de omstandigheden het vorderden, en door de inkomsten, welke de hegemonie en de oorlogen in de schatkist bragten. Lycurgus verbood aan de Spartanen het gebruik van goud en zilver als geld, en stond alleen ijzer toe, dat buiten Laconica geene waarde had. Hoogst waarschijnlijk is dat verbod echter eerst later uitgevaardigd, daar langer dan eene eeuw na Lycurgus het gemunte zilver in Griekenland onbekend bleef. Hoofdmunt was: \gr{p'elanor}. De staat daarentegen kon natuurlijk het gebruik van gangbare munt niet missen, maar had voor den peloponnesischen oorlog geene openbare schatkist. Ook de perioeci, welke handel dreven, mogten zich ongetwijfeld daarvan bedienen. Eindelijk schijnen de koningen en aanvoerders een dergelijk regt gehad te hebben om edele metalen te bezitten, daar Pausanias na den slag bij Plataeae 10 talenten als buit verkreeg, terwijl in lateren tijd aan de koningen dikwijls zware geldboeten werden opgelegd. In de perzische oorlogen, en vooral door Lysander, stroomden later groote rijkdommen den staat toe, en allengs, toen de strenge tucht verloren ging, werd het gebruik van goud en zilver zelfs bij de private personen algemeen.

E. ANDERE OPENBARE INRIGTINGEN TER BEREIKING VAN HET DOEL VAN DEN STAAT.

§ 12. Over die inrigtingen in het algemeen.

De spartaansche staat, die met de grootste vastheid in alle betrekkingen het denkbeeld van den staat als het hoofddoel en het belang der enkele personen als daaraan onderworpen en zonder beteekenis op zich zelf volhield, had sterken invloed op vele aangelegenheden, die anders gewoonlijk aan den vrijen wil van ieder in het bijzonder zijn overgelaten. Zoo liet hij zich in vele opzigten aan het huwelijk als van algemeen belang gelegen liggen, nam de opvoeding der kinderen, van den vroegsten leeftijd af aan, op zich, vorderde van de mannen eene onafgebrokene werkzaamheid voor de bedoelingen van den staat, en hield hen aan vele banden en bepalingen, om zijne zelfstandigheid te bewaren en den duur der bestaande inrigtingen te verzekeren.

§ 13. Het huwelijk.

Het doel des huwelijks, dat alleen tusschen burgers kon plaats hebben, was om den staat van krachtige burgers en soldaten te voorzien. Met dit doel bevorderde de staat het huwelijk door eene smadelijke behandeling der ongehuwden, Plut. Lycurg. 15, en door straf op het ongehuwd zijn, \gr{d'ikh >agam'iou}, en op het trouwen op lateren leeftijd, \gr{d'ikh >oyigam'iou}, te zetten. Aan eenen vader van 5 of meer zonen gaf de staat zekere voorregten, en vergunde gemakkelijk het scheiden van eene onvruchtbare vrouw. Hij bepaalde verder eene straf voor een ongepast huwelijk, \gr{d'ikh kakogam'iou}, b.v. met eene al te jonge vrouw. Het huwelijk werd aangegaan in den vorm eener rooverij of schaking. Eene bruidschat gaf men in de oudste tijden niet, maar als eene maagd zonder broeder was, en alzoo den \gr{kl~aros}\footnote{Op geene andere wijze kon eene vrouw vóór de wet van Epitadeus, (zie pag. 53), eenig grondbezit verkrijgen. Deze vergunde namelijk, om de bezittingen wel niet te verkoopen, maar weg te schenken of bij erfenis te vermaken.} van haren vader geërfd had, zoo verviel deze op haren man. De beslissing over huwelijken der epipamatides hing van de koningen af. Overigens werd het huwelijk bij de Spartanen in eere gehouden, en de vrouwen genoten eene tamelijk groote vrijheid.

§ 14. Gemeenschappelijke, openbare opvoeding der knapen.

Hoofdzakelijk door de opvoeding trachtte de staat eenen krachtigen stam van burgers te vormen, die zoowel door ligchaamssterkte en gehardheid, als door zedelijke kracht en vaderlandschen geest de geschiktheid en wil hadden om deszelfs bedoelingen te bevorderen. Reeds in den vroegsten leeftijd beschouwde de staat de kinderen, vooral de jongens als zijn eigendom. Dadelijk na de geboorte werden zij door de oudsten van de phyle des vaders naauwkeurig onderzocht. Wegens zwakte of gebreken des ligchaams werden zij na onderzoek der oudste stamgenooten in een hol van den Taijgetus aan den dood prijs gegeven. Tot hun 7de jaar werden zij nu aan de ouders overgelaten, maar daarna nam de staat hunne opvoeding op zich, om hen tot goede krijgslieden te vormen en aan strenge gehoorzaamheid te gewennen. Deze openbare opvoeding en tucht, welke de voorwaarde was om later alle de burgerlijke regten te kunnen genieten, werd lang door onderscheidene trappen van ouderdom voortgezet, terwijl de jongeren steeds stipte gehoorzaamheid en ondergeschiktheid aan de ouderen verschuldigd waren, en hun de zedigheid diep ingeprent werd. Zij waren verdeeld in \gr{>ag'elai} (spartaansch: \gr{bo~uai}, de jeugdige opziener werd genoemd \gr{bou'agor}) en \gr{>~ilai}. Een \gr{paidon'omos} en welligt \gr{b'ideoi} hadden het oppertoezigt. Van het 18de jaar werden de jongelingen, \gr{melle'irenes}, van het twintigste \gr{e>'irenes} (\gr{>'erenes} ?), daarna \gr{sfaire~is}, en van het 30ste jaar af aan \gr{>'andres} genoemd. Tot het dertigste jaar leefden zij meest in het legerkamp of op de grenzen voor de krijgsdienst. In alle die oefeningen had Lycurgus gezorgd, dat er op de eerzucht gewerkt werd. Ieder oudere burger had het regt zich met de opvoeding te bemoeijen en de jongeren teregt te wijzen.

§ 15. Vervolg. Ligchamelijke vorming.

De levenswijze der jongelingen was hoogst eenvoudig. Hun voedsel was spaarzaam; echter werd het niet voor schandelijk gehouden, dat zij het hun ontbrekende door diefstal zich trachtten te verschaffen\footnote{Over het geheel schijnt de geheele wijze van denken over het belang van het algemeen te Sparta, en vooral het gemeenschappelijke leven en de groote aanmatiging van den staat op de regten der private personen, de strenge begrippen van eigendom eenigzins ruimer gemaakt te hebben. Vandaar de vergunning, om in enkele gevallen de losse goederen van anderen te gebruiken, en vandaar ook dat stelen der knapen.}, maar men beschouwde dit als eene oefening van list en moed. Hij, die zich daarin liet betrappen, berokkende zich daarentegen strenge tuchtiging des ligchaams als straf voor zijne onbehendigheid. De kleeding was eenvoudig; van hun 12de jaar verkregen zij jaarlijks eenen korten mantel, \gr{tr'ibwn}; zij droegen geene sehoenen noch hoofddeksel, en sliepen op hooi of riet. De ligchaamsoefeningen bestonden in gymnastiek in de gymnasiën, niet in worstelscholen of \gr{pala~istrai}, wapendansen, b.v. \gr{purr'uxh, b'ibasis}, en jagt. De gymnastiek bestond vooral in loopen, worstelen, werpen met de schijf en de spies als dienstig in den oorlog; het vuistgevecht en pankration werden minder goedgekeurd. Middelen om hen te harden waren voor die boven de 18 jaren kampstrijden in de platanista aan den Eurotas, waarbij zij in twee partijen verdeeld streden, totdat de eene in die rivier was gedreven, en voor de jongeren de jaarlijksche geesseling, \gr{diamast'igwsis}, in den tempel van Artemis Orthia.

§ 16. Vervolg. Ontwikkeling des geestes.

De spartaansche opvoeding was voor eene vrije en veelzijdige ontwikkeling des geestes niet zeer gunstig. Tooneelvoorstellingen en de kunst der sophisten en rhetors (leeraars der welsprekendheid) beschouwden de Spartanen met wantrouwen. Toen derhalve de sophisten, rhetors en wijsgeeren in het overige Griekenland invloed op het onderwijs der jeugd hadden verkregen, bleven hunne wetenschappen van Sparta geheel uitgesloten of vonden er slechts zeer geringen ingang. De beschaving des geestes beperkte zich dus tot het noodzakelijkste en bestond gedeeltelijk in het leeren van muzijk of van gezangen, vooral ter eere der goden, des vaderlands en van beroemde mannen, of van krijgsgezangen \gr{m'elh >embat'hria, >en'oplia} en van het bespelen van instrumenten, ter begeleiding van het gezang. Deze gezangen waren op eene eenvoudige en volstrekt dorische wijze gecomponeerd, welker karakter mannelijke kracht en ernst was. Want ook tot op de muzijk, welke men als eene uitdrukking van de stemming des volks beschouwde, strekte de staat zijnen invloed uit, ook daarin de bestaande orde willende behouden, en gevaar voor het algemeen in elke verandering of ontwikkeling der bestaande instellingen en wetten ziende. Om de knapen te gewennen aan het aanhooren van de ernstige gesprekken der mannen, werden zij somtijds tot de maaltijden van deze toegelaten. Over het algemeen prentte men hun de grootste gehoorzaamheid en eerbied jegens oudere menschen in\footnote{Lacedaernon honestissimum domicilium senectutis. Cic. de Senect. c. 18, Herod. II, 80,}; terwijl de een of ander van deze dikwijls door een naderen band van vriendschap of vertrouwelijkheid met de jongere verbonden was, \gr{e>ispn'hlas} en \gr{>a"itas}.

§ 17. Opvoeding der meisjes.

Ook de opvoeding der meisjes was openbaar en bestond in muzijk en ligchaamsoefeningen, ongeveer van dezelfde soort als die, waarmede de knapen werden opgevoed, om haar vooral tot sterke moeders te vormen; kleederen, zoo meende men, konden de slavinnen wel maken. In het algemeen was het leven der spartaansche vrouwen vrijer en minder ingetogen dan dat der ionische, ook werden zij meer in de belangen van de mannen en van den staat betrokken.

§ 18. Levenswijze der mannen.

Van hun 30ste jaar werden de jongelingen tot de klasse der mannen gerekend en waren dan wel ontslagen van het opzigt van den paedonomus en het aanhoudend openlijk en gezamenlijk leven, waarvan zelfs het huwelijk hen vóór dien tijd niet kon bevrijden, maar het gevoel hunner afhankelijkheid van den staat werd op velerlei wijzen levendig gehouden. Daartoe behoorden vooral de gemeenschappelijke maaltijden, \gr{suss'itia, fid'itia}\footnote{Eenigen schrijven ook \gr{fil'itia}.}, waarvan niemand mogt wegblijven, uitgezonderd als hij een offer deed of op de jagt was, \gr{>af'iditos <hm'era}. Het hoofdgeregt daarbij was de zwarte soep, \gr{baf'a , a<imat'ia}, benevens gerstenbrood, \gr{>'alfita, m~azai}}. Somtijds verkreeg men echter van enkele dischgenooten na den maaltijd, \gr{a>~iklon}, een nageregt, \gr{>ea"ikla}, bestaande in een geschenk van de jagt of van een offer. Later, bij het verval der tucht, bragten velen kostelijker spijzen mede of kwamen zeldzamer aan de syssitiën. Tot deze maaltijden moest ieder eene bepaalde maandelijksche bijdrage leveren (1 medimne gerst, 8 choën wijn, 5 minen kaas en 5 halve minen vijgen, met eene kleine geldelijke toelage). Gebrek aan de middelen om hieraan deel te nemen veroorzaakte eene vermindering van burgerlijke regten. Gewoonlijk spijsden er 15 te zamen aan eene tafel, \gr{s'uskhnoi}. Nieuwe dischgenoten werden bij stemming .door de ouderen aangenomen. Deze waren in het leger tevens als krijgsmakkers vereenigd. Het militaire karakter der syssitiën blijkt ook daaruit, dat dezelfde polemarchen over deze maaltijden, als over de cohorten, gesteld waren. Ook de knapen en jongelingen, maar niet de vrouwen, hadden toegang tot deze maaltijden, doch alleen om aan de gesprekken der mannen deel te nemen, en na den maaltijd werden hun vragen gedaan om hun verstand te scherpen en hen in het geven van korte en juiste (laconische) antwoorden te oefenen. Maar op hun twintigste jaar aten zij er mede. Deze maaltijden waren uitnemend geschikt om eene strenge afscheiding tusschen de klasse der overheerschers en der onderdanige standen te bewaren, het nationaal gevoel aan te kweeken en de gemeenzaamheid en band onder de burgers te versterken, zoowel in vrede als oorlog. Verder bragten de mannen den vredestijd door in de oefenscholen, met feesten, dansen in koor, op de jagt en op gezellige plaatsen, \gr{l'esqai}.

§ 19. Andere inrigtingen om de oude tucht te bewaren.

Gelijk de levensmiddelen, zoo moesten ook, volgens de wetten., de woningen, zelfs die der koningen, en de geheele overige levenswijze eenvoudig en zoveel mogelijk voor allen gelijk te zijn. De kleeding bestond, behalve den gewonen chiton (de eenige dragt der knapen), in den groven en korten laconischen mantel, \gr{tr'ibwn, trib'wnion}, eenen hoed met een' breeden rand, \gr{p~ilos}, en in eenvoudige schoenzolen, \gr{<apla~i}. De Heloten droegen het haar kort, eene muts van hondenleder en een schaapsvel. In de hand droegen de Spartanen gewoonlijk eenen stok, \gr{skut'alh}; baard en hoofdtiaar lieten zij lang groeijen. Ook de vrouwelijke kleeding was veel ligter en eenvoudiger dan die der ionische vrouwen. — De omgang niet vreemden werd den Spartanen moeijelijk gemaakt, niet alleen door het verbod van gangbare munt, maar ook omdat de Spartanen, zonder uitdrukkelijk verlof der overheid, niet buitenslands mogten reizen, terwijl men ook zeer voorzigtig was betrekkelijk de vergunning aan vreemdelingen om in Sparta te komen of er zich op te houden (\gr{xenhlas'ia}), en aan die, welke een slecht voorbeeld gaven, werd het verder verblijf in de stad ontzegd.

§ 20. Ondergang der tucht

Door zoodanige inrigtingen, welke de eenvoudigheid en de gelijkheid van bezittingen iu stand hielden, den algemeenen vaderlandschen geest bevorderden en een druk verkeer met vreemdelingen verhinderden, gelukte het werkelijk, de oude staatsinrigting in den voormaligen geest van die van Lycurgus eenen geruimen tijd in stand te houden. Maar toen de Spartanen, vooral in de oorlogen met de Perzen, vreemde landen en zeden hadden leeren kennen en vroeger onbekende genietingen in overvloed smaakten, begon de strenge tucht allengs te verslappen. En de geheele staatsinrigting, welke niet langer voor de meer uitgebreide inzigten des volks paste, en echter, door de haar eigene onverzettelijkheid, niet gewijzigd of ontwikkeld kon worden, verloor hare geheele, werkelijke beteekenis: en de kracht ter regeling en leiding van het streven der private personen. Vooral vervielen de zeden gedurende den peloponnesischen oorlog op eene in het oog loopende wijze. Het aantal burgers verminderde meer en meer en de gelijkheid der bezittingen maakte plaats voor eene zeer drukkende ongelijkmatigheid, Baatzucht en vooral hebzucht verbreidden zich steeds verder en schaamteloze omkoopbaarheid heerschte. bij de geringste even als hij de hoogste overheden; zodat de bekende uitspraak van het orakel: \gr{<a filoqrhmat'ia Sp'artan >ole~i, >'alla d e o>ud'en}, toen voor het grootste gedeelte vervuld werd.

AANHANGSEL\footnote{Daar de staatsinrichting van Creta in zoovele punten aan de spartaansche gelijk is, worden hier hare voornaamste trekken als aanhangsel bijgevoegd.}

CRETA.

§ 1. Geschiedkundig overzicht van het land.

In Sparta zien wij het dorische karakter op de eigenaardigste wijze uitgedrukt; maar de voornaamste grondtrekken vinden wij ook in de overige dorische staten zoo als in Argus, Epidaurus, Corinthe, Sicyon, en in de dorische volkplantingen. Ook Creta werd zeer vroeg door Doriërs bezet. Hoe vroeg dit geschiedde, is echter niet uitgemaakt; daar de aankomst der Doriërs door eenigen in de oudste tijden gesteld wordt, terwijl anderen geen dorischen invloed op Creta vóór den togt der Herakliden aannemen. Volgens de overlevering waren de oude wetten en staatsinrigting van het eiland van de helden Mines en Rhadamanthys afkomstig, welker dorische oorsprong, volgens het boven gezegde, onzeker is. Men vermoedt namelijk ook wel, dat Creta's bloei ter zee meer aan verbindtenis met de Pheniciërs is toe te schrijven en dat de later aangekomene Doriërs, om aan hunne instellingen meer gezag te bezorgen, die met den daar beroemden naam van Minos, zonder voldoenden grond, in verband gebragt hebben. Creta was in verscheidene onafhankelijke, deels door verbonden vereenigde staten verdeeld (\gr{<ekat'ompolis}. Il. II, 649). Ten tijde van den trojaanschen oorlog worden Idomeneus en Meriones als aanvoerders der Cretensers genoemd. De 3 dorische stammen schijnen overigens reeds door Homerus te worden aangeduid, wanneer hij de Doriërs op Creta \gr{triq'"ikes} (Od. XIX, 177) noemt.

§ 2. De staatsinrigting.

Even als te Sparta, zoo waren ook op Creta alleen de Doriërs in het algemeen burgers met alle de regten. De overige inwoners waren onderworpenen en hadden eenen stand, waardoor zij gedeeltelijk als \gr{<up'hkooi} aan de perioeei, gedeeltelijk als \gr{mnw"itai} of \gr{mn~wtai}, lijfeigenen op de landerijen van den staat, \gr{klar~wtai} of \gr{>amfami~wtai} op de landen der private personen, aan de heloten gelijk waren. Echter schijnt hum lot niet zou drukkend als te Lacedaemon geweest te zijn. Eindelijk worden ook \gr{qrus'wnhtoi}, gekochte, vreemde slaven vermeld, Het staatsbestuur was verdeeld tusschen eenen senaat, \gr{gerwn'ia, gerous'ia}, van 30 leden, welke uit de aftredende hoogste overheidspersonen, \gr{k'osmoi}, voor een jaar werden gekozen, tusschen de volksvergadering \gr{>agor'a}, welke, gelijk de spartaansche, alleen over de besluiten van den raad en der \gr{k'osmoi} uitspraak moest doen, maar die misschien niet eens mogt verwerpen, en tusschen de overheden, van welke de hoogste \gr{k'osmoi} of \gr{k'osmioi} genoemd werden. Het waren tienmannen, welke veldheeren waren en in den senaat en de volksvergadering voorzaten, en waarvan de eerste, \gr{prwt'okosmos}, aan het jaar zijnen naam gaf.

§ 3. Tucht en levenswijze.

De tucht en levenswijze geleek zeer veel op de spartaansche. De opvoeding was streng, doch eerst van het 17de jaar het werk van den staat. Zij bestond voornamelijk in ligchaamsoefeningen, jagt en muzijk, welke men, even als te Sparta, onveranderd trachtte te bewaren. De jongelingen

werden dan in afdeelingen, \gr{>ag'elai}, vereenigd, onder opzigt van eenen \gr{>agel'aths}, den vader van den rijksten onder hen. Kleeding en kost werden hun van staatswege, maar zeer spaarzaam gegeven, om hen tegen alle ongemakken te harden. Onder de kunsten beoefenden zij alleen de meer ernstige muzijk en de eerste beginselen der letteren. Ook hier vinden wij dezen vriendschappelijke betrekking tusschen ouderen en jongeren, \gr{fil'htwr} en \gr{klein'os}. De mannen hielden openlijke syssitiën, \gr{>andre ia}, deels op staats-, deels op private kosten. Knapen werden er bij toegelaten; na den maaltijd spraken zij over de belangen van den staat of de daden der dappere mannen, tot aanmoediging der jongelingen. Zij onthielden zich van den landbouw, van hand werken en handel. Later echter dienden velen als huursoldaten, anderen leefden van handel, velen van zeerooverij. Dit bedierf de staatsinrigting. Deze nam allengs een meer democratisch karakter aan, en er ontstonden twistende partijen, totdat het eiland eindelijk door de Romeiner ten onder werd gebragt.

ATHENE (\gr{a<i >Aj~hai}).

PLAATSELIJKE BESCHRIJVING.

§ 1. Het land.

Attica, \gr{>Attik'h}, een bergachtig schiereiland tusschen Boeotië, van hetwelk het door een bergketen (Cithaeron en Parnes) gescheiden wordt, en verder tusschen den saronischen zeeboezem en de aegaeïsche zee, is door de natuur in 3 deelen verdeeld: 1) het aan den Parnes grenzende oostelijke deel, het bergachtige gedeelte van Attica, \gr{<h diakr'ia, >orein`h >Attik'h}, tot aan het voorgebergte Cynosura;

%tot hier gekomen

2) het westelijke minder bergachtige ge.dee-Ite, vcans,,,'"oi•, niet de streek aan de kusten dm-p), tot aan liet. voorgebergte Zoster; 8j de zuidelijke punt van het land, 95 Irtipa7+4,, welke met het. voorgebergte Sunium eindigt. Liet Attische grondgebied besloeg slechts bijna 40 13mijlen. Dooi' hare ligging had Attica bijkans alle de voordeelen van een eiland en tevens die van een vast land. De grond was er niet bijzonder vruchtbaar, maar werd vlijtig bebouwd en brast vooral olijven, vijge.n en wijn voort. Beroemd was de honig van den Ilymettne. De bergachtige streken verschaften enne gunstige gelegenheid voor de; veeteelt.. Vit Ipet &Stoffelijk rijk tref men er marmer (vooral in 'den Pede..

hens), zilver en lood (te Lawine]) aan. Het klimaat was

gezond en aangenaam; de uitgestrekle klisten en goede havens gaven aanleiding tot visschcrij, zeevaart en handel, Bij Attica behoorde hot eiland Salarnis en verscheidene kleine eilanden. Volgens de staatkundige verdeeling bestand het land uit 10 phyiae, ow1..011 en 111 demi, maar van vele dezer demi is het moeijelijk de ligging en grenzen aan te wijzen. — Ten noordwesten van Attica in de rigting van den lstlimus lag de landstreek Mcgaris, welke in de oudste tijden aan Attica behoorde.

8f

g 2:

De hoofdstad des dunde.

' AWIva,c, de hoofdstad, met de eeretiteIs van 'ExIókos

*Ex:vis, of glithix/A;:is rijs • EhIi;sóc, ligt aan den voet van eerre steile rots van• 150 voelen hoogte, nabij de rivier Ilissus. Op die rots lag de .akropulis, volgens de ^verlevering- duo Cecrops estichl, terwijl Thesens voor den stichter der stad wordt gehouden. De omvang met de havens bedroeg 1741 stadien. Athene werd in den oorlog net de Perzen verwoest, maar ouder Thernistoeles herbouwd, en vooral door Cimon en Perieles 1. later door .Deinetrins Phalereus veel verfraaid. De deelt% van deze waren:

de Stad, .e;r1TIP beSbni FILIC a) luit de beneden-stad,

d•i'f7U7 met rinanwe, onregelmatige straten; dewijl zij door zamenvoeging van meerdere vlekken zonder geregeld plan ontstaan was. Van de merkwaardige gebouwen van deze noemen wij bet Orient, gebouwd door Perieles en in het begin voor nnizijkfeesten, later ook voor volksvergaderingen en regterlijke .zittiligen bestemd; verder het Bouienterium, Prytaneum, den Tholos of Sinas, hel. Theatrom; verscheidene tempels, b. v. het Thes0.urit, OlyropiiMm

gaanderijen, 6:ooi., zoo als de ozon. roih:r11, versierd met

schilderijen van de grootste meesters; acne menigte Xedx•if of plaatsen tot gezellig onderhoud en verkeer voor• de burgers. Een merkwaardige heuvel is do Areopagus, v APEroP.: inl.-roe; eindelijk de Pnyx .. bestemd voor volksvergaderingen, en het IVIuseurn. Onder de openbare plaatsen worden de markt,;Vn f/I'L,ende Ceramicus genoemd. b) Uit de bovenstad, rf;X.4..1,; hrL prlaruh.o, Kek inoT[, beschut

door Benen muur, den timunischen genoemd. Tot deze voerden de beroemde propyIaeto, 71-p t^ t-0.,(1 rit een gebouw met zuilengangen van pentelisch marmer, gebouwd onder Perieles, hetwelk 2012 talenten of bijna 5 Marien gulden gekost had. In den bloei van Athene vond men daar geen;

82

private woningen, maar standbeelden en tempels, zoo als: het Parthenon, den bekenden tempel van Athene, met het

standbeeld dier godin van Phidias, waarin de staatsschat werd

bewaard; het Erechthëum,• waarin de heilige olijfboom van ['atlas Athene was, niet den tempel van Athene polias en het

Pandrosetn, verbrand door de Perzen, maar in den pelo-

ponnesisehen oorlog weder opgeboewd. Boven de geheele

akrupolis stak het colossale, koperen standbeeld van Athene Promachos uit, hetwelk door Phidias vervaardigd was. —

De wijken van Athene waren: Limnae, ten zuiden van de

akropolis; Colonus ten noorden; Ceramicus ten westen; en

Melite ten Oosten. De muur, welke Athene omgaf, rEpi'130— was onder Themisteeles gebouwd en moet eene lengte

van meer dan 15 stadiën gehad hebben. Dezelve had

verscheidene poorten, Dypilon of de thriasisehe poort

2) De haven en wat daartoe behoorde. Munychia was een bemuurd schiereiland, welks noordelijke kant de haven Pi- rans, en welks zuidelijke- de munychische en phalerische haven vormt. De Piraens en Mtmychia vormen de havenstad, welke sterk bevolkt was en door vele prachtige gebouwen uitblonk, waaronder zich een tuighuis,,%11-)00;voi (TICEvr"Kli, gebouwd door Philo'', se.heepswerven, eeteue7Ket,

die 1000 talenten gekost hadden, en een groot theater be-

voeden. Alle deze havens waren door muren met Athene veebende e, welke 60 voet hoog waren en waarop twee wagens elkaar konden voorbijgaan. Zij waren gebouwd op een nmerassigen grond en dus een waar reuzenwerk. Naar het Phalerum voerde een korter muur van 35 stadiën, naar den Piraeus 2 langere, rak91 r van 40 stadiën. Themistoeles had den Piraeus met eenera muur bevestigd. De lange norren ter verbinding niet de stad waren onder Cimon 453— 456, de derde tawschen die heide was door Pericles gebouwd. Onder de 50 tyrannen werden de lange muren van den PiraeuS geslecht, maar onder Conon (393) weder oprhouwd. Nabij Athene lagen de. 3 beroemde

83

het Lyceum, niet ver van den tempel van Apollo Lycéus

aan de rivier llissus; het Cynosarges, digt bij liet Lyceum;

en de Academie, ongeveer 6 stadiën van de stad, door Cimon vooral verfraaid, bestaande in een gymnasium of oefenschool niet een Bosch en schone tuinen. Plato hield er zijn verblijf.

GESCIIIZDKUND1G OVEIMIGT.

g I-

Vroegere gesrbiedenis van het land. Koninklijke magt.

Aristocratie.

De oudste bewoners van het land waren van pelasgischen stam (Kpoeao;, Herod. VIII, 41). Als vertegenwoordigers

van de oudste tijden neemt men : Ceerops, welke in de

vroegere herigten een autechthon wordt genoemd, maar, volgens eene latere overlevering, eene volkpianting uit. Saïs

in Aegypte zonde aangevoerd hebben, en Ereelithees, welke

de mythe in nader verband brengt met de dienst van Athene II, 547). Volgens eene andere overlevering zonde Xu-

thus, de zoon van Hellen, onder de regering van Ereehtheus

zich in Attica, waar hij de Weest van Apollo, 7e.r.gme, in-

voerde, nedergezet hebben, terwijl liet volk naar diens zoon

Ion den naam verkreeg. Dit duidt elf eene aankomst van Ioniërs aan (1), elf, als de lonkirs Pelasgen waren, dat een enkele stam ziel" de opprrmagt verwierf. Aan dezen len schrijft de overlevering ook de verdeeiieg des velks in 4 fpeX,rti toe, overeenkomstig de bedrijven of woonplaatsen niX.C'01,Tee of misschien Tex,'01-ree, landbouwers (volgens anderen priesters), •Ço.,i7e,:, krijgslieden of de heersehende

(1) Maar ha geen gevel eene verovering, dewijl de inwonen, van Attien algemeen veer autochthones werden gehouden.

84

adel, 'ArelhEe, handwerkslieden., en 9,linrc.c.p£2e, herders en. Het waren zeker de vier oudste ionische stammen, even als de drie bij de Doriks, en zonwel godsdienstige als maat-. soliappelijke verbindtenissen., voor het eerste doel ieder in 5 phratriën en 50 geslachten verdeeld, en voor het maatschappelijke ieder in 5 tritty.es en t nankrariën (zie daarover in de volgende afdeeting 'á 7 en 8).

p, .2.

Vervolg.

liet land was in verscheidene staten verdeeld met afzonderlijkerl raad en ambtenaars, maar alle onder éénen koning. Dit bleef' alzoo tot op den tijd van Tbeseus (volgen• de meesten 50 j. v6{Sr de verwoesting van Troje),.. die gezegd wordt deze staten vereenigd en Athene tot hoofdstad gemakt te hebben. Men vierde daarvan jaarlijks de herinnering door het feest der ff.two(A-en. Theseus. deed .erfzon de eerste schrede van de koninklijke tot de demokratische regcrirlg. Aan hem vuurdl. ook eerre nieuwe verdeelins des volks in 5 standen, ahoi, toegeschreven : F.,,',..rpt&e., de adellijken, die de uitlegging des regts en der godsdienst in handen hadden, en alle priesterlijke en staatsambten bekleedden, ratop.g;pot, geringe landlieden, maar toch met eigene grond-

bezinieg, en .1 weiouploi, handwerkslieden. De regering

was koninklijk staatsinrigting aristocratisch. Bijaldien er

eerre volksvergadering bestond . zog had die niet meer magt dan in den heldentijd. kort na den tost der Herakiiden vlitgiten de lonii1rs, welke- roet de. Athene,rs, ver

(1) Deze namen. schijnen ten° soort vsn %,erdeeling in keilen aan te: duiden. lets dergelijks schijnt in de oudste tijden•oek daar-

dQor aangetoond te worden, dat wij priesterlijke en andere waar

digheden in enkele familièn ab erfelijk aantreffen, zoo als hij de

Asklepiaden gp Ges, de Daedaliden te Athene, dc Jamiden en

KlYLiadet% te Elia, de Thalthybiaden in Lar:eds,ernon.85

want waren, door de Aehaeërs uit Aegialus verdreven zijnde, naar Aaien, hetgeen zeker de staatsinrigling schokte. De Doriërs vernmesterden kort daarop Megaris De Atheensche koning Codros viel in een gevecht tegen deze, en twist over de opvolging onder zijne zonen Medon en Neleus noopte vele loniiirs om, onder aanvoering van fileleus, eenti nieuwe woonplaats. ira Azir te zoeken. Onder deze woelin, gen steeg de raagt der aristocratie. De naam van koning -weed met dien van éénen archont uit hel geslacht van CCId rus, wiens waardigheid voor het leven en erfelijk in zijne familie was, verwisseld. filedon was de eerste.. Echter schijnt de opvolging in de familie door de keus der edelen bepaald te zijn, die hem ook weer konden afzetten, Maar daarmede was hunne eerzucht niet voldaan, en na 12 rege,' ringen of ongeveer 300 jaren kwamen zij tot hun doel, erve regering van een archont (1:2), eerst wel tot tien,jaren beperkt, maar later voor alle Eupatriden toegankelijk, en eindelijk onder negen personen verdeeld, die er slechts gedurende één jaar mede bekleed waren (683).

'g 5.

We gering 111711. DR ACO.

Onder het stijgen van de magt der aristocratie was de staatkrindige en geldelijke toestand des volks zeer drukkend. De algemeene ontevretlesihoid hierover gaf aanleiding, dat men den arehont Draco (624) opdroeg om wenen, 0.'efid 1.1 te geven. Deze echter vielen door hare Overdrevene gestrengheid en aristocratischer] geest zeer ongunsiigivour het volk uit. Zij voerden ook geone verandering in de siaatsinrigting in, maar bragten het onderzoek en de uitspraak over moord en onwilligen manslag- van de regtbank der árchontén naar die dor oplieten over. De gestrengheid dier wetten kwam welhgt aan de lgere.n die rr over schreven, meeli aan Aristoteles, erger voor, dan zij werkelijk was. Zij he-

86

paalden toet' ook in enkele gevallen eene boete van 10 ossen. Zij maakten dus geenszins een eind aan de twisten tusschen de partij des volks en de aristocratie, maar de daaruit ontstane gisting zette het volk meer aan om zich van het gehate juk der Eupatriden te ontslaan, en benadeelde zoo de aristocratie zelve, (Cylon ongeveer 612, verdrijving der Alkmaeoniden, 5'97, wegens den moord aan Cylon's medgezellee bij een altaar begaan, verzoening van die bloedsehuld door den priester Epimenides van Creta, die den godsdienstzin onder de burgers terug bragt; partijen zooals de Perkaors, Diacriërs en Paraliërs1; zoodat deze twisten tot den tijd van Salon (archont 59•) voortduurden. Er bestond reeds een Areopagus, toen hetzelfde als de senaat, on behalve de Epheten waren er prytanen of bestuurders der naukrariën.

4-

_ Bevestiging der stontsinrigtiog door SOLON.

Erger was de twist tusschen de armen en rijken, welke die armere burgers om schulden zwaar verdrukten. De spanning was op het hoogste, toen men Solen's hulp inriep. Deze nam eerst krachtige maatregelen tot Nerligting van

drukkeeden, geldelijken toestand door de rente te verminderen en de waarde van het geld te verhoogt' (ij.,

Verder hief hij de lijfeigenschap om schulden op, daar de schuldenaars hunne kinderen soms voor schuld badden moeten verkoopen of zelve buitenlands verkocht waren. Solen delgde die schulden en verbood verder aan vaders of broeders om hunne dochters en zusters te verkoopen. Verder gaf hij de met schulden bezwaarde landerijen .aan de eigenaars onbelast weder. De wetten van Draco, behalve die op moord, schafte hij af en maakte daarna, op de reeds aanwezige grondslagen voortbouwende, gene nieuwe staatsin-

(1) Zuodat ongeveer 73 oude 100 nieuwe drnebmen waren, 87

rigting. Daarbij gaf hij het volk in zoover aandeel aan het staatsbestuur, dat het regtspraak, volksvergaderingen, keus en opzigt van de overheden gezamenlijk bekwam. Echter moet men Solen niet als stichter der democratie beschouwen, die eerst door Clisthenes gevestigd werd. Hij wilde de ohgarehie behouden, maar gezuiverd van misbruiken. Veel ook hebben de redenaars aan hem toegeschreven, wat in de tijden .van. Clistheries tot Pericles voorbereid, onder dien laatsten eerst tot volle ontwikkeling kwam, zooals de talrijke geregtshoven en de herzieningsmaalregelen der wetten, waarvoor de geringere burgeis uit zijn tijd, die pas aan dien druk en slavernij onttrokken waren, zeker nog niet rijp waren. Die geleden druk werkte nu echter in zoo verre gunstig, dat nien er steeds voor ijverde om de verkregene vrijheid en regten te behouden en te bewaken. De strafbepalingen van Solen en zijne Wellen over adoptie waren steeds in zwang; de staatkundige en reglerlijke ondergingen, evenals het volk, veel verandering; de keus .der overheden bij loting was niet van hem afkomstig. Deze staalsiiirigting berustte op eene wel berekende verdeeling der burgers in klassen, 7A1 of 711.th p.(r tt welke vier in getal waren: liftereocoe.40e.hprpot, lire 500 medinmee koren als jaarlijksell inkomen hadden, 'keereïs, die er 5110, Zeenier, die 200, en0••j7tHe, die tuinder hadden. Naar die inkomsten geschiedde de bepaling van hel. vermogen, et'gtheet, volgens -hetwelk ook de belastingen en de krijgsdienst werden bepaald. Voor de eerste klasse nam men dat inkoinen 12 maal. Die dus juist. 500 medimneta bekwam, werd gesteld ep (i000 drachmen (een mediums gold voor een drachme); iu (W tweede klasse werd het lOvoud, in de derde het rivitud genomen. De vierde klasse was vrij van ophreng,st, maar mik uitgesloten van de ambten en diende in den oorlog als legtgewapenden, later als matrozen. [ie overheidspnsten konden alleen door de 3 eerste klassen bekleed worden; _alle bevelhebbersposten, het ambt van ardent, en ten gevolge daarvan

88

de waardigheid der Areopagiten, alleen door de eerste. Alle bergers hadden gelijkelijk het regt om te stemmen in de volksvergadering, waarin de overheden gekozen en andere aangelegenheden van den staat beslist werden. De soneat (uit 400 leden bestaande) stelde de zaken nel er stem over uit te brengen aan de velksvergadering voor. regters, beliegen., werden uit het gebeele volk genomen. Bijzondere kennis werd daartoe niet vereischt: de heliaea was de•eigenlijke steun des volks. Aan bet collegie der Areepagiten werd het opzigt •onwel ever de handelingen der ^veibeidspersonen, Bis over het leven en de zeden der private bergers epgedeagen, De senaat en ereopageis waren het tegenwigt der volksmagt. Zo0 legde Mor: deer eerre veel omvattende wetgeving den grond tol eenti vrije etaatsinrigting, door wel-

ker krachtige ontwikkeling, waarop in de wetgeving van

Solen zelve gerekend was, aan de zucht der Crieke.n zich onafhankelijk en onbelemmerd te knullen gedragen in de ruimste mate• werd toegegeven. Hij stelde zijne wetten aangaande greldelijke zaken op rellen, keieffleie, die van ongewijde dingen op tafelere, 40r•ee.

§

Vergrouting der volksmagt..

