Home | Fonds | Woordenboek | Historisch overzicht | Contact Winkelwagentje: leeg
GRIEKSE MYTHOLOGIE


EERSTE AFDELING. Hogere goden


§1. Chaos. De Ouden beschouwden de aarde als een eironde en onbeweegbare schijf, rondorn door de wereldzee omgeven. Boven deze schijf bevond zich volgens hen op grote afstand het hemelgewelf, dat als een opgezette tent op de bergen rustte die zich aan de uitersten rand van de aarde verhieven. De ruimte tussen het hemelgewelf en de aardschijf was volgens hen vervuld met lucht en wolken en daarboven door de zuivere aether, waarin zich zon, maan en sterren bewogen. De aardschijf, met alles wat haar omringt en alles wat zij in zich bevat, was volgens hun opvatting ontstaan uit Chaos (Χάος), eerst een woeste en met duisternis overdekte leegte, waarin de tegen elkaar strijdende hoofdstoffen der dingen rondwoelden, maar die zich, na zijn verbintenis met Eros, door scheiding en bijeenvoeging zo mooi vervormde.


§2. Uranus. Dezelfde Chaos wordt opgegeven als de stam waaruit de goden zijn voortgekornen. Uranus (Οὐρανός) of Caelus hielden de Ouden voor de oudste god. Zijn echtgenote was Tellus of Terra (Γαῖα of Γῆ). Zijn kinderen zijn:

1°. De Titanen: Coeus, Crius, Hyperion, Japetus, Oceanus, Saturnus.

2°..De Titaniden: Rhea, Themis, Mnemosyne, Phoebe, Thia, Tethys.

3°. De Cyclopen: Brontes, Steropes, Arges.

4°. De Centimanen (Ἑκατόγχειρες): Cottus, Briareus, die de stervelingen Aegaeon noemden, en Gyges, allen voorzien van vijftig hoofden en honderd armen.

Uranus wierp zijn zonen in den Tartarus, een donkere onderaardse afgrond. Saturnus, de jongste en doortrapste van de Titanen, bevrijdde zijn broers en maakte zich van de heerschappij van zijn vader, die over het Heelal heerste, meester.


§3. Saturnus (Κρὸνος), die de heerschappij van het Heelal aan zijn vader ontnomen had, behield deze met toestemming van de Titanen, mits hij zijn zonen meteen na hun geboorte vernietigde. Hij verslond alle de kinderen die hem uit Rhea, zijn volle zuster en echtgenote, geboren werden. Jupiter ontkwam aan dit lot. Hierop kwamen de Titanen tegen Saturnus in opstand, en ze wierpen hem met Rhea in de Tartarus, waaruit zij door Jupiter verlost werden.


§4. Volgens het Fatum (de onvermijdelijke noodzaak van omstandigheden en gebeurtenissen) moest Saturnus door een van zijn zonen onttroond worden. De vrees die hem daarvoor bezielde, wordt mede als de reden opgegeven, waarom hij zijn kinderen meteen na hun geboorte verslond. Jupiter was de zoon die zijn vader zozeer vernederde, en hem uit de hemel verdreef. Volgens een mythe van Romeinse oorsprong wendde Saturnus zich tot Janus, koning der Aboriginen in Italië, alwaar hij met alle gastvrijheid werd ontvangen. Hij stelde Janus in staat om zijn onderdanen te beschaven en te veredelen. Door de Romeinen werd Janus aanvankelijk als een van de hoogste goden vereerd, maar vervolgens slechts als god der oorlogvoering en van het jaar. Hij werd voorgesteld met twee gezichten, ter aanduiding van zijn terugzien op het verleden en zijn vooruitzien naar de toekomest.


§5. Onder Saturnus bloeide de gouden eeuw, waarvan Hesiodus, Vergilius, Ovidius en Tibullus verslag doen.


§6. Saturnus wordt gewoonlijk afgebeeld als een grijsaard met een zeis in de hand, leunend tegen een oude, afgebroken boomstam, waaromheen een slang kronkelt. In nieuwere afbeeldingen houdt hij ook een zandlooper in de hand.


§7. Rhea (Ῥέα) was de volle zus én echtgenote van Saturnus. Zij werd hij de Romeinen ook Ops genoemd. Haar lotgevallen en dienst werden met die van Cybele (Κυβήλη) langzaam maar zeker zo verbonden dat men beiden voor een en dezelfde persoon hield. Men verwisselde hen ook met Tellus, zodat ze ook Vesta en Magna Deorum Mater genoemd werden. De oorsprong van Cybele is evenwel later dan die van Rhea.


§8. Cybele had als gunsteling Atys, een jeugdige Phrygiër. Zij stelde hem aan als voor haar erdienst, mits hij zich onberispelijk gedroeg. Atys stelde zijn liefde voor de nimf Sangaris of Sagaritis boven de gunst die Cybele hem gegeven had. Hij boette zwaar hiervoor, want de godin maakte hem zwaanzinnig, en hij zou zich van het leven beroofd hebben, als zij hem niet in een pijnboom veranderd had.

De Ouden stelden zich de gehele schepping voor als vervuld met goddelijke wezens, Hieronder bekleedden de nimfen een voorname plaats. Men stelde zich de nimfen zich voor als vrolijke en opgeruimde schone dames, die zich in de vrije natuur vermaakten. Men onderscheidde Oreaden, Najaden, Dryaden, Hamadryaden, enz., afhankelijk van hun verblijfplaats op bergen, in het water, in wouden, in bomen, of elders. De Hamadryaden werden tegelijk met de bomen waarin zij woonden, geboren, ze groeiden ermee op en stierven ermee. De nimfen werden zo'n 10.000 jaar oud en behoorden tot de wezens, die de afstand tussen goden en mensen aanvulden.


§9. Cybele wordt gewoonlijk afgebeeld als een deftige vrouw met een kroon op het hoofd en een sleutel in de hand, gezeten op een stoel of wagen met leeuwen bespannen.


§10. Jupiter. Nadat Jupiter (Ζεύς) zijn vader onttroond had, voerde hij een vreselijke oorlog tegen de Titanen, die weigerden hem als bestuurder van het Heelal te erkennen. De Titanen bezweken uiteindelijk (§122). Ook de Giganten, wezens van ongewone grootte en sterkte, betwistten Jupiter zijn heerschappij; doch zonder gewenst gevolg (§123). Tellus, vertoornd vanwege de nederlaag van de Giganten, verwekte voor Jupiter een nieuwen vijand in Typhoeus, die zo groot was dat hij over de hoogste bergen heen stapte, met het hoofd de sterren aanraakte en met de een hand het westen en met de andere het oosten bereikte. Uit zijn schouders kwamen honderd slangenhoofden tevoorschijn, en zijn stem was zo verschrikkelijk dat, als hij deze verhief, de bergen ervan daverden. Doch Jupiter versloeg hem met zijn bliksern (§123).


§11. Jupiter behield echter de heerschappij over het Heelal niet voor zichzelf alleen, maar deelde deze met zijn broers Neptunus en Pluto. Bij deze verdeling viel hem het bestuur over hemel en aarde te beurt. De Grieken en Romeinen eerden hem als hun hoogsten God, als vader en koning van goden en menschen, die de wereld regeert en het lot van de stervelingen regelt.


§12. Volgens de overlevering was de mensch uit een mengsel van klei en water gevormd door Prometheus, zoon van de Titaan Japetus, en wel naar het beeld van de Goden. Deze Prometheus was zo listig en moedig, dat hij het waagde om Jupiter te misleiden. Eenmaal werd Jupiter hierover zo boos dat hij voor de stervelingen, van die tijd af, het vuur verborg. Doch Prometheus verzamelde in de holte van een heester, die op onze vlierboom lijkt, enige zonnespranken, en herstelde het geleden verlies. Jupiter liet hem daarop aan de Caucasus vastnagelen, en zijne steeds aangroeiende lever door een arend verslonden. Vervolgens liet hij Vulcanus klei en water samenmengen, en uit dat rnengsel een vrouwenbeeld vormen. Dit beeld, met leven, spraak, mangdelijke schoonheid en velerlei voortreffelijke hoedanigheden en bekwaamheden toegerust, kreeg de naam Pandora. Het werd naar Epimetheus, broer van Prometheus, gebracht, die onbedachtzaam genoeg was om het in ontvangst te nemen. Want hierdoor werd het menselijke leven vol van druk. Pandora opende, nadat ze door Epimetheus ontvangen was, de haar gegeven doos, waaruit alle ziekten en plagen zich over de aarde verspreidden, en op de bodem waarvan alleen de hoop bleef liggen.


§13. De zedelijke toestand van het mensdom verslechterde na de gouden eeuw (§5) meer en meer. Hiermede ging een even grote vermindering van geluk gepaard. Zo werd de gouden eeuw door de zilveren, de zilveren door de koperen, de koperen door de ijzeren opgevolgd. De Arcadische koning Lycaon waagde het zelfs om aan Jupiter mensenvlees voor te zetten en hem te bedriegen toen hij de aarde bezocht om de zedelijke toestand van het mensdom gade te slaan. Dit alles bewoog Jupiter ertoe om het menselijke geslacht door een watervloed te vernietigen, waaraan alleen Deucalion, zoon van Prometheus, met zijn echtgenote Pyrrha, dochter van Epimetheus en Pandora, ontkwamen. Na het einde van de overstroming werden zij de stichters van een nieuw mensengeslacht.


§14. Periphas, de oudste koning van Attica, had zich door zijn deugden zo bemind gemaakt, dat hij door zijn onderdanen met Jupiter gelijk werd gesteld. Dit kon de koning van de goden niet verdragen. Hij wilde Periphas met zijn bliksem doden; maar door tussenkomst van Apollo veranderde hij hem in een arend, en gaf hem de eer om koning van de vogels en bewaarder van zijn bliksem te zijn. Vandaar heet de arend de wapendrager van Jupiter, en bevindt de arend zich steeds in zijn nabijheid.


§15. De beroemde beeldhouwer Phidias vervaardigde naar Homerus, Ilias !!,. 528-531, een kolossaal beeld van Jupiter, dat zich in de tempel van deze god in Olympia, het oord nabij de stad Pisa, in Elis, bevond, en dat zestig voet hoog zal zijn geweest. Dit beeld stelt Jupiter voor als een man vol achtbaarheid en majesteit, gezeten op een troon, met in zijn rechterhand het beeld van de Overwinning en in zijn linkerhand een scepter.


§16. Juno (Ἡρα), de echtgenoote en volle zus van Jupiter, was de eerste en machtigste onder de godinnen. Heerszucht, trots en jaloezie waren de grondtrekken van haar karakter. Eenmaal maakte zij daardoor Jupiter dermate boos, dat hij haar, met de handen samengebonden en twee aambeelden aan de voeten, in de lucht ophing.

§17. Juno wordt afgebeeld als een mooie, statige vrouw, wier gelaat en houding de grondtrekken van haar karakter volkomen uitdrukken. Vaak zit zij op een troon, met een scepter in de hand. De pauw, haar geliefde vogel, wordt meestal bij haar gevonden, en zit zij op een wagen, dan wordt die door pauwen getrokken.


§18. Neptunus (Ποσειδῶν), de volle broer van Jupiter, aan wie de heerschappij over de zeeëin te beurt viel (§11), was daarin van Oceanus (§2) onderscheiden dat hij meer als de beheerser van de zeeën die zich binnen het verdiepte gedeelte van de aardschijf (§1) bevonden, beschouwd werd, terwijl men Oceanus voor de bestuurder van de wereldzee (§1) hield. Neptunus had zijn woonplaats op de bodem van de zee; doch nu en dan reed hij, omringd door zijn talrijk gevolg, over het wateroppervlak, in een door dolfijnen getrokken wagen.


§19. Neptunus stelde zich aan het hoofd van de goden die aan Jupiter zijn opperheerschappij wilden betwisten. Jupiter strafte hem daarvoor, door hem een heel jaar lang het bestuur over de zeeën te ontnemen. Gedurende die tijd bouwde Neptunus aan de muren van Troje. Als Laomedon, de toenmalige koning van de Trojanen, na het voltooien van het werk, de afgesproken beloning niet wilde geven, deed Neptunus in het gebied van Troje een overstroming ontstaan, en zond hij naar de kusten aldaar een zeegedrocht, waaraan Laomedon zijn dochter Hesione had moeten prijsgeven, als zij niet door Hercules (§136) verlost was.


§20. Amphitrite, de dochter van Oceanus en Tethys (§2), of van Nereus en Doris (§21), was de echtgenoote van Neptunus. Zij was aanvankelijk de god geenszins toegewijd, en ontvluchtte hem zolang tot zij voor hem geheel verborgen was. Toen zond hij heinde en verre boden, om haar op te sporen, en daaronder een dolfijn, die haar vond. Daarom gaf Neptunus hem een plaats onder het gesternte, en aan zijn geslacht een grotere snelheid dan de overige vissen bezitten.


§21. Tot het gevolg van Neptunus behoorden vooral Triton en de Nereïden. Triton herkent men aan de zeehoorn waarop hij blaast. De Nereïden, dochters van de zeegod Nereus en Doris, waren vijftig in getal, en even vrolijk als zorgeloos. Galatea en Thetis (niet te verwarren met Tethys, de echtgenote van Oceanus), de moeder van Achilles (§179), waren de voornaamste. De zee was volgens de Grieken vol met goddelijke wezens, die onder het bestuur van Neptunus stonden. Hiertoe behoren verder onder meer Proteus (die zich in vuur en water, dieren en planten kon veranderen) en Claucus. Alle deze lagere zeegoden bezaten de gave om de toekomst te voorspelen.}


§22. Neptunus wordt gewoonlijk afgebeeld als een fors en onverschrokken man, met donkere gelaatstrekken, met een drietand in de hand van het soort dat zeelieden vroeger gebruikten ter verwonding van roofdieren en ook om op het strand te planten als teken van de inbezitname van de kust. Amphitrite, naast hem gezeten, kent men aan de hoofdsluier.


§23. Pluto (Ἁιδης), de volle broer van Jupiter aan wie de heerschappij over de schimmen te beurt viel (§11), woonde in het rijk waar de schimmen van de gestorvenen verkeerden, en voor hun gedrag op aarde beloond of gestraft werden. Volgens Homerus was in het uiterste westen, nabij het volk en de stad der Cimineriërs, die door eeuwige duisternis en nevelen overdekt waren, de ingang tot het schimmenrijk. Men treft daar een rots aan waarbi de Cocytus, die uit de Styx voortvloeit, en de Pyriphlegethon in den Acheron uitmonden. Cerberus die volgens Hesiodus degenen die het schimmenrijk binnengaan, vleit; maar degenen die zich eruit willen verwijderen, verscheurt, is de wachter van Pluto's gebied. De schimmen van de goeden en kwaden bewonen dezelfde plaats, Pluto heeft onbeperkte macht over hen en op zijn bevel voeren de Erinyen straffen uit.
In meer dan een opzigt verschilt hiermee Vergilius' van de Onderwereld. Een donker hol, in de nabijheid van het meer Avernus bij Cumae, is bij Vergilius de ingang. Zij is door de Acheron, de Cocytus en de Styx omgeven, en verdeeld in een Elysium voor de goeden en een Tartarus voor de de kwaden Bij Homerus is het Elysium een hoogst bekoorlijk eiland dat in het westen van de Oceaan gelegen is, en waar de vrome Heroën (§120) na hunnen dood de grootste gelukzaligheid genoten. De Tartarus is bij Homerus de afgrond waarover in §2 gesproken is. In een vallei van het Elysium stroomt de Lethe. De Tartarus is omgeven door de Phlegethon. In den Tartarus worden de boosdoeners gekweld door de Eumeniden, Erinyen of Furiën, gewoonlijk Alecto, Megaera en Tisiphone genoemd. Behalve de driehoofdige Cerberus, die aan de andere zijde van de Acheron of Styx ligt om het terugkeren te beletten; behalve de rechters van de gestorvenen (Minos, Rhadamanthus en soms ook Aeacus), treft men bij Vergilius ook nog de oude, maar van jeugdige kracht voorziene Charon, die met zijn boot de schimmen van de afgestorvenen over de Acheron of de Styx zet; want hoewel de Onderwereld bij Vergilius door drie rivieren is omgeven, is Charon slechts de veerman van een rivier, van de Acheron of van Styx, en worden de schimmen slechts over één rivier gevoerd.