Na Solen braken er weder oneenighed.en lusschen de partij des volks en de aristocratie uit, waartegen Bene kortstendige willekeurige alIeenheerschine, of teeannis met behulp van den domus zich °verstelde geistratus 560 en de Pisieteatidene Deze maakte een vorstelijk gebruik van zijne inas{, voorzag Athene van prachtige en nuttige gebouwen. beguesligde ree letteren en bezorgde Athene eerr. tijd van rust om de krauteen te verzamelen, die bet later ontwikkelde. Na de afschaffing van deze tyrannis te..l0), ontstond de eigenlijke democratie en verkreeg onder Clisibenes grootere magie door het opnemen van vele berg-ere en door andere 89

voor bet volk gunstige instellingen, als : nieuwe verdeeling des volks, waarin de adellijken niets boven het volk voer hadden [10 pbylae, 11)0 01' misschien 474 demi), uitbreiding des se.naats tot 500 leden; 50. voor iedere phyle, en het ostracismus. Die veranderde indeeling des volks was door de omstandigheden notzliggewordert, om de vele vreenidelingen, :die zich om den handel in Athene en den Piraeus neergezet en geen deelgenootschap aan de godsdienstige pra-

iriën en geslachten, dus eek niet aan het burgerregi, had-

den, daarin op te nemen. De demi nu omvatten geheel Attica, gaven dus dat regt. aan alle 'vrijgeborene inwoners. Clistbenes zag in, dat een mengsel van aristocratie en de-

natieretie, zooais in Salons tijd, niet meer voldeed en noch

aan alen adel• noch aan het volk behaagde, E.eirti aristocratie oe bene tyrauuis zou Athene allengs tot Gene perzreche provincie gemaakt hebben Maar vooral na den tweeden perzischen oorlog verkreeg de volksmagt, in weerwil van vele .tegenkanting, het overwigt, omdat de oorlog eerzee, waartoe vooral de hulp van. den lageren stand, ó Opeeiele eeiee

eeeeferees, e eeeeteee 0(hov, noodig was, zulk een groet gewigt verkreeg, het vermogen van zoo vele rijken te gronde ging, en in het algemeen het volk, in liet gevoel van. zijne kracht en opgewekt door de overwinning, een grooter aandeel aan liet staatsbesttiur vorderde. Tieeds vroeger (ongeveer ten tijde van. Clisilleries er welligt na hem) was het ingevoerd de ambten door het. lot te vervullen. Denkelijk liet Clistthenes de faariijksche keus der ambtenaars door

de burgers bestaan, gelijk hij die der •de klasse er nog

buitensloot, en de art:bonten nog als regters erkende, maar

voikevereederingen wierden vermeerderd en np vaste tijden geregeld, en daarmede de staatkundige bemoeijing des volkS uitgebreid. Volgens eerie wel. van Aristides werden de he- [talingen van eeee zekere bezitting om de ambten te kunnen •bekleeden opgeheven, en zoo maakte de democratie steeds meerdere vorderingen.

90

6.

Verval der staatsinrigding.

Maar het toenemen van de schatten, welke de hegemonie ter zee. te -Athene bijeen bragt, en de daardoor ontstane weelde en verkwisting werkten verderfelijk oe de zeden. Het volk begon zijne raagt te mispruiken, het begrip van

gelijkheid onder de burgers en van een gelijk regt voor allen,

om tot invloed in den staat te geraken, werd geheel verkeerd begrepen, alsof alles zonder uitzondering gelijk moest worden en buitengewone gaven en bekwaableden haar natuurlijk regt niet mogten doen gelden. Geschenken en milde iiitdeelingen aan het volk, Bewp•K),, kwamen in zwang; de regterlijke bezigheden en de deelneming aan de volksvergadering werden allengS betaald; liet aanzien van den Areopagus nam af. De bewerker van vele dezer veranderingen, Pericles (staatsman van 469-429), hield, door zijn per-

soonlijk karakter en groot aanzien, het volk nog eenigermate

binnen zekere grenzen. En t-eregt mogt hij in zijne- lijkrede op de eerste gesneuvelde Atheners in den pelopormesischen oorlog (Thueyd. II, 35 sgq.) dien staat nog roemen om de daar geldende gelijkheid voor de wet en toegang lot posten voor armen zoowel als rijken naar verdienste, zijn fees-

telijken luister, genot van hinnenlandsellen overvloed en hui-

tenlandseben handel, vrijgevige beginselen omtrent vreemdelingen, geoefendheid voor oorlog en staatszaken en geduchte krijgsrifagt. Maar na zijnen dood vertoonden de nadeelige gevolgen zich des te duidelijker en te meer door den verderfelijken invloed van dien oorlog. De velksinenigte begon steeds meer haar belang van dat van den slaat af te schei-

den, en in den rijkdom zoovvel van den staat als van private

personen slechts een middel te zien om hare behoeften of begeerten te bevredigen; de rijke burgers werden door de aanklagten der sykophanten geplaagd, de bondgenoten door afpersingen; en daardoor ontstond bij deze meer en meer

94

een geest van misnoegen en tegenstand tegen de trotsche behandeling der heerschende stad. De volksleiders, versterkt en gewapend door liet onderwijs der sophisten in de

redekunst of wel in hedriegelijke, spitsvindige redeneringen

over het staalsmoezen, vleiden de baatzucht en de ijdelheid des volks en maakten misbruik van deszelfs )igtgeloevigheid, wantrouwen en bijgeloof. Mannen, zooals Miltiades, Themistocles, Aristides en ten laatste Pericles, hadden het volk in deszelfs edelen toestand staande gehouden; maar onder Cleon, AleibiadeS. Hyperbolus en Cleophon zonk het allengs dieper.

7.

Vervolg.

Reeds vroeger had de aristocratische partij getracht zich weder te verheffen, maar in den peloponnesischen oorlog deed zij (411), bij den plotselijk -ontstanen geldelijken nood en hij de verslagenheid, welke de afval der bondgenoten veroorzaakte, eene- nieuwe poging om de meer aristocratische vormen weder in te voeren (den raad van 400 mannen,

eene partij die .elkaa• onderling hadden gekozen, de volks-

vergadering der 5000, uitgekozen door de 400). Het volk en de raad kwamen wel bijeen, maar moesten al, wat aan de 5000 behaagde, bekrachtigen. Weerstrevers werden van kant gemaakt, het volk was verstomd, verdeeld en on• kundig van den waren staatkundigen toestand. Maar de tweespalt der oligarchen en de onwil des volks over het verlies van Enboea deed de 400 afzetten. De 5000 hiel-

den alle mael., totdat de democratie in 407 werd hersteld.

De vernieling der vloot door de Spartanen in 405 was aan het verraad der oligarchen Ie wijten en had bij het einde

des oorlogs (404) ten gevolge, dat Lysander eene oligarchische regering van 30 mannen invoerde, welke uit de

vroegere 400 gekozen werden (áeepx,'« 9re;) EilkXci"i5o0;

92

deze misbruikten hunne maat en werden weldra door Thrasybulus verjaagd. Na velerlei woelingen, ide tienmannen, Sex.40.71cot) werd de democratische re-gering weder ingevoerd (4.03), toen, Euclides archont. was. Solon's wetgeving zonde daarbij met doelmatige veranderingen weder in werking komen en het gezag van den Areopagus hersteld wer-

den, maar de kracht van den staat was uitgeput en de

zeden waren bedorven. De menigte van het gepeupel was gedurende den peloponnesischen oorlog door het opnemen van vreemdelingen en slaven toegenomen; alle de misbruiken der democratie keerden met vernieuwde kracht weder: het theorikon werd nu Lot meerdere feesten uitgebreid, die zelve

in aantal en pracht toenamen en de landsmiddelen uitputten,

vooral sedert eene wet van Eubulus de overschotten van alle openbare kassen daarvoor aanwees en op doodstraf verbood daarvoor eene andere bestemming voor te stellen. Eerst Demosthenes bezorgde die gelden weer aan de krijgs-

kas. Daarbij deed het volk weinig krijgsdienst, die over-

latende aan plunderzieke vreemde hulptroepen, onder eigen-

baatzuchtige, onkundige.veldheeren. De bondgenooten-oerlog

(558-356) gaf Athene een, heviger] knak, beroofde dezen staat van de voornaamste dier eilanden en nu denzelven Le ligtor tot eene prooi. voor •Philippus. Zoo ging het wezen der vrijheid onder den invloed dier Maeedunias (Cheronëa 558, Crawl 322) en der Romeinen verloren, hoewel

eenige oude vormen en de naam van vrijen staat, welken

Athene tot de scheiding van het romeinsche keizerrijk behield, bleven bestaan. Wij zien hieruit, dat de staatsinrigLing van Athene vele ontwikkelingen en veranderingen onderging, In het volgende zullen de vormen beschreven worden, welke in den bloei van den staat in zwang waren.

95

INWONERS VAN DEN STAAT EN VERDEELING VAN DEZELVE.

g 1.

Verdéeling. Geborene burgers.

De inwoners van Attica waren ef vrijen er slaven. .De vrijen waren attisehe burgers of vreemdelingen, die er zich nedergezet hadden. De burgers waren •geborene of opgenomene burgers. Tot de verkrijging van het burgerregt, oivein, of Lot het genot van alle burgerlijke, openbare regen was het volgens Solon's wetgeving voldoende, dat. de vader des huizes burger was, ook wanneer de moeder uit een' anderen staat was, met welken de burgers geen

regt van wederkeerige huwelijken, (1), onderhiel-

den. Maar Pericles, die eene herziening deed van de wet

tige aanspraak op het burgerregt, zette eene wet door, waarbij het burgerregt alleen .aan echte kinderen, welker

ouders beide burgers waren, werd toegestaan. Deze wet schijnt gedurende den peloponnesischen oorlog niet te zijn nagekomen, maar werd later vernieuwd. De jongelingen werden op hun l8de jaar, na een voorafgaand onderzoek, of zij voer burgerlijke betrekkingen geschikt waren, 20K,-,uncia, onder de epheben opgenomen en in hunnen demus ingeschreven, en moesten, nadat zij in de volksvergaderingen

waren voorgesteld en een schild en lans verkregen hadden,

eenen eed doen (roe rei; rite 'Aripai3Xou dwv e04piev

jpkov), dat zij den staat getrouw zouden dienen. Van dien

tijd af waren zij hij de wet mondig. Daarna moesten zij,

twee jaren in Attica als grenswaehters, 7r,,pi,roxoi, dienen,

en na dien Lijd begonnen zij eerst deel te nemen aan de

volksvergadering en aan de krijgsdienst buiten Attica. Echter

(1) De kinderen werden in dit geval v69ot genoemd, zonder resten van aanverwantschap en alleen met regt op een legaat van 1000 drachmen van den vader; ook was hun deelneming aan ligohaamsoefeningen, bepaaldelijk in bet Cynoaarges, toegestaan.

94

stond hun de toegang tot overheidsposten, tot den senaat, en de regterlijke bedieningen niet voor hun dertigste jaar open. Slechts diegenen, welke gr-/-re.zot waren, konden het volle burgerregt uitoefenen; die, welke een of meer voorregten van hetzelve verloren hadden, werden (7.nm! genoemd. Znodanige atimie kon Lijdelijk • of voortdurend zijn, ook van hoogenen of minderen graad. — De burgerlijke, private regten zullen beneden verder vermeld worden.

Opgencimene (misters.

Volgens de welgevieg van Solo kunden alleen die mannen onder het getal der attische burgers worden opgenomen, • die zich bij den staat verdienstelijk gemaakt en bij voor tduring te Athene nedergezet hadden. Bet hurgerregt kon alleen dor twee met: elkander. overeenstemmeude volksvergaderingen worden toegestaan, en dit besluit was dan alleen van kracht, :wanneer in de tweede vergadering 6000 burgers door .geheime stemming hieraan hunne goedkeuring hadden gehecht. Ook dan nog kon dit besluit, even als andere,

binnen een jaar door eene,yparM SraptlPgi,d.ttov aangerand wor-

den. De aldus opgenomene burgers werden a

_ o roC,tror of

alleen rolgrot genoemd, maar stonden niet geheel op gelijken trap niet de geborene burgers, daar zij geene priesterlijke waardigheden noch het ambt van archont konden verkrijgen, en daarenboven van de verdeelingen des volks, welke met eene verdeeling in familign overeenkomst hadden, 95parcicit en ljvq, uitgesloten waren, terwijl zij natnerlijk wel in de phylen en demi, door Clisthenes ingesteld, waren opgenomen. In de oudere tijden werd het burgerregt zelden gegeven, naderhand geschiedde dit meer. In het jaar 427, na de verwoesting van Plataeae, werd het zelfs aan alle Plataeërs wegens hunne bewezene trouw geschonken (1).

(1) Echter schijnt dit hurgerregt niet zonder beperkingen te

95

Tegen het einde van den peloponnesischen oorlog werden vele metoeci burgers.

§ 5.

Metoeci.

Hoewel de staat eigenlijk alleen aan enkele personen de regten van burgers of medeleden van het geheele staatswezen toestond, zoo was toch de mensehelijkheid en beschaving (de attische Odr.*4) van het attische volk oorzaak, dat ok aan meer anderen deel aan de bescherming tier wel en aan burgerlijke voorrogten gegeven werd. Zulke vreemdelingen of metoeci, .idreteet, welke de gesteldheid van het land, de zeden van deszelfs inwoners of zucht naar winst naar Attica gelokt liad, waren er zeer vele. Zij naogen geene grondbezitting in Attica hebben, hadden geen reit van huwelijk, è9r•,,airuiz, met de burgers, mogreo op straf van slavernij geene burgerlijke regten uitoefenen of voor het geregt verschijnen zonder eenen patroon, gr pon-7[71e; verder betaalden zij jaarlijks eene zekere belasting, .46.7.0/K!ae (zie `k 47), t6Vildi réXak' maar hadden het ragt om alle burgerlijke bedrijven en handwerken uit te oefenen. Buitengewone opbrengsten, c;a4,0pe/, het volbrengen van diensten voor den staat, XeLreepi-p'et, en vrijwillige bijdragen, f:Irgégrfete, gaven zij gelijk de overige burgers en werden ook niet zelden voor de krijgsdienst aangenomen. Bij zekere feesten moesten zij diensten doen, namelijk de offerschalen, watervaten en zonneschermen dragen. Vrijdom van de bijzondere bepalingen, waaraan de metoeci onderworpen waren, konden zij alleen door een volksbesluit verkrijgen. Daartoe behoort!) de zogenoemde;u0-7.txtie,, welke om hunne verdiensten, ten

zijn geweest, even als dat, hetwelk de inwoners der boeiitiaehe steden Eleutherae en Oropus na hunne vereeniging met Attica bezaten.

-96

minste in private regen, met de burgers gelijk waren .gesteld (1).

á 4.

Staven.

Lijfeigenen, zoo als de heloten, vond uien in Attila niet. Da slaven waren bf door slavenhandelaars (2) aangevoerd, èf krijgsgevangenen, tlf in het huis van •den Meester .gebereili

.Ook kon men tot de slavernij .als straf veroordeeld worden. Hei waren private of openbare slaven, Sol oe

.0e openbare gebruikte men tot soort van geringe bedieningen., of als soldaten van politie, de zoop- noemde Scythen of boogschutters, 7-00..r., in het begin 300, later 1200 in getal, welke op de markt, en naderhand op den Areopagus .de wacht hielden. De toestand en de bepalingen omtrent de slaven waren over het algemeen zeer dragelijk. Zelfs de private slaven stonden in vele opágtert onder de bescherming der wet. Dikwijls vonden zij hun bestaan met eenig ambacht, betaalden acne .opbrengst, .47For>013,1, aan hunnen. heer, en konden zich voor het overige later bij hem soms vrijknapen. Het jus vitae et eens • had de meester over ben niet, maar wel regt om hen te ketenen uf den korenmolen te doen draaijen, 4 1.x.v?+.-wa ép.777f7rwi>. ta geval van wreede behandeling echter konden zij hunne toevlugt tot .den tempel van Theseus of Lot een ander

(1) Over het algemeen verkregen somtijds zoowel enkgle personen sla gehmele staten zekere voorregten, als: epigamia, regt van grondbezit, vrijheid van belastingen, drimia. Dit was namelijk het geVal met die, welke in andere landen door den staa•henoemd

waren tot 7r05,évot, •(even sooveel als de hedendaagache consuls),

welke zich den atheensehen staat en deazelfs burgers souden aantrekken en daarvoor verscheidene voorregten in Attica verkregen

(5} De prijs was verschillend naar Irumne Waarde, gewoonlijk tusseben 1• en 10 mina's, Men had te Athene, Corinthe eu elders

slaven-markten.

97

toevlugtsoord nemen, en vorderen om verkocht te werden. Hunne verblijfplaats in huis heette f-Pyfm-Fr,"ptoe. Het vrijlaten kwam dikwijls voor, en als zij zich in den oorlog onderscheidden, waarbij zij vooral ter zee gebruikt werden, `bekwamen zij dikwijls de vrijheid ja zelfs het burg,errew. Maar zij nnegten de gymnasiën en volksvergaderingen niet

bijwonen, noch als getuigen 'optreden, behalve in regtsge-

dingen over moord, als 19inn-a.;.; en alleen op de pijnbank was hunne getuigenis van ge.wigt. tn kleeding waren zij bijna niet van de gering-ere burgers te onderscheiden, dezelve was kort tot aan de knieën. Alleen het dragen van lang haar was hun verboden, liet •was kort afgeschoren. De vrijgelatenen,,17,-4ei',0Eprn, kwamen in de klasse der inetoeci en hadden in hunnen brigen lieer eenes v-pon-TA-9,;.

Stierf een vrijgelatene zonder kinderen, •das verviel zijn

vermogen aan zijn vroegeren meester. Onttrokken zij zinli aan dezen, dan konden zij door eend éi'oui of .ypcio,} á.,70,3.7.- rri'ou weder tot slavernij veroordeeld worden. Een eigenaar bad soms 4000 slaven, die in de mijnen werkzaam •waren. Xen. De Veetig. Cap. 1V.

Over het algemeen berekent men de bevolkitig (4) van Attica in het bloeijendste tijdperk van den staat op meer dan 500,000 menschen, van welke ongeveer 565,000 slaven, 45,000 metoeci en de overigen burgers waren; zodat er ongeveer 4000 farnillën van metoeci en iets meer dan 20,000 fainiiiën van burgers geteld werden.

VERDEELINGEN DES VOLKS EN BIJZONDERE APDEELINGEN

DER BURGERS.

5.

Phylae eer de7rti.

Het volle burgerregt gaf den toegang tot zekere aft:lee-

(1) Volgens de berekening van Boeokh,, Stfiathmishcddlr., I, p. 39.

5

98

liegen 'onder de burgers, welke een eigen bestuur van hare

gemeenschappelijke zaken hadden. Zulke Veffilultenis.sen

waren zuege,noemde Oexed, •)--her.0, wrpla t en ‹/geil. De

twee eerste vercleeling-en waren in haren lateren.vorm, zee- als reeds .gemeld is, van Clisthenes afkomstig, die de vier nette innisehe phylae oploste en tien nieuwe maakte, met namen van attische helden namelijk : Eraclitheis, .Aegeis,

Pand jen iS.., Lt?[011, ACarnantis, tieneis, CeerbiliS, 11411p-

i1101111tiS., /tontis en Antiochis. Deze phylae bestonden toen waarschijnlijk (1) uit 171, demi, welke hunne namen ontleenden tri' van belangrijke plaatsen in. dezelve, zoo als Marathon en Eleusis, alf van de voornaamste. famiIiën, die dezelve bewoonden, zooais tie Daedaildae en Fonidae.

leden van éénen demus heetten ee/uliece. De demi, welke tot 66ne phyle behoorden, waren niet altijd aan elkander grenzende landstreken, maar dikwijls van talkaar .afgescheiden, wellig,L nni den vroeger te magtigen adel Le verspreiden

te verzwakken, en daar de zoon steeds in de phyle en de- mus zijns vaders werd ingeschreven, zoo kon later niet a:tijd bij deze verdeeling de plaats, waar een man werkelijk woonde en grondbezitting had, in aanmerking genomen warden.

§

G.

filesheur van deze grootere en kleinere ardeeliagen.

leder phyle had hare eigene heiligdommen, eigene landerijen en eene .gemeenschappelijke kas met derzelver beambten, rn,stit., als ook andere ambtenaars,;wgz.E.harra; ovxin,. In de vergaderingen der phyIen werden de•gemeenschappeliike zaken door de deelgenouten der phyle, behandeld en ambtenaars voor de afdeeling gekozen, alsook

(1) Andoren nemen volgens Herodotos 100 demi en nene andere, latere verdeoLing aan, die, welke d,e dienstbeteoningen voor den staat, xeteev•itiii zouden bekostigen. Ook de demi hadden hunne eigene heiligdommen, vergaderingen, landerijen, kas en amb•euaars als: een' tamias, eersen den-Jat-dus, Cijét.opxo,:, en een' euthynus, j,0/),,,gg. De jongetint-rten werden op hee WIL- tiende,jaar op de lijsten va dien dernns, lvirecapxt.ictiv wet tru re nv, ingeschreven, LA welken hun vader behoorde; hetzelfde .geschiedde hij neme adoptie ook met ouderen van jaren. Daar het nu van tijd tot tijd gebeurde, dat menigeen op eene onwettige wijze, door ornkooping der demarchi, op deze lijsten insloop., zon werd er nu en dan °ene herziening gedaan. De ongeregtigden werden door de e'ep<lew Uil den krees vervvijderd. Deze konden zich nu wel op een• der regthanken bernepan,. maar werden, wain•er zij hun regLegeding verloren, h.dt slavernij veroordeeld.

Plerátririe PIJ. gegloPkien.

De verdeeling in 12 pbratriae, (koe:eet...é., en geslachten, 7;ee, 50. in iedere pliratria, Was 'eene zeer oude. inrigtineen onafhankelijk vin de váorgaande verdeelingen, welke door Clisthenes, uit eerbied voer de godsdienst, geene verandering schijnt Ondergaan te hebben. ifet waren eigenlijk niet zoo eer staalkusidige, als wel godsdienstige verbindtenissen, welke met het privaat zegt in verband stonden, en tri oorspronkelijk uit verwijderde familie-betrekkingen ontstaan, öf naar deze ingerigt en gegrond waren op het geloof aan gemeenschappelijke afkomst van een .zelfden stamgod of held, en overal bet kárrierk droegen van die betrekking uit ve•-

wantsehapping ontstaan. Opgenomene burgers,

zooals in 2 gezegd is, van deze verdeelhik uitgestoten,

kenden echter door een volksbesluit, ef wanneer geborene bergers hen adopteerden, speeerepee woeden. Op de Ariatorien, *A7rnin;,pga, een Ionisch, nationaal feest, geschiedde

5"

400 101

de opname der jonge kinderen op do lijsten der phratriae do hooiden der naukrar4ln, do oni,,,000,, in hun distrikt de belastingen invorderden, en 'de militaire magt daaruit te zamen bragten; overigens is er weinig roet zekerheid van bekend.

ypamte-,.!-Etinp•, in hun eerste d minstens onder hun vierde jaar. Men offerde daarbij aan Zeus phratrius en gaf geschenken aan de pliratores. Deze inrigting diende dm voor der e.clithel,d en. wettigheid van liet door geboorte verkregen burgerregt te waken. Tot de familie-verpligtingen der plirateres behoorden het waarnemen van gemeenschappelijke godsdienstplegtigheden en priesterschappen, het wederkeerig verleenen van bijstand, het aangaan van huwelijken met orfdochters, en om, wanneer een moord was geschied, de aanverwanten van den vermoorde, welke de zaak voor den regter bragten, bij te staan, en voor een onwillekeurig begane') manslag verzoening te bewerken, wanneer de verslagene zonder aanverwanten was. Zij hadden eene gemeenschappelijke begraafplaats, en soms ook gelden onder bestuur van eengin schatbewaarder. De aangelegenheden der pliratriae werden door de pliratriarchen bestuurd. Geslachten,, zouden er oorspronkelijk 30 in iedere phratria, en wederom 30 familien, eettui, in ieder geslacht geweest zijn. De geslachten trachtte men uit godsdienstige beginselen zooveel mogelijk te behouden, deels wegens de ~ra. privater, deels wegens de priesterlijke waardigheden, welke bij zekere geslachten behoorden. De,y491. hadden hunne eigene heiligdommen en .v.erzarnelp[aalsen, Vuxa6. Alleen de leden der phratriae en .vév.ii hadden deel aan de dienst van '41rdX7t.etiv pj or en van Ze pKe2ac.'

HET STAATSBESTUUR.

A.

pit Vfil.liSVERGAEPEUUNG •ewKX.9(•;e1.

g 1.

Getal,, plardá en wijze. van oproeping der volbs-

vergaderingenn.

In de ekklesië.n oefende het volk zijne souvercine ringt uit. Oorspronkelijk waren de gewone liji.upgr of cin,op.0, eene. in elke prytanie (zie 11, pag. 111), jkfAr crl'ai, later kwam en er drie in elke pi7tanie bij. Van deze vier was elke tot bijzondere soorten van bezigheden bestemd: de eerste Dm te hoeren, of er nanklagten tegen over heden waren (een noodzakelijke maatregel wegens de verkiezing der meeste ambtenaars bij loing), verder bestemd voor verslag over verbeurdverklaringen en over erfenissen; de tweede voor het doen van verzoeken; de derde om gehoor Le verleenen aan vreemde gezanten; de vierde over zaken betrekkelijk dir godsdienst. Maar niet altijd schijnt dat onderscheid naauwkeurig in het oog te zijn gehouden. Bij bijzondere gelegenheden werden er buitengewone vergaderingen gehouden, 1.7.-,5,1K-7t.y.rw., door de prytanen of dom. de veldheeroh; werd ook ha volk van het land bijeen geroe-

, pen, dan heetten die xn-raxX2/06. Flat oproepen geschiedde door herauten, pg-e pálkue, 570u0e7.vat •Kavertrav. Iiet volk

kwam in de gewone ekklesiv.in oorspronkelijk op de markt, later in de LPnyx tegenover den Areopagus, daarna in. het

g -8.

Trittges era Nowerarioe.

Eens andere zoo als bet schijnt latere, staatkundige verdeeling is dit in 12 Tpo-ri,,e en valoh-papt'at 4 in tedere trittys, dus 48, bij welke er ten tijde van Clistlienes nog twee kwamen. Deze verdeeling schijnt daardoor met het bestuur van den slaat in verband gestaan te hebben, dat

102

theatrum van Dionysus te zamen; en toen vereenigde het zich in de Pnyx alleen om de veldheeren te kiezen. -Gewoonlijk waren het de prytanen, die het volk 5 dagen vooraf door een edda uitnoodigden; op tien dag zelven der vergadering werd het door herauten en door een teeken of vaandel te zamen geroepen. De bewaring der goede orde was opgedragen aan zes lexiaretten, die de ongeregtigden afwezen en aan (le geregtigden een bewijs gaven, op welks vertooning zij van de thesmo.theten betaling kregen, en wel in hot begin een' obulus, later een' trioholus. Het openbaar verkeer daar ter plaatse werd belet door een rood touw, waarmede de straat, werd afgesloten. Die, welke te laat kwamen, ontvingen geen geld, en zij, die wegbleven, konden met eene geldboete gestraft worden; want het deelnemen aan de volksvergaderingen was een burgerlijke pligt.

g2.

Loop van zaken bij de volksvergoderingen.

De volksvergadering begon met een offer ter reiniging, Ta eaoepa-iep, en met een gebed. Daarna werd het onderwerp, dat behandeld moest worden, door enen der proedri roorgedrag,en; terwijl deze ook vooraf de schriftelijke voorstellen van wetten, welke ingeleverd. werden, in handen kregen. Wanneer de senaat geene zwarigheden 'maakte, werd het voolgelezen en het volk gevraagd, of het hierbij berustte en er zijne toestemming aan wilde .geven, welke het volk dan dool' het opsteken der handen, 7reexetee-reeeil,, *pexe/e,rieer'n, te kennen gaf. Wanneer de zaak wijdloopiger besproken moest werden, dan werden in de vroegere tijden door den heraut eerst diegenen opgeroepen, welke

boven de 50 jaren oud waren, poi.x.c-Tai; dan

de overige (1) daartoe geregtigden, d. i. alle, welke het

(1) Deze gewoonte Bobijnt overigens vroeg buiten gebrtaik geraakt te zijn.

103

volle burgerregt zonder eenige atimie hadden. Diegenen, welke het woord voerden, hadden eenen krans op het hoofd. Men mogt hen niet in de rede vallen, noch op andere wijze Meedigen; maar • zij mogten maar -eenmaal het woord voeren en niet. van het voorgestelde onderwerp afgaan. Hem, die .de voorgeschrevene orde overtrad, konden de prohdri van -de spreekplaats en uit. de vergadering verwijderen en hem •eerie boete, Lot 50 draehmen toe, opleggen. In later' tijd werden deze, bij. het bewaren der orde, ondersteund door eene bepaalde, bij het lot gekozene phyle, en wanneer zulks noodig was ook door seythisehe soldaten van politie. leder der proalri schijnt het regt om de stemming te doen staken gehad te hebben, hetgeen voor hunne personen echter ligt gevaarlijk werd, en er was eene harde straf tegen die proedri vastgesteld, welke de stemming onwettiglijk verhinderden of toelieten, -Tralketpkege, ëtaxeipót•oviciv asMi,at. Het was ook hun taak vooraf het onderwerp met de ee,e00- >wake,: te onderzoeken. Echter konden zelfs private personen die stemming doen staken, ook nadat de voordragt van wet aangenomen was, wanneer zij onder eede verklaarden, dat zij eene aanklagt wegens de onwettigheid der vonrdragi warPil rapav4rov,, tegen dengenen wilden rigten, door wien het voorstel gedaan was.

3.

Vervolg.

De meest gewone wijze van stemmen was het opsteken dor handen, Xfteereek Zeldzamer, namelijk als in belangrijke gevallen over eenen enkelen gestemd werd, b. v. hij het ostracisme, hij bet opnemen van vreemdelingen onder de burgers, de herstelling van veroordeelden of verbaunenen in hunne burgerlijke regten, en bij de bepaling van straffen wegens grootcc misdaden, bediende men zich tot het stemmen van steenen, v,-ijzpot; in dit geval moesten ten minste

101.

(1000 burgers (1) gestemd hebben. Na de stemming werd cle uitslag door den '9Tereci.T.-ae verkondigd en de besluiten, j.ijOg'grikfrra, werden aan het volk bekend gemaakt en in het archief van den staat bewaard of op steen of metaal gegraveerd. Wanneer bet onderwerp op éénen dag niet ten einde :,iiragt was of de vergadering wegens onweder of andere

istornerdat vóór den afloop moest opgeheven werden, ken zij op den volgenden dag weder bijeen geroepen worden, De prytanen sloten de vergadering, X.;,,eerr;KieXadme, door middel van den heraut.

g 4'.

T•erkusenzheden der volksvergadering.

In de volksvergaderingen werden alle de belangrijkste aangelegenheden van den staat door de souvereine magt des volks beslist. Daartoe beboeren: oorlog, vrede en het, slniten van verbonden, bepalingen over allerlei soorten van tee rustingefi voor den oorlog, bet besteden der geiden van den staat, het bepalen van belastingen en van andere openbare inkomsten, het opnemen van eene nieuwe eeredienst en van feesten, alsmede andere zaken tot de godsdienst betrekkelijk, het toewijzen van de belangrijkste openbare betonningen, als van eerekransen, standbeelden op openbare plaatsen, onderhoud op 's lands kosten in het prytanrum, vrijdom van opbrengsten, en eindelijk toewijzing van het burgerregt aan vreemdelingen. Zoowel de attische gezanten, welke naar andere staten gezonden werden, als die, welke uit andere staten te Athene kwamen, moesten hunne berigten en aangelegenheden eerst aan den senaat, daarna in de volksvergadering voordragen.

(1) Het is betwijfeld, of er in het geheel (5000 aanwezig zijn,

dan of zoo vele voor de behandelde zaak stemmen moesten. 105

§ 5.

Vervolg. Werkzaamheden der volksvergadering omtrent

de wetgeving.

De wetgevende magt der ekklesia was in de oudere tijden zon beperkt, dat het volk wel zijne toestemming gaf tot het aannemen en afschaffen van eene wet, maar de eigenlijke bepaling hierover op een niet zeer groot gelal oudere en beëdigde mannen berustte. In de eerste vergadering van ieder jaar namelijk werd er aan het volk gevraagd, ef er eenige verandering in de wetten zonde gemaakt werden. Was men het hierover eens, dan moesten de nieuwe voordragten van wet door hen, welke dezelve wilden voorstellen, worden bekend gemaakt, en hei volk koos dan vijf

redenaars, (71)Vh01191, 11451Ii:01 om de oude wetten te ver-

dedigen. Daarna werden door het lot nomotheten, engoof'7,2i, die door het land betaald werden, uil diegenen gekozen, welke in dit jaar den eed der lieliasten gedaan hadden. Deze waren waarschijnlijk ingesteld door Pe•icles, hun getal was nu eens 500, dan eens 4001, naardat de omstandigheden het vereisehten. Zij moesten als waarborg

dienen tegen de mogelijke overijling der volksvergadering, in het maken van wetten, daar derzelver leden niet, zooals

in de geregtshoven, door een' eed gebonden waren. Voor deze nu werden onder voorzitting der pryt.anen en pretzldri de oude wetten door diegenen aangeklaagd, welke nieuwe voorstelden, terwijl dan de daartoe benoemde redenaars dezelve verdedigden; waarna de zaak door de uitspraak der nomotheten beslist werd, Echter kon riek eene door de nomotheten aangenomene wet wederom door eene,ypeoWi Irapauggwv werden aangerand. De wet werd dan geschorst,

en de zaak moest voor eene regibank beslist worden, waar

de wet niet kon vernietigd, maar de voorsteller zelf met eene straf naar willekeur kon gestraft worden. Had de wet een jaar bestaan, dan was de voorsteller er niet meer aan-

b" • •

106

sprakelijk voor; maar het volk liet haar dan verdedigen door 5 commissarissen, Crl',Ph.1:0i. Dit werd met zegt als een

waarborg der bestaande staatsinrigting beschouwd, maar later

werd daarvan dikwijls door de volksleiders en sykophanten

het ergste misbruik gemaakt-, om liet nemen van een besluit,

dat men anders niet kun tegengaan, ten minste zeer te be-

lemmeren. Deze jaarlijksche herziening der wetten werd

;- ‘xeyeTee;(s genoemd. Bij 'de toenemende ontaarding en

teugelloesbeid van de democratie vindt men echter vele

wetten voorgesteld en zonder de nomotheten door het volk

aangenomen. — Om gapingen in de wetten en tegeristrij,

digheden in de verschillende wettelijke voorschriften Le voor-

komen, was er bepaald, dat elke aanneming van nieuwe

wetten steeds niet de afschaffing der oude verbonden, en

elke afschaffing der oude met de invoering van nieuwe be-

geleid moest zijn.

á 0.

Vervolg. Kens der anildemturs in de volksvergadering. Alle ambtenaars werden oorspronkelijk door het volk,

maar latr., bij het vermeerderen der volksmagt en bij het

verkeerd verstaan van het democratische beginsel van gelijkheid, door het lot gekozen. Sedert dien tijd werden slechts

enkele bedieningen, misschien omdat deze eene bijzondere

kennis en ondervinding of eene zekere mate van openbaar

vertrouwen vorderden (h. v. enkele militaire of geldelijke

ambten, de post van gezanten, het ambt der tien sophro-

slsten), door stemming opgedragen. De vergaderingen Lot

verkiezing der ()Verheden werden (laxteeisei,e genoemd. Zij,

die er naar stonden, áexweee,áteie, er* trvi.gpxriTtv, gebruikten,

vooral in later tijd, dikwijls ongeoorloofde middelen, b. v. om-

kooping, , en moesten door de strengste straf, zelfs

door doodstraf, daarvan afgeschrikt werden. Na het aanvaarden van hun ambt konden zij door het volk wegens

407

misdrijf afgez,et werden, en gedurende hetzelve werd het volk door de. arebonten in de eerste vergadering van iedere

prstanie, eice\-e<ila geVpla, gevraagd, of de overheden in hunne

waardigheid zouden blijven of afgezet worden.

7.

Vervolg. lleglerkijke noodt der volksvergadering.

Voor de regtbank van het volk werden ten gevolge Mier aanwijzing, glipeelie, of aanklagt, eiwit-naald, zoowel beleedigingen jegens de overheden als andere aanklagten van bijzonder belang gebragt. Dergelijke zaken hendels ook voor

den senaat gebragt Ivorden, welke straffen, tot acne boete

van 500 drachmen toe, koude opleggen; maar meer belangrijke zaken werden naar het volk verwezen, hetwelk dan zelden zelf_ door stemming de zaak besliste (zoeals tegen de aanvoerders na den slag bij de arginusisehe eilanden); maar deze gewoonlijk aan het gewone gerigt der heliasten opdroeg, terwijl het tevens freeefeet of 0-111+1UpQ1 verkoos, welke gemeenschappelijk met den voornaamsten aanklager de zaak in naam des volks vervolgen moesten. Hiervan onderscheiden waren de zoogenocnide ri-popoXo.i of voorloopige aanklagten hij het volk, waarbij men ten doei had om eene soort van voorafgaande vereordeeling van hetzelve tegen de tegenpartij te erlangen en aan latere aanklagten hij de regtbank nadruk te geven. Dit geschiedde vooral legen magLige-,personen of hoofden van staatkundige partijen.

g 8.

Vervolg, Het ostracisme (1).

Het ostracisme, go7epoicie-o;e•, door Clisthenes ingesteld,

(I) Eet ostradarste bad ook pens to Argos, Megara Syrsuuse (rEra>try0,;), en MileiLts.

5,—

408

is over het algemeen niet als eene vervolging in reE,,ten en als ome straf te beschouwen, maar ais een staatkundige maatregel van de hoogste magt in den staat, en als een middel om de gevaren af te wenden, welke de vrijheid des volks of de algemeene gelijkheid van rekten bedreigden Als namelijk twee partijhoofden tegen elkaar over stonden,

verwijderde men daardoor den eenes, en benam aldus den

anderen de gelegenheid om de perken der wettigheid te builen te gaan. Op een' bepaalden tijd word ieder jaar in de volksvergadering door de prytanen aan bet volk gevraagd,

nadat hierover in den senaat was beraadslaagd, of er eene

bijzondere aanleiding of oenig gevaar voor den staat bestond, %%inruilt het raadzaam was, dat het ostracisme zonde uitgeoefend werden, en in dit geval werd er eerre vergadering op de 4^(orni gehouden. Deze werd met cenc omheining

ar gesloten, waarin liet volk door den openingen lribusgewijze binnen kwam, en in bussen de scherven met den naam van

den to verhannenc wierp. De stemming was alleen geldig, als het getal veronrcitelende stemmen 6000 bedroeg. De door het ostracisme veroordeelden moesten dan binnen tien dagen de stad verlaten en tien jaren lang, welke later echter tot vijf beperkt werden, zich buiten 's lands ophouden. Doch zij konden ook vdt5r den bepaalden tijd door liet volk worden terug geroepen, aan hetwelk im-bet algemeen elke kwijtschelding van straffen of van ',inluie bij uitsluiting was toegestaan. Hot ostriMisril0 was geene onteerende straf, en bet huis en vermogen van den verbannene bleven onaangeroerd. Verscheidene der grootste mannen van Athene moes-

ten deze- verbanning ondergaan, zooals Themistocles, Aris-

tides, Cimon enz.; hun aantal beliep, voor zoo ver ons

gemeld is, tien. Eindelijk gelukte het aan Ateiblades, door

deze straf op don volksleider Hyperbolus te doen toepassen, de afschaffing, van het reeds vervallen ostracisme voor altijd te. bewerken.