§24. Onder de gestraften in de Onderwereld zijn het meest bekend, afgezien van Tantalus en de Danaïden:

- Ixion, die zich aan Juno vergreep en daarom aan een rad gehecht werd, dat door een hevigen wind voortdurend in een snelle ronddraaiende beweging werd gehouden;

- Sisyphus, een gruwelijke rover, die een zware steen op de top van een berg moest rollen, vanwaar die steen meteen weer afrolde;

- Tityus, die Latona (§99) beledigde, en wiens steeds aangroeiende lever daarom steeds door een gier werd verslonden;

- Phlegyas, die de tempel van Apollo (§29) te Delphi in brand had gestoken, en daarom onder een rots moest staan die voortdurend op hem dreigde te vallen.

§25. Aan Tantalus wordt meer dan een misdaad ten laste gelegd. Zijn vreselijkste misdaad was dat hij de goden eens te eten uitnodigde en toen, om hun alwetendheid te beproeven, zijn nog zeer jonge zoon Pelops (§127) in stukken liet hakken, braden en aan de Goden voorzetten. Alle goden lieten dit eten staan, behalve Ceres (§71), en Tantalus werd in de Onderwereld, voor zije misdaden midden in water en vlak bij een fruitboom geplaatst. Zodra hij van het water wilde drinken, week het water; en zo ook de takken van de boom, als hij fruit wilde plukken.


§26. De Danaïden waren de vijftig dochters van Danaüs (§127). Toen zijn broer Aegyptus hen voor zijn vijftig zonen ten huwelijk vroeg, sloeg Danaüs dit verzoek af, omdat hem voorspeld was dat hij door een van zijn schoonzonen gedood zou worden. Later stemde hij echter toch toe, maar nu beval hij aan zijn dochters dat zij hun bruidegoms, zodra zij in slaap gevallen waren, in het bruiloftsbed zouden ombrengen. Allen deden dit, behalve Hypermnestra, die haar Lynceus spaarde. Daarom moesten de Danaïden in de Onderwereld uit een diepen put on ophoudelijk water scheppen,en daarmee een vat vullen dat aan alle kanten doorboord of bodemloos was.


§27. De echtgenote van Pluto was Proserpina (Περσεφόνη), de dochter van Jupiter en Ceres. Hij schaakte haar, terwijl zij met haar vriendinnen bezig was bloemen te plukken in de bekoorlijke velden van het vruchtbare Sicilië. Pas na veel omzwerven ontdekte Ceres waar haar dochter gebleven was. Jupiter stond haar toe dat Proserpina naar haar zou terugkeren, als zij niets gegeten had in de Onderwereld. Maar zij had in de tuin van Pluto een granaatappel geplukt en daarvan enkele korrels gegeten. Ceres kreeg toen van Jupiter gedaan dat Proserpina de ene helft van het jaar bij Pluto en de andere helft bij haar zou zijn.


§28. Pluto wordt gewoonlijk afgebeeld als een man zittend op een ivoren troon, met een tweetandige scepter in de ene en sleutels in de andere hand. De onverbiddelijkheid, de grondtrek van zijn karakter, staat op zijn nors gelaat.


§29. Apollo (Ἀπόλλων), de zoon van Jupiter en Latona (§99), werd samen met zijn tweelingzus Diana op het eiland Delos geboren. De kunsten en wetenschappen in het algemeen en de dicht-, toon-, genees- en waarzegkunde in het bijzonder, stonden onder zijn bescherming.


§30. Apollo was ook zeer ervaren in het gebruik van pijl en boog. Hij doodde daarmee de slang Python (een vreselijk gedrocht, na de grote zondvloed (§13) door de aarde voortgebracht); de Cyclopen (die den bliksem gesmeed hadden waarmee Jupiter zijn zoon Aesculapius gedood had, §103) en, met behulp van Diana, de zeven zonen en zeven dochters van Niobe, de dochter van Tantalus (§25), die zich wegens het aantal van haar kinderen boven Latona had durven stellen.


§31. Apollo moest, vanwege het doden van de genoemde Cyclopen, enige tijd, op de aarde verblijven. Hij begaf zich naar Admetus, koning van Pheren, in Thessalië, en weidde, als gewoon herder, diens kudden. Als deelgenoot aan de samenzwering tegen Jupiter (§19), moest hij ook het veld ruimen. Hij bouwde toen met Neptunus aan de muren van Troje. Omdat Laomedon de afgsproken beloning niet wilde geven, liet Apollo in het gebied de pest uitbreken.


§32. Apollo had zich eenmaal tegen Venus (§49) vergrepen, en was daarorn zeer ongelukkig in de liefde. Tevergeefs beminde hij Daphne en andere jeugdige schonen, onder wie Cassandra, de dochter van Priamus (§171). Cassandra had van hem de gave ontvangen om de toekomst te voorspellen. Toen zij hem ontrouw werd, bewerkte hij, dat iedereen haar voor waanzinnig hield, als zij de toekornst voorspelde.


§33. Apollo had veel plezier in het gezelschap van de jeugdige Hyacinthus. Toen hij eens met hem met discuswerpen speelde, werd de discus door de wind zo afgedreven, dat Hyacinthus erdoor getroffen werd en dood ter aarde viel. Uit het bloed dat uit de wond stroomde, kwam de hyacint voort


§34. Ook beminde Apollo de jeugdige Cyparissus. Deze had een tam hert waarop hij zeer gesteld was. Onverhoeds doodde Cypasissus dit, en hij was daarover zo bedroefd, dat hij zich van het leven wilde beroven. Apollo veranderde hem in een cipres.


§35, Apollo was het hoofd van de negen Muzen, dochters van Jupiter en Mnemosyne, een van de Titaniden (§76):

Clio, beschermster van de geschiedenis;

Euterpe, beschermster van de muziek;

Thalia, beschermster van het blijspel (komedie);

Melpomene, beschermster van het treurspel (tragedie);

Terpsichore, beschermster van de danskunst;

Erato, beschermster van  het liefdesdicht;

Polyhymnia, beschermster van de tooneelkunst;

Calliope, beschermster van het heldendicht;

Urania, beschermster van de sterrenkunde.

§36. De Muzen waren bij de maaltijd van de goden aanwezig en vrolijkten die op door hun beurtzangen, die Apollo met zijn citer begeleidde. Overigens werden de Muzen beschouwd als de uitvindsters van vele zaken die tot het dagelijkse leven en ter ontspanning dienen. Zij vertoefden veel op de Parnassus, Pierus, Helicon en Pindus, bergen in Griekenland. Zij worden afgebeeld als zeer mooie maagden met muziekinstumenten of wiskundige werktuigen in hun handen.


§37. De Muzen wonnen eens een zangwedstrijd tegen de Sirenen. De Sirenen waren vriendinnen van Proserpina. Na haar schaking (§27) kregen zij vleugels en veranderden zij onder hun heupen in vogels. De vleugels verloren zij weer in de wedstrijd met de Muzen. Zij woonden op de kleine eilanden bii Sicilië en lokten door hun gezang de voorbijvarenden naar zich toe om hen te verslinden. Zij bleven in leven tot Odysseus (§179) hen ongestoord voorbijvoer (§183). Toen sprongen zij uit wanhoop in zee, en zij werden in rotsen veranderd.}

Op gelijke wijze behaalden de Muzen de overwinning op Thamyras (een bekwaam musicus die vanwege zijn overmoed met blindheid werd gestraft) en op de dochters van Pierus (die in eksters veranderd werden).


§38. Apollo wordt gewoonlijk afgebeeld als een volwassen jongeling die alles bezit wat tot jongere mannelijke schoonheid behoort. In het bijzonder munt hij uit door zijn krullende haarlokken, die door een laurierkrans omgeven zijn. Nu eens heeft hij een lier in de hand, dan weer is hij voorzien van een boog en pijlkoker. Gewoonlijk is hij naakt, doch hij is ook wel eens met een dun kleed bedekt.


§39. Diana (Ἄρτεμις), de volle zus van Apollo en tegelijk met hem op Delos geboren, hield vooral van jagen, en werd daarom als Godin van de jacht beschouwd. Zij wordt afgebeeld als een slanke en vlugge jonge vrouw, in een voortgaane houding, voorzien van pijl en boog, en omgeven door haar nimfen. Soms zit zij op een met herten bespannen wagen.