409 B.

DE RAAD,

9.

Voofitiu.arde. om er foe,grang in te verhrijgen. Voorregtert.

De raad (I) bestond ander Salon uit 400 senatoren, na— indijk 100 uit iedere der vier oude pinylae; onder Ciisthe-

nes werd hot getal tot 500 vermeerderd, te weten 50 uit

iedere nieuwe phyle. In de vroegere. tijden hadden alleen

de 5 eerste klassen, 77..f, 't a K0,7 CO/g ,

toegang tot den senaat, maar met de klimmende ringt des

volks werd deze tot alle uitgestrekt, die 12.ningo, en 50

jaren oud waren. De senatoren, (3r.vX•rt,42, koos men

(waarschijnlijk na den tijd van Clisdienes) door het lot en

ieder jaar; echter kon men meermalen in den senaat verko-

zen worden. Na de instelling van do verkiezing door het

Int moesten zij zich aan e.eneFall.t27;47. onderwerpen, en

wanneer zij daarbij niet goedgekeurd werden, kwamen er

anderen in hunne. plaats. VNr de aanvaarding hunner waar-

digheid zwoeren zij, dal zij hunne pligten als senator zouden vervullen,;')p.^ror,govx.t.m-or...0,.., en zelfs gedurende den

(1) De raad bad do voorafgnande beraadslaging over zaken, welke aan de volksvergaderingen zouden voorgesteld worden, en cone 'magere uitvoerende magt, en kan in zoor-erre eis tient afzonderlijke magr in don staat beschouwd worden. Overigens rijn renml de Manleuten sla de regters uit het volk, T.P MIT ir benevens het wetgevend ligeheem, vnito»i-ree, als enne meer beperkte,

Ltitgekesetie menigte om het geheele volk te vertegenwoordigen, in

tegennverstelling van de overheden, dienaren ries volks, te ho-

schuurren. Ala zodanig Zeeren wij hen ook daardoor kennen, dut rij grrene verantwoording schuldig waren en later door dc belading, welke zij uit de staaudies verkregen, :mottig de leden der volksverzameling. In de vroegere tijden bost ank de tweede ]otutdaverga-

dering, de Areopagus, eene gewigtige en veel beteekenende magt

in don staat. Zie daarover in de volgende afdwaling 9,

410

tijd hunner waardigheid konden zij wegens misdrijven door hunne arnhtgennoten uit den senaat gestooten werden. Overigens schijnen zij, behalve in hel bestuur der geldmiddelen, niet verantwoordelijk te zijn geweest. Zij ontvingen van den staat eene drachme daags als bezoldiging. Hunne voo•regten waren: vrijdom van de krijgsdienst gedurende liet jaar dat zij senator waren ei r ene bijzondere plaats in den schouwburg, ró'FrQÇ 1350.EL'uo,; hun andarscheirlingsteeken was tien rnyrtenkrans in de vergadering. Bij het einde val' het jaar, als zij hun ambt goed hadden waargenomen, stond liet volk gewoonlijk aan het gebeele conegie eene gouden kroon toe. Was het oordeel over hunne handelingen afkeurend, dan werd hun die kroon ontzegd. AIS onwaardige leden door- de overige uit den senaat. werden gestooten, helle dit

óerfit, 1.11 17o p 4,

g 10.

Bezigheden van den raad.

De werkzaamheden van den raad betroffen deels de voorInopige beraadslaging en de voorbereiding van datgene wat

aan het volk zou voorgesteld warden, ?ro,,prix.eov, pr p19—

o deels de leiding van zekere gewone of buitenge-

wone lappende. zaken, Hij boorde de berigten der gezanten, verleende aan do gezanten van andere staten gehoor eo geleidde hen in de volksvergadering; hij oefende de dokimásie der archonten uit, dat is, onderzoek, 'of de benoemden volgens de wet kunden toegelaten worden, en kon besluiten nemen, die echter maar voor dat jaar golden. Vooral was hij werkzaam met de geldmiddelen, liet krijgswezen en het reist. Zpo had bij in geldelijke zaken de regeling van de verpachting der inkomsten van den staat, liet invorderen der opbrengsten van de openbare pachteis en de afrekeningen. Verder had hij het toezigt en nam verantwoording af' van de ambtenaars en ontvangers tier geldmiddelen, deed verantwoording aan hot volk over de inkomsten en uitgaven.

111

van dan staat, en wees ook de ondersteuningen toe, welke de staat voor arme en zwakke burgers vastgbsteld had. Verder had de senaat het opzit over liet jaarlijksche aanbouwen van schepen voor de vloot en hield liet tpezigt over de staande ruiterij, bestaande uit 30(1, later 600, Loon

1000 en de 1..ZISITC;^-47(CO daaronder begrepen, uit 1200

'min. Ook had de senaat enne regterlijke mag',, daar aanklagten over enkele misdrijven welke de aanklager niet voor de gewone •egthanken kon of Wilde brengen, voor den senaat gebragt werden. Bij ge.ringere misdrijven had hij liet régt om tot eene • boete, Lot 500 drachrnen toe, te verwijzen. De 'neer belangrijke regtsgeding,en ne)e$1,gn hunnen voorgeschrevener' weg gaan, uitgezonderd als het volk in enkele gevallen aan den senaat eene buitengewone regterlijke magt verleende.

g 11.

Vorm der senaaisvergadeviumi.

De senaat kwam gewoonlijk in hel raadhuis, poTA.,-.1^T4- mije., pp den Cermnicus alken dag, uitgenomen de feest- en onheilspellende dagen (dies dei) (.'err4}pá4e 1 bijeen [le vergaderingen sullijnen openlijk te zijn geweest., uitgezonderd in enkele gevallen bij zaken, welke geheimhouding vorderden. Daar echter de gebeele senaat den gansuben dag niet verzameld kon zijn, en de staat toch nooit zijne bangste raadsvergadering, Lot uitvoering dos bewinds en tot dadelijke maatregelen van politie, kon missen, zoo was de senaat in ardoeliifgeu gesplitst, zondat een tiende van eenzalven, ei' de senatoren eenei phyle, gedurende liet tiende gedeelte des jaars. steeds verzameld waren, 0-vX..p, lr vralogi',sivrint, tf.V. 7rP1r""'1.5' OtiMs lir7roaceProWor. De tijd, .gedtirende welken verre phyle dit ambt bekleedde, wordt .7(2y7,,,,,r1.., de niede.... leden 77-puraKm:, en de plaats 111,11111E1' verzamelingppr rtt'+r rit (enderselleiden van het oude prytaneurn nabij de akrépolis),

112

egxor of nriele genoemd. Hier werden zij ook op openbare kosten gevoed, en aan deze maaltijden namen de zoogenoemde igeArrl-in of zekere soort van ambtenaars deel, welke daartoe geregtigd waren, alsmede vreemde gezanten, en burgers, welke zich bij den staat verdienstelijk gemaakt hadden. Van de prytanen was 6.en ieder' dag,:,,E77,./t/je, d. i. hij had de sleutels van de akropolis, van de schatkist en van het archief van den staat, als ook het zegel van den staat in bewaring, zat v6Ör bij de werkzaamheden der pry. tanen en van den senaat, en had de leiding der volksvergadering; hij was dus de eerste persoon in den staat, maar behield dien rang slechts éénen dag: ieder ALheensch burger kon dus tot dat kortstondig aanzien geraken. Later vindt men nog daarenboven 9 andere,rpojPprir uit. di; verschillende phylae als regelaars in de volksvergadering, en nevens hen .eene vXg 7rpoEijebiqvag (1). Zonder bewilliging van deze voorzitters, 2-7/11,',/195frcw, kun er gee ie stemming plaats hebben: een regt,. vnor welks uitoefening zij echter verantwoordelijk váren. Eerre prytanie duurde in een gewoon jaar 35. of 36, itaar in een schrikkeljaar 38 of 39 dagen. Ieder prylanie had huren duur liet lot gekozenen serretaris, 7FormjeferetSc (2), en haren i',/,.revpd(kilo: tot het opstellen vat, staatsstukken en tot bet houden der rekeningen. Wanneer de senatoren hunne tvaagdigheid 'aanvaardden en wanneer zij die néderlegden, deden zij Otrer$, Oifeiv dryir92/pia en

Tljpw. De dagelijksehe zittingen van den senaat begonnen met gebeden, vooral aan Zeus, Athene en nestia,

(.3n/IX,-p4L. -

(1) Behalve de vermeide pro'ari hebben eeniken 10 proedri der lieki) Irperrevo&iverit aangenomen, welke gedurende 7 dagen het

voorzitterschap hielden, en uit hun midden de opietaten keren;

niaar dit heeft ever het geheel weinig waarsehijrilijkheid.

CO Daarenboven werden, ten;minne in later tijd, nog andere sueretarissen van den rand geneemd, Tpaligerri5e rirsv Penkturc151,1 7p(ipircvrtic rik fdevXik aai rog Viptou, .415

C. •

DE OV KRHEDEN ripx(x[,

g 12.

Verscheidene klassen van staatsdienaren.

Uitvoerders van den wil der hoogste magt in den staat

"Tof staatsdienaars waren deels de zoogenoemde el'exvim:r of de werkelijke overheden, welke onder het opperbestuur van de, wetten en van het volk een bepaald deel van liet staatsbestuur, na een voorafgaand onderzoek, onder hunne leiding verkregen; terwijl zij in hun bewind en reglerlijke mag het opperbestuur hadden,,5,-(e,/~4../. TOi ciiiutimun'ev, en alleen aan de hoogste aagt in den staat zinli moesten verantwoorden. Deels waren het de érq,..6.)oirti., aan welke de uitvoering van enkele bedieningen. of bepaalde zaken, dtgiia.Eirti, voor een' bepaalden, korteren of langeren tijd (gewoonlijk voor 30 dagen), was opgedragen, b. v, afgezanten synegori en meer dergelijke. Eindelijk dei,-wivpj,ral bedienden, welke ondergeschikte bezigheden op bevel der anderen voor geld bezorgder/ en dikwijls slaven of vrijgelatenen waren. De twee eerste. klassen koos men of door het lot in den tempel van Theseus /net é-,i.hlgo/., onder het toezigt der 6 thesiiiiitheten, of door stemming van het geheele volk, of in bijzondere gevallen van eene enk 1 I Ie

enkele pjy,_ Foxe In C I.` b:X.7 -

p (vrl.; of ri•; ottliquilL en• xerpoTovq-rei. of idee-

voi). in algemeen was het loten de gewone wijze van

verkiezing hij de .eigenlijke 4wol. Dit is toe te schrijven aan de volksgezinde regering te. Athene. Voor de gewigtrigste posten was liet dan ook vergund ziel ervarene helpers te. kiezen.

13.

Het mulermek der toekomstige ambtenaars, é theigao-7,

Voer de aanvaarding van enig ambt ging een geregtelijk

ka_

114

onderzoek vooraf (bij de archonten ook nog voor den senaat), waarbij echter geenszins naar de kundigheden of geschikt-

heid voor het ambt gevraagd, maar onderzocht werd, of

iemand aan de door den staat daartoe bepaalde verpligtingen

voldaan had, en verder naar enkele hoofdpunten uit zijn

leven en gedrag, zooals naar de betrachting der pligten je-

gens de ouders en in het maatschappelijk leven., Sedert detii

tijd van Aristides maakte de toegang tot alle ambten een deel uit van het burgerregt; geen bepaald vermogen werd door den staat verlangd, uitgenomen bij enkele ambtenaars der geldmiddelen. Grondbezitting in Atkica en kinderen te hebben, die in een wettig huwelijk geboren waren, werd

alleen hij den post van veldheer vereischt; het burgerregt

Lot in het derde gelid, t c -r,peyovia; alleen hij de priesterlijke waardigheden en bij het ambt van arehont. De be-

paalde leeftijd Ms, muls eenigen vermoeden, na het dertigste jaar; ook moesten zij zonder ligcliaamsge.hreken zijn,

r'grixXe7e, livd.7riiper. Bij de dokimasiën, waarbij ieder

burger als aanklager kon optreden, werden diegenen, welke er niet door kwamen,i ti é;

e, _ro.:oxemixeeirree, met atimie ge-

straft. De nomotheten werden tweemaal hij de dokimasie onderzocht, éérimaal in den raad en Mnmaal in de volkSverg,adering.

§14.

Verantwoordelijkheid,. Hel geven run rekenschap, Gi/Sín.y.

leder overheidspersoon Was verpligt om rekenschap te

geven, vooral van het besteden der staatsgelden. Dit gold

overigens niet alleen voor de overheden, maar voor alle

diegenen, welke gelden van den staat in handen hadden,

diaeteten, triëtarchen, priesters en afgezanten. De re-

keningen werden aan 10 door hot lot gekozene logisten,

xe-ytere2, overgeleverd. Deze onderzochten dezelve, of

lieten dit door 40, bij het lot gekozene euthynen, 11.5

eo( (1), doen. !lij, die gem voldoende, rekenschap kon geven, werd veer eens regthank geroepen, welke door de logisten bestuurd werd of ouder hunne hegemonie stond, en waarbij 10 door het lot bepaalde neelpiepei of ar''-i5W-0, voor het belang van den 'staat optraden, maar overigens tok ieder ander burger als .aanklager kon verschijnen. VO& den doop der afrekening kon niemand buiten 's lands reizen, eenen anderen overheidspost bekleeden of enkele andere burgerlijke regten en onderscheidingen genieten, evenmin zijn vermogen aan eene godheid toewijden, noch ais zoon aange-

nomen worden door een ander, noch ever zijne middelen

beschikken. De rekeningen werden gewoonlijk op steeniegraveerd en openlijk ten Loon gesteld, en dergelijke opschriften zijn nog bewaard gebleven. Overigens werden, ook in weerwil van alle deze maatregelen van den staat, vooral in later tijd vele bedriegerijen gepleegd (Xen. Anab. IV, Cap. VI). En de logisten lieten zich niet zelden omkoopen.

45.

Grenzen en beperkingen van de magt der ambtenaars.

De grenzen van 'de magt der ambtenaars werden allengs bij het stijgen der volksmagt meer en meer beperkt. De duur der ambten werd' korter, zij werden onder meerderen verdeeld, blootgesteld aan de aanranding door middel van het oordeel vellen over de overheden, ártxcfpu.rovia en,47revitecero'ingns, dat in de eerste ekklesia van elke prytanie plaats had, en werden daarenboven verantwoordelijk. Niemand kon hetzelfde_ ambt tweemalen waarnemen of twee fiexa; in hetzelfde jaar bekleeden. De overheidspersonen hadden wel de regtspleging voor zon verre zich hunne magt

(1) De betr'ekking der entbynen tot de logisten is niet geheel en al duidelijk. Eenigen hebben zelfs aangenomen, dat het de-

zelfde waren, of dat logiaten een later naam der enthynen was.

116

uitstrekte en het zegt om eerre geringe geldboete,;9ra/30Xi), op te leggen, 'maar wegens zoaclanig vonnis kon men zich op de regthanken beroepen. Echter waren zij tegen beleedigingen met woord en daad door de daartegen bepaalde straf der atiinie bescherind, Er worden ment andere ondersebeidingsteekenen vermeld dan de mydenkransen, welke de 9 archonteri en eenige anderen gedurende hun ambt droegen.

§ 16(

De ^verheden: aftórde•lijis. De &Molen.

De hoogste overbeidspost was hel, ambt van ardent. Zij werden bij hel, lot uit alle burgers hoven de 3G jaren ge-

kozen; dit loten heette reut, JJ'YéEr. Iiir,@;ghzuv, Van

da 9 archonten (zie het geschiedkundig overzigt, '0, 2) werd de eerste, naar wien het jaar genoemd werd, alleen 4-

a mv

(1), de tweede [3‹.,6,4„de de derde. 7roldfra pXoc de

overige 0601t.064:1-0, genoemd. Ook die verdeelin.g der waardigheid hing van het loten af, h. v. rr,ixi vvv poe

De oorspronkelijk groote magt der areboriteii werd bij liet toenemen der democratie later tot .gene regtspleging beperkt, welke bestond in het onderzoek der oangebragte zaken, bet bijeen brengen van de .bewijz.on der beide partijen voor liet regtsgeding en het voorzitten hij' de regterlijke zitting. Eigenlijke regtorlijke magt hadden zij Sléelits in zaken van weinig beteekenis, en zelfs daarin kon men zich up eelie rogtbank beroepen. De archont had Le beslissen over regtsge:dingen, welke twisten over erfenissen en andere .farniliezaken betreffen; de polemarch over dergelijke Lusgehen me- toeei en vreemdelingen, en van zijne vroegere militaire bedieningen had hij alleen de bezorging der begrafenis van staatswege van de in den oorlog gesneuvelden behouden.

et) Bij de niet atlisea aehrijvera esa vooral tij de grammatici de aoogannemde etrui,infpenf;; 117

De basileus had de regtspleging in zaken, welke met de godsdienst in verband stonden, de thesmotheten in de overige regtsgedingen. Enkele zaken waren liet werk van alle de archomen gezamenlijk, h. v. ani ieder jaar door het lot regters te kiezen, in de ..5ricX.10-.1i . het volk te vragen, of de overheidspersonen in hunne waardigheid zouden blijven of afgedankt worden, en om bij de keuze tot enkele

militaire posten voor te zitten. De 3 eerstgenoemde archouten kozen er elk 2 om met hen zitting te hebben, rápEavo4, V6ór cie aativaarding van het ambt van arcliont deed men een' eed, en na hun ambt 01 volbragt te hebben werden de aftredende archonten in den Areopagus opgenomen.

17,

untbOnaars min politie.

1)e eifiviarifien 01;5..ac.A.a, werden door het lot gekozen,

eh het was waarschijnlijk een uit iedere phyle en een Ipqp.- 1Lorer',Ç. Onder bruine leiding stond het voltrekken van straffen en hetgeen tot. de gevangenissen behoorde: zij ontvingen opgave van kwaaddoeners, en konden tegen grove overtredingen en .gemeene misdaden, wanneer de schuld openbaar of in confesso was, zelve de straf doet' voltrekken. De 4urovda0, waren 10 in getal, een uit elke phyle, geko-

zen door het lot, 5 ie de stad en 5 in den Piraeus. Deze.

en dergelijke werden ingesteld na de bevestiging der stad en van den Piraeus niet muren. Zij hadden het opzigt over de veiligheid en zindelijkheid van gebouwen en straten, nevens het toezigt van politie. Echter warden ook als opaigters over het onderhoud der straten afionderlijke UC^ir om; verhield, en over de waterleidingen e.vierrárra,

gelijk ook de Areopagus in vele opzigten voor de openbare orde zorg droeg. De áltapav4plor (5 in de stad en 5 in den Piraeus) hielden het opzigt over de ter markt gebragte waren zoowel, als over de eerlijkheid der kooplieden, b. v. of

118

het brood zijn behoorlijk gewigt en grootte had (Yen. Conv.

:?; 20), en over de orde op de markt. Dergelijke bezigheden hadden ook de 15 0-,7000kagme, 10 voor de stad en 5 voor den Piraeus, en even zoo vele p,erpolic.igol. De zeehandel en de in- en uitvoer van koopwaren stonden onder het toezig,t van 10 door het lot gekozene;Ingehrai- ron ift7ropfou. Alle deze ambtenaars hadden eene soort van regispleging voor zeover de magt van hun ambt zich uitstrekte (1)

§ 48.

Bezorger. van (Indere bedieningen en van Intilengewone

coninvissiën.

Als riodanig kunnen hier genoemd werden : de boven

vernielde ailvé+kise of rri,p;ryopen, de openlijke pleitbezorgers

deS volks; verder: die, welke voor de godsdienstige feesten

zorg droegen (b. v. de &rg.geXe.ral Tg721, ároveraircip), de kee-

pers van offerdieren, poizneu, of van levensmiddelen, (7,71Z-

•/L1 (10 10 kampregters,,i6x0Wrai, hij bet feest der Pa

nathenaeën, de 40 erwsópoparTa2 of opzieners over knapen en

jongelingen, de al.el,Graglak of opzigters der bondgenoot-

schappelijke kas op Delos; eindelijk de afgezanten, ouder

welke zij, die aan godsdienstige feesten uit naam des volks

deel namen, onopo;, en die, welke naar de vergaderingen

der arnphiktyonen werden gezonden, iepoge.imoece en,rox-a..r;poi, of texa,yi'pett werden genoemd. Als bijzonder blijk van tevredenheid werden aan deze bedienaars des volks olijfkransen, b. v. aan de afgezanten, of gouden kroonen toegewezen, soms van 50 talenten (DernoSth. de Corona), die dan in den schouwburg, op het groote Bacelinsfeest, of in de raadsvergadering of de Pnyx worden afgekondigd. We-

(1) De ambtenaars bij de geldmiddelen en het kriigswezen zoo- wel als die, welke tot de openlijke eerediensi in betrekking standen, werden bij de geldmiddelen, het krijgswezen en de godsdienst vermeld. 149

dorkeerig gaven geredde bondgenooten lofschriften, kroonen, openlijke dankzeggingen, rest van huwelijk en grondbezit in hunne staten aan de Atheensche burgers. Andere eerbewijzen voor enkele personen waren .standbeelden,

Tfeh, en voor vreemdelingen zuilen, met ver-

melding der hun toegekende eer, b. v. burgerregt en vrijdom der daaraan verknochte .Verpligtingen, eti-A.ou, of geschenken in land en geld. Dem. Lept. § 29 en 115.

19.

Bedienden.

'Zodanige waren: de ypn,zpa-rde, 3 van staatswege, een cru de volksbesluiten, een tweede om de wetten te bewaren, en een derde om in volksvergadering en raad voor te lezen. Inzonderheid bij rekening en verantwoording kwam nog een tegenschrijver, cie-reypaOdie, te pas, dikwijls slaven of ten minste uit, het geringste volk; de so'ipine&e, die de hoogere overheden, den raad, den Areopagus en het volk

dienden, en meerderen, welke alle onder den naam éwt4-

040( (b7rqc21) begrepen werden en tot den slavenstand behoorden.

INRIGTING VAN DEN STAAT.

A.

OVER HET REM'.

Oize kennis van het altiselce, rest. Deszelfs bronnen.

Van de oudere inrigting van het redt, vóör de tijden van Solen en Clistlienes, weten wij niet veel. Solen bouwde, bij de regeling der gebeele wetgeving en bij het inrigten

120

van het regt, op de reeds aanwezige grondslagen verder voort. Veel ontwikkelde zich later door de praktijk; daarentegeri droeg de theorie hiertoe slechts weinig bij, daar de geheele ..grieksehe letterkunde geene eigenlijke regtskuudige schrijvers kan tooncri. Wat wij daarvan weten, is voornamelijk geput uit hetgeen in de schriften der redenaars en bij latere grammatici bewaard is.

HET PRIVAAT REET (1).

§ 2.

Hel huwelijk.

Graden van verwantschap, tusschen welke liet huwelijk verboden was, waren alleen van ouders en kinderen, als ook van broeders en zusters van eene zelfde moeder. Het huwelijk moest voorafgegaan worden door de verloving,

van wege diegenen, in wiens /Lokaas het meisje was, alzoo van vege glee vader, broeder, of den naasten mannelijken agnatus of van den voogd, A:tlpier; zonder dit was het huwelijk volgens regten niet geheel geldig, en gaf niet het genot van de private voorregten, welke er anders mede verbonden waren, b. v. van alle de regten van verwantschap, eeuw-Te/e, welke alleen aan kinderen, die uit een geheel wettig huwelijk gesproten waren, zot, tipf3u"t iuyevyttévot, te beurt vielen. Kinderen uit die min wettige huwelijken kwamen niet in de phratria des vaders, en hadden geen erfregt, blaar waren beide ouders burgers, dan kon zoodanig kind gewettigd worden. Huwde een vreemdeling met eene Attische burgeres, dan werd zijn vermogen verbeurd verklaard en hij als slaaf verkocht. De vrouw kon dus niet kiezen en werd zelden hierin geraadpleegd. Alleen

(1) Het belangrijkste van bet openbare ragt is in het voorgaande h 4 hanidad•

121

het huwelijk met ééne vrouw te gelijk was wettig, maar het houden eener bijzit niet verboden (1). Het Huwelijk werd met een offermaal gevierd, dat uien aan dé medeleden van

de phratria van den man gaf, in welke de vrouw uit die

van baren vader alsdan overging. Eene huwelijksgift, Oerprij, rriói, werd gewoonlijk van den kant des vaders of van den rr$e:us van het meisje gegeven. Echter had de man

alleen het, vruchtgebruik en moest borg stellen, dat de vrouw

Of hare verwanten deze huwelijksgift, als de man kwam te sterven of het huwelijk gescheiden werd, konden terug be, komen. De Man kon fijne vrouw verstooten

maar moest haar dart den bruidsschat terug geven of deszelfs renten betalen en voor haar onderhoud zorgen. Wanneer de echtscheiding met beider bewilliging plaats had, zoo was daarbij geene Litssehenkomst van regtsvormen nodig; maar

als de vrouw den man wilde verlaten, dar oXu'rEtv, dan

moest zij hare aanklagt zelve voer den archont brengen. Met eene erfgename of achtergelatene dochter zonder broeders, je-t`irXepee kon de naaste aanverwant volgens het regt van verwantschap het huwelijk verlangen, zelfs wanneer zij vuur den dood van den erflater gehuwd was, maar hij moest ook eene arme epiclerus huwen of haar eene huwelijksgift tot het huwelijk Met een ander geven. Deze epikleren waren door de wetten tegen mishandeling van hare mannen,

hu;4.:(00-te, beschermd.

3-

Yeiderlijke -raagt. Adoptio. Voogdijschap.

De vaderlijke magt en de daarop berustende regten werden alleen door een volgens de wetten geldig huwelijk verkregen, daar de zoon alsdan in de phratria zijns vaders werd ingeschreven. De vader had het regt zijne kinderen te vondeling te leggen en zijne zonen, als zij het verdienden,

(1) Het huiselijk leven te Athene leed in de latere tijden zeer door den veel heerchenden omgang met de lraïpu‹.

6

122

uit het huis te jagen of te verstouten, ibro9pinTetv. Hij was verpligt zijnen zoon eenij; bedrijf te laten leeren, terwijl de zoon wederkeerig verpligt was zijne ouders in hunnen ouderdom Le onderhouden. De adoptio, Eiaro,.'ea-,e, had vooral veel plaats als vorm tot benoeming van een' erfgenaam, ja zelfs was het somtijds een pligt, welke tot doel had om het geslacht en deszelfs soera in stand te houden. Dezelve most echter alleen plaats hebben, wanneer er geene zonen waren, of, als er dochters waren, wanneer dan eene dezer met den aangenomen zoon huwde; eindelijk moest hij, die geadopteerd zou worden, een attisch burger zijn. De geadopteerde zoon kon niet terug keuen in de familie, uit welke hij gegaan was, behalve wanneer hij eerren zoon en erfgeliaain achterliet in het huis, waarin hij was aangenomen. lie verschillende soorten van voogdijschap stonden ouder bet toezigt van den staat. Onmondig waren niet alleen de minderjarigen, die 1bf eerren natuurlijken voogd., xt pro; aan hunnen vader, (7f andere aangestelde voogden,

ivi'ipcnrog, hadden, maar ook alle vrouwen, welke geene

eenigzins belangrijke zaken konden uitvoeren zonder toestem-

ming van hem, in wiens manus of potéslas zij stonden.

Volgens de wet werd men waarschijnlijk mondig op zijn achttiende jaar, na de intrede onder de ephetien. De voog-

dijschap vloeide uit het, natuwlijke familieregt voort, maar

kon ook door het testament bepaald werden. De archont

bad het bezigt over de voogdij der epikleren en over het

bestuur van het vermogen van minderjarigen. Vaders, die

ongeschikt waren om hun vermogen te besturen, konden

onder voogdijschap gesteld worden.

3.

Erfregt en jus testandi.

Vtlár Solen had niemand regt om een testament te maken. Stierf hij kinderloos, dan verviel zijn goed aan de

leden van zijn geslacht, rvevvijrze, en zoo bleef het na Solun

bepaald, als iemand geen testament had .gemaakt. Alleen

een wettig huwelijk gaf regt om te erven; de. 1,0oe waren

daarvan uitgesloten en .konden slechts op eene sen] van !long-

stens 100f) drachmen, , aanspraak maken; even zoo

was liet met kinderen, welke door adoptio in eene andere familie, waren overgegaan. Bloedverwantschap, welke regt

tot erven gaf, wordt áweriTef'a genoemd en omvatte zou- wel de kinderen als de zijdelingsche aanverwanten, namelijk door cognatio, av^rie'veta terwijl daarentegen verzwagering geen regt tot erven verleende. Zonen, die zonder gegronde

reden onterfd waren, hadden het regt om eene aanklagl te doen. Kinderen van dengene, welke om eene schuld aan

den staat ct-rigrn was, erfden zijne atimie en zijne

tingen. Alle zonen bekwamen een gelijk erfdeel, de dochters alleen een uitzet. Bij gebreke van zonen werden daarentegen de dochters erfgenamen, glr;Kkvpot, Wat de. zijde-

lingsche aanverwanten betreft, zoo was het daarentegen een regel bij het attische regt, als er geen -testament was, dat

de mannelijke erven en agnati zelfs in verdere graden. den voorrang boven de vrouwelijke hadden. Bij gebreke van alle natuurlijke ot' benoemde erfgenamen verviel de erfenis op een' uit dezelfde phyle; maar het vermogen der metoeci kwam in dit geval aan den staat. leder vrije burger had

het regt ow een testament,;:,'La0;),,-.,r), te maken, uitgezon-

derd de -évtort,i,rot, de geadopteerde zonen en eenige weinige anderen. Maar eigenlijke testamenten vervielen, wanneer er echte en niet volgens de wetten onterfde afstamme-

lingen waren. Echter, wanneer er alleen dochters waren,

kon een erfgenaam benoemd worden onder voorwaarde, dat hij Bene der dochters zou huwen. In alle gevallen konden

er legaten, e'dapect;, vermaakt werden, zou maar het hoofd zakelijk vermogen en het regt der natuurlijke erfgenamen niet verkleind werd. Alleen burgers (maar ook C;04.,:oroi970,) konden als erfgenamen benoemd worden. Aan het in stand houden van het erfregt hechtte de staat groot gewigt, en

6'

124

in iedere eteee-wile eleila werd aan het volk omtrent deze zaak kennis gegeven. De grond daarvan lag vooral in de godsdienstige vrees, dat eeltig huis geheel zon uitsterven.

5 5.

Regt van verpligtingen. Regt tiran zaken.

De voornaamste middelen tot het verkrijgen van zekerheid waren schriftelijke kontrakten, (11)77 p, en de aflegging van getuigenis, /i.aprupiat. Door Solons wetgeving waren zachtere bepalingen in de plaats van het strenge regt omtrent schulden ingesteld (zie boven het geschiedkundig overzigt). Bij de uitbetaling van hetgeen ter leen werd gegeven waren getuigen tegenwoordig en het kontrakt werd ge-

woonlijk bij eenes wisselaar, rparr-V7y1/42 nedergelegd. Bij

het toenetnen des handels en van bankierszaken werden] later het geven van onderpand, 1:'1,fx op a, en hypotheek gebruikelijk. Vooral waren verpligtingen door het ler leen geven, welke. scheepvaart en handel betroffen, voor den staat zeer belangrijk en de wettelijke voorschriften omtrent dezelve daarom naauwkeurig bepaald eu gestreng. Men schoot zijn geld aan zeehandelaars, hetzij voor de uitvaart alleen, eeepj-m-Xout. êtrve7emt, of tevens voor de terugvaart, eeffieeepe,,x„,;-., $aveataat. tot voor 30 pet. Als pand dienden dan de waren of goederen des koopt-Rans. Vervreemding van zulk een pand kon met gevangenis of dood gestraft worden. Voor behandeling der regtsgedingen in handelszaken waren er aseereeleei ingesteld, die des winters, als de vaart stil stond, regt spraken. Later waren er ter snellere afdoening tnaandelijksche gerigten, gedurende de zes wintermaanden e'elhe VU L 2;1C fl. De Atheners en andere handeldrijvende grieksche staten hadden ook in de vreemde plaatsen handelsconsuis, epdedeet. De rente binnen 's lands was bij de wetgeving van Solen niet vastgesteld en gewoonlijk zeer hoog (meestal niet beneden de 10 percent). Men berekende

125

,./.elve of als- percenten van het kapitaal ('iri$cut. e7rtiprroe

•;,'

nl 33i pct. er;e0i ÉTréercfea7or = -;') of 9.0 pct), bepaalde hoevele mindere geldstukken van elke geleend' rlina in de maand meesten betaald warden, b. v.

‹:/3eXceZÇ = 10 pct. 's jaars apqx,u5 .42 pet. jaars

(zie § 55). Borgstellen,;'rit''e, was zoowel hij alle menen van verpligtingeu, als bij regtsgedingen over straffen toegelaten. Zoo moesten de buleuten zweren, dat zij geen' Athener in de gevangenis zouden werpen, als,drie uit dezelfde klasse borg voor hem wilden stellen, uitgezonderd de vemders van den staat en do staatspachters, die niet trap hunne verpligtingen voldeden. In het regt omtrent zaken vinden wij geen spoor van de naauwkeurige vormen of van de overdragtelijke gebruiken bij het afstaan en verwerven van het regt van eigendom, welke in liet romeinsche regt worden aangetroffen. Men nam ook geld onder verband zij-

ner landerijen op; het kontrakt, xefer*ienfiee, ov(weit,t),

Werd dan met getuigen opgemaakt en de landerijen,. waarop de hypotheek genomen was, werden gekenmerkt met steunen tafels of zuilen, //eet, np welke schuld en schuldeischer Stonden uitgedrukt.

REGTERS EN GEREGTSHOVEN.

6.

Geschiedenis der geregtshoven.

Van de oudste attisehe regtspleging weten wij slechts -weinig. Van de koningen hadden de archonlen het veger-

lijk ambt geërfd; maar reeds vroeg worden nevens hen de

geregtshoven der Areopagiten en epheten genoemd, van welke het laatste door Draco voornamelijk ingesteld en liet eerste door Sulon bevestigd en uitgebreid zou zijn. Solen vergunde het eerst aan het geheele volk den toegang tot

het ambt van regler. Echter, zon als het schijnt, hielden

426

de, regterlijke bedieningen der archonten- niet terstond op: en eerst allengs bij het stijgen der democratie verkreeg het volk die zon uitgebreide regterlijke magt, met welke wij

hetzelve naderhand bekleed zien, terwijl de overheden ten

laatste alleen liet opperbestuur der reglspleging behielden.

regtbanken werkten dus niet op eigen gezag, maar kwa-

men in werking. door de overheden. Dat dezelve eerren groeten werkkring bekwamen, was een gevolg van de ondui-

delijkheid en gebrekkigheid der wetten in vele opzigten,

van de sterke zucht der Atheners naar het voeren van regts-

gedingen onder elkander, van hun streven om de daden der

overheden aan de beslissing der regtbanken te onderwerpen,

en eindelijk in het vervolg van tijd, van de aanmatiging,

door welke Athene zich als plaats voor het houden der

rcgtsgedingen tusschen de bondgenooten verhief. Die zucht

voor restspraak vloeide deels ook daaruit voort, dat de Min-

dere stand der burgers aldaar door zijn grooter aantal de

rijken kon ve.rnederen en voor zich zag beven en hen uit

winzucht in later tijd vaak onbillijk veroordeelde. Het eerste

voorbeeld om de regters werkelijk om te koopen gaf Anytus

in 409 v. C. Ten anderen werd die zucht naar regterlijke

bernoeijing onderhouden door de dagelijksche bezoldiging van

5 obolen voor ieder. De verschillende regtbanken waren,

behalve die der Areopagiten en epheten, die der behuw',

Ier (Netelen, der veertig mannen en in de oudere tijden der nautddiken voor handelsgeschillen.

7

e: 7.

De heliasten.

regters uit het volk of de heliasten, <!;00ra7U; ;/Xt-

adrai (van , de plaats voor liet voornaamste gerit

van.7/xioc, zonnige of opene plaats) zijn als vertegenwoordigers van de regterlijke magt van het geheel': volk te beschouwen, De 0 archonten kozen jaarlijks bij het lot 6000 127

burgers, die boven de 50 jaren oud waren, waarschijnlijk

60o uit iedere phyle. Van deze werden er dan 5000 in

10 gelijke afdeelingen verdeeld; de overige 1000 dienden

Waarschijnlijk om als plaatsvervangers op le treden. Allen moesten zij een' eed als regters (leen, dat zij naar de wetten zouden ~deden en beide partijen onbevooroordeeld -zonden hoeren. Als er regtszitting gehouden zou worden

bepaalde men des morgens door het lot, op welke van de

verschillende voor de regtszitting bestemde plaatsen en onder voorzitting van welke overheid iedere afdeeling zonde Oor- dealen. Aan elk der regters werd alsdan een regterlijke

staf, flacrIpt'a, gegeven, met dezelfde kleur- en nummer voorzien, als de plaats waar zij dien dag zitting zouden

houden. Het aantal regters was overigens zeer Verschillend naar de omstandigheden. Somtijds oordeelden verscheidene afdeelingen, 3000 regters; somtijds niet ééne geheele; gewoonlijk was het aantal regters oneven. In zaken, welke

de ontheiliging der mysteriën betroffen, oordeelden alleen

de ingewijden; over misdaden betrekkelijk de krijgsdienst alleen militaire heliasten, welke met den aangeklaagde gediend hadden. Overigens strekte hunne regterlijke magt zich

let alle regtsgedingen uit, met uitzondering van die, welke

moord of dodelijke verwondingen betrefften. Als zij op de plaats der regtszitting kwamen, verkregen zij een bewijs, alltp•Ain, tegen welks overgave zij sedert den tijd van Perieles van de kolakreten, ictexascpircit, hun regterlijk loon, namelijk 7 obolen, rptill3oXov;putterra;,v,, ontvingen. Het aantal der plaatsen voor regtszitting is onbekend. Op dagen, waarop volksvergadering gehouden werd, en op feestdagen, alsmede op die, waarop eenig ongeluk gebeurd was, /vwo(bivi&C;',14.4:poL, had er geene regtszitting plaats. Op de 5 laatste dagen in iedere maand werd geene regtszitting der heliasten, maar wel van de Areopagiten gehouden.

128

8-

De diaeleten. De veertigmeunen.

De regthank der (hadden, 7teir,-/-ra;, was eene onderoodte or van eersten aanleg op private zaken, waarvan

men zich kon beroepen, l'951,-MC, op de bebosten (1). Men

koos jaarlijks door het lot 4 (zoo als anderen gelooven, 44.)

uit iedere phyle. Zij moesten 50 of 60 jaren oud zijn. In

iedere zaak oordeelde slechts één diaeteet, die tilt de phyle

Van den aangeklaagde dooi de overheid bij het lot gekozen

werd. Zij bekwamen van de regtsgedingen zekere voordee-

len, trepw774,ereq. Na afloop von hun ambt waren zij aan

de logisten verantwoording schuldig en konden met atimie

.:,^estraft -orden. De veertig (vroeger 30) mannen, Pe tCr-

ii..-rJew^Ta rrt Kavel ?;menu: e(lefurtr; werden insgelijks bij het

lot gekozen. Zij doorreisden de domen en oordeelden over private zaken tot een bedrag van 10 drachmen. In zulke, zaken handelden zij niet alleen als vegers in judicia, maar ook als overheden in jure. Dil was eene zeer nuttige instelling ter voorkoming van regtsgedingen.

9.

Het geregtshof der A•eopagiten.

1,,' oudere geschiedenis van den Areopagus en deszelfs betrekking tot de regthank der epheten is zeer duister. Hij was ontstaan in de mythische. tijden. Volgens de staatsinrigting van Solon oordeelden de Areopagiten, /3(nrkil

AptiOU Ira,i0t) of Apeltr, re-pc., welke mannen waren, die

het ambt. van omheint bekleed hadden en voor hun leven,b,ze waardigheid behielden, in zaken, welke opzettelijken

Srantijde werden zaken door bijzondere diaeteten of arbeid,- Yegters afgemaakt. Men droeg die aan zoodanig' regtet op met, de

irrirpiaretv, s'.) N tk opa»,, jrinroir,. 129

moord (gepleegden of bedreigden, waartegen Draco niet voorzien had), vergiftiging en brandstichting betroffen. Zij waren verantwoordelijk en konden voor de euthynen aangeklaagd of door de overige leden afgezet worden. Overigens had de Areopagus oorspronkelijk een' nog veel uitgebreideren werkkring en was niet alleen eenigue.T:i.pie., maar nok nette peok21, die met de Prytanen het oog hield ever de volksvergaderingen en toezag., dat niets aan dezelve werd voorgesteld, wat Legen de wetten streed of den staat verderfelijk was, de deindratische teugelloosheid en liet pligtverzuhn der overheden tegenhield, dat hij aan het volk aanwees, hetwelk dit dan rif zelf strafte i)f voor de regthank der bebosten bragt. Verder bestrafte de Areopagus alle vergrijpen

Legen de openbare orde, b. v. lediggang, weelderigheid,

ongebondenheid van leven, waakte voor de opvoeding en zorgde, dat niemand op eigen gezag nieuwe godsdienst-plegLigkeden invoerde of tle bestaande goden-dienst aanrandde.. Sedert den tijd van Perieles vinden wij deszelfs werkzaamheden door eene wet, welke door Ephialtes was voorgesteld, zeer verminderd; en- hoewel hij da• den tijd der 50 tyrimnen zijne plaats als waker voor de wet weder innam, zoo kon hij toch kneu hij de toenemende teugelloosheid der democratie en der onzedelijkheid nooit weder zijne 'vorige kracht terug bekomen, hoewel hij eenige malen in gevaarlijke omstandigheden zich eene buitengewone magt toeeigende of die van het volk ontving. Het aanzien van dit geregtshof was ten allen tijde bij de Atheners zeer groot en de meening aangaande de billijkheid van deszelfs uitspraken zeer gunstig.

`á 10.

Het geregtshof der' epheten.

De 51 epheten, éq5E'Tai, eene regthank, welker regeling voornamelijk aan Draco wordt toegeschreven, oordeelden in zaken -betrekkelijk moord, nara; Ooloorai, van minder ergen

6"

130 131

aard. Zij hielden op verscheidene plaatsen, naar gelang der Arren GTEN.

zaak, regtszitting, als bij het palladium., I? ár; 42.

ever onvoorbedachten moord, waarbij de winnende partij een' eed moest afleggen, en bij het Delphinium, 7-<; AexOevite, over bij de wet geoorloatden doodslag, b. v. lijfsverdediging, 1-4 ge OpeaTro7, over een' voortvlugtig moordenaar, die weder eenen moord had begaan en nu uit. eene schuit., Voorwaarden om• in regten te kunnen handelen.

als den grond onwaardig, zijne zaak moest verdedigen, ter- Alleen hij, die alle de voorwaarden voor het volle burgerregt bezat en geene vermindering daarvan had ondergaan, kon persoonlijk voor het geregt optreden. Alle anderen

wijl de regters aan land zaten. De epheten konden geene moesten zich door zoodanig burger laten vertegenwoordigen,

doodstraf uitwijzen, maar hoogstens verbanning- en verbeurd- b. v. de slaaf door zijnen heer, de metoecus door zijnen prostates, vrouwen en minderjarigen door hunne 0,=;eun of ée•Vpowór', vreemdelingen door eenen gastvriend.

verklaring van het vermogen. In later' tijd schijnt de werkzaamheid der eplieten zeer beperkt te zijn en hunne plaats door de bebosten gedeeltelijk bekleed EB zijn geworden. g93.

?, I 9 . O pen bare •err. pr batte non klapten.

Overheden bekleed me her opperbestunr bij de regtba.nken. De regters, aan welke alleen het onderzoek naar het feit De aanklagten waren openbare of private. Openbare,

en de daarop gegronde uitwijzing der zaak was opgedragen, werden alzoo in de meeste gevallen door het lot bepaald; daarentegen hing het van de eigenaardige gesteldheid van het regtsgeding 'af, welke overheid de instructie van hetzelve bezorgen en bij de regtszitting het voorzitterschap, .;iw,e0vin 7parba?, waren die, waarbij de staat als beleedigd werd

Toi; ér.rw.corrIpi.oti, hekgeulen zou. Dit was in twisten over erfenissen en familiën onder de burgers aan den archont; in dergelijke twisten tusschen meteeci en vreemdelingen aan verklaard, hetzij regtstreeks of zijdelings, door het overtreden der wet van bijzondere personen; private., waarbij de aanklager zijn eigen belang bedoelde, i>"/A-a;, dat echter ook als algemeene uitdrukking voor aanklagt voorkomt, air+ hwy.,it-

den polemarehus; in zaken, welke de godsdienst van den staat betreffen, en in alle soorten van regtsgedingen over moord aan don basileus; in alle andere openbare en private h-

regtsgedingen, als die niet voor de reg,tbank van eene be- all=, een proces .aandoen, Toe«, als men straf vordert,

paalde overheid behoorden, aan de thesmotheten opgedragen. Iedere overheid namelijk had, voor zooverre zich de anders erpde TWIT. Overigens waren de denkbeelden van openbare en private aanklagen niet scherp afgescheiden en in

mag van zijn ambt uitstrekte, het opperbestuur in zijne regtspleging. vele gevallen stond liet den aanklager vrij, de zaak als private of als publieke aanklagt te behandelen, h. v. hij dief-

stal, welke het bedrag van 50 drachmen te boven ging, en hij heleedigingen met daden Of als u.KI radm:, elf als "VP0*

7.'13/0100. Voor alle openbare aanklagten was het eene alge-

meene eigenschap, dat zij door ieder' burger met het volle

hurgerregt konden gedaan worden, zelfs wanneer hij persoonlijk niet heleedigd was; dat de opgelegde boete in den regel aan den staat verviel en dat de aanklager, als hij de

zaak liet varen of bij de stemming geen vijfde deel der

3..•

4

132

stemmen voor zich had, eene geldboete van 1000 drachmen moest betalen en het regt verloor om in bet vervolg weder aIs aanklager in dergelijke zaken op te treden.

§

Verschillende vormen voor openbare aanklagen.

De openbare aanklagten hadden naar de verschillende vormen en onderwerpen ook verschillende namen. Zoo vinden wij buiten de eigenlijke, bepaaldelijk zoogenoemde rypaor'i of

schriftelijke. aanklagt, als de aangeklaagde zich

loirgerlijke regten, waarvan hij uitgesloten was, had aangenrati,gd, of' hij zware misdaden, als moord, waarbij de ge-

vangenneming op gezag der overheid, zonder de volksver-

gadering, kon voltrokken worden, tenzij er 3 borgen gesteld

waren : rirny a7ij, als men dan den aangeklaagden bij de overheid, en J.r)Viirpzre, als men de, overheid iet de schuilplaats des misdadigers bragt. Verder do rtriiers;, wegens sluikerij en dergelijke misdrijven, de aanklager Verkreeg een deel der boete; 7rpooeS, voorloopige aanklagt bij de volksvergadering om daaruit de stemming des volks te leeren kennen, waarop men dan bij het eigenlijke volgende regtsgeding kon steunen (als Demosthenes tegen Midias) 45-ry141a, eene soort van aanklagt hij volksvergadering of raad, oorspronkelijk bepaald voor misdrijven, die den staat regtstreekS aangingen, waarbij de aanklager bij vrijspraak geene boete beliep; slaven konden dat ook doen door eenc-fdmv«ic; ii.rwyprei)ii, waarbij goed bezeten door privaat persenen als staatseigendom opgevorderd werd, en andere vormen van aaiklapt.

'395.

Openbare aanklagten met betrekking tot den inhoud.

Van zoodanige kunnen hier als voorbeelden aangevoerd

133

worden: voor den archont d7aidov en drrrporijc,

,,,,Ka''ireee jegens ouders, epikleren en minderjarigen; voor den hasileus i10./3fLae, gtichinr.,; voor den polemareh e'rr peera07:0P; voor de thesmotheten r7pefir,w, (beleedigingen met daden), Treaocrico:, Kwroxt'ereree TOi"' voor de elfrnannen arXwrii,, \ICTral,ff;W;; voor de strategen,-icriy-cergiot,, X.€1—

7rorat'r.ov.

16. Private aanklagten.

Dergelijke zijn die, welke alleen het schenden van private regten of private ge-schillen betreffen. Zij alleen konden private aanklagten doen, welke belang bij de zaak hadden, erf voor zich zelve 61' voor diegenen, welke niet persoonlijk voor het geregt konden optreden. Echter was het een kenmerk van alle private aanklagten, dat de boete of schavergoeding ril, welke uitgewezen werd, aan den aanklager verviel, en dat de aangeklaagde voor den last, welke hem

door ongegronde aanklagt aangedaan was, een zesde deel der

som, il*iëpriXi,r, (een ohool per drachme), welke van hem gevorderd was, als s.chávergoeding moest ontvangen.

17.

Private aanklagten met betrekking tot den inhoud.

ftetrekkelijk den inhoud worden hier als voorbeelden de

volgende private aanklagten genoemd : voor dec archont aan-

klagten, welke het familieregt en twisten der choragi betroffen; voor de thesmotheten de Mc /3X,4Prir en alle soorten van aanklagten, welke op de bescherming van eigendom

(1) Het bedrag der sehrIvergneding was altijd deer de wet bepaald, uitgezonderd bij beleedigingen met daden, waarin dezelve van eene willekeurige uitwijzing afhing,

434

betrekking hadden; voor de veertigmannen de é4-af ai,cier en dergelijke.

WIJZE VAN HANDELEN BIJ EEN REGTSGEDING.

g 18.

Het voeren van een regtsgeding in zaken voor de

volk sregte rs.

Het begin werd ~wel in openbare als in private regtsgedingen gemaakt met eene •la.ljoae of,roj Oir; oe (in jus vocatio) van den aanklager, ateicive,, op eene openlijke

plaats, in tegenwoordigheid van getuigen, Kxeriipec. Borg-

stelling of het geven van zekerheid, dat de aangeklaagde,

(»Et;,ywe, voor het geregt zou verschijnen oradinzoli mum),

had alleen in enkele gevallen plaats; en alleen daar, waar een misdadiger op de daad betrapt werd, wendde men de chr cririM aan, dat is: de aangeklaagde werd gedwongen dadelijk voor het geregt te verschijnen. Op den bepaalden dag moest de schriftelijke aanklagt (jry(rXemi, kij0c, in zaken van den staat,vp,+0;), onder opgave der getuigen van de indaging, worden overgegeven aan de ()Verbeid, die het op-

perbestuur van die regthank,;eye,(tee,',, 70i). n'tmiartipiov, had

en alzoo de aanklagt aannam en alles bezorgde, wat bij de instructie der zaak kon dienen. Deze onderzocht alsdan, of

de indaging in behoorlijken vorm was geschied, dan of de

gedaagde geldige tegenwerpingen (exeepti °nee) kon aanvoeren. In private zaken (roet -uitzondering van beledigingen

met daden) moesten beide partijen gelden, pvrrt r, (we ra,-

~yam), storten, welke naar den aard van het regtsgeding verschilden, en die de verliezende partij aan de winnende

moest vergoeden. In openbare zaken wordt gewoonlijk slechts ene geringe 7reptleiTa-0.,Q vermeld, welke de aanklager stortte, Andere soorten van borgtogten waren de 7repeeaTapekii en het 7rep(f,e0x0e.

155

19.

Vervolg. Behandeling v air het regtsgeding voor de overheid.

Hierop volgde de instructie van het geding, dedepone Tije "(sbtet, door de overheid. Het punt, waarover getwist werd,

werd naauwkeurig bepaald; de partijen zwoeren, dat zij met

geeue valsclie voorwendsels het regtsgeding voerden, e( J-rteA40/74 Daarna werd de zaak door de inzameling

en bewaring der bewijzen in een kistje, f',4;73toc, voor de

regterlijke uitspraak voorbereid. Hiertoe behoorden de plaat-

sen uit de wet daarop betrekkelijk, welke aan den regter

moesten voorgelezen worden, alle geschrevene stukken, welke

op de zaak betrekking, hadden, de getuigenissen van tegenwoordig zijnde, frcaprvpana, of afwezigen, fK,tiji PrupAit,

het verhooren van slaven (van de eigene ef van de tegenpartij), hetwelk onder pijniging, 134,retvw;, geschiedde, en waaraan als bewijs meer gewigt werd gehecht dan aan de

verklaring van een vrij man, eindelijk het afleggen van eedes

enz. Deze regeling of voorbereiding van het regtsgeding vorderde dikwijls langen tijd, vooral bij wettige en door een eed bekrachtigde reden tot uitstel voor eene partij, inl. leg0.-

«44; echter waren er zekere soorten van private regtsgedingen, welke in later' tijd na verloop van 50 dagen na de aangifte der aanklagt, iVeat (54,,,,,/e0,, moesten beslist zijn. Gedurende de he4kelee: kon in private aanklagen bet regtsgeding somtijds (}l' door eene verzoening der 'partijen, hf door de overheid worden gestaakt, wanneer ene der beide partijen door getuigen de gegrondheid harer zaak ten volle kon

aantoonen. Men kon eene aanklagt, b. v. deepe,',Ie,

door afkoop aan den aanklager ontgaan. Er hadden nu en dan erge omkooperijen aan de reigers uit het volk plaats, i'VEdr,e1V (Lysias in Philocratem in fine).

436

?. 20.

Vervolg. Behandeling van het regtsgeding voor de regtbank.

Wanneer op den dag, bepaald voor de beslissing van het regtsgeding, teem'a, die door de thesmotheten en bij het lot gekozene regters plaats hadden genomen, dan werden de partijen voorgeroepen. Bleef de aangeklaagde zonder gewigtige reden weg, dan werd rij in C.011tIMULCiaM- veroordeeld, E'pfriv kwailiec,g,lik. Volgens de wel, moesten de partijen hare zaak zelve voordragen. Echter konden zij nok alWirie. put gebruiken en waren veelal gewoon door de rhetors

redevoeringen te laten -opstellen. ledere partij hield (!kie

redevoering in openlijke, twee in private zaken, *pU-

TEPoc en i;erreinte. Bij deze wen men alle middelen aan

om hot medelijden op te wekken en op de gemoederen der regters te werken, maar verloor de beschaafde vormen met

ligt uit het oog, ja, men wachtte zich zelfs met schroom-

valligheid om in dat opzigt, ergernis te geven. De tijd tot spreken werd in de meeste regtsgedingen door een .water- omwerk, kAtiltr;r';pa, afgemeten (V1-t:-;to-F »';aren hij de redenaars). Onder de redevoeringen werden nok alle wijzen voorgelegd en opgehelderd terwijl de cleps.ydra zoo lang gestuit werd. Echter waren tevens diegenen in persoon tegenwoordig, welke in jure eenen eed of getuigenis hadden afgelegd. Wanneer over de zaak het woord was gevoerd, volgde het stemmen gewoonlijk met witte of zwarte genen,, welke in hun geheel of doorboord waren en die daarbij in urnen, l'iréipta4, werden geworpen. Bij het staken der stemmen volgde- eene vrijspraak. Eindelijk werd bet oordeel door den overheidspersoon hekend gemaakt. Was tiet regtsgeding een tiry,,t, TtIktrr;>c (4), (d. i. zoodanige

(1) Het tegengestelde daarvan was ay tv rirtrcgrbs of een regts-

geding, dat eene misdaad betrof, voor welke in de wetten eene

bepaalde straf was vastgesteld,

437

zaak, waarbij eene willekeurige uitwijzing moest gedaan werden, 6f omdat de wet geene bepaalde straf vaststelde, 6f omdat de keus tusschen twee straffen of de bepaling van de grootte der schávergoeding aan de regters was overgelaten), dan volgde, nadat de aangeklaagde voor schuldig verklaard was,,5 72-pi;r9 y.ijr>oc, nog, eene regtshandeling, waarbij de

aangeklaagde zijne •iglICrte tegenover die van den aanklager stelde, TqJcroat en chewt,t,(7.70at.. De regters kozen dan bij

eene tweede stemming,;/ acirgpa, tusschen die

beide, g-etje,' of verhoogden in enkele gevallen de straf,

7rpOrrn11;611. Maar ook dikwijls misbruikten zij die magt der bepaling van de boete, -rt,tdput, om er de schuldigen zonder schade te doen afkomen. Lys. in Epicratem, p. 239. Dit was de vorm voor hot geregtshof der behagen. Bij de regtbank

der /liaet•llen werk de vorm eenigzins al, maar meer voor die der veertigmannen, die tevens de bezigheden der over-

heden uitoefenden.

21.

Voren van de regtspleging betrekkelijk moord.

De pligt om in geval van moord als aanklager op te. treden rustte op de naaste verwanten. Zoodra de aanklagt voor den basileus gebragt was, werd de aanvang gemaakt met eene vtidiji.opne, d. i. .eene verklaring, dat de aangeklaagde zich verwijderd moest houden van alle openbare en heilige plaatsen, waar geen moordenaar Lomen »oogt. De basileus deed dan eene </tik/nate, waarbij bepaald werd, of de zaak voor de regtbank der Areopagiten of der epheten zonde behandeld worden-, en tevens de geregtelijke tegenwerping, fe:reep/4o) van den aangeklaagde, waarbij hij beweerde voer de andere regtbank to moeten staan, onderzocht werd. Drie zoodanige onderzoekingen werden in drie maanden gedaan en eerst in de vierde maand kwam de zaak voor de regtbank.

158

§ 22. Vervolg.

De regtbank der Areopagiten werd onder den vrijen hemel en onder voorzitting van dén basileus gebonden. Aan beide partijen, als ook aan derzelver getuigen werd plegtig een eed afgenomen. Zoowel de aanklager als de aangeklaagde moesten twee redevoeringen houden, maar in persoon en zonder daarbij op de gemoederen der regters te werken, en de aanklager met zijne getuigen onder de zwaarste eeden met offers en plegtigheden voor de waarheid der aanklagt

instaan. Na de eerste actie, stera 7n, 7rpÈ;TE13(11, xey;3,, kon

de aangeklaagde in ballingschap gaan zonder verdere straf, behalve de verbeurdverklaring zijner goederen, te ondergaan. Op den derden dag geschiedde de stemming. Eene staking der stemming gold voor vrijspraak. Overigens verviel de verpligting om een' moordenaar geregtelijk te vervolgen, wanneer de gedoode zelf vO6r zijnen dood den doodslager de schuld vergat'. Ook de aanverwanten van den gedoode konden, ten minste bij eenen onvoorbedachten moord, hunne zaak laten varen. — De wijze der regtspleging voor het gere.gtslurf der epheten is slechts weinig bekend, maar deZelve was waarschijnlijk gelijkvormig aan de voorgaafide.

VONNIS EN VOLTISEKKIIVG VAN HETZELVE.

Durangninblelen om de voltrekking van het vonnis

te bemerken.

In private zaken konden verscheidene dwangmiddelen tegen

burgers aangewend werden, wanneer de veroordeelde het

vonnis niet wilde nakomen. Was het eene geldboete of

sehavergoeding, dan kon men van den veroordeelde, als hij :,,,efd,nepoe was of den termijn niet in het oog hield, een1 9

pand vorderen of hem eene & qot5Xve aandoen, bij wel-

ker verlies hij den staat eene even -groote boete moest betalen, als hij volgens het vonnis aan de tegenpartij schuldig was. Vreemdelingen konden gedwongen werden borg te stellen of werden zoo lang in de gevangenis gehouden, tot zij betaald hadden. Weigering om getuigenis af te leggen berokkende eene boete van 1000 drachmen. In openbare zaken werden zij, die eene boete schuldig waren, als sehuldenaars van den slaat: arigot en moesten borgen stellen om gevangenneming te ontgaan. Na verloop van den termijn (de negende prytanie) begon de verdubbeling der verschuldigde som, en eindelijk kon de staat zich met de goedern van den schuldenaar betaling verschaffen. Die, welke in openbare zaken tot doodstraf of gevangenis veroordeeld waren, werden aan de elfmannen overgeleverd. Op het duodén of terug brengen van erge misdadigers, die ontving waren, werd eene belooning, b. v. een talent zilver, gesteld. Lysias in Andocid. pag. 54. Ed. Ster.

§ 24.

Geregtelijke hulpmiddelen tegenra het vonnis.

Alleen van het vonnis der diaeteten kon men zich op -deheliasten beroepen, elikre. Van de uitspraak der Areopagiten en epheten wordt geen beroep op eene andere regtbank vermeld. Evenmin kon nen eigenlijk beroep van het geregtshof der beliasten plaats hebben, dewijl de regters, welke de hoogste magt in den staat vertegenwoordigden, hier niet verantwoordelijk, avvIr.Ovvot waren. Alleen in

die gevallen kon het gevelde vonnis krachteloos werden, ire,,ve 7ra>t.,,Pih-:/<=, wanneer eene der partijen bewijzen kon, dat hij nf in het geheel niet voor het geregt was gedaagd, dat zijne afwezigheid, buiten zijn toedoen, niet

verontschuldigd was, nl' eindelijk in zekere gevallen, wanneer hij door eene Ikevaoitaiyrnpae kon bewijzen, dat het vonnis op valsche getuigenissen steunde.

140

25.

Strnffen,

De straffen bestonden daarin, dat de veroordeelde iets lijden of betalen,,roi9c7e Oi7ra71.6rer moest, Bet eerste omvatte niet al leen J igchaamsstraffen, zon als doodstraf of gevangenis, maar ook verbanning, en atimie.

g 26.

Vervolg. Alimie.

De• atimie is op zich zelve .geene eerloosverklaring, maar

enne gedeeltelijke of geheele berooving van luit genot der burgerlijke regten. Men onderscheidt 5 soorten van altmie, van welke de eerste tiet verlies van allo de burgerlijke regten benevens verbeurdverklaring van bezittingen berokkende,

de tweede hetzelfde zonder verlies van eigendom, de derde

het verlies van ver.scheid.ene burgerlijke regten, h. v. om 1/00r de regtbank te mogen optreden net zekere soort van openbare aanklagen. Men gebruikte. de atimie deels als dwangmiddel om schuldenaars van den staat tot betaling te noodzaken, en dan ging zij hij erfenis op de kinderen van deze over; deels als straf voor enkele misdaden, b. v. diefstal, omkooping, lafheid, onttrekking aan de krijgsdienst, valsehe getuigenis, verzuim van pligten omtrent ouders,

verkvvisting, beleedigingen omtrent overheden, valsche of

noodeiooze aanklagten in openbare zaken, enz. De atimie kon in zekere gevallen zonder bijzondere regterlijke handeling ontstaan, en do uitoefeni.ng der duur de atimie verlorene regten kon strenge stralen, zelfS in verscheidene gevallen den dood berokkenen. Hel, volk kot, dezelve, weder ophef-

fen, "'"% en5tv .ira27v. Eelic 01k:erende straf

was daarentegen de aTi7VrEeerre, a7.0.rr,A.,en-Orre, opiigting

van eenen schandpaal niet bet vonnis en den naam des misdadigers, die om eerre strafzaak veroordeeld en voortvlugtig was.

141

27.

Vervolg. Andere soorten van. straffen.

Ge van g e. n i s diende rf als dwangmiddel tegen pachters van den staat of tegen andere schuldenaars van denzelven, (b, v. tot, boete verwezenen), welke den bevolene') borgtogt niet konden stellen, fif om zich van den persoon van den

aangeklaagde en veroordeelde te verzekeren, maar bezwaar-

lijk als op zich zelve staande straf. Zie over de g eldh o eten ?; 25. [te straf van v.erbeurdverk iaring voegde

men als versterking hij andere harde straffen, b. v. hij ver-

banning (niet bij het estracismus) en bij doodstraf voor enkele misdaden. Dezelve is wel te onderscheiden van het verkoupeir der goederen van een' openbaren schuldenaar, als middel om den staat schadeloos te stellen. Bij de v e banning, =Enporit'a, werd een termijn gesteld, binnen welken de veroordeelde den staat moest verlaten, of

ongestraft kon gedood \v order,. Zij werd toegepast, in ver-

band met de verbeurdverklaring der bezittingen, wegens aanslag van moord. Een onvoorbedachte moord daarentegen werd met eenjarige ballingschap, árt,peikarrip.;•ij;, zonder verbeurdverklaring van goederen, gestraft. Sla v er n ij was als. straf bepaald tegen het insluipen op de lijsten der burgers, en tegen de metoeci, welke verzuimden om het p.F,TrilK Wi/ te betalen en eenen rpon7e;to ie aan te nemen. De d o o d- st ra f kon in zekere gevallen door den beleerligde zelven

terstond voltrokken %vorden, b, v. tegen eenen dief, die des

nachts op de daad betrapt was, en tegen uilen echtbreker. Als openbare straf bestond zij meest in liet drinken van den giftbeker, KüSK:dt71, of in liet onderstorten in eenen afgrond. Zij werd aangewend legen hoog verraad of het streven naar

de alleenheerschappij, KatAtIdle 701.• ItOti, tegen verraad,

poèoo-x'a, 6. v. van ^verloopers, iiro,moxia, tegen verloochening der godsdienst van den staal en het schenden der mysterien, dcrd/3seu, en tegen opzettelijke') moord, soms in

4,4g

verband met verbeurdverklaring der goederen, Ntoa-Lezai,

waarvan dan rló- aan Minerva werd gewijd. Over zee afwezige aangeklaagden werden met het schip, lex,ijniq'a, afgehaald, Thucyd, VI:, 53.

§ 28.

Verval van het rot.

Met het algemeen verval der zeden vervielen ook de geregtsheveri. De begeerlijkheid, waarmede uien naar regterlijke bedieningen stond, ontstproet deels uit de daarmede vereenigde magt om de rijken te veruederen, deels uit het geldelijk voordeel, dat sedert den tijd van Pericles daaraan verbonden was en door Clean nog vermeerderd werd. Weldra ontaardde de magt der volksmenigte in een volstrekt despotisme in de regtspleging. De menigte van regterlijke

zaken, welke door de zucht naar regtsgedingen bij de Athe-

ners en nok daardoor werden te weeg gebragt, dat men de geschillen der boudgenooten voor e.ene. regtbank te Athene

bragt, gaf aan het eigenbelang en de hebzucht rijkelijk

voedsel, en tot de belaging der sykophanten, Lot spitsvondigheden en geregtelijke bedriegerijen de meeste aanleiding.

De rijken veroordeelde men om geldboeten te verkrijgen,

welke aan de staatskas moesten betaald worden, waaruit

weder het regterlijk loon betaald werd, zoodat men dus zijn

eigen belang kou bevorderen. De regters werden omkoop-

baar. Iie sykophanten klaagden aan, deels om den rijken

geld af te persen, deels .om het volk. de voordeelige reg-

terlijke bezigheden te verschaffen. Zij bedienden zich daarbij

van de ligt-zinnigheid en baatzucht des volks en van de ligt-

geloovigheid, waarmede het aan Lastering gehoor gaf.;haar

ook werden de rijken wel begunstigd, doordat men de regts-

gedingen voor hen uitstelde, totdat de haat bekoeld was, of de geringeren dadelijk voor het geregt trok; valsche ge-

tuigen hielpen vaak de eersten; voor de laatsten schroomde

143

men zelfs de waarheid te betuigen. Demostb. in Michail],

412. Als merkwaardige regtsgedingen, die den slechten toestand der regtspleging aanduiden, kunnen het regisgeding over de Hermokopiden en de vereerdeeling der veldheer" welke na den slag bij de arginusische eilanden aangeklaagd

werden, aangevoerd worden. Yen. Hellen, I, VIL

L.

GODSDIENST.

29.

Goden. Tempels.

Atliene's voornaamste godheid was Athene, de bescherm-

godin der stad, iroXtae, vl 6ۏ,.:, die haren tempel

op de akropolis had, met kapellen voor Erechtheus en Pan-

droses. Athene Skiras had eengin tempel bij de Kalms.

Men hield voor haar een optogt, owipeOpta, waarbij de

priesteres deger godin met de priesters van Poseidon of

Erechtheus en van Helios onder een' zonnescherm naar Sci-

rus gingen, waar het eerste zaailand in Attica was geweest.

Dit scherm beduidde de betoonde bescherming tegen de hitte

van het jaargetijde; ook vereerde men Zeus, roX44e 41—

Keioc, enz. Demeter en Persephune, Ti;) Oeiif.+9ip Ka;

.;) irdp; Apollo, als god van den ionischen stam, .2r ar pCoo‘; tot wiens heiligdom op Delus men ofe.,p,!e, zond; verder

Artemis Brauronia, Munychia., Agrotera, Dionysos, Elephaistos, Aphrodite, Hestia, Hermes, Poseidon (Erichtbenius), Nemesis, de Eumeniden, aEftvai veei, en andere. Onder de nationale helden worden genoemd: Ereclithens, Tripte-

lemus, Cecrops met zijne dochters,, Theseus, .en als latere helden: Codrus, Harmodius en Aristogiton. De eeredienst had bare eigene inkomsten van de landerijen, welke tot de

tempels behoorden, als ook enkele percenten van boeten.

Vele der uitgaven werden zonder kosten voor den staat (zie

e

t

1,44

de Aurovk-it'ai) goedgemaakt. Er waren veel prachtige tempels, vao%, tepa. Zij waren gewoonlijk met een' sierlijken gevel, stonden hoger dan de huizen, zoodat men ze met (altijd een oneven getal) trappen naderde, waren omgeven met •een' zuilengang en stonden op eene door een' Jpeee

rcpe.53oXoc omgevene, afzonderlijke plaats, in welke het altaar, pc../.40s, was. !n het binnenste van den tempel, frrie;,,e

waar, bij gebrek aan eenig venster, een schemerlicht was, bevond zich het standbeeld,, van de godheid. Som-

tijds was er ook eene alleen voor de priesters toegankelijke, heiligste plaats, 13teree,,tLifrya pro,, uvtKropoe. De heilige tempelruimte heette in liet algemeen voor een' god 1-41.10, voor eenen held aeicóc of;lluPov. De altaren voor dien laat- sten werden Jux-(ipag, de offers &aeix'er p.tai a., niet Otre;a1, •genoemd. ledere familie meg, zijne dooden als helden vereeren, árpr) pretke tv. De tempels hadden, behalve. 'de eigene

landerijen en tienden, heilige gereedschappen en slaven, 0,,of;; ook heilige dieren., als honden, paauwen

en ganzen. Velen dezer rb. v. de tempel van Theseus) waren tegelijk een toevlugtsoord, voor die, welke eene misdaad gepleegd hadden. Verder vereerde men in Griekenland in de huizen de huisgoden, Ooi t'ebérrnoi, andere als beschermers der hurgt greke.exe,, en der markt,

nok de grenssteenen waren heilig, waaruit de vereering der hermesbeelden ontstaan schijnt te zijn. De voorbijgangers op de straten werden onder de bescherming van Hekate gerekend, èereVa;.j TicaTij, aan welke de rijken maandelijks brood offerden.

30.

Feesten. Patiathenaeën en Dionysien,

Te Athene vierde men eene groote menigte van feesten,

meer dan in eenigen anderen Griekschen staat. Men kan die verdeelen, 'naar mate zij ontstonden uit de natuur, de

145

gewoonten of de geschiedenis des volks. Zoo vierde men in de lente feesten voor Apollo en Diana als lichtgoden en daarom tia deal winter. Vele ook in den zoemer, als de hitte aan den oogst en het vee kon schaden, um dan dien schadelijken invloed zoo af Le weren; of na den wijnoogst, in vreugde daarover.; eindelijk tjverwhirringsfeestee,;Irto.é.icga (Mew 071074 Pit t. De g,ewigtigste dezer waren : de Panailtenae"én, de Dionysiën, de Thestnophoriën en de Elensieia. 11 De Panathenaeën, wi threaoheale, ter eere van Athene en ter herinnering van de vereenigieg des volks iet één geheel, waren twee feesten, Fl4hpvt en,(4,,,f,ixe. De eerste werden ieder jaar, de laatste elk vijfde jaar,

ree;: e, in de maand gellowlen. De voor- naamste voorstelling van dit feest was een groote feestelijke

Optogil,, naar de akropolis, om Athene eenen prach-

tig gestikten,n.'c7rX.0e, een saffraankleurig gewaad, door Atheensehe vrouwen vervaardigd, in den vorm van een keil, gespannen op een schip op rollen bewogen, te brengen. De gelleele burgerij en de jongelingen in wapendos begeleidden den optogt. Bij dezen oplegt, dienden de meteeei,

welke er met hunne vrouwen aan deel namen, als ak- gei). v(/).; por., ter/Pipet en arcdoestm;pat. Edele, burgeressen droegen, als eene eervolle onderscheiding, de korven en offer-

gereedschappen op het, hoofd. Verder : wedstrijden, eerst

(waarschijnlijk sedert 566) gymnische wedrennen, en sedert Pisistratus voordragt. der Homerische gedichten door de rhopseden, later ook sedert Perielcs muzijkale (een x(.; po 4; a0,441:), eindelijk groeit offers. De prijs der overwinning was °ene kruik niet olie van den heiligen olijfboom op de: akropolis. Des avonds had er een wedloop met fakkels 1'9,7,tzerPeele, X.fijci-et8eépokL4, plaats_ 2) De D i o n y s i ë n,

átoet'ram, waren vier feesten ter eere van Dionysos::

01) de kleine er landelijke DionySiijn in de maand flocr,t2N:w. (ij,

(1) Zie over de attiselm- maanden en de verdeeling van den tijd,

die naauw met de godsdienst te zamen hing, liet private leven 7.

146

711 pl,rrepii CS.I.0t.+L r ter., 7rit crvy tr;',w, met wedstrijd in lande-

lijke dansen en geïmproviseerde liederen, oorspronkelijk onder den wijnoogst, waaruit de dramatische popzij zich bniwikkelde. Ook een optogt, e5g(XX.keyelria, behoorde er hij Hot duurde menige dagen; p) de Lenaeëu,

in de inaand raavkalba, van drie dagen; de Antheste-

, 7.1f. AVO- arl piek. in de maand 'itegen-Teingev, van drie

dagen; de groot° of stedelijke Dionysiën 7L1 ae7,=x.r.r,

dv,.7,eret, bi de maand 'Eharbiifiedidgm, Van den 9den Lot tien Ellen. Eerst met optogten, ?topeer] en k-&'.,(LOC daarna kwaaien ei wedstrijden van koren der verschillende phylen bij. Op de eerste dagen des feesles werden blijspelen, up de

laatste treurspelen vertoond, waarmede de dichters 0111 de

overwinning streden. En op de Lenaeën. was dit omgekeerd. (Zie § 50 de aanni..) Bij de Lenaeën had van de archonten de Paolx.e;rc het opzigt en i[jne vrouw, pneriX.gocra verrigtte zekere offers. De groote Dionysiën werden door den apx,LIJI) bestuurd.

31.

Vervolg. Thesmopliorién Eleasinië• en andere

mindere feesten.

3) De T lies m ophorign, 7;1'. estrp.o94ta, werden ter eere van Demeter, de vruchten aanbrengende godin, in de

maand neaee,pete,, waarschijnlijk gedurende vijf dagen, uit-

sluitend door vrouwen gevierd; was er een mannelijk wezen

hij betrapt, dan werd hij gedood. Zij bestonden hoofdzake

lijk in eenen optogt der gehuwde vrouwen naar den tempel van Demeter, OeeaeOpee, in Flatimus, als beschermster van

landbouw en huwelijk, en hierna een feest van drie dagen te Athene. [ie eerste was aan den terugtogt van Halimus,

de tweede aan vasten, de derde aan offers en dansen ter

eere der godin gewijd. 4) De E I e usinis ch e myst e 147

ri 'é. n, kEl,ouc'p ra (4}, insgelijks ter eére van Demeter en

bare dochter, Kjpy. Ook deze waren onderscheiden in groote en kleine. De kleine dienden tot voorbereiding veer

die, welke tet de geheimnissen werden toegelaten,

('ttis.ierCaL). Zij werden Jaarlijks in de maand • ArOc 0-717 ct^,7,

te Agrae aan den llissus gehouden. De groote schijnen ook

jaarlijks in de maand tio9.12pozlrv,, gedurende twaalf dagen,

eerst in Athene, met reinigingen, offers en eenen optogt. vandaar om Jakchus als feestgenoot van Ceres naar Eleusis

te voeren, 'Easixov inkrit«u, gevierd te zijn. Aldaar had

den de plegtigheden der mysteriën plaats. Onder de leiding

van vier ambtenaren, den;e,-ƒ09eá,ereie, gc;ieeexee (fakkeldrager),

Sepoe;b:we en den altaar-bezorger, n Ftti pwm,i;', de priesteres

en vele bedienden, werden nu de lotgevallen van Ceres en

hare dochter geheimzinnig en met dansen voorgesteld, waar-

aan de toeschouwers medewerkten. Daarna kregen de diepst ingewijden, 7rEerer., een lichtend beeld der bovenaardsche heerlijkheid te zien, airrollie'n, Verder hield men fakkelioop en vierde den nacht met uitgelatenheid, echter onder ge-

heimzinnige toespelingen. Daarna begon het volksfeest met

offermaaltijden en wedstrijden, welker prijs eene schaal niet heilige gerst was; plengingen uit de lekepexeij, ter verzoe-

ning der goden van beide werelden, besloten de plegtigheld (2). De inwijding was aan alle Grieken vergund. Be-

(1) Dergelijke geheime plegtigheden zijn af te Leiden van gods-

dienstige vereerftigen aan enkele geslachten oudtijds eigen, die bij

latere vervolgingen verborgen werden gebonden. De Eleusinische

kregen daarom die meerdere uitbreiding en dat gewigt, omdat

vreemden er onder gebeimainnige plegtigbeden bij konden opgenomen worden,

(2) Blijkens een zeer onlangs opgegraven opschrift werden in Measenië mysteriën in navolging der Eleusinisehe gevierd, die in rang er het naast bij kwamen, en wel in het Bosch Carnaitim.