§40. Vooral de kuisheid ging Diana. Callisto, een van haar nimfen, was onkuis geworden en werd daarom uit haar gevolg verwijderd. Actaeon, een berucht jager, die haar gezien had, terwijl zij zich baadde, werd door haar in een hert veranderd, en door zijn honden verscheurd. Slechts de jeugd en schoonheid van Endymion, een herder of jager, deden haar ooit in liefde ontvlammen (§81).


§41. Toen Oeneus, koning van Calydon, in Aetolië aan alle Goden behalve aan Diana geofferd had, zond zij een wild zwijn naar zijn gebied om het te verwoesten. De jeugdige Griekse vorsten verenigden zich om dit zwijn te dooden. Atalanta, dochter van Iäsius, koning in Arcadië, bracht het de eerste wond toe. Meleager, zoon van Oeneus, doodde het, en gaf de kop aan Atalanta. De broers van Althaea, echtgenote van Oeneus, betwistten dit geschenk aan haar, maar Meleager doodde hen en huwde het moedige meisje.

Meleager stierf uiteindelijk door het verbranden van het stuk hout dat de Parcen bij diens geboorte naar de haard geworpen hadden. De Parcen (Μοῖραι) waren Clotho, Lachesis en Atropos. In hun handen berustte het lot en leven van elke mens. Men stelde zich hen voor in de gedaante van vrouwen die met grote ernst de levensdraad van de stervelingen sponnen, hun geluk of ongeluk deden toekomen door het gebruik van witte of zwarte wol en hen deden sterven als zij die draad afsneden. Clotho hield het spinrokken vast, Lachesis spon en Atropos sneed de draad af. De woonplaats van de Parcen was volgens Homerus een vallei van den Parnassus en volgens anderen de Onderwereld.


§42. Minerva (Ἀθηνᾶ), godin van wijsheid en oorlog, was door de hulp van Vulcanus (§54) uit het hoofd van Jupiter geboren. Als godin van de oorlog wordt zij ook Pallas genoemd. Men schrijft aan haar de meeste uitvindingen van vernuft en scherpzinnigheid toe.

§43. Minerva dong met Neptunus naar de eer om aan de stad Athene een naam te geven. Volgens afspraak zou die eer naar Neptunus gaan als hij aan de nieuwe stad iets nuttigers gaf dan Minerva. Neptunus sloeg met zijn drietand op de aarde en bracht het paard tevoorschijn. Minerva schiep de olijfboom en behaalde daarmee de overwinning.


§44. Minerva was zeer ervaren in het vrouwelijke handwerk, en in het bijzonder in het weven. Arachne waagde het om daarin met haar een wedstrijd aan te gaan. Beiden vervaardigden een zeer mooi weefsel. Dat van Arachne deed Minerva versteld staan. Zij scheurde het in stukken, en sloeg haar drie- of viermaal met de spoel voor het voorhoofd. Toen Arachne zich van droefheid ophing, veranderde Minerva haar in een spin.


§45. Minerva wordt, overeenkomstig haar verschillende eigenschappen en daden, op verschillende wijzen afgebeeld. Als krijgsgodin verschijnt zij als een fiere en rijzige vrouw, voorzien van helm, harnas, schild en speer. Als godin van de vrouwelijke kunsten heeft zij geen wapens, maar draagt zij een in breede plooien afhangend gewaad.


§46. Het harnas van Minerva was overtrokken met de huid van een verschrikkelijk monster, Aegis geheten, dat door het vuur, dat het uit zijn mull braakte, wijd en zijd verwoestingen aanrichtte. Het werd door Minerva gedood. Ook vond men op op het harnas het hoofd van Medusa, een van de Gorgonen, waardoor mensen, die het aankeken, versteenden. De Gorgonen zijn de vreselijke dochters van de zeegod Phorcys: Stheno, Euryale en Medusa. Zij woonden in het uiterste westen, of bij de ingang van de Onderwereld, en veranderden alles wat zij aanzagen, in steen. De beide eersten waren onsterfelijk. Medusa werd gedood door Perseus.


§47. Mars (Ἄρης), volgens sommigen de zoon van Jupiter en Juno en volgens anderen alleen van Juno, werd geboren door het aanraken van een bloem. Hij was de God van de oorlog en als zodanig even ruw en onbezonnen, als dat Pallas moed met beleid wist te paren. Hij wordt gewoonlijk afgebeeld als een wakker krijgsman in volle wapenrusting.


§48. Wanneer Mars ten strijde trok, werd hij door Enyo (Ἐνυώ), de godin van de krijgswoede, en Eris (Ἔρις), de godin van de twist, vergezeld. Enyo kenden alleen de Grieken. Zij heeft veel overeenkomst met Bellona, die door de Rotneinen als gezellin van Mars werd geëerd, en afgebeeld als een moedige vrouw in volle wapenrusting. Eris wordt bij de Romeinen ook Discordia genoemd.


§49. Venus (Ἀφροδίτη), volgens Homerus de dochter van Jupiter en Dione, maar volgens Hesiodus uit het schuim der zee geboren, werd door de Horen (§100) na haar geboorte, gekleed en opgetooid, naar de Olympus (een berg in Thessalia, de woonplaats van de hemelgoden) geleid en daar met instemming ontvangen. Zij was de godin van de liefde.


§50. Adonis was een van de mooiste jongemannen van zijn tijd. Ook Venus viel voor hem. Adonis was een liefhebber van de jacht. Toen hij eens een wild zwijn achtervolgde en verwondde, werd dit dier zo woedend dat het zich omdraaide en de jeugdige jager een dodelijke wond toebracht. Venus was hierover zo ontroostbaar dat haar onsterfelijkbeid haar moeielijk viel. Uit het bloed dat uit de wond van Adonis stroomde, liet zij de anemoon voortkomen.


§51. Cupido of Amor (Ἔρως), de Gratiën (Χάριτες) en Suada (Πειθώ), de godin van de overreding, vergezelden Venus meestal. Cupido wordt gewoonlijk als de zoon van Venus beschouwd. De dichters stellen hem voor als een mooi gevleugeld jongetje met pijl en boog, soms ook wel met een fakkel in de hand, doch de kunstenaars in de Oudheid hebben hem nooit als kind afgebeeld. Cupido had het boogschieten geoefend op het vee en de ongetemde paarden in zijn omgeving. Vandaar zijn ervarenheid in het verwekken van liefde met pijl en boog.


§52. De Gratiën waren drie in getal: Aglaia, Thalia en Euphrosyne. Zij worden afgebeeld als zeer mooie vrouwen, die moedernaakt en met de handen ineengeslagen, vrolijk en luchtig voorthuppelen.


§53. Venus wordt gewoonlijk afgebeeld als een beminnelijk vrouw van onovertroffen schoonhoid. Onder haar sieraden behoort vooral haar fraai gestikte en zeer mooie gordel. Haar wagen wordt door duiven, zwanen of mussen getrokken.


§54. Vulcanus (Ἥφαιστος) was de zoon van Jupiter en Juno, of ook van Juno alleen. Zijn moeder wierp hem, omdat hij lelijk was, van de Olympus af. Thetis (§21) en Eurynome, de dochter van Oceanus, namen hem op, en hij leefde geruime tijd bij hen in de diepte van de zee. Toen Vulcanus weer op de Olympus was, gooide Jupiter hem nogmaals naar beneden, toen Vulcanus het voor zijn moeder opnam (§16). Hij zwaaide de hele dag door de lucht en viel tegen zonsondergang op het eiland Lemnos neer, waar hij door de inwoners zorgvuldig verzorgd werd. Aan deze laatste val wordt door sommigen zijn mankheid toegeschreven. Bij Homerus is hij van zijn geboorte af, zwak in zijn benen, die onder zijn knieën slingerden, en hij hinkte.

§55. Vulcanus was buitengewoon ervaren in metaalbewerking in het vuur. Deze kunst had hij uitgevonden en met de mensen gedeeld. Daarom werd hij vereerd als de god die ontzettend veel aan de beschaving van de mensheid had bijgedragen. De dichters in de Oudheid maken herhaaldelijk melding van zijn meesterstukken, waaronder: het goddelijk paleis op de Olympus, het paleis van de Zonnegod en de zonnewagen, de wapenuitrustingen van Achilles en Aeneas, enz. Ook maakte hij twintig drievoeten op gouden raderen, die vanzelf naar de eetzaal van de goden rolden en weer naar hun plaats terugkeerden en twee wandelende slavinnen van goud die hem bij het lopen ondersteunden. Hij was over het geheel zeer handig en vernuftig. Daarom werd aan hem het maken van Pandora (§12) opgedragen.