Zij waren •o.onpronkelijk uit den heldentijd, en volgens dit op-

schrift in de late eeuw v6Ör Chr. hersteld. Verder wordt daarin de opschik der vrouwen, de orde van den optogt en de entréegelden der ingewijden ten behoeve van Apollo's dienst vermeld..

11 •

148

halva deze waren er nog zeer vele andere feesten, zoo als zá eamr;ixru.. Dit was het voornaamste feest voor Apollo en werd voorafgegaan door de &ekchiPia-, waarop een tak van den heiligen olijfboom door maagden naar den tempel des Delphischen Apollo's gribragt, werd. Als zonnegod ontving Apollo dan een offer voor liet doen rijpen der vruchten. En als god des lichts werden op dil, feest van gem stad en inwoners gereinigd. Den dag na de Delphinia, geboortedag van Apen(), werd een treftig geZantsehap mot het sehip van Theseus naar Delos gevoerd. 'Twee

offers, sbymmol, werden dan voor de eimuren en vrouwen als zoenmiddel verbrand er van de rotsen gestort. Overigens hadden muzijkale wedstrijden op dit feest plaats, dat den naam aan da elfde maand, Thargelion, te Athene gaf. Verder de Prenietbikr, Hpoirt1,09,,,,,, de Hephaestign,

Tem,. de Della, feestt van den Delphischen Apollo

en Artemis vont Delos, omliggende eilanden en Athene, dus een stainfeest om de i jaren, waarheen men Oevpe'grr zond. Dit feest werd reeds van ouds met gymnastische en muzijkale wedstrijden gevierd, maar ging door rampen te gronde. En meer andere. Bij gewigtige gelegenheden, als redding uit grodte gevaren, vierde men buitengewone feesten en wedstrijden uit dankbaarheid, zoo als de 10,000 Grieken met Xenoplion, toen zij de zee weer zagen. Xen. Anab. Lib.

IV, in line.

52,

Eererfferrsi. Priesters en ambtenaars bij de wenend..

De eerdienst bestond verder in gebeden en offers. Men bad bij begin en eind van den dag en na der' maaltijd, riep de goden staande aan niet vele namen, en wel veelal drie goden; eerre knielende of liggende houding was van buitenlandschen oorsprong, Men reinigde zich voor alle eeredienst met wijwater, liefst uit de zee, anders met zout er in, en

sprengde dat met een olijf- of lauriertak; soms ook nog

door berooking, vooral met zwavel. Na pest en andere algemeene rampen of burgertwisten werden geheele steden alzon gereinigd. Bij het offeren bekranste men zich niet btw], TIZtVáli bioemkransen; smeekelingen hielden der-

gelijke takken, err;,a,aiera, in de band, en na Homerus zalfde

men zich met olie en zalven. Men ling eensdeels kleinig-

heden ten offer, muntstukjes, beeldjes, haarlokken,. reuk-

werk, eetwaren; maar vooral offers, eerstelingen des vetais, dieren, hoofdzakelijk renderen, bekken, varkens; zelden wild of visa. Rijke private personen en steden gaven die dieren hij honderden als offers. Zij moesten onbeschadigd, voor oppergoden wit, voor de, ondoraardsche zwart zijn. Menschenoffers kwamen ook voer, in Areadiij zelfs tot den lacedeirisehen tijd, aan Zeus Lyeaeus. Doch de menschelijklieid der Grieken verving die van ouds reeds veelal door andere verzoeningsotters. EIet ofièrdier werd op den nek mot gerstekorrels bestrooid. Een deal van bet offer was voor de godheid en werd met plenging verbrand; een deel diende voor bet offermaal. Tusschen het offer en den maaltijd besteedde men den tijd aan wederzijcIsthe. plagerijen dans en zang, en aan wedstrijden, vooral hij de Barths- feesten, wat aanleiding gaf tot de toobeeikunst. Evenzon werd bij de dienst van Apollo diens strijd met do slang door muzijk en reidans voorgesteld. Andere staten zonden daar allengs geschenken heen en lieten tevens het orakel der godheid raadplegen; daarbij Sloten zint private personen aan uit lust om te zien of uit eerbied onder oenen ápwr6.irefe, en zon ontstonden die heilige gezantschappen, Oéry.. iite/A. Van de priesterlijke waardigheden waren eenige toegankelijk voor allen, wier vader en grootvader burgers

geweest waren, andere alleen Voor enkele priesterfarndrén,

zoo als voor de Eurnolpiden en Keryken hij de dienst van ede eleusinisclie Demeter, en voor de Etenbataden hij de berust van Athene folies. Alle priesters moesten van echte geboorte, zonder ligehaamsgobreken erf van onbesproken

450

gedrag zijn en werden daarom aan eene 2toupncria onderworpen. Zij werden zeer gei,erd. Als er meerdere waren, stonden zij .onder een opperpriester,,iextEte.;.e. Zij droegen witte .kleederen en kransen; sommigen waren in prachtig kostuum, de priesteres van Minerva b. v. in volle wapenrusting. De keus geschiedde meestal door het Iet, somtijds uit oen zeker aantal van vooraf gekozene kandidaten, h. v. do medeleden van een zeker geslacht. De duur van hun ambt was verschillend, dikwijls voor een jaar, veelal levenslang. De bezigheden der priesters waren : om de verschillende, door het gebruik voorgeschrevene, öf op bevel van het orakel er des volks bepaalde offeeS Le verrigten voor de orde en het belang van den tempel bij private offers te zorgen, de inkomsten des tempels in te vorderen en te bewaren, waarover zij jaarlijks aan de logisten en euthynen rekening moesten doen. De priesters zelven woonden som-

tijds op het gebied des tempels, hadden een inkomen uit

de goederen des tempels, aandeel aan de offers en enne.

eereplaats in den schouwburg en volksverzamelingen; maar

verder schijnen zij alle de burgerlijke [Algen, als krijgsdienst, maar ook overheidsposten met de overige burgers gedeeld te hebben. Vele godsdienstige bezigheden daaren-

tegen werden door de overheden bezorgd, b. v. door den fiemitXell: hij de eleusinische en lenaeïsche feesten, door den yexiee bij de Dionysib en Thargeliiin, en zoo verder. Van

de overige ambtenaars, welke met de openlijke eeredienst bezig waren, worden hier de verschillende epimeleten ge-

noemd, b. v. de ‹::--,i-w.‹,-X9rUa • TiX)V "tvemi dw, 7jou !lto vuedroP de 'milieu 7j.iv Leg +t, xpvileTwo, de drie eeeira;., welke in

onzekere punten over bet heilig regt uitsluitsel gaven en voorteekenen en &Wrtpliat uitlegden, verscheidene soorten van;,,peve,,,2., welke hij liet offeren bezig waren, de /3o6:wat, die, .door het volk gekozen, het aanschaffen van offerdieren

bezorgden, de 40 k ampregters, riox0W.rel, voor de gym ni-

sehe en muzijkale wedstrijden bij de Panathenaan, en en-

151

dere. De medehelpers der priesters te Athene of elders waren er voor enkele gelegenheden tot optogten en voor de koorgezangen uit onbesprokene schonne knapen en meisjes van aanzienlijke geboorte gekozen; zoo zond men uit Chios

een koor van 100 jongelingen naar Delphi, Herod. VI, 27,

bf vaste tempeldienaars, die ook van minder aanzienlijke afkomst konden zijn. Hiervan zijn de voornaamste deii..-

renpot, opzigters over den tempel en de gereedschappen,

iepou;pincGS, die alle berigten der tempeldienst verkondigden,

den wijn inschonken, de offerdieren slachtten; en de zangers

en muzijkanten ienne20; bij de hymnen, fluitspelers bij de

offers, ie parAdu el-ovtatikitt. De meesten hielden met de

priesters in den tempel maaltijd. Sommige goden weiden

u uk deer priesteressen gediend. Een tempel van Bacchus te

Athene had er 14, die zeer ingetogen moesten leven. Voer,

spellers van staatswege, die het leger in den oorlog .moes-

ten volgen, werden in het prytaneum onderhouden.

33.

Vervat der godsdienst.

Hoewel de staat voor de ojienhare godsdienst waakte en

ongeloof en aanranding van derzelver heiligheid streng strafte, zoo als in Aesehylus, Anaxagoras en Aleibiades, en hoewel

de openlijke eeredienst bij het toenemen van den rijkdom en de praalzucht aanhoudend door de treffelijkste werken van kunst meer glans en schoonheid en zoo veel uitbreiding bekwam, dat eindelijk hel zesde deel des jaars Le

Athene uit feestdagen bestond, zoo werd toch allengs het

geloof aan de overleveringen omtrent de godenwereld in de scholen der wijsgeeren ondermijnd, terwijl al die optogten en koren aanleiding gaven tot twisten en brasserijen en de oude eenvoudigheid bedierven. hoera Areopag. .Cap. 20. Sedert dien tijd verbreidde zich meer en meer onder de

Grieken eene vrijgeesterij, verbonden met bijgeloof. De

152 153

dienst van Hekate en daarmede het gelid aan den invloed der maan verbreidde zich uit. Thessalilj. Oostersche wanbegrippen en toovermiddelen kwamen er hij. Zedelooze bedriegers,,7.1.,p7no. en /elk/m.4J, deden al rond trekkende grol' voordeel met het bijgeloof, koer. Aeginet. Cap. 2, en voorspelden uit allerlei zaken, Lont, steentjes, graankorrels em.; buiksprekers werden orakeigevers, arrinie.ten kwamen in geknik, en men gaf voor de goden met Loeverformnlieren, t27.-akyterva; IMraiWapdie naar mensobelijken wil Le kunnen ritten, zeuriat de prachtige eeredienst eindelijk haar eigen- dienst deden ook gewoonlijk de. metoeci, In den uitersten nood alleen nam men slaven. In later' tijd vinden wij echter dikwijls theten en metoeci onder de hopliten. De bui.- ge.rs dienden van hun 18de tot hun 2flste jaar als 7reetl7r0- \,,, binnen de attiseho grenzen. De geregelde diensttijd was van her, 20ste tot bet 60ste Pin', maar ztlri, dat er telkens naar de omstandigheden Lot een' zekeren leeftijd eene ligting werd gedaan. Na de ligting, waarbij de verkleding in phylen als grondslag was aangenomen, .werden de soldaten in hunne vu cr.e en xe;xtk, verdeeld. Sedert den tijd van Perioles was de soldij ingevoerd. Deze was in verschillende

lijk wezen verloor en een ijdele vorm werd, welke men rijden onderscheiden, maar het hoogst in don pcIoponnesischen oorlog; voor de gemeene soldaten 2 obolen dagelijks,

hoofdzakelijk wegens deszelfs uitwendige schoonheid en glans behield, De godsdienst werd verlaagd tot een louter aesthetiseb genot of tot eene versirooijing door de aanschouwing béi.traxp..oz lk-x7-,kr.k (bij verdediging van Potidaea één drachme voor hem en •én voor den wapenkneca. Thueyd_ 111, 171,

van kunstwerken, keren en Looneeive.rtioningen, of tot een en even zoetveel voor onderhoud, voor zooverre dit niet in levensmiddelen werd gegeven, dikwijls echter veel meer.

middel om den nood des geperipels door buitengewone groote en rijke offers te verzachten or deszelfs zinnelijkheid te. bevredigen. Men begon levende menschen als goden te vereeren, ZOO als Alexander en Demetrius, en later aan Homeinsehe stadhouders openbare feesten Le wijden. Velen ook gaven zitli later aan Onstersche en Egyptische bijgeloovigo eredienst, ever. De °Meieren bekwamen liet dubbele, de ruiters driemaal zoo

KiktillSWEZEN. veel als de hij-milten, de veldheer bet viervoud. Gewoonlijk

moest de soldaat zelf voor zijn onderhoud zorgen; nok voerde men de oorlogen in vroegere tijden meestal slechts in de zomermaanden. Bij grotere ondernemingen en krijgstogten (b. v. over zee) zorgde de staat voor allerlei soort

van voorraad, maar zoo dikwijls als het mogelijk was ont-

vingen de soldaten geld en moesten dein voorraad zelve knopen, waar eene markt was pykrik.f.'w wrijkix€,p). Her volk

bepaalde bet aantal, dat te veld zou trokken; buiten lig-

clutantsgehreken was er weinig, vrijstelling. Vroeger gediend to hebben werd wel als middel tot verontschuldiging bij eene

nieuwe ligting aangewend, Maar niet altijd met goed gevolg

(Lysias pro veterano). Bij den aanvang van den pelopormesisch•n Oorlog had Athene te land en ter zee een leger van bijna 92,000 man, wat voor een staat met 500,000 inwo-

ners, waarvan,! deel slaven, zeer veel was.

7..

34.

Krktgsktierist.

Volgens de wetten van Solon deden alleen de drie eerste

klassen krijgsdienst, .en wel de rijksten te paard en de

overigen als zwanewartrinden, '"hrx,2-rer, ma'i.rikUry.dtr.;

Deze klassen weiden voor de geregelde krijgsdienst., ktg—

,,r geligt. Do 0717 -r dienden eigenlijk alleen als ligt.-

g," wapenden, matrozen or zeesoldaten, 7r/..04.Trro. Dergelijke

454

§ 35.

Voetvolk. Ruiterij,

Het voetvolk bestond uit zwaargewapenden en bopliten,

tot welker TramorXig een helm, pantser, groot schild,

lans• en zwaard behoorden, en uit ligLgewapenden,

Tussehen deze heide soorten waren de door lphicrates geregelde peltasten, 27-.a.r,i9-7-ait, met eerre werpspiets en ligt schild, ir a.777. Sedert den tijd van Themistacles hield

men een corps staande. ruiterij van 300, later 600, toen 1000 van do rijkste burgers, en met inbegrip der i'.7r7Ore.--

t6.7at zijnde 200 boogschutters, van 1200 man, die zowel eene ecalácriacrte tot aanschaffing van bun paard, als Bene toelage voor deszelfs onderhoud verkregen. Zij dienden ook in vrede bij Feestelijke optogten. Gedurende den peloponne.— sischen oorlog bediende men zich van vele ligtgewapende huurtroepen, welke met die soorten van wapenen voorzien waren, welke onder de burgers niet werden aangetroffen (als: peltasten uit Thranië, boogschutters uit Creta). Later werden bier, zoo als elders, de huurtroepen zeer algemeen.

§ 36.

Officieren. Strategen.

De voornaamste officieren waren de strategen, ,

van welke er sedert den tijd van Clisthenes jaarlijks 10, uit

elke tribus één., hij stemming des volks gekozen werden,

onder de uitdrukkelijke voorwaarde,. dat. zij in een wettig huwelijk leven en grondeigendom in het land bezitten moesten. In de oudere Lijden trokken deze alle ten oorlog en

wisselden het opperbevel dagelijks om. In later' tijd, toen

de strategen meer en meer van hunne oorspronkelijke be-

stemming afweken, zond men er zelden meer dan .2, 3 of

weinige meer uit; zoodat het opperbevel hf aan één' opgedragen, ítif onder allen gelijkelijk verdeeld, clf ieder op zijne

155

plaats aanvoerder was. Niet zelden vinden wij echter de

legers ook door zoodanige bevelhebbers aangevoerd, welke

geene strategen waren. Buiten het eigenlijke aanvoeren in

den oorlog hadden de strategen ook nog andere belangrijke

bedieningen. Zij bezorgden de uitrusting der vloot en de

geheele ligting voor de krijgsdienst, hadden het epzigt over

alle belastingen en pligten der burgers, welke den oorlog

betroffen, en in dit opzigt oefenden zij ook de regtspleging

uit over militaire misdrijven, als:,i(7.7ip.i.rL('n, 2«-X/a, h.cf.77-0-•

(ij; verder droegen zij zorg voor de zekerheid te

land, ter zee en op de grenZen. Tot Let maken van be,

sluiten in zaken van Oorlog konden zij het volk Le zamen

roepen. In het algemeen kwam deze. post, vooral sedert

den perzisehen oorlog-, let groot aanzien door de schitte-

rende talenten van ben, die er mede bekleed waren, zoo als

Miltiades Thernistooles en Cirnon.

g 37.

Vervolg, TatiOrehen, laehagen, hipparehen, phylarehen,

peripniarehen.

Taxiarehen, rneinpx91, waren er insgelijks 10, gekozen

door het volk met de xF.ip9rovi.a. Van deze voerde ieder het hevel over zijne ook hadden zij deel aan den raad der strategen. De kleinere afdeelingen des legers werden door loehagen, ?0x,r.i.;., en andere. mindere bevelhebbers aangevoerd. De wachten werden geïnspecteerd door Opot'iPrtPX0(. Over de ii-Epivohdya waren arzoriderlijke.-EmrjX-mo‘ aangesteld. De ruiterij werd onder het opperbevel der strategen door hipparchen, 7,r7rapxoi., van welke er jaarlijks 2 plozen werden, e i door 10 phyiarcben, 0",Xcipxof., aangevoerd. Het was strafbaar bij de ruiterij in te sluipen, als men onder de zwaargewapenden moest dienen, wat gevaar—

(1) Dit woord komt in dm genitinua met voor.

I •

1

156

[ijker was, daarentegen een bewijs van dapperheid, de rui-

terdienst voor die onder de zwaargewapenden te verlaten. Lysias in Aleibiad. p. 142 en pro Mantitheo. p. I. In vredestijd hadden zij het opzigt over de oefeningen der ruiterij, waren aanvoerders hij Feestelijke optogLed en zorgden voor het voortdurend aanvullen der ruiterij met die rekruten, welke, wegens een zeker bepaald vermogen, daartoe verpligt waren.

38.

Hel voeren van den oorlog.

Gedurende den perZisehen oorlog begon men bet krijgswezen verder uit te breiden en den oorlog op 'grootere schaal te voeren, en allengs zien wij, dat in de vele buiten- en hinnenhoalsehe (*logen velerlei vestingwerken gemaakt en verbeteringen ingevoerd werden. De phalanx schijnt de meest gewone slagerde ta zijn geweest. De ruiterij stond meest op de vleugels. De gelederen waren zeer verschillend van diepte, pitOut;;c ac:iat Jr?t,grac, er; rev-dmovta sa,rtnrt,v. Ligt gewapenden begonnen het gevecht en !rokken dan achter de linpliten om verder over deze den vijand te treffen. Soms nam men voer meeljelijke ondernemingen do manschappen tot, aan de 30 jaren. Xen. Antili. VEI, IV, 16. Will. het gevecht nam men teekenen uit de offers en zong een krijgslied, war at'r eM. Cli.abrigS en Iphikrales voerden het eerst kunstige wendingen in; Enaminondas muntte. daarin nit. Verzoek aan den vijand om de gesneu-

velden te mogen begraven, Tek+s,17 JVC/Cp0Vi: 7,7rOa7 Lit+&)M;

gold voor eene erkentenis van nederlaag. De legerplaats was meestal rond. Men zette 's nachts posten uit en gaf een wachtwoord, az'wOlip.« dat ook v()Or een gevecht twee malen hij de soldaten rond. ging. Na drie wachten, (bi(a.al(ai, werden deze nachtpnsten afgelost. Een officier deed de ronde met eene schel in de hand. Op r»arsch zwol men verspieders, mcorol vooruit, en liet in den oorlog 157

seinen met fakkels en vuren. geven door 95pverwa0;. Thucyd. VIII, 102. Van de belegeringswerken bediende zich reeds Miltiades voor Panos, maar de belegeringskunst verhief' zich vooral in den peloponnesischen oorlog (Potidaea, Mitylene), en bereikte latei' onder Demetrius Poliorcetes het hoogste toppunt. Verschillende soorten van belegerings-werktuigen paxam,i, en werken worden vermeld, als: xcop.a (aarden

wal), xtdoSmq (selliltda, (ten tijde van pi&

lippus) artes, rnira.Trer a, schiet- of werptui-

gen. Ter plaatse waar de vijand verslagen was rigtte men een zegeteeken, rpornioo op en offerde daarbij. De staat droeg groote zorg om de dapperheid door11 1 1 1 1

a..er.e. Je.uen.ri- gen te vereeren; de gewonden werden op openbare kosten verpleegd, op de gesneuvelden werd cone lijkrede, X.<;70f: i'reracPwc, gehouden en hunne kinderen door den staat 'opgevoed. Men vierde ook wel jaarlijksche bijeenkomsten en deed daarbij offers voor die gesneuvelde helden, zoo als te Plataeae wegens den veldslag (479)., alwaar een zwarte stier werd geoll'ord door den eersten overheidspersoon, na eenen optogl door de stad met wagens niet myrte-kransen. De lafaards daarentegen en die de slagorde hadden verlaten,

werden mei atitnie gestraft, uitgesloten van de openbare

offers en eerekransen en niet toegelaten tot de volksvergadering (Aesehines in Ctesiph. p. 248), ja, hun goed werd ook wel verbeurd verklaard. Lysias in Alcibicad. initio. Die zich erg vergreep tegen de krijgstucht, werd onder openlijke -afkondiging weggejaagd, <7wrind,rT€0.0.e. Lys. in Simonein, in line.

39.

De vloot en, bare bemanning.

Het aanleggen van eene vioot was voornamelijk het werk Van Thernistodes, op wiens voorslag bepaald werd jaarlijks 20 schepen van 3 rijen te bouwen. Aan Cimon

158

Pericles had zij hare uitbreiding te danken. In den slag bij Salamis bestond zij uit 200 en later uit bijna 400 groote

schepen. De aorlogschepen,,tuk-pa;, welke bij het

manoeuvreren voornamelijk door roeiriemen bewogen werden, waren meest van 3 rijen met roeijers, -qui/pets. Het getal galeijen was gewoonlijk 3 á 400. Derzeiver bemanning, 7,-Xijpie,ma, ongeveer 200 man, bestond deels uit matrozen en roeijers, vat' at en pe.rut, (ten minste .170 roeijers, namelijk 62 in de bovenste rij en 54 in iedere der

beide andere.), deels zeesoldaten, t'irgsarat, met eene bijzondere wapenrusting, en daarenboven veelal boogschutters.

Een ander geval was het, wanneer er schepen, (11Paink371"-

erf, 07rXi7alavya; genoemd, dienden om soldaten over te zetten; want dan werd er het kleinst mogelijke getal scheepsvolk in geplaatst. Zij hadden eerst een driehoekig zeil, dat

van het verdek af bestuurd werd en weinig afdeed, en aan beide kanten beelden ter versiering, (.2.95Xrurra, ki;pefiLAIrt. Het roer was een breede roeiriem achter aan het schip. Grootere schepen hadden er twee. Hiervan begon men zich eerst laat (ongeveer sedert 330) te bedienen, hebbende dan vier of vijf rijen, 7er piipEtÇ en revt.i/pc•;. Deze hadden ook meerdere ankers, fl'Io.ceper.r. Onder de kleinere oorlogschepen had men triakontoren, 71.e.a.,,:^;,,Topeg, en pentekontoren,,,r,- .r.vgdy--r.ipor, schepen met 30 en 50 roeiriemen. Eindelijk waren er ook transportschepen, 4;7Lxidee als ook kleinere

jagten en bnoten, Ké.)017€;* 2r7t.o2g. Voor roeijers nam men

gewoonlijk de armste burgers en metoeci, somtijds zelfs slaven.

40.

Zeeofficieren. liet .ntateriëei der stoot. Zeegevecht.

De wetgeving omtrent het zeewezen was natuurlijk aan het volk overgelaten, het beStuur van het geheel aan den senaat. De strategen voerden het opperbevel (het admiraal- 150

schip werd genoemd 95 Cr p alrde vert,c), Deze hadden ook

gezamenlijk met afzonderlijke overheden, álrocr-rdXf7,c, het

oppertoezigt over de uitrusting der vloot. De triremes

veerden ieder door enen trierarch bestuurd, welke in oudere tijden alleen zijn schip, maar later ook de gereedschappen (losse en vaste toestellen, t''X ti) a Keg; Kpf,o,d-7,"1, zoo als roeiriemen. roer, masten en zeden, touwen en ankers)

van den staat bekwam. Onder hem waren de voornaamsten de stuurman, koi3f.pvirmv, achter op het schip gezeten, de

onderstuurman, 7routen vooraan, en de regelaar der roei-

jers, KeX-Eer-Ti;. Over de inrigting trierarchie zal onder,

52, gesproken worden. In de attische havens bevonden zich vele ve;,foo., werven, ir:170114:01 bewaarplaatsen voor schepen, en alcato",,,,, tuighuizen, Tot opzigt over het

rnateriëel der vloot had men;7rt,ttEXTra; rti"iv vet.iptirv, een' pest, veer welken jaarlijks één uit iecleren stam gekozen

werd. Zij hielden aanteekening en rekening van alles, wat

tot de uitrusting en het takelwerk der vloot behoorde, en hadden in die zaken, welke tot hun ambt behoorden, het opperbestuur der regtspleging. In zeegevechten was het belangrijkste wapen der schepen eene scheepssnehbe, jpfia-

Xor,, een met ijzer beslagen paal, later opgesierd met ge-

beeldhouwde dierenkoppen, en versterkt met stormbalken, waarmede men het vijandelijke schip in den grond zocht te heren, OC(1.7(th't1P of onbruikbaar te maken; of trachtte er zoo langs te strijken, dat de roeiriemen braken; ook bezigde-

men ijzeren enterhaken, xe7/. at8tjp7, om de schepen te doen zinken. Als voornaamste manoeuvres worden genoemd :

;torX.oec, het doorbreken der vijandelijke linie, en irEp/- .7rXeee, derzelver overvleugeling.

160 D.

OVER DE GELDMIDDELEN.

44-

Uitgaven van den staat. Uitgaven voor de ee•edienst.

Eene niet onbeduidende uitgave voor den staat vorderde de openlijke eeredienst, b. v. de groote offers van den staat, 'feestelijke opLogten, romrol, tooneelvetiooningem en spelen op de groote- feesten, b. v. op de Panathernielin, Dionysiën, Eleusinidn en andere. Deze uitgaven werden wel gedeeltelijk door medewerking- van private personen of x,grovrit'‹tt KgPirila en 'Yoittingrarex(5t) goed gemaakt, maar desniettemin waren de kosten van den staat daarbij ook zeer aanmerkelijk. Insgelijks was bet zeer kostbaar, als do staal do heilige gezantschappen, outop;gt, naar Delos Delphi en naar de. groene nationale spelen zond. Voor deze et,wpiett hield men ook steeds 2 ['drums, de delisebe en paralische, welker scheepsvolk dagelijks 4 obolen hekwam. De uitgaven voor deze trierarchie droeg de staat wel niet, maar de Lrie-

rarch bekwam echter wegens de grootere uitgaven eene toe-

lage. uit de staatskas.

§ 42.

Verenig. Krijgswegn,, staande troepen en. schepen.,

De veelvuldige oorlogen veroorzaakten den staat natuurlijk gelote onkosten (1), alhoewel ook de burgers zelve zich

Meeding en wapenen aanschaften, vooral toen de troepen

sedert den tijd van Pericles bezoldigd werden. Daarbij kwam

nog, dat de zonen der in den oorlog omgekomenen op open-

bare kosten onderhouden en opgevoed en als epheben met

(1) De Logt van Pericles tegen Samos had negen maanden geduurd en 1200 talenten gekost. 161

de 'iriwo7rXia uitgerust werden. Een staand corps vormden

de ruiters (zie § 35), welke, als zij geligt werden, eene

KaTft.)-7iç, rres equestre, Lot aanschaffing van een paard en

ghge, hordearizon tot onderhoud van 111111 paard bekwamen.

Op het voorstel van l'hetnistocles, ï9, werd bepaald om te

Athene jaarlijks 20 triremes voor den oorlog te bouwen. Hoewel nu dat getal niet altijd in het oog werd gehouden,

zoo liet men er toch elk jaar eenige bouwen, en deze zaak

was aan: de zorg van den senaat opgedragen.

§ 43.

Vervolg. Gebonwrn en. werken. Politie. Openbare

betonningen.

Belangrijke onkosten waren ook voor allerlei soorten van openbare gebouwen noodig, als: voor vestingwerken, scheepswerven, tuighuizen, muren (de groote stads- en havenmu-

ren), waterleidingen, straten, gymnasidn, geregtshoven

schouwburgen, tempels, lesehae, allerlei werken van kunst, als ook voor het onderhoud en het herstellen van dit alles. Verder kunnen als posten van uitgaven genoemd worden: het aanseharffin en onderhouden der openbare slaven van politie, TnEjra, welker aantal allengs tot 1200 steeg, en die door den staat bezoldigd werden; ook openbare helooningen (1) en onderhoud in het Prytanetn, geschenken aan vreemde gezanten enz.

(1) Zootlanige bestendon zelden regtstreeks in geld, maar gewoonlijk in onderhoud op staatskosten, in 4rAmy. of vrijdom of in hef algemeen of van enkele Xétreopyhu en belastingen; in eene gouden kroon (h. v. voor de houtenten, voor enkelen, ala zen- danig het eerst aan Perieles, en voor overwinnaars in de feestelijke apelen), in standbeelden (b, v. voor Ilatmoditts en Aristogi-

ton, verder voor Conon; eerst latex echter rigtte men deze veelvuldig op, zoo als voor Demetrins Phalereus 360 in één jaar).

va

162

g 44.

Vervolg; Het betalen van enkele openbare bedieglagen.

Vele bezigheden ten dienste van den staat werden betaald,

vooral sedert den Lijd van Pericies. Zoodanige uitgaven van

den staat waren; 7 c; ,...K.X...vcr gu ar men, Or gi rg-Ke trzerri-

kk, betaling, voor liet tegenwoordig zijn in de volksvergadering, in het begin 1, later 3 obolen, hetgeen toen jaarlijks 30 35 talenten bedroeg; r 13 97,A,CtriVan, het geld voor de 500 raadsleden, 4 drachme dagelijks, 20 talenten 's pars.; 7;) ircreq,-7 ud,g, de betaling der regters, 1 triobolus, 80 k 100 talenten ten minste in hel jaar (1). Om

misbruik voor te komen, bepaalden de wetten, dat niemand

op éénen dag op 2 plaatsen betaling zoude ontvangen. De

overheden ontvingen geen geld, maar verscheidene waarne-

mers van bijzondere bedieningen werden betaald, zoo als de openbare zaakwaarnemers, ri i^v2Eb:ca, dc gezanten,. welke 2 drachmen daags ontvingen, de opzieners in de gymnasign, aLeOpeeeaTa'a, do nornotheten., de openbare artsen, die weder slaven onder zich hadden, zangert, toonkunste-

naars, en eindelijk de gebeeie. menigte van klerken, berm- ten en andere openbare bedienden. Eindelijk werden, be-

halve de prytimien, ook vele ambtenaars bij voortduring in het prylaneurn onderhouden, g&lige , t.1. i. zij

waren 4417 0,1,

45.

Vervolg. Verschillende milileoUnijco

, at[i&;(rEm,,

Toen de gruw steenen schouwburg gebouwd eo dozelfs onderhoud aan ocferyi7•‹, or tli.terp07,4,x,i, verpacht was, Vorderden deze betaling voer den toegang, maar Pericles deed

(1) Mizeehien was deze betaling alleen van tijaelijken duur tri het eigenlijk loon der regen vroeger en later 2 dolen.

163

een voorstel, dat op de dagen der tonneelvertooningen

de staatskas de gewone prijs van toegang, r pexàv, 2

nholen, zon betaald worden; daarvoor werd in een jaar, 01. 02, 3, uit do schatkist bij de 17 talenten bijgedragen.

Deze gelden ontving de pachter van liet theater, OcaTPYPhr; die bet onderhield en aan den staat nog iets voor pacht betaalde. Dit werd later zoo ver uitgestrekt, dat op alle

groote feesten, aan het volk 2 obolen dagelijks

gedurende 8 dagen betaald werden, zelfs als er pene. toe

neeIvertooning plaats had. Deze nitdeeling, welke zich in

latere. tijden .geenszins alleen tot de armste klasse bepaalde,

maakte men goed uit hot overschot van de openbare kas-

sen, hetwelk anders eigenlijk in de krijgskas moest gestort

worden, totdat eindelijk Deinosthenes dit weder tot zijne

oorspronkelijke bestemming terugbragt, De bestuurders de-

zer ceo p ucA schijnen in de latere tijden van den staat, door

de hevige zucht des volks naar die uitdeelingen, een' g,roo-

ten invloed en wijd nitgestrekten werkkring te hebben gehad. Eens andere uitileeling, denkelijk van Solen or PiSi-

status afkomstig, bestond daarin, dat arme personen, die

in den oorlog invaliden, cia'rvei"oi geworden waren, eene

ondersteuning van den staat bekwamen. Dit breidde zich na den peloponnesischen oorlog zoo ver uit, da. allen, die wegens ligehaamszwakte zich geen levensonderhoud konden

verschaffen, dagelijks 1 of 2 obolen bekwamen. De ver-

heling daarvan was den senaat opgedragen, en die, welke oenige ondersteuning verlangden, moesten zich aan een onderzoek van staatswege onderwerpen. Dat de kinderen, wier vaders in den oorlog omgekomen waren, tot hun 18de jaar van staatswege onderhouden werden, is reeds gezegd; eindelijk werd bij dunde op 's !muls kosten koren aangekocht, hetwelk voor niet l voor geringe prijzen onder het vnlk verdeeld werd.

t

164

g 46.

inkongten nap. den staat, gró',29.r, wprierciaul,

Vaar dat de toenemende magt van Athene de gelden dei. vreemde staten onder baar bestuur bragt en de vermeerderde uitgaven van den staat geregelde of buitengewone dienstbetooningen van de meerverningefide burgers vorder-

den, waren de openbare inkomsten niet veel be•eeken•nd.

Later namen zij allengs toe en warden dOor Aristoplianes (Wespen. v. 660) op 2000 talenten jaarlijks berekend, eene opgave, welke niet zeer overdreven schijnt. te zijn, wanneer men bedenkt, dat alleen als schatting der liondgenooten over de 1200 talenten ontvangen werden. V6Or den peloponnesischen oorlog, had de staat een schat verzameld. Er lagen

toen 8000 talenten op bet Parthetion, maar deze oorlog

verteerde deszelfs geldmiddelen. De inkomsten van den gaat waren deels gewone, deels buitengewone, omstaande uil, het krijgsgeluk of uit vrijwillige of bevolene biiitengeworm opbrengsten der burgers.

4'7.

Vervolg. Gewone openbare inkomsten nen de grondbezittingen

van den staat, de. opbrengsten der •etoeei en. de tollen.

Tot de gewone inkomsten van den staat behoorden: 1) de inkomsten van de verschillende grondbezitting-en van den staat, als: bouwland, weiland, bosseben, zoutmijnen, bergwerken, pirraIX.a., (vooral' de zilvermijnen te Laurium), welke den staat toebehoorden, en welker bezitters, behalve de som voor lint knopen, jaarlijks liet `24.ne der opbrengst als belasting betaalden. Onder Themistocles schijnen zij wel 30 á 40 talenten jaarlijks te hebben opgeleverd; verder: gebouwen, de schouwburg Ook 'de tempels hadden eigene grondbezitting, welker opbrengen voor de ee.redienst waren bestemd. 2) Belastingen en opbrengsten van metoeci 165

of vreemdelingen, welke eene kunst •of handwerk uitoefenden. De opbrengst der metoeci, 72J pCTOIKLOP r was 12 deachmen jaarlijks voor eereen man en 6 voor eene wauw zonder zonen. Ook de slaven schijnen eene belasting betaald te hebben. 5) 'Tolengten. De Lol van waren, die ter zee uit- of ingevoerd werden, bedroeg 2 percent,,ruerniigarn'l, en daarenboven eene geringe snul voor lid gebruiken van de heven en de openbare magazijnen; de Loi voor invoer over land is niet bekend. — De 5 hier genoemde inkomsten van den staat,, werden verpacht. Grootere ver-

pachtingen werden aanvaard dom. vereenigingen van pachters,

74.6.9,a!, aan ~Kei' 110411.11 ápx.4,J,Lii of 'reltrortin'ar stonden.

De senaat had liet opzigt over deze verpachtingen. Door borgen,;nv Vn; 1 • en Strengt, wetten trachtte de slaat zich Legen verliezen bij die verpachtingen te verzekeren.

Die, welke aan hunne. verpligtingen niet voldeden, vervie-

len, even als andere schuldenaars van denstaat, tot atimie;

na afloop der negende prytanie werd de schuld verdubbeld, welke dan op hunne bezittingen rustte. Zij konden in de

gevangenis gezet worden, ja, de wet was zdó. streng, dat,

behalve de landverraders, alleen zij V311 de wet, volgens

welke geen attisch burger in de gevangenis kon geworpen worden, wanneer 3 uit dezelfde klasse voor hem borg wil-

den staan, .eene uitzondering 'naakten.

g 48.

Vervolg. Boelen. Gelden .gestort door hen, die een

regt.sgeding voerden, en. verbeiirdverktaringen,

Tot deze soorten van openbare inkomsten, welke van di:

regispleging in de staatskas vloeiden, behoorden voornamelijk de hij II et r egt vernielde nnere.pda en raiicurrácterc; verder

Immo , zoo als de 4000 drachmen, waarmede

zij .gestraft werden, die niet het 5de deel der stemmen va6r zich hadden (zie g 43 over liet re g t); dezelfde som,

466

betaald door hem, die een vreemdeling als danser In een koor opvoerde; verder 100 drachme]) voor iederen olijf-

boom, dien men uitgroef en vele andere. De 7 a vor-

derden die boeten in en hadden de magt om er naar omstandigheden van te ontslaan; eindelijk verbeurdverklaringen.

Toen Athene later ook de plaats werd, waar de regisge

dingen der bondgenootschappelijke staten behandeld werden, namen deze soorten van openbare inkomsten aanmerkelijk toe.

49.

Vervolg. Opbrengsten der bondgenooten..

Eene later geopende bron van inkomsten, maar wel de rijkste van alle, was de opbrengst der bondgenooten, 04,04,

re'xe rt v rc;xciee, welke de Atheners, voornamelijk sedert het jaar 460, toen de schatkist naar Athene behouden was overgebragt, als hun eigendom beschouwden. Door Aristides

was ze op 460 talenten jaarlijks bepaald, ten tijde van Pericles bedroeg ze, door toetreding van meerdere bondgenouten en grootere bijdragen van geld in de plaats van schepen, 600, later ten tijde van Alcibiades meer dan 1200 talenten. De bondgenooten meesten die zelve naar Athene zenden, op de groote Dionysiën. Gedurende den peloponnesischen oorlog werd de vorm van eene regtstreeksche opbrengst in dien van eene haventol veranderd, welken de Atheners in de

staten der hondgenooten hieven, en die 5 percent, e;e0arq,

van de waarde der in- en uitgevoerde waren bedroeg. Deze inkomst van den staat ging bij het eind van den peloponnesisehen oorlog geheel verloren, maar werd later gedeeltelijk herkregen. In het begin hadden de 40 jaarlijks gekozene hellenotamiën deze gelden in bewaring, en de bestemming derzelve was oorspronkelijk alleen om tot de oorlogen tegen

de barbari besteed te worden; maar later gebruikte Athene

ze naar willekeur. Dit was wel onbillijk, maar eigen schuld der bondgenooten, die liever geld dan troepen en schepen

467

willende geven, van hunne onafhankelijkheid als het ware

zelve afzagen. Behalve op Chips en Lesbos moesten zij

hunne regtspraken te Athene door heliaste.n laten beslechten,

hetgeen weder het getal der nertsgedingen en de geldelijke bijdragen voor de burgers te Athene vermeerderde. Voor liet, binnenlandsch bestuur zonden de Atheners soms ambte-

naars van toezigt, f.'r ia k- orr ot, en spionnen, wie7r70;; overigens behielden zij hunne eigene overheden, als de archonten

op Delos. Na de regeringloosheid (404) vinden wij in de

plaats der hellenotamiën de eiripcX1j7tti r,Zi etwpiweDv, welker

volksgezind ambt cellen zoo uitgebreiden werkkring bekwam, dat zij bijna het geheete bestuur der geldmiddelen in handen hadden.

50.

Vervolg. Gewone dienstbelooningen der burgers,

XCL1.0 v j^ pctat ot.

Het drukkende der attische democratie deed zich onder anderen ook hierdoor gevoelen, dat de menigte vele openbare lasten van zich af en op enkele meer vermogende mannen schoof. Deze diensten of x,eireep71«,, welke daarin bestonden, dat enkele openbare behoeften, geheel of ten Minste grootendeels, door private personen, zonder onkosten voor de schatkist, bezorgd werden, waren UI' gewone jaarlijksche èf buitengewone, welke in oorlogstijden noodig waren. De gewone, welke alle de eeredienst betroffen en in iedere phyle volgens eene bepaalde volgorde

rondgingen, werden gevorderd van ieder vermogen, dat ten

minste 3 talenten bedroeg. Hiertoe behoorden I) Xemelt, d. i. de zorg om het prachtig koor bij openlijke schouw- Spelen en feesten, waaraan het door dans, zang en muzijk

luister bijzette, bijeen te brengen, het te laten oefenen en

onderrigten, als ook met al het noedige uit te rusten, X°ƒierdy civéieo, of aPèpikoze xopar, aarrae,

'168

r307s* (1). 2) railwactapxin, welke schijnt bestaan te hebben in de bezorging der benoodigdheden voor enkele feesten of heilige spelen. Daartoe schijnt namelijk behoord te hebben de Ittyrrieripx/e, of de bezorging van den wedloop met fakkels hij enkele feesten. De kanipprijzen, incest drievoeten niet kransen, werden in de tempels der goden gezet, voorzien met de namen der tribus en des koorbezorgers of van den gyrnnasiarch, waar zij tot eer der geheele phyle waren. 3). 'Apx/oEwp.'q, welke door dengenen werd waargenomen,

die aan het hoofd van de heilige gezantschappen stond,

welke bij de g,Tonte nationale feesten naar DPIOS en andere plaatsen werden gezonder,. De staat droeg echter een deel der kusten welke door zoodanige gezantschappen veroorzaakt werden. 4) TerT////71‘', of het onthalen der medeleden eener phyle, c‘dirva.

51.

Vervolg. Buitengewone inkomstea van den stoot.

Buitengewone inkomsten verkreeg men door liet verknopen

van den oorlogsbuit of door schattingen, welke aan over-

wonnene vijanden werden opgelegd. Wanneer de omstandigheden het verlangden, mmdigde men somtijds de volks-

vergadering uit om vrijwillige bijdragen, (?1r,Min,'re, van de

burgers en metoeci te vragen. Zoo betaalde de veldheer

Nausicles op hnhros de soldij aan 2000 man, uit eigene middelen; de redenaar Demosthenes gaf bij verschillende

gelegenheden 12 talenten en 3 galeijen; verder schreef men buitengewone belastingen op het vermogen, eictOopa; (tributa),

(1) Teeneelverteeningen werden in de stad gegeven op de stedelijke Dionysia en Lenaciin; buiten de stad op de landelijke Dionysiéin. De dichtere verzochten verlof tot de opvoering hunner stukken, xspèl, (tiras,, bij de overheid, en als dit wee toegestaan, werden zij door het lot onder de choregen verdeeld, die derzelver stukken mot een koor voorzien moesten. 169

uit, de eerste heffing in 428, hij beleg van 3litylene van

200 talenten, die allen zonder uitzondering, behalve de lilden, in verschillende mate, overeenkomstig hun vermogen, moesten betalen, terwijl anders hunne goederen werden verbeurd verklaard; echter waarschijnlijk z66, dat, met

uitzondering der pentakosio-medimnen, slechts van een deel van het vermogen de belasting gelieven werd of dat liet geschatte vermogen, Ti:Itripa, slechts een zooveelste gedeelte

van liet vermogen, obat'a, uitmaakte- Sedert het jaar 371 werd hierbij eene nieuwe wijze van handelen ingevoerd, waardoor insgelijks slechts een betrekkelijk deel des vermogens belastbaar was. Men verdeelde namelijk de120 rijkste mannen in iedere phyle in 2 irop.,uopiad Uit iedere symmo_

via werden dan wederom de 15 rijkste genomen, die de

buitengewone belasting regelden en des noods het geld voorschoten, 7rpoutir<Pepew. De schatting des kapitaals, voor zoo ver dat grondbezit was, deden de demarehen; de indeeling bij de

symmoriën geschiedde door de veldheeren. Wanneer iemand meende, dat hij in zijnen aanslag, in vergelijking met een

ander', onregrvaardig behandeld was, dan kon hij eene rui-

ling van vermogen, dil-Mooie, met dezen vorderen, als deze namelijk de aan den eersten opgedragene liturgie niet wilde

overnemen. — Echter werden bezittingen in de xxvpoexiar en mijnen niet mede gerekend. Bij geldgebrek zijn er voorbeelden, dat men zijne toevlugt nam tot eene openbare leerling van den heiligen schat of van de burgers, de metoeci of de burgers uit andere staten. Men vorderde ook in nood van de bondgenooten soms buitengewone bijdragen, áp-repox0,14.7e, en ging daarbij zeer hebzuchtig te werk. Alcibiades perste zoo in Carië 100 talenten af en reeds Miltiades haalde even veel van Paros.

8

170

52.

Vervolg. Buitengewone liturgiën. De trierarchie.

De grootste buitengewone liturgie was de .rtio)pupxlit or

de uitrusting van schepen van 3 roeibanken voor de vloot,

die reeds onder iiippias bestond. in de oudere tijden had

men 48 en na Clisthenes 50 naukrarii,_,n, van welke ieder

een schip en 2 ruiters leverde. Later verkozen de strategen

trierarchen uit de meer vermogende burgers, zoovele als er

nodig waren, die hunne schepen zelve aanvoerden, maar

dikwijls ook aan het bestuur van anderen overgaven. Tot

omstreeks het eind van den peloponnesisoben (wieg gaf de

staat schip en mast, als ook soldij en onderhoud voor de

manschap. De trierarch bragl, de bemanning bijeen, gal' de overige gereedschappen en hield het :Schip in bruikbaren toestand, Later vinden wij dat de slaat ook de gereedschap,

pen leverde. Beweerde een trieraroh, dat het schip door storm, buiten zijne schuld, beschadigd of te gronde gegaan

was, dan ontstond er een geregtelijk onderzoek, of de staat het verlies moest dragen, dan of de trierarch het zelf moest vergoeden. In plaats van éénen trierarch tot uitrusting van ieder schip, werden later dikwijls de onkosten onder 2 verdeeld en men nam niet zelden de vrijheid era de trierarchie aan een' anderen aan te besteden. Later werd sedert het jaar 357 de inrigting der symmoriën ook tot de Wemelde

uitgestrekt; zoodat de schepen onder de symmarih verdeeld

werden en nu meerderen dan minderen zich tut de uitrusting van één schip verenigden, Li-ve7ade. Intusschen geschiedde deze verdeelins niet zonder onbillijkheid van den kant der 300 rijksten. Dit gaf aanleiding, dat de verdeeling

later beter geregeld werd, volgens -eene wet van Demosthe-

nes, waarbij bepaald werd, dat van een vermogen van 10 talenten een schip van 3 roeibanken moest uitgerust warden en dat hij, dia meer bezat, er betrekkelijk meerdere

(tot 3 toe) moest uitrusten, en die een geringer vermogen

174

had, zich met anderen kon vereenigen. De trierarchie duurde één jaar. De benoemde opvolger, U.1,50x0ç, moest dan, als het schip afwezig was, er heen om het met de verpligtingen van den voorganger over te nemen, onder bedreiging van zware straf bij weigering. De kosten bedroegen per jaar tuSschen de 40 mina's en één talent. Na verloop van hetzelve moest er voor de legistert rekening gedaan worden Van de door liet land verstrekte gelden. Echter komen ook hierbij vrijwillige bijdragen of t'77'1[341'Cl.0 voor, wanneer men vrijwillig trierarchil-in op zien nam, zelf gereedschappen leverde of schepen van 3 rijen roeibanken aan den staat schonk.

53.

Gemeenschappelijke bepalingen snor gewone en Guiten.-

gewone litargiën.

Vrijdom van litiur,gin was zeldzaam, maar kwam volgens

regt toe aan de archonten, auderleoze kinderen, welke

Onder voogdij stonden, en aan epilderen, die niet gehuwd

waren. Overigens behoefde niemand 2 liturgin iu één jaar,

of dezelfde twee jaren achter elkaar op zich te nemen. Ook

de metoeci waren tot deze diensten niet verpligt, welke

dikwijls ene zware plaag voor de daartoe verpligten wa-

ren, hoewel zij ook veelal aan eergierigen eerre gewenschte

gelegenheid gaven om hunne neiging te bevredigen. Als

belasting waren zij zeter doeltreffender dan andere heffingen,

die ligter verduisterd werden of te loos' gingen, en voor-

deelig door de eerzucht, waarmede zij gedaan werden. De

last was ook niet erger dan tegenwOordig de inkwartierin-

gen, gedwongene leerringen en leveringen in oorlogstijd.

g 54.

Bestuur der geldmiddelen. Verschillende ambtenaars voor

hel ontvangen, bewaren en uitbetalen der openbare gelden.

Dat de raad het opperbestuur der geldmiddelen had en

8'

472

173

daarover de voornaamste afrekening hield, is vroeger reeds opgemerkt. De bijzondere doelen van dat bestuur werden door verscheidene ambtenaars waargenomen. Zoo waren er voor de ontvangst der openbare inkomsten aangesteld: do rii4kropev (hun aantal is onbekend) Lot invordering der geldboeten; 10 irteX..rai tot het verkoopen der verbeurd verklaarde goederen en tot verpachting van de inkomsten van don staat; 10 drr4ci^Ta; ingesteld door Clisihenes in plaats

van de oude kolakreten, mil?^arcp(f-rat (1) welke de gelden

vn« lands kas ontvingen, daarvan registers en aanteeke-

ning hielden en regtspleging uitoefenden in geschillen, welke tot hun vak behoorden. De ontvangene gelden werden in de schatkist in den Parthenon op de akropolis gestort, waar zij onder de bewaring van 40 ra pla 6)E0i; gesteld waren., die ook liet opzigt over den heiligen tempelscha- hadden. De uitbetaling werd in later tijd bezorgd door eenen

•F';' 4000,0~e er nl). irrrrrrï i. 7i" pil0.1.;&trt', voor 4 jaren bij stemming gekozen. Deze had de gelden, bepaald voor de loopende uitgaven van den staat of de kas van administratie, in handen en betaalde aan alle overheden en andere commissarissen de toegewezene gelden uit, als ook alle buitengewone sommen, welke overigens op bevel des Volks moesten uitbetaald worden. Hij hield rekening over de inkomsten en uitgaven der kas, waartoe hem een controleur, ál,ruypatbek 1-"ir aunKt'reme, was toegevoegd. Dezelfde TU-. "Jac had in de geldelijke zaken het toezigt over alle ambtenaren bij de belastingen en over het maken van openbare

gebouwen, waarvoor overigens,`,,C77?-0241;: 7CiX071MO; 1 Tpflill.ii-

Trow; m.,:ope'ret, enz. waren aangesteld. Be-

halve de openbare schatkist, waren er vele afzonderlijke

kassen ten gehrnike der openbare eeredienst, die, behalve

van de grondbezittingen van de tempels, buitengewone in-

(I) De latere kolakreten schijnen alleen de openbare spijziging bezorgd en het loon der regterz uitgedeeld te hebben. komsten uit zekere percenten van verbeurd verklaarde goederen en geldboeten hadden. Deze waren sedert het jaar 420 te zamen oti de akropelis onder bewaring derft} rap;.a, voor océp, welke door het lot uit de pentakosiomedininen .genomen werden (4). De staat was zeer naauwgezet in liet voldoen van aangegane schulden, zen van de gelden, die de 30 tyrannen hadden opgenomen hij de Lacedaemonias voor het bestrijden der bevrijders uit den Piraeus.

§55.

Muntspeeiël.i., vjitwita.

De voorraad van edele metalen was in het begin sledas. gering, maar nam steeds toe en in dezelfde mate stegen ook de prijzen der dingen. De attische zilveren muntspeciën

werden allengs. ligtor geslagen, maar waren echter zuiverder

dan in de meeste overige stalen en werden wegens derzelver gehalte tot in do latere tijden in de• grieksehe staten hoog geschat voor den handel en het dageijjksch gebruik. Vair de zilveren munten zijn de meest gewone: de drachme, 4,-ixpi,) (ruim 43 van onze centen), het honderdste deel

wener mina, "wil, of van een attisch pond, en de tetra- drachme T•rpa',3mxpup, welke ook a M'n) /7 werd genoemd. Zeldzamer is de didraclune, .3/'é'pax_a.ou. 60 mina's maakten een talent, Teixavrov, bij ons ongeveer' j' 2600. Talent, en mina zijn echter alleen rekenmunten. Eerre drachme had 6

obolen, :)130x.vi, of 2 triobolen, 7pidifIgHe, een °hul 2

hernioholen, .;/,.e•f.0/3jXia. Koperen munten waren de chalkoi,

xiX.K07, van welke er 8 op een' dool gingen; de X.E9rre'7., van welke. 7 eenen chalkus uitmaakten, en dichalkon,

KOP, of het vierde deel van eenen ohm] (2). Gouden

(I) Zie over de belIonotamiën en de later zoo megtige bestuurders der theorika boven 19.

(2) Deze munt werd ook van zilver vervaardigd,

sr

174

munten waren de staters, <T7ferijpeC. (Xpt,607) aan gewigt 2,

maar aan waarde 20 drachmen (1), (bij ons bijna f 9). Gelijk

gewigt, en waarde had de darikus, &Tpe,1[21e, welke veel in den handel der Grieken voorkwam. Ook bad men;lláxpunr0,

van eene waarde van 10 drachmen. Niet alleen de staat,

maar ook de afzonderlijke demi hadden tiet regt om munten te slaan (2).

HET BURGERLIJKE EN PRIVATE LEVEN.

g 1.

Algemeene opmerkingen.

In alle betrekkingen van liet private leven vinden wij een groot verschil tusschen den spartaanschen en attischen staat. In genen was liet private leven bijna geheel opgelost en

alles aan onveranderlijke, door den staat goedgekeurde ge-

woonten verbonden. Athene was de zetel der vrijheid en met uitzondering der burgerlijke pikten, welke voor het bestaan van den staat noodzakelijk waren en welker vorm

ook niet onveranderlijk, maar voor wijzigingen en voort-

gaande ontwikkeling vatbaar was, liet men overigens de levenswijze aan ieder vrij, waardoor de geheele aanleg van de private personen zich onbelemmerd en in alle rigtingen kon ontwikkelen.

(1) De betrekking van het zilver tot het goud was als 1 : 10.

Later steeg deze allengs tot aan 1 15.

(1) Dikwijls wordt het aeginetisch stelsel van maten en gewigten vermeld, dat tot het attisehe van Solon in verhouding stond

als 5 : 3. Het aeginetiseh talent had 10,00 attisebe drachmen.

Insgelijks komt het euboeïseh talent veel voor, hetwelk hetzelfde

als het oudere of attisohe talent voor Solen schijnt geweest te zijn.

Later werd het alleen ah gewigt in den handel gebruikt, hetwelk

tot dat van Solon stond als 25 : 18.

175

2.

Burgerlijke, bedrijven.

Tot de belangrijkste bronnen van onderhoud beboerden: landbouw, veeteelt en handel. De grond was niet uitstekend in vruchtbaarheid, maar werd vlijtig bebouwd. Tot de

voornaamste voortbrengselen behooren: olijven, vijgen en

wijn van geringe deugdelijkheid en uitstekende honig; uit

het delfstoffelijk rijk : marmer, zilver en leed. De bergach-

tige streken gaven gelegenheid voor veeteelt, de kusten voor visseherj. Koren leverde het land niet genoegzaam op en daarom moest er jaarlijks eene aanmerkelijke hoeveelheid

ingevoerd werden uit Pontns, Egypte, Syrië, Sicilië en

Llye. En Athene moest door verscheidene wetten bepaaldelijk voor eenera Loerelkenden voorraad zorgen. Geen Athener mngt naar eene andere plaats dan Athene koven, timmerhout, teer, touwwerk en wat voor scheepsbouw

diende, hvgflhre, voeren. Vreemdelingen, die er met

koren kwamen, mogten slechts een deel verder voeren. Noch mogt een Athener geld uitleenes om koren te koppen, dan op voorwaarde dat dit naar Athene zou gehragt worden. Om den woeker te beletten, mogt niemand meer dan 50 maten, Oepital, te gelijk keeper], terwijl de t7J.7tával nu en dan koren opkochten, zoodat het volk het voor matigen prijs kon bekomen. Verder werd er hout, verschillende bouw-

stoffen voor schepen, ijzer en koper uit Pontus, Macedonië,

Thraeië en uit verscheidene eilanden, en van die laatste ook edelere soorten van wijn ingevoerd; ook ook uit warme streken; gezouten visch, -mialxr), uit Byzantiem en Thracië; specerijën, ivoor, perzische tapijten uit Miletus en Plirygië; purperen kleedoren, zijden stoffen, slaven. De uitvoer be-

stond vooral in fabrickwaren, als wapenen en andere voorwerpen van metaal, allerlei fraaije lampen, meubelen, sami-

sche vazen, kleederen, gewevene stoffen en boeken. Ook werd er olie uitgevoerd.

176

P 3. Vervolg.

De handel werd door het aanleggen van groote en prachtige havens, door bijzondere goede muntspeciën, schrandere wetten en maatregelen van politie betrekkelijk den handel bevorderd. Voor den groothandel had men in den Piraeus een gebouw, Sei-llut, om de waren aan te bieden. De zeehandel gaf groote winst. Een samisch schip won uit Egypte naar Tartessus gaande eens 60 talenten. Vele Atheners schoten geld op de lading, zeldzamer op het schip, en wel tot 30 p.ct., 7 j le OS: Va.11r0C(7 bepaald bij een schriftelijk ver-

drag, PaIr all wpagS4, neergelegd bij eenen wisselaar.

De landhandel geschiedde grootendeels alleen bij de nationale feesten, waar dan de door allen geëerbiedigde vrede de meeste zekerheid gaf. Oudtijds liet men den handel aan

vreemdelingen over, evgireeue beduidt bij Homerus nooit een

koopman Maar later deed de handel eene afzonderlijke

klasse in de maatschappij ontstaan, zooals de tietea;;Tre. te Miletus, tegenover de aristocratie met grondbezit en de 7,71,axioi te Athene. Te Athene verkreeg de koopman hij- zondere voorregten, als vrijdom van oorlogslasten welligt en

van krijgsdienst, maar had ook zware opbrengsten, 7,?^.-q

vooral ÈXXtfu!VEOP en Ircimpcoari), en werd gedrukt door verbod op in- of uitvoer van meerdere zaken. Geldhandel werd wel meest door vreemden en opgenomen burgers gedreven, maar gaf groote winst. Het waren eigenlijke wisselaars, epryopapmfiei, or geldschieters, af, P EIGT 0;, In het algemeen heetten zij rparenme; zij waren van groot nut in het burgerlijk leven en bij hen werden gelden en papieren neergelegd. De uitvoer was niet onvoorwaardelijk toegestaan. Koren en meer andere waren mogten in het geheel niet, wapenen niet naar de vijandelijke landen ingevoerd worden. Oorlogen veroorzaakten dikwijls verbod von handel of van in- of uitvoer en door het dwingen van den handel

177

moest men zich den toevoer van enkele henoodigdheden, vooral van koren, verzekeren (zie 2). De korenhandelaars stonden onder streng opzigt der sitophylakes, Handwerks-

lieden en handelaars in het klein, •017,-exet, waren in de

andere tijden niet zeer geacht, fit;vaeorror, en zoodanige bedrijven werden ook later niet door de meer aanzienlijke familiën uitgeoefend, hoewel zelfs een handwerksman, zoo als Cleon of Hyperbolus, hij de democratische inrigting in den staat tot aanzien kon geraken. Solen en later Themistocles en Pericles begunstigden voornamelijk de industrie. Znnwel burgers als metocci hadden vrijheid om handwerken uit te oefenen. De laatsten waren door hun toevloed, welke den prijs der landerijen en waren deed stijgen en

door den handel en de, handwerken, waarvan zij veel meer

dan de eigenlijke burgers werk maakten, rlen staat zeer voordeelig. Men had ook groote eigenaars van fahrijken

die, zonder het werk te verstaan, dat door slaven lieten

verdoen, zoo als de vader van Demosthenes.

Malen en gewigten.

De bepaling van maten en gewigten schijnt oorspronkelijk van de Babylonias en Egyptenaars door de Phoenicias tot de Grieken gekomen te zijn. Van de in Attica gebruikelijke waren de volgende de belangrijkste maten: De olympische

voet, , bevatte 0.3086 Ned. el. Deze. werd verdeeld

in 4 waXtrearrj (span) of 16 MerreX0( (duimen). 12 éd !MAO e maakten i Fn trn-é6gp4 uit. Eerre 7r.i.ixue (el bevatte 1i voet d 6 77-(1Xdie,77«; en 24 één daarentegen 5 .ircixe,a7a; of 20 MeroXor. gene 7,,w-ivia (vadem) hield 6 voeten; één ti.X'Opoe 100 voeten (ook eene vlaktemaat van 10,000 vierkante voeten = 9 ^ roeden, 52.59 ^ el). Een evic3tee bevatte 600 grieksehe (625 romeinsche) voeten.

8**

178 179

Nadat de olympische spelen een algemeen feest der Grieken geworden waren, bediende men zich van het olympische Ta <.01, algemeen als lengtemaat bij grootere uitgebreidheden, zijnde = 185,18 52 Ned. el. Als gewigten had men het attisehe talent, weder verdeeld in 60 mines, de mina in maanjaar. Het aantal dagen in iedere maand was bij afwisseling -29 en 30, e.i)ime eaXot en rxiipeie. Daar echter dit maanjaar, hetwelk 354 dagen bevatte, niet met het zonnejaar overeenstemde, zoo moest men van tijd tot tijd eene maand, phi, •i•pdxleoe of è,upexquain genoemd, inschuiven. Vaste regels voer de inschuiving werden later gevormd, toen men begon om de maanden naar cyclen te regelen. Zoo ontstond eerst een tweejarige cyclus, -rpgerge;e„ later een

100 drachmen, de drachme in 6 obolen. Dit talent, achtjarig tijdvak,,;,-rei:Tee;i:, eindelijk een zestienjarig,

= van het oude euhoeïsche talent, woog '26 Ned. pon- g("E 4'"ri PC Meton bezorgde den eersten almanak (432), welke een negentienjarig tijdvak van 6940 dagen,

den. Van liet zwaardere aeginetische talent, dat dezelfde onderafdeelingen had, bedroeg het attische g. , meTiee'ee uitmaakte en lang de heet:-

§ 5. scherfde bleef. Bij deze berekening schoof men 7 maanden in 19 jaren in, en wel in de volgende: in het 3de, 5de, 8ste, Ilde, 13de, 16de en 19de. Met betrekking tot het aantal dagen in iedere maand maakte hij de volgende inrigLing. Daar zijn negentienjarige cyclus in '255 maanden, op 30 dagen berekend, 7050 dagen of 110 le veel zoude uitmaken, zoo liet hij eiken 63sten dag weg, ij,epu teiztpciar-

Vervolg. /we, waardoor dus de attische maanden, welke voorheen bestendig geweest waren (voltallige of onvoltallige), nu veranderlijk werden. Maar ook deze wijze van inschuiven onderging later vele veranderingen, vooral door Callippus. Het Attische jaar begon niet nieuwe maan na den zomer-zonnestilstand, hetgeen tevens de aanvang voor het bestuur der archonten was.

Voor vloeibare zaken waren de maten: §

,nfreyri),: = ,ua,groc, gelijk 39 Ned. kan. Vervolg.

xriÎ,c (coughts) = pereen)e. Gelijk de verdeeling van den tijd met de godsdienst in verband stond, zoo waren ook de namen dei: maanden meerendeels naar de daarin voorkomende feesten genoemd. Die namen der attische maanden waren de volgende:

t'ertet: (estari•s) = k x0;',f.•• 8" •

eo-ra..71 (Ire•ina) =

7f-7•«Frav KeTK;kiy.

i:;ffirpee5ee = s TE'TCIPTOP,

Klia6oe

De maten voor drooge waren :

,t0e.gees: = 52 Ned. kop = ruim 4 mud. =

,;jp4x.ros, = tKrac•

xo7iftE = é 15,déleray.

ti frrIN = x0614, = ..(7T71.(v•

7CI1190e = /COTATi.

g 6.

Verdeeling van den rijd.

liet attische jaar was, gelijk de overige grieksche, ee

180 181

livnueViriep

Mdegah-7^1 p all v

florresSikn,

ajt X fia)v

CU

CU

ca oe1

E

'A PO r nv/ pet',1,,,

Daarin aanvang des jasre en het feest der Panathenaetin, genoemd naar de hekatombaeën voor Apollo.

Nsar het feest van 'Ar, oXT.wa, nlerayetrvcog.

Met do A:wolven voor Cere,S. Dim 6den vierde men het. dankfeest Voor de overwinning bij Marathon, met een offer van 500 bokken

voor Ademde agrotera; den Men

een feest voor de herstelling der diunokratie door Thrasylndus.

Naar een feest aan Apollo zoo genoemd om dé eerstelingen der veldvruchten aan hem te offoren.

Naar 'Mik ttaigiiEtne, den stol, menden, wiens feest denkelijk op den neten invieL

Met de landelijke Dionsáën genoemd naar Peseitlen, evenzeer om het onstuimige van dat jaargetijde.

Naar Jane, als godin des huwe-

lijks, -yktoc, zoo genoemd, met

het feest. voor Bacchus, de Lenaelin, van 1l-13den, met dra-

matische spelen.

Naar het Bacchusfcest van dien

naam, als de aarde bloemen,

begint te ver•oonen.

Daarin de lentesnede en als zoo-

danig, evenals in de meeste fhieksehe staten, gewijd aan Artsmis, denkelijk ook hier, evenals elders, niet een feest voor haar,

),(4fpqr3nAtet; verder de stedelijke

Dionyeiën.

Naar een bijnaam van Artemin,

met verecriug van haar als maangodin.

Naar het grootst versoeningsfeest voor Apollo als zonnegod.

Zie pag. 143.

In een schrikkeljaar werd na den Poseideon een 2de Paseideon van 29 of 30 dagen ingeschoven. Men verdeelde iedere attische maand in 3 dekaden. De eerste dag der maand werd voim.qtq'a genoemd. De volgende dagen der eerste dekade telde men volgens de rij met bijvoeging van het woerd imrrtp.r'vov of cirtX0p,eVOTJ (i.t/PC'PQ). lnsgelijks de dagen der 2de dekade met bijvoeging van Jii-; is,z(T of iti,fftlre>,.". Op dezelfde wijze de 3de dekade met hijVoeging van Eir;

Gewoonlijker echter telde men de dagen der laatste dekade terug niet liet bijvoegde 004,0proç of 7rn vo,ijpo.v als:

Teirm Oivol/701; t de voorlaatste dag der maand (pridie Celendas) r de 29ste in enne n.qv koaoc, de 28ste in stereo Itt'je 7rki'lly/e. De 30ste of laatste dag der maand werd genoemd i'vri ica vice (oud en nieuw). De dag was naar het voorbeeld tkr Babylonitts verdeeld in 12 deelen, die dus naar gelang der jaargetijden langer of korter waren. De tijd werd aangewezen door de lengte der schaduw op een zon-

newijzer; vandaar de uitdrukkingen : op 10 of 12 voet des

g,nornons en: welke schaduw is er'; meestal echter was het voldoende den dag in 4, den nacht in 3 deelen te verdeelen.

8.

Ligelannielijke en zedelijke opvoeding der knapen,

poN kai. trajcia.

De geheele opvoeding was grootendeels aan de vrije verkiezing van iedereen overgelaten en de staat bekommerde zich eerst later om de tucht der jongelingen. Het hing van de verkiezing der ouders af OM hunne kinderen op te voeden Of te vondeling le leggen. Rij de geboorte van eersen zoon hing men een' olijf krans en van eenst dochter een wellen band aan de deur. Op don 'Men of 10den dag na de geboorte had er een plegtig offer plaats, waarbij liet kind, in tegenwoordigheid der familieleden, zijnen naam kreeg. Het vieren van verjaardagen had eerst in het Macedonisch tijd-

'EitaroAc pa We

MF. Twyet71+//1,P

'Eh órtollohrt I;,

ttl oUr Xy;MI io

0 a pry 'tonwrinnam].

1Ke p tif iSop

482

perk plaats. De vader gaf in het algemeen aan zijne

zonen hunne namen, gewoonlijk, vooral aan den 'eerst-

geborenen, den naam des grootvaders, b, v. `Irrovrwea KaUelse., rui 'liprope'Kee KaXXiac (1). De opvoeding, .T.PG(M en rárid.e, geschiedde eerst in het. vrouwenvertrek onder opzigt der moeder met Bene min. De Lacedaemonische voedsters waren zeer gezocht. Men liet de kinderen vroeg in allerlei geheimenissen inwijden en voorzag hen niet amuletten of bijgeloovige voorlaehoedmiddelem Legen kwade betonvering. Men gaf hun allerlei speeltuig en boezem& den knaap vooral bescheidenheid, frwri)pegz'ni, in, De opvoeding der kinderen van de geringere klasse bestond alleen in het Inren van de eerste beginselen, alsmede van eene of andere kunst

of van enig handwerk, waarin de ouders verpligt waren

hen te laten onderwijzen, daar de kinderen anders ontslagen waren van de verpligliug om hen in hunnen ouderdom te onderhouden. De meer aanzienlijke opvoeding omvatte de muzijk (in de meer algemene beteekenis des woords) en de gymnastiek, de eerste tot beschaving van den geest, de: laatste om aan het ligchaam gezondheid, kracht en schoonheid, te geven: Het bijzondere opzigt over de kinderen droog men van het 5de of Gde jaar af aan eengin slaaf,,aarr.nrari., op, welke hen onder strenge tucht hield en overal tot aan den leeftijd der epheberi begeleidde. Het ondorrigt in de 7pC1.,CyLa7/K71 begon ongeveer het 7de jaar bij oenen i-ipa,itila7tr771,;. Deze waren private personen, die, naar gelang van den openbaren dunk, meerdere of mindere kinderen om zich verenigden. Er waren er, die zelfs aan de

(1) Daar de Grieken maar één' naam voerden, zoo voegde men dikwijle ter nadere aanwijzing er den naam des vaders bij, Frerpel- .9E1, 47 vege'tZEé.v. De openbare aanduiding gesohiodde volgens den domus van ieder, b. v. vri¢41, ó K.Otask, Nicrio-rparoe ó eiorrfieriáon, daiikeerg•vric Aripen3ivoac ilaecteid.r. De namen ontleende men van vetwanten of vrienden, van gebeurtenissen of van de goden. 483

jeugd op straat onderwijs gaven, ook wel slaven, die dan de winst met hunne meesters deelden. Deze 7aui.~0-* onderwees kinderen i A

\y/3.,pv.eartg 171'1 ajg iCE zoo wel in de

eerste beginselen (lezen, schrijven en rekenen), als ook in

het reciteren, van buiten loeren en in het opschrijven van het gedicteerde Tot deze oefeningen bediende men zich voornamelijk van de dichters, 'zoo als Homerus, vooral het tweede hoek der Ilias, als bevattende de namen der volken en plaatsen in Griekenland, Hesiodus Theugnis en andere, die door lessen van wijsheid en deugd uitmuntten. Open- hare scholen bestonden er niet.

Vervolg.

Iets later (zoo ongeveer in het 13de jaar) kwamen de

knapen bij enen vOnpurry, waar zij in het spelen en zingen zoo ver onderrigt werden, ais men voor een beschaafd

man nodig achtte. In de gymnastiek gaven de waaerim'Peee in de gyrrinasilM onderriet, die wei Le onderscheiden zijn van de .r.ukatiareirt, welke private ondernemingen der -f80- -rpoffIvt. waren, waar de oefening des Iigchaams voer allerlei worstelspelen liet eigenlijke deel was. De gymnasiën waren

groots, met muren omgevene plaatsen, waarin een aanzien-

lijk gebouw., zuilen-gangen en lommerrijke dreven waren.

fier beoogde men niet om hun de kunst der atilleten, maar

wel kracht, buigzaamheid en bevalligheid te verschaffen. Men moest de ledematen afzonderlijk uitstrekken en de spieren spannen: behalve springe.n en klauteren maakte men veel gebruik van den bal en van een zak met zand in een ver-

trek opgehangen, dien men allengs verder van zich afslingerde

en terug vallende, met het ligchaam stuiten moest. Voor zoo ver men hij die oefeningen geheel ontkleed was, wreef men het ligchaam met olie (otEáilittoal.); vdór het worstelen bestrooide men zich nog met stof, mwierrOat, De jongelingen

184

waren er van rans op- tot mis ondergang en werden er op eenti eenvoudige wijze gevoed De Areopagus had het opzigt over de Opvoeding. In de gyinnasiën waren, ten minste

in de latere tijden, 40 0-,00pci,!•,0--,/; daartoe aangesteld,

welke de staat bezoldigde. Slaven mogten aan de oefeningen in de gymnasitin geen deel nemen en tot liet onderhouden der tucht en zedelijkheid waren verseheidene maatregelen

genomen, die echter allengs met de zeden verslapten. Deze

oefeningen gaven het lig-,eliaam veel behendigheid, den Spar-

tanen, die daarin uitmuntten, menige overwinning. Men

moest hen in de gyrnnastie evenaren om hun in den wring gelijk te komen.

10. Vervolg.

Dit onderligt in de nanzijk en gymnastiek duurde ongeveer tot in het 18de jaar, echter z66, dat de heide laatste jaren meestal in de gymnasiën besteed werden, van waar de jongelingen tot de tweejarige dienst der peripoli overgingen. Bij het toenemen der beschaving begonnen de onderwerpen van onderwijs in de beide hoofdvakken zich verder uit te breiden. Bij de gymnastiek begonnen alzo° velen de hopiomachia, het dansen en rijden te leeren. Bij de minijk werden allengs meetkunst, toekenen en later de redekunst en die der sophisten en wijsgeeren als takken van onderwijs opgenomen, waarin dikwijls beroemde leeraars voor hcroge belooning onderligt. gaven.. Lysias opende de eerste school voor redekunst, Plato voor wijsbegeerte. Tot de later voortgezette opvoeding en beschaving werkten vooral bet reeds sedert den tijd der PisiStratiden opgewekte en later sedert het tijdvak van Pericles verder ontwikkelde gevoel-

voor. de kunsten, het gedurig aanschouwen van vele. voort-

brengselen, deels van beeldende, deels van dramatische kunst, welke'ivnernannelijk met de Openbare eeredienst ver-

185

benden waren en eindelijk de veelzijdige invloed van hel. krachtig,e staatkundige leven mede. Daarbij onderscheidden zich de Atheners ook door humaniteit en beschaving, door gevoel voor het schoone, alsook door eene zucht om tot het wezen der dingen door te dringen en hetzelve op te helderen en te onderzoeken in levendige 'woordenwisseling en leerzaam onderhoud, dat alleen bij hunne ontaarding tot beuzelachtigheid en praatzucht, f4u/s.ffaxia, verviel.

• 11.

De vrouwelijke opvoeding eg beschaving.

De opvoeding der meisjes geschiedde te huis onder het opzigt der moeder en had moer het doel om er goede huismoeders van te maken, dan om de fijnere beschaving te bevorderen. Zij leefden over het geheel zeer ingetogen en vertoonden zich zelden in bet openbaar e ] dan begeleid door een meer of min talrijker' slavenstoet, behalve bij feestelijke 'gelegenheden, als zij hij optogten dansen uitvoerden, zongen of heilige korven droegen. Of zij den schouwburg bezochten heeft men zeer betwijfeld, ten minste bepaalde zich die toegang in de oudere tijden tot de tragoedie. Zij werden over liet algemeen vroeg uitgehuwelijkt en men hield het

voor ongepast, dat zij zich met de aangelegenheden der

mannen en met staatszaken bemoeiden. Het opzigt over de vrouwelijke zeden hielden de,yianwcor,;p,oi, zonder twijfel eene later ingestelde overheid. De vrijere omgang van beide geslachten van nazeg tijd en dus ook de daaruit ontstaande wederkeerigc invloed op de opvoeding en ontwikkeling van het geheele leven was bij de Atheners grootendeels onbekend; behalve met de uitstekendste onder de &roleczi, die, niet aan die beperkingen der vrouwelijke tucht gebonden, buitengewone beschaving en ontwikkeling des geestes hadden genoten en daardoor invloed hadden bij de aanzienlijkste Atheners, zooals Aspasia, de vriendin van Pericles. De ge-

186

ringere soorten. van 'dergelijke vrouwen werden overigens daar, evenals elders, diep veracht.