§56. De Cyclopen, van wie Brontes, Steropes en Pyraemon de belangrijkste waren, waren in dienst bij Vulcanus en zij hielpen hem bij het smeden van de bliksem. Het waren zwaar gespierde reuzen met slechts één oog in het midden van hun voorhoofd. De Aetna wordt gewoonlijk als de werkplaats van de Cyclopen genoemd, hoewel Vulcanus ook een werkplaats op de Olympus en op de eilanden Lipara en Lemnos had.


§57. Vulcanus was ober bij de dagelijkse godenmaaltijd. Hij verrichtte dit werk met zoveel humor dat geen enkele god zijn lachen kon inhouden als hij hun nectar, de godendrank, aanbood. Vulcanus was gehuwd met Venus (maar volgens Hesiodus met Aglaia, een van de Gratiën (§52).

Hebe (Ἥβη) of Juventas, de godin van de jeugd en dochter van Juno en mogelijk ook van Jupiter, wordt ook als ober van de goden genoemd. Door een toeval ontnam Jupiter haar deze taak en hij gaf hem aan Ganymedes, de zoon van Tros, koning van de Trojanen. Jupiter had Ganymedes in de gedaante van een arend van de aarde gehaald (of door een arend laten halen).


§58. Vulcanus wordt staand of zittend afgebeeld, als een oude man met een zware baard, die bezig is met het bewerken van metalen.


§59. Mercurius (Ἑρμῆς) was de zoon van Jupiter en Maia, de dochter van Atlas (§132). Zijn werkzaamheden waren veelvuldig. Hij was de bode (κῆρυξ}, praeco) van de goden, in het bijzonder van Jupiter, de begeleider van de schimmen van de gestorvenen naar de Onderwereid en,vwange zijn handigheid, slimheid en welbespraaktheid, de god van handels en dieven.


§60. Er worden aan Mercurius vele uitvindingen toegeschreven, waaronder die van het schrift, van maten en gewichten en vooral van de lier, die hij maakte door de schaal van een schildpad met snaren te bespannen, en die hi naderhand aan Apollo gaf.


§61. Toen Mercurius eens twee slangen ontmoette, die met geweld op elkaar afschoten, wierp bij de staf die hij als bode der goden droeg, tussen beiden. Door de wonderkracht die deze bezat, eindigde de aanval dadelijk, en de beide slangen bleven, tegen elkaar ineengeslingerd, aan de staf gehecht.


§62. Mercurius doodde Argus en kreeg zo de bijnaam Argusdoder (Ἀργειφόντης). Die Argus was bovenmate sterk en had honderd oogen, waarvan er slechts twee, om beurten, gesloten waren en sliepen. Mercurius wist hem in de gedaante van een herder door het spelen op de herdersfluit in een lichte slaap te krijgen. Hij bracht hem daarna met zijn staf in een diepe slaap en hij hakte hem het hoofd af. Juno plaatste Argus' oogen in den staart van de pauw.


§63. Mercurius wordt gewoonlijk afgebeeld als een jongeman met een staf of eenvoudige roe in de hand. Op zijn hoofd heeft hij een gevleugelde hoed (petasus) en hij heeft vleugels (talaria) aan de hielen. Somtijds houdt hij een geldbeurs in zijn hand.


§64. Bacchus (Διόνυσος), die de Ouden vereerden als de uitvinder van de wijn, als de hervormer van zeden en wetten en als de uitbreider van de handel, was de zoon van Jupiter en Semele, de dochter van Cadmus (§127). Semele werd na haar dood door haar zoon uit de Onderwereld naar de Olympus gebracht en ze werd vervolgens Thyono genoemd. Hij is opgevoed door nimfen in een hol van de Nysa, een berg in Indië.


§65. Bacchus lag eens, op een tocht van Ionië naar het eiland Naxos, op het strand van het eiland Chios te slapen. Bij toeval strandden daar Tyrrheensche zeerovers, die hem voor de zoon van een koning aanzagen en hem als buit meenamen, onder de belofte dat zij hem naar Naxus zouden overbrengen. Toen hij bemerkte wat hun eigenlijke bedoeling was, hield hij hun schip tegen alsof het op een zandbank was gelopen, liet hij het met klimop en wijnranken overgroeien en vulde hij het met wilde dieren. De rovers werden waanzinnig, sprongen in zee en veranderden in dolfijnen. Acates, de stuurrnan van het schip, die niet medeplichtig was, werd gespaard, en bracht de God naar Naxus.


§66. Pentheus, koning van Thebe, ontkende dat Bacchus een god was; de dochters van Minyas, te Orchomenus in Boeotië, bleven op een aan hem gewijde feestdag aan hun weefgetouw; Lycurgus, koning van Thracië, durfde Bacchus en zijn gevolg uit zijn gebied verdrijven. Allen ontvingen straf voor hun vergrijp. Peniheus werd door zijn moeder Agave en haar razende zussen Ino en Autonoë verscheurd; de dochters van Minyas werden in vleermuizen veranderd; Lycurgus doodde in razernij zijn echtgenote en zijn zoon, en werd voor de panters geworpen.


§67. De Oudheid vertelt van een driejarige tocht die Bacchus, aan het hoofd van een machtig leger, naar Indië heeft ondernomen. Hij breidde zijn veroveringen tot aan de Ganges uit, leerde de overwonnen volken de wijnbouw en bracht hen door verbetering van wetten en zeden tot een hoger levensgenot.


§68. Toen Bacchus zich eens uit Thracië naar Klein-Azië begaf, raakte Silenus, zijn leermeester, vriend en metgezel, vermist. Al snel bleek dat hij door Phrygische landlieden naar Midas, koning van Lydië, was gevoerd, en daar zeer goed was ontvangen. Midas gaf hem aan Bacchus terug, en ontving daarvoor, op zijn wens, het vermogen om alles wat hij aanraakte, in goud te veranderen. Omdat ook zijn eten in goud veranderde en hij dus dreigde te verhongeren, wilde hij deze gave al snel weer kwijt. Hij kon dit bereiken door zich in de Pactolus, een rivier in Lydië, te wassen. Daarom voert de Pactolus goudzand met zich mee.


§69. Tot het gevolg van Bacchus behoorden de Bacchanten en saters. De Bacchanten worden ons door de Ouden voorgesteld als razende vrouwen, die net als Bacchus zelf met een thyrsusstaf (een met klimop en wijnstokranken omwonden staf) in de hand onder het geluid van trommels en cimbalen de lucht deden weergalmen van het Evoë Bacche. Hun loshangende en achterwaarts vliegende haren waren met klimop omkransd. De Saters hadden het bovenlichaam van een mens en het onderlichaam van een bok. Zij hadden ook bokkenpoten, kleine hoorntjes aan het hoofd en een harige huid.


§70. Bacchus wordt gewoonlijk afgebeeld als een mooie, baardeloze jongeman met een enigszins vrouwelijk voorkomen. Zijn blonde lokken zijn met een krans van wijnranken en klimop omgeven. In de ene hand heeft hij een thyrsus, in de andere druiventrossen of ook een drinkschaal. Zijn schouders zijn bedekt met de huid van een luipaard. Hij zit ook wel op een wagen, met luipaarden en leeuwen bespannen. Soms heeft hij hoorns aan het hoofd. Silenus wordt afgebeeld als een grijsaard, die, omdat hij altijd dronken was, op zijnen ezel zit te waggelen.


§71, Ceres (Δημήτηρ), de uitvinder van de landbouw, was de dochter van Saturnus en Rhea. Enna op Sicilië, in de buurt waarvan zij de landbouw voor het eerst onderwees, geldt als haar geboortestad. Toen ze ronddwaalde om haar dochter Proserpina te zoeken, verspreidde zij de kennis van de landbouw over de aarde (§27).


§72. Op deze tocht kwam zij onder andere in Eleusis, een dorp in Attica, waar zij zeer gestvrij ontvangen werd door Celeus en zijn echtgenote Metanira. Hun zoon Triptolemus werd door Ceres in de landbouw onderwezen, en ontving van haar een wagen die door gevleugelde draken getrokken en door de lucht gevoerd werd, zadat hij de kennis van de landbouw overal kon verspreiden.