Maaltijden en. bruiloft.

Openbare maaltijden waren de boven vermelde spijziging in het prytaneum en de zoogenoemde go-rlacrie of maaltijden der afdeelingen van de burgers, 95exe,orrl MrPre. Gemeen-

schappelijke private maaitijden waren j'paPen er maaltijden uit zamen gelegde gelden, waartoe ieder zijne bijdrage aan geld of spijzen leverde, cry,upoxil).. Tot de gewone, dagelijksehe maaltijden behoorden: ik pártafta, het ontbijt, tipid-

rov, het middagmaal en Seïrriroi., de avondmaaltijd, de

voornaamste. Lang bleven de Atheners in hunne gastmalen matig en eenvoudig. Maar vooral -sedert den tijd van Peri-

cies vertoonden zich de weelde en verkwisting, welke in lam gehele leven de overhand kregen, ook in hunne gastmalen, waarvoor men de uitgezochtste spijzen van het vaste

land en de eilanden ontbood. Vergeefs trachtten de wetten de verregaande zwelgerij binnen zekere palen te houden,

b. v. door het verbod tegen onvermengrlen wijn, tegen meer dan 30 gasten, denkelijk bij bruiloften, door eene bepaling

van doodstraf voor archonten, welke men in het openbaar dronken zag. Voor den maaltijd waschte men de handen, iisroPtkuP, soms ook de voeten; een slaaf reikte daartoe aan ieder gast het water toe. Als middelen om eetlust op te wekken gebruikte men wal eens vooraf soepen en gebak, xe,to,. en irjp,parri. Men at het meeste met de hand, die men met broodkruimels afwischte; de soep met lepels, or;irrool. Als tafélgerij had men alleen de broodkorven, lidvet, de schotels voor de spijzen, Virra K65: en soms nog schaaltjes voor kruiderijen, .Wrigara. De voornaamste spij-

zen waren bij de Grieken brood uit koren, met ossen gedorscht, geroost en in mortieren gestooten of met handrno-

187

lens gemalen, eerst door de vrouwen des huisgezins, later door slaven of niet ezels; men had gerste- en tarwemeel,

het laatste voor brood, het eerste als deeg, erukov, cm alle-

daagsche kost der geringen, met eene soep van peulvruch

ten en andere veldvruchteri, veelal met olie bereid. Versah

vleesch had men vroeger alleen van de. jagt of de offers,

vanwaar;(- pc7a slagtvee beteekent; dus ossen-, schapen-,

bokken- en varkensvleesch. Later gebruikte men veel wild-

braad, gevogelte en velerlei visschen. De maaltijd, waarbij

de gasten op rustbedden, Par twee op elk, met kus-

sens, errin'etuaTa aanlagen, bestond uit twee dealen, den

eigenlijken maaltijd, en het nageregt, &T;Teprze

7TCal van koekjes, lekkernijén en vruchten, rpcudi.uvr,a. Men dronk daarbij alleen een' teug voor den goeden geest en besloot met een lofzang. Aan den maaltijd sloten zich de crep.71-óo-tt Of drinkpartijen aan. Oudtijds dronk men melk, later de wijnen, gemengd met zalven en kruiderijen, ftryfI-

vqc apo;, koelde die af met sneeuw en bewaarde ze in toegepikte kruiken, /00‹.- Den meer edelen wijn liet men vooral van de eilanden Chios en Lesbos komen en dronk de-. zen gewoonlijk met warm of koud water (Kparr)p) vermengd. Men had ook appel-, vijgen- en dadelwijn en eene soort van bier, maar niet algemeen in gebruik. Een drinkfeest begon met drie plengingen: eene voor de goden, voor de helden en voor den reddenden Zeus. De gastheer, of wie anders de eer van de tafel ophield en voor de orde bij drinkpartijen zorgde, werd,reerraa-Agpxos genoemd. Deze leidde ook

de zangen, nw0X4,4, waarbij ieder op zijne beurt moest invallen, in willekeurige volgorde, ais zijn voorganger hem den mirtentak gaf. Men zalfde en bekranste zich hij de symposiën. Tot gezellig onderhoud dienden, behalve de gesprekken, raadsels en strikvragen, de grappen der tafel-

schuimers, kunstenmakers en goochelaars, qaX,rerara,,,

muzijk van either- en fluitspeelsters, .5r,aXrpLat, ai,xiirpt&c

gezang, okcc;Xte=, dans. Na den maaltijd kwam eerre soort van

188 (80

damspel, werrcia, met, 30 steenen voor ieder der heide gerst en voor haar ging een meisje met eene zeef en we-

partijen, met doel om elkaar in te sluiten en de steenen verspoel. Zoo naderde men, onder gejuich, met cither- en

der tegenpartij weg te nemen; er kwamen ook dobbelsteenen hij te pas. Het beleid des spelers kon een ongelukkigen lluitspel en het zingen van den bymenaeus, des bruidegoms woning, op welker drempel de moeder des bruidegoms haar

worp verhelpen. Verder: het dobbelspel, Keigela, met dobbelsteenen van 6 kanten, Out, of van 4, (ie-TO,y(EX0(; de beste worp,, (lat. Venerius) was, als men met 5 K.1(1301 opwachtte en zij reukwerk KUTUX21(174Kr ra ontving. Hierna had de bruiloftsmaaltijd plaats. Daarop voerde men de bruid naar den ouX9(.0e, waarvoor meisjes een J7i-goax,i1.4.(0:, UW. gen. Gelukwenschingen en geschenken der verwanten aan de jonge vrouw volgden den tweeden dag des huwelijks, nadat de jonge man den vorigen dag in het, huis zijner schoonouders doorgebragt en daar een kleed ten geschenke van zijne vrouw ontvangen had.

5 maal 6 of met 4 (iceryilaXot alle ongelijke nummers wierp; de slechtste heette ickiv. Nog had men als spel hanen- en wachtelgerechten met weddingschappen; dit deed men in de 13.

speelhuizen, (a.,/ge701., (Aeschin. in Timarch, 30), ck rotre Grieksche kleeding in het algemeen.

4,ecie eicrtjvat; ook verspilden de jongelingen veel geld aan paarden en wedrennen en die drinkpartijen eindigden dikwijls met Vechterij en straatrumoer (Lys. advers. Simenem). Zeer geliefd was bij drink partijen een spel, trrira/3os genoemd. leder wierp dan den overgeblevenen wijn, Alba jee, xarter), ti77 a POC, uit zijn' beker in een metalen bakje, 4101-e,:paou, x(.-aere7op, daarbij zijne geliefde noemende; gaf dit -ermee Ook in de kleederdragt kwamen allengs groote veranderingen. De oude ionische dragt met haren langen chiton

helderen klank, dan werd hij wederkeerig bemind. Soms wierp men dien wijn in drijvende bekertjes, waarbij hij, (lie in een bepaald getal worpen de meeste deed zinken, den prijs, K077.2/3E-iep, behaalde; of in een schaaltje, /rXii(ri-ri, om dalende een beeldje,,iitiirwe, 1,4(ép, met geluid aan te raken. De vrouwen in huis namen aan zulke gastenalen geen deel. Wat de bruiloften betreft: op den dag des huwelijks werd er geofferd aan velerlei goden; de verloofden baadden zich in eene heilige bron; men deed het vol plonijen, meest van linnen, xer, Xlva, en het kun-

groote offer, Ir-po-mm.4g, en'hield een feestmaal. Tegen den stig gekrulde haar niet gouden krekels, xpeoriii ,

avond voerde de bruidegom zijne bruid op een' wagen met muilezels of paarden bespannen, geheel gesinijerd naar zijn moesten allengs voor den korteren dorisolien wollen chiton der mannen en voor eenen eenvoudigeren tooi van het haar plaats maken. De baard werd kort gehouden in scheerwinkels. Eerst in den Macedonischen tijd schoor men dien glad af,'.1,pué7p, uitgezonderd vele wijsgeeren. Men had verder ligehaamsoefeningen en baadde zich in zee of rivier; later verkreeg men badinrigtingen, zoowel openlijke als private, en gebruikte die geregeld voor den maaltijd. Een chiton met eene opening voor den linkerarm, welken vooral de

huis, terwijl een medgezel, 7triedimpfbee, naast hen zat, en slaven en de arbeidende klasse droegen, werd g(e/As: ge-

de moeder der bruid en daarachter hare bedienden volgden. Beide waren zij niet rozen bekrans(' en hun feestgewaad was geurig door zalven. Bij den eptogt werden huwelijksfakkels, noemd. Het opperkleed, in47(01,, bestond uit een groot vierhoekig stuk, in huis door de vrouwen vervaardigd en door den voller wit gemaakt; een digtere wintermantel werd

pufeimea;, gedragen. De bruid droeg eene schaal met xx(ava, een ligtere xXaeie genoemd. De epheben hadden

een bijzonder opperkleed, xXaka,c. De mannen droegen ge-

190

woonlijk geen hoofddeksel, behalve op reis, eene lederen

muts, Keyij, ronden, vilten hoed, raoc, rj<racroe (de laatste

voor de epheben). Aan de voeten droeg men bf alleen zolen, gewoonlijk van leder, f'nroah/tifitt, schoenen, welke den gebeelen voet bedekten, met verscheidene opene tus-

schenruimten, rrav&IXta, K.pwrie, c;apisic, fiXa7,704, jwaSpopiée4;.

De vrouwen-kleeding van linnen, wol en /32',0-00e, later van

zijde, pe;,tfpf.fi was bij de Doriks van wol, korter of langer, om het ligchaam sluitend, met haken op den ontbloo-

ten bovenarm bevestigd; de Ionische vrouwen droegen eenen tot op de voeten hangenden linnen chiton met mouwen; bij de Attische had deze den vorm van eenen mantel of man-

tille, de laatste dikwijls saffraankleurig; overigens was wit

de zedigste dragt. Daaronder droegen beide geslachten een korten chiton als hemd. Later kwam er meer en meer modezucht en weelde. De ongehuwde vrouwen versierden en vlochten het haar kunstig, de andere omgaven het met

banden, netten en sluijers. Blanketsel, gouden en allerlei ver-

sierselen aan hals, armen, zelfs om de voeten werden later

veel gebezigd; eindelijk waaijers, zonneschermen en door

mannen tevens ringen.

14.

Gebouwen.

Hét leven der mannen te Athene was grootendeels openbaar; zij bragten veel van hunnen tijd op de markt door (7rX0Oeo-gt i^topr‘c, des voormiddags), voor handel en omgang. Knapen en jongelingen, die nog geene burgers waren, kwamen daar niet. Dan bezochten zij de gymnasiën en openbare winkels der haarsnijders, zalfverkoopers enz., welke bijna algemeene verzamelplaatsen waren, en aten dan tegen anus ondergang. Zij waren ook zeer gehecht aan liet landleven en veel op de jagt. Deels als een gevolg van deze openbare levenswijze besteedde men geene grootti zorg en 191

pracht áan private gebouwen; eerSt, later, toen de belangstelling in het openbare leven verloren ging, begon men de private huizen ruimer en prachtiger in te rigten en met kostbaarder huisraad, ártirXit, enect1/, te voorzien. De gesteldheid en iririgting der grieksche huizen is overigens zeer duister. De meeste huizen voor enkele familieln,

hadden slechts éénti verdieping, f;repriiep. De plaats Mi'

het buis werd win;Ovpop genoemd; binnen in liet huis was

eene opene plaats met kolommen omgeven, irpdernAov,, en met eene voordeur van de straat gescheiden; de vertrekken

der mannen, iu,Spcop21e, en der vrouwen, 71.+1‘tilICLOV7Tie, die

daarop uitkwamen, waren door eene deur,,ge:(ratikór,, van elkaar gescheiden; evenzoo het vrouwenverblijf van de opene plaats, waarvoor nog een goden-beeld of hermes stond en op dezelve het altaar des huiselijken Zeus. Het licht kwam voor de benedenkamers uit het binnenhof, vensters waren aan de bovenkamers. Somtijds was liet vrouwenverblijf boven in een De gezelschaps- of eet-

kamer werd ápóptlo,, de slaapkamers werden 8r/aa/tot

genoemd. In de voornamere huizen had men afzonderlijke logeerkamers, fevizvEc. De muren werden bepleisterd, later binnen en buitenshuis met schilderwerk versierd. Hij, die van buiten in huis wilde gaan, moest aankloppen om binnen

te komen, Kp4ttt,, /C47r7eLT,; van het kloppen op de deur

dergenen, die uitgingen, tot waarschuwing der voorbijgangers voor de uitslaande deur, wordt het woord 1/).90e2i, gebruikt. Athene was niet fraai gebouwd. De straten waren eng, de huizen onaanzienlijk; derzelver getal bedroeg (Piraeus én Munychia mede gerekend) ongeveer 10,000. Het waren f)f 0;xesue voor eene familie, nf 172/VO4/dal huurhuizen, waarin -verscheidene familiën zamenwoonden. Op reis had men wagens, meest van twee raderen; herberging moest men bij gastvrienden alleen zoeken; bescherming vond men slechts in den godsdienstigen eerbied voor gastvrijheid, niet van regtswege. Later had men herbergen, openbare in

192 193

groote plaatsen, nabij tempels, en meerdere private ondernemingen van dien aard op kleinere schaal, 7neaoice7a.

§ 15.

Begrafenissen.

Het begraven (t7x00p(1) der dooden en de zorg voor het onderhoud der graven was een heilige, door de wetten aangedrongene pligt, die vooral op de zonen rustte; (de begrafenis op eene behoorlijke wijze werd TA aiKaga, PelLifia genoemd). Gevondene lijken moest men ten minste met aarde bedekken. Sedert den lijd van Clisthenes was het aan de demarchen opgedragen om voor de begrafenis der gevondene lijken te zorgen. De gebruiken bij de begrafenis waren nilauwkeurig bepaald. Het ligchaam werd gewasscheri, gezalfd, aangekleed, met bloemen bekransd, in den mond werd een obolus gelegd voor Cliaron, in de hand een offerkoek voor Cerberus en alsdan werd liet ligehaam in liet

voorportaal op eene,aug ten toon gesteld, mretr,'&00aé,

en daarnevens vazen, waarschijnlijk met olie, >J/Kuc,/, ge-

steld. WI& het buis plaatste men een vat met water, fla&te/oe, om de uitgaanden te reinigen. Bij de baar verhieven zich lijkklagten, welker hevige uitbarsting Solen gezegd wordt beteugeld en bepaald te hebben, dat de begrafenis den volgenden morgen na de tentoonstelling in de vroegte plaats zou hebben. De lijkslaatsie werd geopend niet een

muzijkkoor, , daarna kwam een gevolg van mannen

en vrouwen in zwarte treerkleederen, de naaste verwanten

met geschoren haar. Zemel het verbranden, rue'et• als het

begraven, 0 P2T-r et1' der lijken was gebruikelijk, het laat-

ste echter meer (04r.rete is in het algemeen begraven). Voor verlorene lijken van betrekkingen maakte men een ledig graf, Kei/0745/0u. Als het ligehaam verbrand werd, verzamelde men de asch in eau urn. Na de begrafenis volgde een plegtige maaltijd, aepí8eorvov. Op den derden dag werd

het eerste, r‹../. Tp /Ta, en op den negenden na de begrafenis een zeer,ple-gtig offer,;euuld, gebragt. De rouw duurde

dertig dagen. Men versierde het graf des overledenen met [doemen en bragt plengingen en offers aan de graven,;vu^i1(F PM. Mistig voural was de begrafenis van diegenen, welke in den strijd voor liet vaderland gesneuveld waren. Na 3 dagen ten toon gesteld te zijn, werden zij in den pelopeencisischen oorlog up wagens in cypressen kisten naar het graf gebragt en daar niet eene lijkrede vereerd. nue,yd. 11, 34 sqq. Rondom de stad waren verscheidene begraafplaatsen; eerre zoodanige was de buitenste Ceramicus. lie grafteekens, Ace/j/care., irlitoirra, maren voor armen een eenvoudige zuil, voor rijken dikwijls zeer kostbare kelders in de rotsen uitgehouwen, en graven niet beeldwerk. liet lijk werd op een *enen leger gelegd en omgeven niet allerlei aardenwerk en beeldjes, doelende op de enderaardsche goden en geheimenissen. Ook lievelingsdieren, kleedoren en geregtee werden mede begraven of verbrand, en men stelde in de grafschriften den (Mede veelal voer als antwoordende op het xcape des voorbijgangers. Kransen en bloemen sierden de graven. Een algemeen dooden-feest vierde de staat in de maand Anthesterion.

l'LNTEN VAN VEREENIG1NG VOOR GEHEEL GRIE-

KENLAND.

A.

BIJEENKOMSTEN OP FEESTEN EN SPELEN,

ei7ii,PEc 'iep(); crrt<bap7Tat.

1.

eolen voor bepaalde plaatsen. De rooie nationale feesten. De opgeruimdheid van geest en .de zucht naar gezelligheid

9

194

bij de Grieken gaven'aanleiding ' tot vele bijeenkomsten,

welke daardoor eene meer gewigtige heteekenis verkregen, omdat zij zich aan de eeredienst en de openlijke uitoefening der gymnastiek aansloten, welke laatste, als middel om de kracht en behendigheid te bevorderen, de jongelingen daardoor tot dapperheid in den oorlog voor te bereiden en het ligehaam schoonheid te geven, eene zon gewigtige rol speelde. in de opvoeding der Grieken (1). Op vele plaatsen in Grie-

kenland vinden wij dergelijke feesten op vaste tijden (2),

tot welke ook aan de Grieken, die elders woonden, toegang

verleend werd, zoo als op Dolos voor Apollo, met dichterlijke en gymnastische wedstrijden, zelfs voor vrouwen en kinderen toegankelijk en door Atheners mede gevierd;

in Elis de "Hpft.ta om het 5de jaar, waarop aan Hera geweven kleed werd gebragt en maagden een wedloop hielden; vele in Arcadië, als de x,t,cato. voor Zeus, te Tegea met menschenoffers. In Beeotië vooral vele met wedstrijden,

als de t3ttertïice te Thespiae, de 'ExceeJpee te Plataeae, in

-Phouis de 'EXaprilii»ua, te Lencas de "Aerta voor Apollo,

door Augustus uitgebreid; de Ileettáeta in Klein-Azië; te

Tarentnin had men meer feest- dan werkdagen; op Sicilië

vele voor Demeter en hare dochter als de 'Aethutpdpia

ec.aryeti.1-ta enz.; eindelijk onderhield zelfs Massilia, midden

onder de gallische vreemdelingen en door deze daarin be-

lemmerd en gestoord, hare Ionische feesten de antliesteriën

en thargeliën. Vier van deze echter, naar de 4 hoofd-

stammen, verhieven zich allengs van feesten voor bijzondere

(1) Van de belangstelling der Grieken voor gymnastiek getuigen de vele plaatsen tot ligehaanisoefening, rahmiorput, yomváma, arraóta, dpójaet, ..17r7reS8pUptli.

(2) Reeds bij Ilomerns komen gymnastische spelen en wedstrijden met wagens voor. It. XI, 699. XXIII, 267. Od. VIII, 120. Ais kampprijzen, 5e&X(i, attiseh d Xn, noemt men drinkschalen, ketels, drievoeten, wapenen, talenten zitvers, ijzer, slavinnen, paarden, muilezels, ossen. 495

plaatsen tot nationale feesten, namelijk : de spelen bij Olympia in Elis, bij Delphl in Phocis, bij Nemea in Argolis en op den Isthmus. Deze feesten, waarbij allen, die gvene

Grieken waren (als ook allen, die niet vrij waren), van

deelneming aan den wedstrijd waren uitgesloten (1), moesten natuurlijk het gevoel van eenheid der natie opwekken en onderhouden en onderling velerlei verbindtenissen 'onder de Grieken te voorschijn roepen, waartoe' ook de niet de itoekry4eee verbondene groote markten bijdroegen, terwijl er dan een wapenstilstand voor alle Grieken plaats had, die plegtig door herauten werd afgekondigd. lie algerneene. deelneming aan deze feesten was het levendigst tusschen 600-300 veer Chr.; later verzwakte zij door Macedenischen, listigen invloed. Een later gesticht feest van nationale beteekenis voor geheel Griekenland was het eleutherische

te Plataeae, hetwelk up raad van Aristides ter herinnering

aan de overwinning van de Grieken ever de Perzen was ingesteld. Dit werd ieder vijfde jaar gevierd en hield lang stand, hoewel het in geen groot aanzien was.

§

De olympiwito spelen, dryjw 'Walome.

De olympische spelen werden door de Ouden tot den enythischen tijd terug gebragt en hunne stichting werd door de meesten aan Hercules toegeschreven. Echter

deo zij door Homerus niet vermeld en schijnen daarom toen ten minste niet zeer glansrijk te zijn geweest. Later zouden

zij vernieuwd en geregeld zijn, en wel SOU jaren na den val van Troje, door den vorst van Elis, lphitus, gezament-

lijk met den Lacedaemonischen wetgever Lycurgus, Sedert

(I) Echter zien wij Macedoniërs en Romeinen, de overheerichers van Griekenland, deel nemen aan de olympische wedstrijden.

9'

196

het jaar 776 (1) had men •eens voortgaande lijst der overwinnaars in de olympisChe spelen welke. later tot de tijdrekening der olympiaden aanleiding gaf. De spelen werden gedienden .Lee eert' van Zeus, elk vijfde jaar, 7,-érraE71p,,,-0;,

gedurende vijf dagen in de attische maand Dekatombaeon,

in liet boson All.is iii Elis .aan de rivier den Alphens. In

dit besch bevond zich de tempel van Zeus met het beroemde beeld • van goud en ivoor door ['lidlias gebeiteld; verder zag men .er eene menigte van standbeelden van over-

winnaars in die spelen en zuilen, waarop de verbonden door

Crichsche staten te zamen gesleten waren uitgehouwen, De Spartanen f.'Cbraik ten die bijeenkomsten om na liet feest met hunne bondgennoten te beraadslagen. De Eleas, die de regelaars dezer spelen waren, bepaalden den tijd en kon-

digden den gedurende dien tijd, kfie,reii.m'a, bij de wet be-

paalden wapenstilstand, èmexet[du. (ook ir.irc.i) in de geheele

PoIop.onnesus, en de onschendbaarheid van het feest en van

hen, welke er heen reisden, aan, en weerden de burgers van eenes staat, die zich tegel] de instelling vergrepen en nog geene voldoening gegeven had. (Tbucyd. V, 50). Ja zelfs waren de Eleërs oorspronkelijk ten allen tijde onschendbaar; de kampreglers,,?,Xcu.,0/.p.:ea, wier aantal verschillend wordt opgegeven, werden vooraf door de elische

KO: onderwezen. Van hunne uitspraak moet men zich op den olympischen raad hebben kunnen beroepen. Deze hellanodiken (2) maakten den tijd bekend, binnen welken do athieten zich te Elis moesten aanmelden; zij onderzochten, of zij Grieken en vrij geborenen waren, of zij ook girale ondergaan of aan zich schuldig gemaakt hadden, of zij zich wel tien maanden toegerust en geoefend hadden, dat zij met eersen eed moesten bevestigen, of zij volgens hunnen

T) Co roehne van Elia over cv inn sar ia het arliator).

(2) Met deze namen neemt inca eek eenige,Spartaansche militaire regters.

197

ouderdom en krachten als wri74(ie of als jeic konden beschouwd werden, nanien hun den eed al', dat alles in dun wedstrijd eerlijk zou toegaan, regelden den kampstrijd onderzochten de zaak, als iemand na de openlijke uproeping van de herauten als aanklager tegen de Wikten optrad, vereenigden hen hij paren door het lot en hadden toezigt over het nakomen van de wetten bij den wedstrijd. De opzieners, welke hij de spelen zelve. orde hielden, werden 0..›arag genoemd en stonden onder eenera nArir iparjc. — Eerst onder keizer Theoilosins hielden de olympische spelen op (594 na Ch.)

5.

De pffihisehe- spelen.

De overlevering noemt. Apollo zelf als hun' stichter; echter werden zij eerst sedert liet jaar 582 e-TE,95(0,71-m, Oorspronkelijk werden zij alle negen jaren, maar later, toen zij onder de bescherming der Anmiliktyonen gekomen waren (sedert 590, volgens anderen 58G), ieder vijfde jaar in het derde olympische jaar gehouden. Do plaats voor ClaCIVEI was de Crissaeisiihe vlakte bij Delphi.

4-

De nemeikche spelen.

De stichting van deze schrijft de overlevering aan de. 7 veldheren, welke tegen Thebe optrokken, of aan Hercules toe. Geschiedkundig begin Lusschen 57'2 en 568. Zij werden vier malen in twee olympiaden, in een dal bij leernes in Argolis titsschen Cleonae en Phlius gevierd bij afwisseling in zomer en •winter, des zomers in het Ade jaar van iedere olympiade, voor den winter denkelijk in de lente van ieder eerste jaar dier olympiaden, dos telkens een driejarig

$f,

198

5.

De isthmische spelen.

Deze waren volgens de overlevering gesticht door Sisyphus, ter herinnering aan den zeegod Molicortes en door

Thesen, ter eere van den istlimischen Poseidon, vernieuwd;

om welke reden ook de gezanten der Atheners steeds de

eereplaats, rpoapo'ci, bij deze spelen bekleedden. Het ge-

schiedkundig begin is omstreeks 594 voor Chr. Zij werden

elk derde jaar op den e,orinthischen lsthmus gehouden (1),

en wel op de grenzen van het tweede en derde, en van

het vierde en eerste jaar van iedere olympiade.

g 6.

Inrigting der wedstrijden.

De wedstrijden waren deels riiy(iiyEe qw.wocc,2 en ,

deels g01.1tICKO; (11011011C,:re). De gmnische en hippische ken-

nen wij het best uit de olympische spelen, waar zij echter

eerst allengs die uitgebreidheid verkregen, in welke zij hier

worden voorgesteld. De gymnische en hippisch e

waren deels wedstrijden der athleten, deels te paard en met

wagens. De wedstrijden der atHeten waren: a) de wedloop, apjgoc, óf eenmaal door het stadion (123 schreden, 600 g,rieksche voeten), óf been en weder, 2i'atiXoe (er bijgekomen in liet jaar 724), ör tweemaal heen en terug,

óf een verdere wedloop, welks maat verschillend wordt opgegeven, êuXLxof. De plaats, vanwaar men uitliep, heette 7piiup,ij. De wedloop geschiedde

door gewapende,;)7r x. -r 0 '0 dl o, tif door ongewapende en naakte loopers, xixo;, ryelitvol (2). Een trompet gaf hei,

(1) Ook in andere gricksche staten vinden wij kleinere feestelijke spelen, genaamd 'Oxii4cirtu en Ilu9ut. Insgelijks vinden wij op enkele plaatsen Nigiga en "Irrp.in.

(2) In de latere tijden waren de gymnische athleten bij de 199

bleken van aanvang, b) Het worstelen, aniX (er bij geko-

men 708), waarin men de tegenpartij op den grond trachtte te werpen en, vasthield, totdat hij zich overwonnen ver-

klaarde. De paren werden hij het lot bepaald. c) Het

vuistgevecht, irwykih, (er bij gekomen 688), waarbij men

de handen later met riemen, l.wiárer, in welke zich honden

knoppen bevonden, omwond (cestas). d) Het werpen van de

werpschijf, f3t.f7KOC eene zware steenen of ijzeren schijf, die

men om liet verste aan een' riem slingerde. e) Het sprin-

gen, 4")1/4./e,a, met zware klompen lood, in de han-

den. f) liet werpen van de lans, Eene vereeniging

Van het ~stel- en vuistgevecht werd rcrpeptiTrev genoemd

(er hij gekomen 648). Het vijfvoudig gevecht,-74-raohav (er bij gekomen 708), bevatte: g>tfica Powoigolja),

(1sceov (asec;!,7-cov), 'portos, arí vf. Bij de gymnische wedstrij-

den onderscheidde men in de oudere tijden twee leeftijden,

ira.i'3€1: (1) en,l"pepee, later zelfs drie.' De wedrán, welke

in den irgrapollac werd gehouden, was elf een wedstrijd te

paard op den 77r7rog KA , een rijpaard, (er bij gekomen in

648), óf op wagens met een twee- of vierspan, n-vveipie en

TgOprinrov. Deze wedstrijden waren van alle de glansrijkste.

De paarden waren öf,jong, 171721tot, óf volwassen, ?ACW..

Een elpitt.i, (2) Taetoe niet 4 paarden (er bij gekomen in 680), moest twaalf maal de baan alleggen. De eer der overwin-

ning viel niet aan de ruiters of voerlieden, maar aan de eigenaars' van het paard of den .wagen, welke somtijds afwezigen of zelfs vrouwen waren, te beurt. De in u z ij kale, itovmmoi, bestonden oorspronkelijk .alleen in muzijk, namelijk

spel op de KiVapa, of den ai',x4e en gezang bij de cither

olympische spelen naakt, hetgeen reeds sedert 720 bij den apópo, begonnen zou zijn.

(1) apópac en a.goke voor knapen zouden er bij gekomen zijn iu 632, irivra.nov in 628, evivj in 616.

(2) 'forínni wordt van eenen wagen met muilezels tot wedstrij den gebruikt.

200

ptrMt. en hij de fluit, aexe,./a. Later ontmoeten wij

nok het opvoeren van tooneelvertooningen Ate~e-

e,,;, als ook de vertooning of lezing van voortbrengselen van verschillende kunsten,,2'.7rieeic. Ook vinden wij dat schilderijen ten toon werden gesteld. De regters bij de muzijkale vvecktrijden werden irptrui, bij de gyinnitche en hippische I3papiaiiiii genoemd.

g7.

Vervolg Belooningen der overwinnaars.

De olympische (1) en nemeïsche spelen waren hoofdzakelijk gmnisehe en hippische, de pythische en isthmische tevens mizijkale. De pythische zouden uorepronkelijk eenvoudig citharoedische geweest zijn. Het onderwerp waseen hymnus op Apollo. Later kwam er een wedstrijd in gezang met de fluit, eeket'e., bij, waarin de strijd van Apollo met

den draak Pytho in 5 afdeelingen moest worden voorgesteld,

namelijk : een voorspel, bet begin des strijds, het einde,

het zegelied en liet sterven van de sissende slang. Weldra werd dit afgeschaft. Maar toen daarna de Arephiktynnen het ipzigt over dezelve bekwamen, werden er gymnische en hippische spelen bijgevoegd. De feestelijke plegtightden, die ziel( aan de spelen aansloten en welke wij alleen doe' de olympische spelen e,etligermate kennen, bestonden vooral

ontogten, 7ro)4;:ci, en meer dergelijke godsdienstige pl%^tigheden, aan welke de door de staten gezondene digettnten, Ocepoi, duel mimen. De overwinnaars, lepoP(- Keu jX,vicrtovIrzak 7h,Otoviete eet. werden openlijk bekend

(1) Eerst Nero hield oenen wedstrijd in de tragoedie en liet citherepel; echter worden reeds vroeger wedstiijden van R75 pvxec en crioirridrat vermeld. Het oplezen, hetwelk aldaar plaats had, behoorde niet tot de dysïvre; maar dichters, geschiedschrijvers en rhetore gebruikten deze gelegenheid om zich hij de groute, verzamelde menigte bekend te maken. 201

gemaakt. met kransen der overwinning versierd en met palmtakken in de hand aan het volk voorgesteld. De olympische krans der overwinning was van den wilden olijfboom,

ej-r‘eue, uit het bowl Allis, de pythische van eenen laurier, de net/leasde- van eppe, de istbmische van een' pijn-

boom. De overwinning vooral •in de olympische spelen

et,c57e) werd door groote eereblijken gevolgd. Aan

deze overwinnaars werden feesten gegeven, zoowel dadelijk

na de overwinning, Le Olympia, als later hij hun terugkeer

in hun vaderland, jjfie/eie. Men noemde liet jaar naar de overwinnaars, welke door lofgedichten en standbeelden ver-

eerd werden. Hot vaderland, voor hetwelk zulk een over

winnaar tot eer was, stond hun„ voor het geile& leven

groote onderscheidingen en voordeden toe, als: 1rpnE2pier

de eereplaats bij openlijke schouwspelen, heA,c,e, vrijdom

van openbare kosten. Te Athone ontvingen zij spijziging in

het prytanctim en 500 drachmen voor Gene olympische, WO

voor eene isthmische overwinning; te Sparta stonden zij in den slag bij den koning. Als nationale vereeniging hadden de spelen weinis; beteekenis en de afgunst over de behaalde overwinningen verwijderde zelfs de staten van elkaar; maar zij, werkten gunstig op den handel en door mededeeling van denkbeelden op de ontwikkeling van geest en goeden smaak.

AANHASIGSEL.

g8.

De olympiaden en de daarop gegronde tijdrekening.

leder grieksche staat had in het algemeen zijne eigene tijdrekening, als ook een eigen stelsel van gewigten, maten en muntspeciën. Over het algemeen teekende men in openlijke oorkonden liet jaar op naar een' der eerste ambtenaars

van den staat, b. v. te Athene naar den eersten der negen.

jaarlijksche- arehonten (den bepaaldelijk zoo genoemden c'iextel'),

0

202

te Sparta naar den eersten der jaarlijksehe tiphoren, en op dergelijke wijze in de overige staten. Daar nu het begin des,}aars in de onderscheidene staten verschillend was en daar de maanden, .hoewel het alle maan-maanden waren, niet alleen verschillend genoemd werden, maar ook overigens ring wegens de verschillende wijzen van inschuiven Van elkander afweken, zee vonden de geschiedschrijvers een middel voor neme- algerneene en voor alle Grieken gemeenschappelijke bestemming van het jaar en van den tijd in de lijst der overwinnaars in de olympische spelen, wier namen naauwketirig en onder het opzigt der hellanediken op kolommen gegraveerd en later in wè.1 geordende verzamelingen werden opgenomen. Reeds Tkicydides (geb. 471) bepaalt somtijds gebeurtenissen door gelijktijdige overwinnaars (in het Pancratitun, niet, zooals de latere schrijvers, volgens de 070.- .L714épOgD1); Timaeus• (geh. ongeveer 556), wiens werken verloren zijn, zonde liet eerst een bestendig gebruik van die lijsten der olympische overwinnaars hij de tijdrekening gemaakt hebben; maar de oudste der voor rins bewaarde geschiedschrijvers, welke de gebeurtenissen volgens de berekening der Olympiaden schikt, is Polyhins (geb. 2051: In het dagelijksche leven bediende men zich van deze berekening niet.

g.

I'Vijze om de opgave van een jaar volgens cie Olympiaden

tot de christelijke tijdrekening terug te brengen.

De olympische spelen werden ieder vijfde jaar bij de voile maan omstreeks den zonnestilstand van den zomer gehouden; men kan het begin van ieder olympisch jaar door. elkander ongeveer op den eersten Julij stellen. Wil men derhalve het jaar der e.bristelijke tijdrekening vinden. hetwelk met de eerste hen van een olympisch jaar (tusselien 1 Julij en 51 Dee.) overeenkomt, b, v. de slag hij Plataeae 01. 75, 2, 203

In de maand Bogdrornion, • dan trekt men het getal 4 van de olympiade af (74), vermenigvuldigt de rest met 4 (2061, telt daarbij de jaren der loopende olympiade tbier 2, dus 298), .en trekt de som, als zij kleiner is dan 776, van 777 af, waardoor men dan het jaar veór de geboorte • van Christus. (479) bekomt; maar is de som gordel. dan 776, zoo trekt men 776 van deze som af en bekomt dan het jaar na de geboorte van Christus, Doch heeft de gebeurtenis in het tweede deel van bet olympische jaar (tusseben 1 Jan. en 4 Julij) plaats gehad, h. v. de stichting van Rome 01, 6, 5, volgens de aera Varroniana op de Parilia in de lente, dan moei, enen in het eerste geval de rest met 1 verminderen, in liet tweede met 1 verineevderen, aldus in liet aangevoerde vota beeld 5 x 4 20 + 5 = 23 hetwelk van 777 afgetrokken wordt. Van de rest 154 wordt 1 afgetrokken, dus '755.

B.

()RAKELS vooRAL EM. OELPRISCHE.

g 40.

Orakels in het algemeen. Het orakel te De do ce.

Het was een .zeer oud geloof in Griekenland, dat de goden, zelfs nadat zij opgehouden hadden voor de menseberi zigthaar te verschijnen, zich echter op velerlei wijzen openbaarden.. De. geschiktheid om zulk eene openbaring te verstaan werd gewoonlijk aan enkele personen (Calchas in de Ilias) of geslachten (remuien, Clytiaden, Telliaden), of aan zekere plaatsen toegeschreven., welke men geloofde dat reet de onmiddellijke tegenwoordigheid der goden begunstigd waren. Zoo wendt zeer vroeg een orakel te Dodone, ^waci.'eeq, in Thesprotia genoemd,. waar een pelasgische stam, :5•EXXn; of misschien *EXIai zijne woonplaats had. De pe-

204

lasgische Zeus (11, van wien deze Selli door Homerus XVI, 233) dienaars.,;.dwooirno, genoemd worden, openbaarde zich hier, zotuds men meende, in het ruischen van eenen heiligen eik, ir*I.K"ClitOr (01 328; (//inuk

Soph. TraCh. 169) en in het klinken van een metalen hekken,, xaXialoe. De uitspraak Van -het orakel werd verklaard door oude vrouwen,

of door priesters, ropoi;pot. Hel aanzien van dit orakel nam vroegtijdig ar, vooral toen het delphisehe in aanzien toenam.; echter worden nog lang daarna priesteressen te Dodone vermeld.

11.

Hel orakel von Apollo te Delphi.