§73. Lyncus, koning van Scythië, werd door Ceres in een lynx veranderd, omdat hij gepoogd had Triptolemus verraderlijk om te brengen. Erysichthon, koning in Thessalie, had een aan Ceres gewijd, bos geschonden en werd daarom door haar met zo grote honger gekweld dat hij zijn eigen ledematen verslond.

§74. Ceres wordt gewoonlijk afgebeeld als een mooie en achtbare vrouw met een krans van korenaren om het hoofd. In de ene hand draagt zij een fakkel, in de andere korenhalmen of maankoppen. Soms zit zij op een wagen die door draken getrokken wordt. Onder de bijnamen van Ceres is die van Θεσμοφόρος (Legifera, Wetgeefster) het vermelden waard.


§75. Vesta (Ἑστία) was de dochter van Saturnus en Rhea. Men eerde haar als de godin die het eerst de weldadige uitwerking van het vuur, van de vereniging van de mensen tot huisgezinnen en van de burgerlijke eendracht had leren kennen. Toen Jupiter het gezag over hemel en aarde verkreeg, gaf hij haar de vrijheid, om van hem te verlangen wat zij wilde. Zij verlangde kuisheid en de eerstelingen van alles, wat geofferd werd. Deze bede bleef niet onverhoord. Vesta wordt afgebeeld als een statige vrouw, gehuld in een zedig kleed. Haar hoofd is bedekt met een sluier en zij heeft een fakkel, lamp of offerschaal in de ene en een staf in de andere hand.



- o - o -



TWEEDE AFDELING. Mindere goden


§76. Sol (Ἥλιος) was de zoon van de Titaan Hyperion. In hem eerde men de zonnegod, die dagelijks op een wagen met vier moedige vurige paarden door de hemel van het oosten naar het westen ging, en zo de aarde met zijn licht bestraalde. Hij wordt gewoonlijk afgebeeld als een geklede jongeman, wiens hoofd met zonnestralen is omgeven.


§77. Om zich de tocht die Sol dagelijks moest volbrengen, goed voor te stellen, moet men zich herinneren wat in het begin van §1 is opgemerkt: in die ruimte, die zich tussen de aardschijf en het hemelgewelf bevond, werd iedere morgen de zon door Sol op zijn wagen langs de gehele hemelboog naar het westen geleid.


§78. De Oudheid vertelt over een gouden, door Vulcanus (§54) vervaardigde legerstede waarin Sol zich na zijn tocht, te ruste legde, en waarin hij gedurende de nacht onder de zee door van het westen naar bet oosten gevoerd werd, om na het verschijnen van de nieuwe dageraad weer zijn wagon te beklimmen.

Phaëthon, de zoon van Sol en de nimf Clymene, kreeg het ooit van zijn vader gedaan om de zonnewagen te besturen. Omdat hij jong, zwak en onervaren was, mislukte dit jammerlijk. Phaëthon verloor de macht over het stuur, viel naar beneden en stierf.


§79. De grote ouderdom van de verering van de zon zon als godheid maakt het waarschijnlijk dat de eredienst van Sol ook in Griekenland zeer oud geweest is, en dat men pas later Apollo (§29), onder de naam Phoebus (Φοῖβος), als de zonnegod vereerd heeft, waardoor Sol, Apollo en Phoebus namen van gelijke betekenis geworden zijn.


§80. Luna (Σενλήνη), de aangodin, was de volle zus van Sol. Zoals Sol overdag de aarde met zijn licht bescheen, zo deed Luna dit gedurende de nacht met het hare. De wagen waarop zij de maan door de ruimte tussen de aardschijf en het hemelgewelf rondvoerde, werd volgens sommigen door twee paarden en volgens anderen door twee muilezels getrokken.


§81. Zoals men Apollo als zonnegod vereerde, zo werd zijn zus Diana (§39) als maangodin vereerd. Daarom zijn Diana en Luna dikwijls synoniemen, en worden er over Diana mythen verteld die eigenlijk over Luna gaan, zoals bijvoorbeeld het verhaal over de liefde van Diana voor Endymion.


§82. De maangodin wordt afgebeeld in een lang en glinsterend kleed. Haar voorhoofd is versierd met een halve maan, waarvan de punten als hoorns omhoog staan.


§83. Aurora (Ἠώς); een volle zus van Sol (of, volgens anderen, de dochter van Pallas (zie ook §42), de zoon van de Titaan Crius) was de godin van de dageraad. Als voorbode van de zonnegod verkondigde zij zijn aankomst aan de aarde, omdat zij hem op haar met vier moedige paarden bespannen wagen vooruitsnelde. Zij wordt afgebeeld als een jeugdige, zeer mooie vrouw met een rijzige houding. In haar hand heeft zij een fakkel en voor het voorhoofd een glinsterende ster.


§84. Tithonus, de zoon van Laomedon (§19, §31), werd vanwege zijn schoonheid door Aurora tot echtgenoot gekozen. Zij bad Jupiter (§10) om onsterfelijkheid. Deze bede werd verhoord; maar omdat zij vergeten was om de eeuwige jeugd erbij te vragen, kreeg hij uiteiindelijk zoveel last van de ouderdom dat hij aan Aurora vroeg om te mogen sterven. Omdat zij de onsterfelijkheid niet ongedaan kon maken, veranderde zij hem in een krekel, die zich volgens Ouden met dauw voedt, op hoge leeftijd vervelt en zo zonder echt te sterven steeds weer jong wordt.


§85. Nox (Νύξ) was de godin van de nacht, die de aarde in duisternis wikkelt wanneer de zon ondergegaan is. Zij was, volgens de dDichters en Kunstenaars, gehuld in een lang, zwart kleed, had een met sterren bezaaide sluier over het hoofd en zat op een met twee paarden bespannen wagen. De sterren volgden de wagen in het gelid. Soms heeft Nox ook zwarte vleugels.


§86. Iris (Ἴρις), de dochter van Thaumas, was de bode van Juno, maar ook Jupiter en de andere goden maakten soms gebruik van haar diensten. Wanneer zij zich van de hemel naar de aarde begaf, liet zij de veelkleurige streep die wij de regenboog noemen, onder de wolken achter. Zij wordt afgebeeld als een zeer mooie maagd met saffraangele vleugels en een veelkleurig gewaad, zwevend op een regenboog of omgeven met een straalkrans, waarin alle kleuren van de regenboog zichtbaar zijn.


§87. Aeolus. In de nabijheid van Sicilië lag het Liparische eiland Aeolië, de woonplaats van Aeolus (Αἴολος), volgens sommige de zoon of kleinzoon van Hippotes (de heerser over de zeven Liparische eilanden, ook wel Aeolische of Vulcanische genoemd). Het bestuur over de winden was aan Aeolus opgedragen. De winden bevonden zich in een uitgestrekt hol, waarop een hoge berg geplaatst was, die verhinderde dat zij door hun vervaarlijke kracht ontsnapten. Wanneer Aeolus winden vrij wilde laten, sloeg hij met zijn scepter op de berg, en dadelijk ontstond er een opening, waardoor zij zich naar buiten spoedden. Volgens een andere voorstelling waren in de genoemde berg kleine deuren, die Aeolus opende als hij de winden wilde loslaten.


§88. Aeolus genoot ruimschoots de voordelen van zijn hoge waardigheid. Hij woonde in een prachtig paleis. Zijn zes zonen en evenzovele dochters waren met elkaar gehuwd, en kwamen dagelijks bij hem eten, waarbij de aangenaamheid door een keur van geurige spijzen en door muziek verhoogd werd. Hij werd door goden en mensen geëerbiedigd en vanwege zijne braafheid, rechtvaardigheid en welwillendheid jegens vreemdelingen geroemd.


§89. Aeolus wordt afgebeeld als een eerwaardige, ernstige, gevleugelde grijsaard met een scepter in de hand. Soms ook met een kroon op het hoofd. Hij zit op de berg die op het hol der winden rust.


§90. De vier hoofdwinden (Boreas, Zephyrus, Notus en Eurus), die als de dienaren van Aeolus beschouwd werden, komen reeds in de vroegste Oudheid als mythische personen voor. Vooral Boreas, en nog meer Zephyrus, die afgebeeld wordt in de gedaante van een zeer vlugge jongeman met de vleugels van een vlinder.


§91. Pan (Πάν), de god van de herders, veeteelt, bossen en velden, geldt als de zoon van Mercurius (§59) en Dryope, een nimf (§8). Zijn wanstaltige gedaante (§96) maakte dat zijn moeder hem meteen na zijn geboorte ontvluchtte. Zijn vader wond hem in een hazenvel, en nam hem mee naar de Olympus. De goden, in het bijzonder Bacchus (§64), schepten in hem een ongekend vermaak

.

§92. Pan bewees de hemelgoden meer dan eens belangrijke diensten. Toen Typhoëus (§10) zich tegen Jupiter verzette en de hemelgoden door vrees bevangen naar Egypte gevlucht waren, raadde Pan hun aan de gestalte van dieren aan te nemen, waardoor zij dan ook hun vreselijke vijand gelukkig ontkwamen.


§93. Pan beminde de nimf Syrinx hartstochtelijk. Zij ontvluchtte hem overal, en werd op haar verzoek door haar zussen in riet veranderd. Pan, die ontroerd was door de klaagtonen die de wind in het riet veroorzaakte, kwam op de gedachte om zeven stukken riet van ongelijke lengte en dikte met was samen te voegen. Zo ontstond de herdersfluit, die syrinx of panfluit genoemd werd, en waarop Pan een meester was.

Apollo en Pan hielden eens een muziekwedstrijd, die volgens Midas, koning van Lydië, door Pan gewonnen werd. Hiervoor werd Midas gestraft met ezelsoren. Midas had overigens al vaker stommiteiten begaan (§68).


§94. Pan hield zich het liefst op in Arcadië, en hij heet daarom de Arcadische god. De nimf Echo, die vanwege haar onbeantwoorde liefde voor Narcissus zo van verdriet en spijt wegkwijnde dat er van haar niets anders dan haar stem overbleef, wordt door sommigen als de echtgenoote van Pan genoemd. Narcissus, door zijn eigen schoonheid geheel verblind, is in een narcis veranderd.


§95. Een plotselinge, onverklaarbare angst wordt naar Pan een panische angst (τὰ Πανεῖα, Πανισμός}, terror Panicus) genoernd. De oorsprong van deze benaming is volgens sommigen angst die Pan zijn vijanden inboezemde door het vreselijke geschal van de door hem uitgevonden krijgstrompet: anderen verklaren de benaming uit de angst die hij verwekte als hij onverwacht uit zijn hol te voorschijn sprong terwijl er iemand voorbijkwam.


§96. Pan wordt gewoonlijk afgebeeld als een man met twee hoorns, spitse ooren, een harig lichaam en bokkepoten. Zijn hoofd is omkranst met dennetakken of wijnstokloof. In zijn handen heeft hij een zweep, herdersfluit of herdersstaf.


§97. Faunus. De Latijnse dichters verwisselen Pan niet zelden met Faunus, hoewel sommigen beweren dat Pan en Faunus dezelfde personen zijn, en Pan de naam van Faunus in Latium gekregen heeft nadat zijn verering daargeen was overgebracht. Hoe dit ook zij, een overlevering noemt Faunus de vierde koning van de Aborigines, die als eerste beschaving bracht aan de inwoners van Latium en in zijn rijk als eerste tempels voor de goden oprichtte. Na zijn dood werd hij vergoddelijkt en als de god van boshen en velden vereerd. Van Faunus zijn wellicht de Faunen afkomstig, een soort bosgoden die van de saters (§69) slechts in naam verschillen, en wier broeders zij genoemd worden.


§98. Silvanus, Terminus, Priapus, Vertumnus, Flora, Feronia, Pales. Faunus en de in deze § voorkornende goden en godinnen behoren tot de nationale godheden van de Romeinen.

Silvanus was de beschermer van bossen, velden en herders. Zijn gestalte had zeer veel overeenkomst met die van de saters.

Terminus was de god van de grenzen, voornamelijk van de landerijen. Zijn beeltenis bestond uit een vierkante steen of paal, waarop een mensenhoofd geplaatst was.

Priapus was de god van de tuinen. Zijn beeldzuilen waren van de heupen of tot aan de voeten gelijk aan een pilaar. Zijn hand was voorzien van een snoeimes, en zijn hoofd omkranst met wijnstokloof of bloemen.

Vertumnus was de beschermer van de veld- en tuinvruchten. Hij hield ook toezicht op de handel. Dichters kennen hem het vermogen toe om zich in allerlei gedaanten te veranderen. Hij beminde Pomona, een van de Hamadryaden (§8), die te Rome als de godin van het fruit vereerd werd. Vertumnus wordt afgebeeld als een halfnaakte jongeman met een krans van verschillende planten om het hoofd, vruchten in de linker- en een hoorn des overvloeds in de rechterhand. Pomona wordt voorgesteld als een jeugdig meisje en is herkenbaar aan de korf met fruit, die naast gaar ligt of door haar gedragen wordt.

Flora was de godin van de bloesems en bloemen en zij is degene die aan Juno (§16) de bloem aanbood waaruit Mars (§47) geboren is. Zij schijnt bij de Grieken niet geheel onbekend geweest te zijn. Haar echtgenoot was Zephyrus (§90), die haar het toezocht over over bloemen en bloesems had opgedragen. Zij wordt afgebeeld als een mooie jonge, met bloemen opgetooide vrouw.

Feronia was de Godin der lustbossen en boomgaarden en meer bepaald de godin van de vrijgelatenen. Haar tempel in Italië, die aan de Sabijnen en Latijnen gemeenschappelijk behoorde, was door Spartaanse vluchtelingen die de strengheid van Lycurgus waren ontvlucht, gebouwd. Er wordt verteld dat haar dienaars en aanbidders met blote voeten, zonder zich te verbranden of verwonden, over gloeiende kolen konden lopen.

Pales was de Godin der veehoederij en veefokkerij. Zij verschafte aan het vee een geschikt voeder, bewaarde hetzelve voor pest en verscheurende dieren en bevorderde deszelfs groei en vruchtbaarheid.


§99. Latona (Λητώ of Ληθώ), de dochter van de Titaan Coeus, hebben wij reeds als de moeder van Apollo en Diana leren kennen (§29). In deze hoedanigheid genoot zij zoveel aanzien dat sommigen haar tot de hogere goden rekenen. Tijdens haar zwangerschap was zij dermate aan de haat van Juno blootgesteld dat ze nergens een plaats vond waar zij haar kroost ter wereld kon brengen. Neptunus, die met haar begaan was, liet het eiland Delos uit de zee te voorschijn komen, waar zij Apollo en Diana baarde. Latona begaf zich vervolgens van Delos naar Lycië, een landstreek in Klein Azië. Hier verhinderden haar enkele boeren het drinken van water uit een meer. Zij werden daarom door haar in kikkers veranderd. Zoals Apollo als zonnegod en Diana als maangodin voorgesteld werd, zo was Latona ook godin van de nacht.


§100. Themis, Astraea, Nemesis. Themis (Θέμις), een van de Titaniden, was de godin van de gerechtigheid. Men schrijft aan haar de oudste overlevering van godspraken en de eerste invoering van offers in Griekenland toe. De beeldhouwers uit de Oudheid stelden Themis voor als een vrouw van hoge ouderdom, met grote helderziende ogen; later werd ze afgebeeld met een zwaard in de ene en een balans in de andere hand en een doek voor de ogen. Jupiter verwekte bij haar de Horen: Dice, Eunomia en Irene, de godinnen van orde en regelmaat, die door Venus zijn grootgebracht. Zij stonden, als dienaressen van hun vader, om zijn troon, en waren de poortwachters van de Hemel. Overigens hadden zij veel overeenkomsten met de Gratiën (§52), in wier gezelschap zij zich vaak bevonden. Vindt men bij hen bloemen, vruchten of een brandend vuur, dan zijn zij de godinnen van de jaargetijden.

§101. Behalve. de Horen wordt ook Astraea (Αἰστραῖα), de godin van het eigendomsrecht, door sommigen als dochter van Themis genoemd. Deze Astraea verkeerde in de gouden eeuw (zie voor de gouden, zilveren, koperen en ijzeren eeuw §5 en 13) met de Goden op de aarde, doch toen de boosheid van de stervelingen zich meer en meer openbaarde, en alle goden daarom de aarde verlaten hadden, ging ook zij naar den Olympus terug.