Het beroemdste orakel in Griekenland!, hetwelk niet alleen door de grieksehe staten, maar ook door vreemdelingen in gewigtige aangelegenheden werd geraadpleegd, was het delphisehe, hetwelk genoemd is naar de stad ácxx/16/, welker ouiféro naam 1100d1., (II. B, 19) was, in het landschap Plo- eis aan den Parnassus. Deszelfs oorsprong is zeer oud en

met fabelen omhuld. Het- had zijn groot aanzien vooral aan

de omstandigheid te danken, dat de Grieken, en bepaaldelijk de Doriërs, welke vroeger irr deszelfs nabijheid woonden en Wier stamgod Apollo was, zich later over alle deden van Griekenland verspreidden en overal hunnen' eerbied voor de heiligheid van den god en het orakel medebragtden. Het werd nu weldra een algemeen orakel voor geheel Griekenland, verkreeg gom rijkdommen (reeds 11 IX, 404), deels deur geschenken der raadplegenden (Croesus, Hergil. I, 501, deels uit tienden van den veroverden buit, na behaalde

(I) Zeus wordt reeds bij Homerus (Il. VIII, 250) iravotriparot; genoemd, of de godheid, van welke alle voorspelling en alle orakels hunnen waren oorsprong hebben. 205

overwinningen, en het kwam onder de bescherming der' Amphiktyonen (1). Volgens Gene voorstelling der Grieken, welke het eerst bij Pindatus gevonden wordt, was het orakel in Delphi hei, middelpunt Id. de navel der aarde, (i4aVo: 77/,;, hetwelk ook op de delphisehe munten wordt aangeduid. Vooral betoonden de Doriërs en bepaaldelijk de Spartanen groeten .eerbied voor het orakel, en gelijk de belangrijkste oudere staatsintigtingen te Sparto, de verdeelde koninklijke logt der Herakliden en de wetgeving van Le' rups, aan het beleid van Apollo werden toegeschreven,. zoo ook ondernamen de Lacedaemonias later geene zaak van belang, zonder het orakel te raadplegen, tot welk einde zij cene eigene, door de koningen verkozene overheid, de Pythitirs, hadden. Maar ook in Athene en in andere staten had dit orakel groeten invloed op de wetgeving, op de zeden, op menselielijkheid en wering van wreedheid (Hemt 1, 161), en op liet in stand houden der burgerlijke orde; want het oorspronkelijke doel was niet. om nieuwsgierigheid naar de toekomst te bevredigen, maar om godsdienstige begrippen te verkondigen en aan die, welke eenig plan hadden, raad te geven, 0(el4ure.1/0te. Niet zeer veel ijver betoonde liet om de onderlinge oorlogen der Grieken tegen te gaan, het raadde zelfs den peloponnesischen oorlog aan de Lacetlacomniërs aan, en de godheid beloofde hun alle hulp Thucyd. l, 118. Daarentegen droeg het in de perzische oorlogen hij om den moed des volks staande te houden en bij Herodotus heerselit nog het volle geloof aan deszelfs goddelijke kracht.

12.

Vervolg. De:elf8 verval.

-Sedert den tijd van den pelopinnesischen 0,,rlog laadde

(1) De vrije staat van Delphi had den tempel zelven in bezit.

206

het de beschuldiging op zich, dat bet de Spartanen begunstigde, en dewijl de oude vroomheid en het geloof aan de waarheid der overgeleverde leer der goden allengs verloren ging, zoo begon ook het orakel steeds meer van zijn aanzien

te verliezen, vooral toen het zelf in verval geraakte en ein-

delijk een loondienaar van den rnacedonischen koning Philippus werd, it vOia rbtXtirmitoteva. Het 'verloor nu allengs zoowel zijn aanzien als Zijne schatten. Echter werd het nog in de vierde eeuw na Christus deer den keizer Julianus geraadpleegd.

g 13.

Vervolg. Deszelfs

Reeds vroegtijdig was er te Delphi een tempel, al bij Homerus, ll. IX, 404, als rijk vermeld, maar toen deze

afbrandde (548), werd er een grootere en prachtigere gebouwd. In het heiligdom van den tempel bevond zich een hol, waarop een drievoet, 7-pi7rove xpletrOtee, stond; hierin was eene holte of opening,;Ix„uoe, gemaakt, waarop de priesteres, ttvola, na laurierbladeren in den mond genomen en uit de heilige bron gedronken te hebben, zich nederzette om den goddelijken invloed te ontvangen, bestaande uit bedwelmende dampen uit de holte opstijgende, waardoor de vrouw eenige onverstaanbare woorden uitte. Bij den hoogsten bloei waren er twee priesteressen en eene plaatsvervangster. De uitspraak van het orakel werd door eenen orakelpriester, 7rpa0/79/c, gewoonlijk door daartoe bestemde dichters in versmaat gebragt zijnde, later meer in proza als

antwoord aan de raadvragenden, 0.1epoi, oeut-e‹;70,, mede-

gedeeld, hetwelk echter dikwijls zeer duister en dubbelzinnig was •Arox.Xtev X.ot'al:). In het begin werden er maar op édn' bepaalden dag in het jaar orakels gegeven; later werd, hij toenemende menigte der raadplegers, voor ieder naar rang. en lot een zekere tijd in iedere maand daartoe

207

bepaald. De raadplegenden, na met. wijwater gezuiverd te

zijn, offerden een stier en eene geit aan Apollo. D•pries-

ters trokken groote voordoelen van die vele belangstellende

raadvragers. De dienaars van het orakel waren : jenot, de

offerpriesters uit de 5 delphisehe priestergeslachten, 0-1,03;/- 7,r:, de orakelpriester, en van geringeren stand de reptlieri-

Ta; welke de vreemdelingen rondleidden, en de irp,iffirekoz

;ievdieee, vrouwelijke bedienden.

§ 14.

Andere omhels.

Er waren nog meerdere orakels, zooals dat van Apollo op

Delos, te Patara in Lyciti, te Claros hij Coloption, te Di

dyme bij 141iletus (waarover de Branchiden gesteld waren),

te- Abae in %leis, het hol van Trophonius bij Lehadaea in

Rneotië, het orakel van Leus te Olympia, de tempel van

Amphiarans te Oropus in Boeotië en andere. De uitspraak

van een orakel ontving men na verschillende voorbereidende

plegtigheden en op,verschillende wijzen, op vele plaatsen

door ter neder ligging om te slapen op de huiden der ge-

slachte offerdieren, l;,-yeafpalefte, b. v. in den tempel van

Amphiaraus. In verscheidene tempels, zooals in die van

Aesculapius, had dit tevens een geneeskundig doel, overeen-

komstig met liet somnambulisme. Gelijk overigens somtijds

vreemdelingen de grieksche orakels raadpleegden, zoo zien

wij ook, dat Grieken zich tot buitenlandsche orakels wend-

den, h. v. tot. dat van Jupiter Ammon (1). Er worden ook

reizende orakelgevers vermeld. Ilerod. 1, 62.

(1) Andere middelen, waardoor men geloofde raad en verklaring

over de toekomst, te kunnen bekomen, waren : de schriftelijk bewaarde uitspraken der orakelgangera xpn«poXelynt, ypier (on-

derscheiden van de priesters der orakels, wpooircy, eerminor), zoo als Bakla en MItsaeus; verder de beaebouwing van het offer, itpomcniria, namelijk van de wijze van verbranden en de aseb, na

208

Eindelijk riep men de schimmen der doden met offers en plengingen op om vragen te: beantwoorden, pek,,,Qp.avTe74 (Odyss. Lib. XI), vooraf aan den Acheron te Heraclea.

PUNTEN VAN VEREENIG1NG VOOR ENKELE DEELEN

VAN GRIEKENLAND.

A

HET VERBOND nEn AlIl'HniTTONEN.

1.

Amphiktyoniffit in hel alyemeen:

Gemeenschappelijke godsdienst en tempel en deelneming aan godsdienstige feesten bi•agten vroegtijdig naburige volken, zelfs zonder dat stamverwantschap daarbij in aanmerking. kwam, in vriendschappelijke betrekking, en daarop steunden

de verbindtenissen, genaamd dm.poen;aviiri. [eigenlijk

roodio), vere.enigingen aangegaan tusschen naburige staten,

welke zich om eelt• grineensoliappelijk heiligdom vereenigden. Dergelijke verhindterlissen waren alzoo noch, gelijk de symmachitin, tegen buitenlandselie vijanden gerigt, noch be-

handelden zij, gelijk de verbonden van naburige landstreken,

de algemeene aangelegenheden 'der volken in gemeenschappelijke raadsvergaderingen; daarentegen drongen zij somtijds aan op liet nakomen van enkele voorschriften van mensche-

Homerus van do ingewanden der (herrn vooral van dm lever, van de vlugt en geluiden der vogels; -van verschijningen aan den bemat leas-rwein, eoo ala het onweder, zons• of maansverduiste. ring. Die aan de regterhand waren van •goede beteekenis, de link- sela hot tegendeel, Eindelijk van teekenen door bet ligeliaarn, ida

&domen, niesen en ontmoetingen in huis en daarbuiten, &am,, frimPe.koi, er menachelijke stemmen, Ogen., of vermeende goddelijke, g...‘n3i-vt.a.

209

lijkhoicl en volkenreg,t. Meer dergelijke amphitayonién werden vermeld, zoo als op het eibord Gablitria hij den tempel van Poseidon, van de K:wodka bij don tempel van Neptunus te Onchostas enz., maar van de intigtim; en geschiedenis der meesten weten wij slechts weinig-

§ 2.

De anphi.loon•e bij Thermoirilde en .Delphi. Derzelver

omvang, doel en. geschiedenis.

De beroemdste dezer verbindtenissen is die hij Themepylae en bij don tempel van den pythischen Apollo. Deze verkreeg, door de latere verbreiding van hare oorspronkelijke medeleden over een groot deel van Griekenland eersen aan-

zienlijken naam, hoewel over het algemeen niet het karakter

van eereen algemeenen griekschen raad Zij verkreeg voor

eenigen .tijd een zeker staatkundig gewigt en bleef lang in stand. De oorsprong van dit veebond, dat bij uitnemendheid het ainpliiktyonisébe genoemd wordt, verliest zich in den mythischen tijd. De Ouden. leidden den naam af van Am-

phiktyon, zoon van Dencálion, broeder van Hellen, die bui-

ten twijfel slechts als een mythische vertegenwoordiger van het verbond te beschouwen is. De leden van het verbond waren 12 volksstainmen (IJ, welke Vroeger alle in of' nabij Thessalitt woonden en tot in den macedonischen tijd

evenveel •egt behielden, hoewel enkele der Medeleden, zoo

als de Dori'rs,- lonillrs en Thessalilirs, hunne naburen geheel in schaduw stelden of onderdrukten. Het doel des verborids was ho!. vaststellen van P111010 voorsch•inen van mensche-

rijkheid en zachtheid onder de volken, - die leden des ve•-

bowls waren en de bescherming en het onderhouden van dén

(1) Thessaliërs, Bgeotiérs, Doriëit Perrhaebera, Mag-

neters, LoerWre, Oetaefts of Aenioners, Phtiotische Achaeérs

Malirm of Meliëts, rhoéenetts en Dolopitils,

210

delphischen tempel, waarbij later (sedert 586) de leiding der pythische spelen kwam. Het was een heilig ver-

bond met eeden bekrachtigd en de stad, welke deze schond,

werd verdelgd. (Aesehin. de falsa leg, p. 126 sr;.), geenszins

om vreemde vijanden af te weren, noch om zich in de. in-

wendige aangelegenheden der daaraan deel hebbende staten

te mengen; waarom wij ook zien, dat de raad der Amphik-

tyonen in den peloponnesischen oorlog en bij de overige

onderlinge twisten der Grieken werkeloos bleef. liet was

echter op den duur niet bij magie om iets goeds uit te

rigten en meest bezig met onverschillige zaken of schadelijk

van invloed.

3.

Vervolg,

Zoo betoont het zich werkzaam in de zoogenoemde heilige

oorlogen (tegen Cirrha, tusschen 600 en 590, tegen Phoeis

355-546, tegen Amphissa 340-339, tegen de Aetoliërs 280), welke tegen tempelschenders gevoerd werden. Als

een staat zich vergrepen. had, dan werd de zaak voor de

vergadering der ambtenaars, pylagoren, door de afgevaardigden der partijen behandeld. De schuldige staat werd tot

boete verwezen, hij verzuim des terrnijns tot het dubbel;

bij verder verzet zond men een leger en vernietigde soms

zulk eenen staat. Magtige staten, zooals Sparta, stoorden

zich aan zulk eene veroordeelh niet. Maar magtige leden

misbruikten het verbond somtijds tot baatzuchtige en staat-

kundige bedoelingen, zooals b. v. Philippus van Macedonië,

welke voor de Doriërs en Phocensers, die echter later hunne

plaats weder innamen, in het verbond kwam. De amphik-

tyonie duurde voort, toen de Grieken onder de heerschappij

der Romeinen waren gekomen, en werd onder eene door

Augustus veranderde inrigting ten tijde der keizers voortgezet.211

§

Inwendige inrigting van hei Amphiktyonen-verbond.

Heiligdommen der Amphiktyonen waren . de tempel van

den pythisehon Apollo te Delphi en de tempel van Demeter

Amptlikiyonis te Anthela, nabij Thermopylae. Ieder jaar werden er twee vergaderingen van de Amphiktyonen, Hbs

in de lente, japtin) 7nAnt4 en eens in den herfst, de eene

te Delphi, de andere. hij Thermopylae gehouden. Het getal

stemmen was 24, twee voor iederen der 12 verbondene

stammen; hoe deze echter onder die staten verdeeld waren,

welke tot de groote stammen behoorden, zoo als b. v. onder

de Ioniërs of Doriërs, is niet geheel en al duidelijk. De

gezanten van liet verbond werden ieeopAtipttottee en 7rvXttrigpat en et (waarschijnlijk één hieromnemon en meerdere pylagorae voor eiken staat) genoemd, wier werkkring en onderlinge betrekking niet genoegzaam is opgehelderd (1). Ook wordt behalve van de vergadering nog van eene jKx)i.1

melding gemaakt, aan welke alle op de plaats tegenwoor-

dige burgers uit de bondgenootschappelijke staten deel namen.

13.

vERBONDEN ONDER DE INWONERS VAN DEZELFDE LANDSTREEK.

5-

Dergelijke verbonden in het algemeen.

Onder do onderscheidene onafhankelijke, kleinere staten,

welke tot eene en dezelfde landstreek behoorden, ontmoeten

wij dikwijls eene soort van vereeniging, welke, somtijds

(1) De hieromnemones vormden eene afzonderlijke vergadering,

(revapiev,, en stelden de besluiten voor eene volgende vergadering

up. Aeschin. in etesipb, 200.

212

bevestigd door de veroering van eenen gemeenschappelijken stamgod, ton doel had om over algemeene aangelegenheden Le beraadslagen, onderlinge twisten Le beslechten en Lot oorlogen tegen vreemde staten te besluiten. Maar de neiging' der Grieken naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid hunner afzonderlijke steden openhaalt zich ook bier, de.Iviji oneenigheid onder elkander of het streven van enkele staten naar de opperheerschappij gewoonlijk het gevolg van zulke verbonden was. Wij vinden dergelijke verbindtenissen b, v. hij de Phoeensers en Thessaliërs, welke, hoewel zij overigens in onafhankelijke staten verdeeld en niet eenen aristocratischen regeringsvorm voorzien waren, bij bijzondere gelegenheden eenen oppersten aanvoerder of dictator, ra,,,re verkozen (1). Ook onder de Arcadiërs vinden wij eerre tegen Sparta gerigte verhindtenis (396)., welker leden later in een verbond met de Achaetirs, Aetoars of Spartanen vereenigd werden. Onder de ionische en dorische staten op de kust van Klein-Azië bestond enne soort van verbond, hetwelk

van zeer gebrekkigen aard en van korten duur was. — Over

het algemeen kenden alle dergelijke vereenigingen in Grie-

kenland, zon lang Athene en Laceditemon zon zeer de meer-

derheid boven de andere staten hadden, van geen staatkundig belang worden. Maar toen deze staten door hun inwendig verval en hunne onderlinge twisten allengs verzwakten, kregen enkele van die vereenighis_zen meer heteekenis,

6,

verikmi der ribeodërA.

In iinentië, hetwelk in verscheidene onafhankelijke staten verdeeld was, vormde zich een verbond oorspronkelijk van-

(1) Na den peloponnosisclion oorlog vinden wij er lytannen on in 376 zien wij Thessallë onder den tyran Jason van 1'herae vereenigd, Later kwam het land onder de Mai,•eduriiiirs. 514

.1.4, in den peloponnesischen oorlog van 40 staten (i),

.",,,??P ier Bel I Wr679', niet eerre gemeenschappelijke eeredienst;

7ra Oor et, hij Coronea. De hoofden van het verbond

werden PeLL07,ipxul. genoemd, eo dit ambt duurde een jaar,

onder bedreiging van doodslrar, indien men het op eigen

gezag langer behield. Echter kon die Lijd verlengd worden,

en mik konden dezelfde personen er meermalen toe gekozen

werden. 'Deze voerden het leger aan en deden verslag van

zaken aan de vier raadsvergaderingen. De Thebanen stonden

aan het hoofd des verbonds, welks staten oorspronkelijk

nligarchisch waren en later door twisten Lusschen democra-

tische en oligarchische partijen en gedeeltelijk ook deur

toedoen van Athene en Sparta veel moesten lijden. De

Thebanen gedroegen zich, vooraf na de perzische oorlogen.

zeer eigendunkelijk tegen de overige staten (2) en speelden

bij de magtefoosheid van Athene en Sparta, gedurende kor-

ten tijd, toen de democratie (379) zegevierde en men die

met zijn leven wilde verdedigen, zelfs eens gewigtige rol onder Pelopidas en onder Epaminondas. Opmerkelijk en VB11 .grooten invloed was daarbij in hunne legers het heilige cohort van 300 jongelingen die, paar aan paar, door vriendschap verbonden, zich voor het minste teelsen van lafheid voor hunnen vriend schaamden, daardoor onverwinnelijk, dikwijls de legers de overwinning deden behalen. Philippus zelfs kon hou hij de algemeene nederlaag niet aan liet wijken brengen, zij allen 'sneuvelden daar. Maar de Tliebanen misbruikten hunne magt door de vernieling van Thes-

(I) Reeds -srbtir den perzisehen oorlog sloten zich de Platikeërs aan Athene aan, en deze verbindtonis duurde tot het begin ven den peloponnesischen oorlog, waarin Plataeae door de Thehaneu verstoord., maar later na den vrede van Antaleides weder opgabonlivd werd (386).

(2) Bij den vrede van Antaleidas (387) moest 'Choke hare magt over de andere hondgennotschappelijke staten laten voren. Die vernedering duurde echter niet laag, en sedert 579 verhief zich Thebe weder.

214

piae, Orchomenus en Plataeae, en maakten zich gehaat door aanmatiging der hegemonie. Na den dood dezer beide mannen (Pelopidas 364, Epaminondas 362), zonk dan de Thebaansche grootheid weder, en bij Philippus van Macedonië moesten zij hulp tegen de Phocensers zoeken. Deze koning werd echter ras hun vijand en ontnam hun na den slag bij Chaeronea (338) voor altijd hunne raagt. Het verbond bleef echtei' nog lang bestaan en werd eerst opgelost, toen Thebe in den oorlog der Romeinen met Perseus alleen

Rome's zijde, en do overige steden de partij van Rome's

vijanden kozen.

g 7.

Het achneikke verband.

De twaalf steden der Achaeërs, welke door hare

bij de staatkundige bewegingen in Griekenland lang ongeschokt bleven, vormden sedert de oudste tijden een verbond,

dat rustig bleef en dezelfde vormen behield, totdat het in

het maeedonische tijdvak opgelost werd. Maar gedurende

de onderlinge twisten der Macedoniërs werd het door eenige

steden vernieuwd (ongeveer 280); vele andere traden tot

hetzelve toe om elkaar gemeenschappelijk te verdedigen en

de tyrannen te bestrijden, alsook voornamelijk om de heer-

schappij der Macedoniërs tegen te gaan. Het verbond kwam

gedurende korten tijd onder Argus (251, gest. 213) en vooral

onder Philopoemen (gest. 183) door het toetreden van vele

staten, Sicyon, Corinthus, Megara en andere, tut groot

aanzien. Maar ook deze vereeniging leed duur onderlinge twisten en verzwakte door oorlogen tegen de Aetoliërs en Spartanen, en zoo werd eerst voor de Macedoniërs, later voor de Romeinen de weg gebaand tot de overheersehing. De laatste waren wel eenigen tijd de vrienden der Achaeërs, maar behandelden hen later met overmoed, en voerden na de overwinning op Perseus meer dan 1000 der aanzienlijkste

215

leden van het verbond naar Rome, waar zij van 467 Lot 150 leefden. Een nieuwe oorlog met de Romeinen deed na de verovering van Corinthe (146) de vrijheid te gronde gaan en Aehaia werd een romeinsch wingewest.

8.

Intigting van het verbond.

Twee malen 's jaars hielden de burgers uit de bondgenootschappelijke staten gewoonlijk in het hout) van Zeus Hom4E,ryrius, Arnarion genaamd, bij Aegium de gewone vergaderingen, elke gedurende niet meer dan drie dagen, waarin de belatig,rijkste aangelegenheden van liet verbond,

zooals bepaling van oorlog, vrede of verbonden, het aannemen van nieuwe leden, de beslis:Sing van onderlinge twisten

en hel aannemen van nieuwe wetten van liet verbond behandeld werden. De steden, niet de aanwezigen voor zich, vormden de stemmen. Aan die vergadering konden alle

burgers der steden, minstens van 30 jaren, deel nemen.

Voor eene dadelijke beschikking der loopende zaken kwamen 10 uitgekozenen, ki.uouriut, tot eene /lor a?) te zamen, met de twee hoogste anibtenaarS, vertegenwoordigende aldus de twaalf vrije steden van Aeliaie. Een 07 pumbe (1) een 2.*"Pxoe en een "rettp-kia-Te-4c, waren de voornaamste ambtenaars, welker ambt een jaar duurde. De 10 koiooplo; zaten in de vergaderingen gewoonlijk voor. De steden waren onafhankelijk en hadden alle onderling gelijke regten.

tot oorlog en vrede werd alleen met gemeen overleg besloten, terwijl ieder staat soldaten en geld voor zijn aandeel leverde. Alleen trachtte in.en 'overal den democratischen regeringsvorm in stand te houden, terwijl de Macedoniërs de tyrannie begunstigden.

(1) In vroeger tijd 2 strategen. Deze a 9-pLo-ny4c was voorzitter, Ede wen in de warmen wee opgeroepen.

216

g 9'

Het aetolische verbond.

in Aetnlië, dat door hare ligging volstrekt onafhankelijk was gebleven, bestond een afgesloten verbond van landstreken, hetwelk eerst in de oorlogen van (ziekenland onder de opvolgers van Alexander uitdrukkelijk genoemd wordt, toen namelijk de ruwe en krijgszuchtige Aetoliërs als de gevaarlijkste vijanden der .Macedoniërs.optraden en vele griek-

sehe staten, Loeris, Phoeis, een deel van Thessalië, Aear-

nanië, Areadië en vele. eilanden met zich verbonden. Later

gingen zij een verbond aan met de .Ftomeinen Legen

Philip-

pus van Macedonië, den zoon van Demetrius. blaar de Aeteliërs werden verbitterd, omdat Rome de Achaeërs begunstigde; zij riepen Antiochus van Syrië te hulp, door wiens nederlaag (1.89), als ook door hunne onderlinge twee-

drágt, zij onder de romeinsehe heerschappij kwamen, zie 7.

Augustus gebruikte het overblijfsel des Aetolischee volks, om de door hem op .Aetium aangelegde stad -Nieopolis te bevolken. Lang echter bleef er nog een aetolisch verbond bes taan.

4o.

Inrigting van dit verbond.

Alle de bondgenootschappelijke staten waren onafhankelijk en onderling gelijk, maar over oorlog, vrede en over aangelegenheden van het verbond moest volgens gemeenschappelijk overleg besloten worden. De vergaderingen waren eensdeels de groote, welke ieder jaar bij den tempel van

Apollo in Thermus gehouden werd, anderdeels eene kleine

voortdurende van bijzondere afgezanten van het verbond, erestapel. De buitengewone vergaderingen, panaetolia,

217

hadden te Naupantus, Lamia en Ilypata, later meest te

Therniopylne plaats. De hoogste ambtenaar van hetzelve

was een strategus, bevelhebber des legers en voorzitter der vergaderingen; daarenboven wordt van een' hipparchus, be-

velhebber der ruiterij, en eenen graintnateus melding gemaakt. De, staatsinrigting was in haar wezen democratisch. Over iedere stad stond een polemarebus als burgerlijk bestuurder.

C.

SYMMACHIE EN HEGEMONIE.

4.

(-;,'$eh i edenis der' hegemonie. $ pari a.

Behalve de vermelde verbonden tussohen landstreken, ontmoeten wij ook grootere verbindtenissen van verscheidene landstreken en staten tot gemeenschappelijke verdediging, e-ee,,eext.'e, in welke een enkele voornaamste staat eene bij de wet toegekende opperheersehappij, impoeie, had. Zoo vormden de meeste peluponnesische staten (met uitzondering .van Argos en eenige kleinere.) reeds lang vi5er de perzische oorlogen een verbond om over gemeenschappelijke aangelegenheden te beraadslagen en tot oorlog of vrede te besluiten. Aan het hoofd daarvan stond Spaan, welke. bet bestuur

had over de oorlogen, aanvoerders, teemye;, gaf en vast-

stelde, hoe vele .troepen en geld ieder staat moest leveren. In den oorlog tegen Xerxes ontstond onder de meeste grieksehe staten een verbond tot gemeenschappelijke verdediging, over hetwelk Sparta volgens den wil der Peloponnesiërs het

opperbestuur verkreeg: De verzamelplaats voor de gezanten,

welke bijeen kwamen om te beraadslagen was in het begin der perzische oorlogen de Isthmus. Dit verbond omvatte na den slag bij Mycale ook de volkplantingen in Klein-Azië.

10

218 219

2.

Vervolg Spavlo en Athene.

Ter zee moest Sparta echter weldra de hegemonie aan Athene afslaan (-177),' welker zeereagt veel belangrijker was, en die aan hare aziatische volkplantIngen een' sterken stemt had verkregen Ook .te land vormde Athene later neem hegemoilie tegenover de spart aatische, zuurfat Spant] aan het hoofd van bet peleponnesisch verheeld bleef, en Athene daarentegen allengs de lortiërs up de eilanden en in de volkplanting-en op de kusten van Klein-Azië, Thracië en Macedonië., en eenego staten van Griekenland zelf in haar verbond vereenigde. Het was een ontzag,Wekkend staten-verbond, aangegaan uit gemeenschappelijke vrees voer de Perzen en uit zucht om de vaart op de Aegeïsehe zee tegen vreemde zeemogendheden en rooverij te vrijwaren. werd vrijwillig aangegaan, want Athene zen toen tot dwang nog geene magt gehad hebben; het algemeen belang zegepraalde hier over eigenbaat, die de staten later versnipperde en allen eens onder vreemde overheerselling hrag,t. Athene oefende ier verloop van tijd hare hegemonie zeer willekeurig uit en ging eindelijk zon ver, dal. zij de andere staten niet als vrije en zelfstandige.,!H'M-401101 bondgenooten, maar als onderworpene, (er;pceet, behantlehle. lu het begin hadden zij alleen schepen en matige 'geldelijke bijdragen geleverd, Opot., (door Aristides ' oorspronkelijk op 460 talenten bepaald), welke op Delos, onder opzigt van anisette;natenaals .;x-xeteeree;.e, bewaard werden. Maar toen zij zelve, onvoorzigtelijk, iu plaats van krijgsdienst te drien, geld wilden geven, steeg daalde« de magt van Athene, en zij werden toen greotendeels schatpligtig volgens Athene's goeddunken, eiy;ree De Schatkist werd van Delos Daar Al bene in bewaring overgebragt, (461). De opbrengst steeg onder Pericles en Aleibialles; en Athene mengde'. zich op velerlei wijzen in derzeiver regeringszaken, bevorderde de democratische inrigtingen, matigde zich zelfs de regtspleging in belangrijke zaken aan en zond opzieners en berigtgevers uit om over hen het oog te houden.

g 3.

Vervoie. Spe vla. Athene. Thebe. ilocedonie.

De ontevredenheid hierover en de bezorgdheid van andere.

staten bragt het zon ver, dat deze zich met Sparta \murw-

nigden, en daaruit ontstond de peloponnesische oorlog (451-404) Daar echter Sparta, na hare zegepraal, haren invloed deer middel der' hegemonie evenzeer misbruikte en overal den geheten elieerchischen regeringsvorm zocht in Le yeeren, zoo verhief zich Athene allengs weder tot de ringt der hegemonie, vooral ua de overwinning van Conon hij, Chidus (394). En zelfs de vrede van Antalcidas (5871, waarin de perzische koning -als sebeidsregter optrad en alle staten van Griekenland en op de eilanden voor onafhankelijk verklaarde, liragt goeie wezenlijke verandering in de mag!, van Athene te weeg. Vooral steeg die magt sedert het jaar 571. Maar de billijkheid en zachtheid, door welke Athene in het begin hare vernieuwde magt zocht te verheffen, duurden niet lang, en de hegemonie ging grootendeels verleren door de weder indringende misbruiken (de oorlog der bondgenoliten (3:i7-555). Bij de magteleosheid van Athene en;paria dacht zelfs Thebe gedurende een' beten tijd (571 Leuctra— 5(i-2 Mantinea) aan liet voeren der hegemonie. — Van deze twisten en van het verval der staten maakte Philippes van Macedonië gebruik en nam na de overwineing bij Chaeronea (558) de hegemonie op zich Weldra werd dit.eenernacedunisehe opperheerschappij, waartegen de Grieken zich slechts met moeite konden verdedigen, totdat eindelijk de magt der Romeinen beide aan ziet onderwierp.

10'

220 224

OVER DE vou(ri A NTINGEN. door grieksehe (achaeTsehe en dorische) volkplantingen in

Geschiedenis van het stichten der nalkplantitigen. bezit genomen. Uit Euboea, vooral uit ChaIcis, werden

De stichting van volkplantingen, árror'rerat, Staat in verband met +len tolti, der lIeraklidee en,,vat daartoe betrekking heeft. Men verhaalt, dat Penthilus, de zoon van Orestes, uit Boonhl op ne kust van, en wel naar Lesbes, Tenedos en• cenige kleinere eilanden (aenlische en achaesclie) volkplantingen gek•ill heeft. Ten zuiden van deze, aan de kitsten van 1yni;, iu liet noorden van Carië, en op oenige eilanden der aegeische zee zettenen zich luniërs neder, welke door de Aeliaei,;cs van de noordelijke kust der Pelopennesus verdreven zijnde, naar Atlica gevlugt waren en vandaar later onder de zonen van Codrus andere woonplaatsen zochten. Zij bezetteden 1111, in vereenigieg met verstolen uit vele ionische volkplantingen naar de kusten van Italië (Cu-

vele .andere stammen, een groet deel der Cyclonen, en mae, IIe oudste) en van Sicilië, als ook van Thracië en

vormden alzne up• de kusten van Klein-Azië en op de nabij gelegene eilanden onafhankelijke staten, die wel door cellen lossen band vereenigd waren (Ilitpra:..,aa), welken Bias en Thales Le vergeefs dier heilzame raadgeving tot eene vastere vereeniging hadden zoeken te brengen, maar die elkaar ook dikwijls beouricegden. Door beschaving, allergelukkigste ligging en klimaat en door sterken handel kwamen zij tot weligen bloei. Uit deze, werd ee,ne menigte van volkplantirigen, uit Miletes wel tachtig, vooral naar de kusten van den l'entus EllNinus en de Propontis. Eindelijk kwamen later ook volkplantingen der Doriërs uit Megara Argolis ineer zuidelijk np de kusten van Carië en -up de Macedonië (Clialcidiee) gezonden. Dorische volkplantingen

williggehde, eilanden, waar zij ook eene soort. van verbond viiahm wij op Sicilië, ais Syvaeuse (eene corinthische, ge-

vormden (de tempel van den triopischell Ap0110). sticht waarschijnlijk in 734), Gela (ongeveer 689) en Agrigenliim (ongeveer 581), op de kusten der ionische zee, als Corcyra (neme corinibische) en op de thracische kust, zoo als: Byzantiumn (cene megarische). Alzoo vinden wij de middellandsche Zee van de monding van den liliOne (Massilia, gesticht duur de Plineacers, gekomen van de kust van Klein-Azië, ongeveer 601)) tot den meest verwijderden boezem van den Pontus Euximis zoowel op de kusten van

2. Europa In) Azië, als van Lybië (Cyrene, gesticht door Doliji4S uit Thera (i51, volgens Ensebins) met grieksehe volk-

Vervolg. plantingen omgeven, welke op plaatsen, welker ligging zeer

Ook Groet-Griekenland (mare. G raer al was reeds vroeg gunstig was, • aangeland, snel tot bloei kwanten en overal

de grieksehe taal en beschaving verspreidden.

3.

Oorzaken man het ze aften der val Irplan

Het stichten van een groot deel der grieksehe volkplantingen stond met volksbewegingen in verband, welke men den groeten terugtogt der Deriilrs noemt uf die daardoor veroorzaakt werden. Eenige, andere waren liet gevolg van latere oorlogen. Toen de grieksche staten goed geregeld waren, geschiedde dat uitzenden van volkplantingen deels Len gevOlge van een besluit van den staat om plaatsen voordeelig, voor den handel te bezetten, of om den staat van eene al te „rente volksmenigte te bevrijden {vooral in staten met genen oligarchischen regeringsvorm), deels door personen, die uit misnoegen met den staatkundig-en toestand van hun land zich verwijderden, of overheersching eener

222

vreemde mogendheid wilden ontgaan, zoo als die der Perzen in Klein-Azië.

4.

Aard en Wijze van het uitzenden der volk pin ntingen.

Derudver betrekking tot het rrl.oederlrcrul.

De volkplantingen, welke haar ontstaan aan een besluit van den gaat to danken hadden, werden, nadat het orakel geraadpleegd was, uitgevoerd. Aan het hoofd der volkplanting stelde men. éénen or meerdere uitgekozene .c.akooTio. Aan deze \verder voorschriften omtrent de inrigting en liet regt der,volkplanting, 47r9/hltn. medegegeven. Gewoonlijk namen de kolonisten vuur mede, ontstoken in loet prytaneum Van den staat, waaruit zij vertrokken, hadden dezelfde openbare en bijzondere godsdienstige vereering, en in het algemeen was er enne groote overeenstemming tusseben de godsdienst der volkplanting en van het moederland. Op bepaalde tijden zonden de volkplantingen godsdienstige gezantschappen, 0ö,- plur naar de groote feesten in het moederland. Eene afMnderlijke eeredienst werd dikwijls voor de stichters ingevoerd. De volkplantingen namen dezelfde teekens tip hare munten aan als het moederland en bewezen aan deszelfs gezantschappen bij plegtige fbesten bijzondere onderscheiding en eer. Reeds hieruit kan men die achting en eerbied vuur het moederland leeren kennen, welke aan de in burgerlijke zaken overigens onafhankelijke en op zich zelve staande grieksche volkplantingen eigen is. Dit openbaarde zich nok hierin, dat zij in den oorlog elkaar dikwijls bijstonden opf ten minste het voor, ongepast hielden met elkander oorlog te voeren. De stichter o4wii'je werd na zijnen dood vergood. Thitcyd. V, 11. 223

5.

Staalsinrigang der volkplantingen.

De wetten en burgerlijke inrigtingen der volkplantingen waren doorgaans °ene navolging van die in liet moederland, maar dikwijls hadden er omtrent de siaatsinrigting en Wetenschappen verandering en ontwikkeling in de volkplantingen plaats, olie somtijds .op het moederland invloed uitoefenden. De meeste vorkplantingen werden uitgezonden in het tijdperk der iristocratie, en nor die reden is ongel wijfelol de aristocratische regeringsvorm ook in deze in het algemeen de oudste geweest. Zij hadden in het eerst soms hevige oorlogen met de inlanders te voeren; maar snelle wasluim handlel en beschaving wekten reeds vroegtijdig den democratischen geest op Later aangekomen volkplanters hadden minder veorreg,ten dan dé vrongeren. Ook hier ontmoeten wij alzmi velerlei staatkundige twisten, nu en dan eene geweldige democratie en daaruit onstane tyrannie, op eenigo plaatsen ook renen timneratischen regeringsvorm, zoo als veile regering van 1000 van de rijksten in eenige italiaansche volk plardingen. Staatkundige. twisten gaven dikwijls aanleiding tut goede wetgevingen zoo als die van Zaleueus bij de. Epizephyrisehe Locriilrs, of die van Charondas in Catena ongeveer het midden der zevende eeuw. In ren doel -van Groot-Griekenland hrág de leer van Pythagoras (zijne komst in Italië 550?, zijn dood 500) staatkundige omwentelingen te weeg, toen hij aristocratische- vormen invoerde, waaraan echter weldra door eenen opstand een eind .gemaakt werd (501). De verschillende volkplantingen van een' zelfden stam in dezelfde landstreek maakten geen bondgenootschap uit en waren dikwijls even verdeeld als .de staten in Griekenland, maar zij hadden godsdienstige bijeentonnsten en feesten, (zie ', '1 over de feesten).

224

g 6.

Aanhangsel over de Herm:Win,.

Van de volkplantingen moeten wij de zoegemiernde Kxiipoexi*,./t onderscheiden, die vooral uit Athene gezonden werden, liet eerst 5i16 a. C., naar Chalus op Euheea, waarbij

0013 Ina, dat op barbaren veroverd of andere wijzen verkregen was, hij het lot onder arme burgers verdeeld werd

Len einde het bezit dier streken te verzekeren en die burgers aan landbezit te helpen. Die grondstukken heetten txripof; op Lesbos werden er 3000 uitgedeeld, waarvan een tiende aan de goden kwam. Thneyd. 50. Deze verkregen afzonderlijke ambtenaars, maar behielden hunne burgerlijke regen in hun vorig vaderland en bleven aan deszelfs wetten gehoorzamen. Hunne afwezigheid werd genoemd Ictotry&i,,. De overwonnene inwoners werden, als zij

niet verdreven werden, of burgers .onder min gunstige voorwaarden, of wel geheel en -al lijfeigenen nf slaven en be-

bouwden dan de landen tegen eene zekere opbrengst aan de,Areeiexel. Op Lesbos b. v. werden die eX;,eut door de

inwoners bebouwd, die van eiken KVieev twee Mina's aan

de eigenaars opbragten. Deze maatregel werd dikwijls ook op inwoners van landen, waarin men volkplantingen aanlegde, Luegepast. In 377 hadden de eilanden zich aan de klerechii,n onttrokken. Later zond men wel weder klertieldin naar Sams, maar de daarop volgende afval van belangrijke eilanden. en de maatregelen van Philippus benamen Athene de meeste overzeesche bezittingen.

tAol 154, 198. 4,430E7v 191.

S2.

i'oput 48.