§102. Met Themis en Astraea is Nemesis (Νέμεσις), als godin van wraak en belonende gerechtigheid, enigszins verbonden. Zo streng als zij de hoogmoed en de daaruit voortvloeiende overmoedige daden van de stervelingen wreekte en strafte, zozeer beloonde zij deugd en plicht. Zij wordt afgebeeld als een mooie en fiere vrouw met een kroon op het hoofd. Men vindt bij haar verscheidene kenmerkende tekens, waaronder een rad, het zinnebeeld van de snelheid, waarmee zij hare straffen uitdeelt en ook een weegschaal, een el, een scheepsroer, een gesel of een zwaard.


§103. Aesculapius (Ἀσκληπιός) was de zoon van Apollo en de Nimf Coronis. Hij werd door de Centaurus Chiron in de geneeskunde onderwezen en was daarin zo ervaren geworden, dat hij zelfs doden in het leven terugriep. Toen Pluto (§23) zich hierover bij Jupiter beklaagde, doodde deze Aesculapius met de bliksem. Machaön en Podalirius, zonen van Aesculapius, maakten zich in den Trojaanse oorlog (§171) als artsen bij uitstek verdienstelijk en zij werden na hun dood als goden vereerd. Aesculapius wordt afgebeeld als een bejaard man met een lange baard, met in zijn linkerhand een knots met een slang eromheen. Men vindt ook wel een haan of hond bij hem.

Centauren waren tot de navel een man en daaronder een paard. Zij woonden in Thessalië en zij voerden een langdurige strijd met de Lapithen, een volk in Thessalië (§31). Uiteindelijk werden zij door Hercules uit Thessalië verdreven, waarop zij naar de eilanden van de Sirenen (§37) vluchtten, waar zij door gebrek aan voedsel omkwamen. De stamvader van de Centauren was Ixion (§24), maar Chiron wordt gewoonlijk als een zoon van Saturnus en Philyra, de dochter van Oceanus, beschouwd.


§104. Plutus (Πλοῦτος) was de God ωαν de rijkdom. Zijn vader was Iäsius (§41) en zijn moeder Ceres (§71). Jupiter beroofde hem van zijn gezichtsvermogen, opdat hij goeden en kwaden in gelijke mate zou begunstigen. Hij bevond zich gewoonlijk diep onder de aarde.

§105. In Fortuna (Τύχη) eerden de Ouden een godin die aan de mensen geluk en ongeluk willekeurig toedeelde. Men gaf haar een dubbel scheepsroer in de handen. Met het ene bestuurde zij de boot van het menselijke geluk, met het andere die van het ongeluk. In latere tijd werd zij afgebeeld met vleugels, of met geblinddoekte ogen op een bol, of ook wel op een rad staande.


§106. Fama (Φήμη) was de jongste dochter van Tellus. Zij bracht haar voort in haar woede vanwege de nederlaag van de Giganten (§10), opdat zij de verkeerde handelingen van de goden wijd en zijd zou verspreiden. Men hield haar voor de stichter en verbreider van goed en kwaad gerucht. De dichters van de Oudheid beschreven haar als een gevleugelde altijd rondvliegende vrouw, die steeds van ijdele vrees, valse vreugde, onwaarheid en lichtgeloovigheid vergezeld gaat. Zij wordt gewoonlijk afgebeeld met vleugels en een trompet in de hand die zij voor de mond zet.


§107. Hecate (Ἑκάτη) is de dochter van Perses, de zoon van de Titaan Crius. Jupiter gaf haar grote macht, niet alleen over de hemel, maar ook over de aarde en de zee, omdat zij hem bij het afzetten van Saturnus (§3 en §75) had bijgestaan. Zij schonk degenen die haar naar behoren vereerden, macht, eer, rijkdom, overwinning en alles wat hij wenste. Ze wordt regelmatig genoemd als beschermster van de toverkunst.

§108. Hecate had allesbehalve een mooi uiterlijk. Haar lengte was zo indrukwekkend dat zij iedereen schrik aanjoeg. Daarbij had zij op het hoofd, in plaats van haren, adders en slangen, die zich deels om haren hals wonden en deels langs haar schouders hingen. Nu eens stelde men haar voor met één, dan weer met drie hoofden, waarvan het linker dat van een paard, het rechter dat van een hond, het middelste dat van een wild zwijn was. Soms heeft zij een krans van eikenbladeren om het hoofd en een speer in de hand. Haar kleding is nu eens wit, dan weer zwart.


§109. Diana wordt niet alleen Luna (§81), maar ook Hecate genoemd. Hoewel Hesiodus deze godinnen duidelijk onderscheidt, beschouwen anderen haar als dezelfde godin, die als jachtgodin Diana, als maangodin Luna en als tovergodin Hecate genoemd wordt. In dit opzicht is Diana de Diva triformis (de drievoudige godin). Ook Proserpina (§27) wordt met Hecate verwisseld.


§110. Hymenaeus (Ὑμέναιος) was een zeer mooie Atheense jongen van eenvoudige komaf. Hij was verliefd op een rijk en aanzienlijk meisje in zijn gehoortestad, en zij was ook verliefd op hem. Alleen de ongelijkheid van stand belette een huwelijk. Ooit, toen de Atheense vrouwen het feest van Ceres te Eleusis (§72), waar deze godin in het bijzonder vereerd werd, vierden, verkleedde hij zich in vrouwenkleren en begaf hij zich met zijn geliefde en vriendinnen daarheen. De feestvierende menigte, waaronder ook de verklede Hymenaeus, werd door zeerovers overvallen en naar een onbewoond eiland gevoerd. Maar toen de rovers in slaap gevallen waren, greep Hymenaeus de gelegenheid om hen te doden. Hij keerde met zijn vriendinnen naar Athene terug, gaf aan de bedroefde ouders hun geroofde dochters terug, huwde zijn geliefde en genoot met haar de genoegens van een gelukkig huwelijk. Aan hem dachten de Atheners vanaf dat moment bij hun bruiloftsfeesten, tot zij hem tenslotte als en God van het huwelijk aanriepen.
Ook de Romeinen eerden hem als op die manier, hoewel zij nog een andere huwelijksgod hadden: Talassius, die men, na de Sabijnse maagdenroof bij het voltrekken van huwelijken begon aan.te roepen. Behalve deze Talassius en de in§98 genoemde godheden hadden de Romeinen als eigendomsgoden nog Portumnus of Portunnus, die zi net als Palaemon bij de Grieken, als havengod vereerden; Aius Locutius of Loquens, die de aankomst van de Senonische Galliërs meldde; een reeks van deugden en ondeugden, alsmede van andere kwade en goede dingen, waarvan men bevrijd wenste te blijven, of naar welke men verlangde: Osiris, Isis en Anubis, die men van de Egyptenaren had overgenomen; Janus (§4) enz.

§111. Hymenaeus wordt afgebeeld als een mooie jongeman met een bloemenkrans om het hoofd en een bruiloftsfakkel in de rechter- en een hoofdsluier in de linkerhand.


§112. Riviergoden. De hele schepping was vervuld met goddelijke wezens. Talloze nimfen, saters, faunen en zeegoden (§18) bevonden zich erin. Daarenboven had men nog riviergoden, van wie het aantal zo groot was dat elke rivier van enig belang een god had. Onder deze riviergoden bekleedde bij de Romeinen Tiberinus, die over de Tiber aangesteld was, een voorname plaats. Men offerde in het bijzonder aan hem wanneer de rivier buiten de oevers trad.


§113. De riviergoden worden gewoonlijk afgebeeld als grijsaards met een natte baard en natte haren. Zij rusten op een opzij liggende urn, waaruit een overvloed aan water stroomt. Niet zelden hebben zij hoorns aan het hoofd.


§114. Beschermgeesten. Reeds in de oudste mythen wordt er melding gemaakt van beschermgeesten, die de Grieken δαίμονες noemden en die de Romeinen voor mannen genii en voor vrouwen Iunones noemden. Ze zouden stammen uit de Gouden Eeuw (§5). Het zijn de zielen van de stervelingen uit de gelukkige tijd die als gezanten van Jupiter in het donker de aarde bewaken en heil en zegen brengen aan de handelingen van de deugdzame mensen.
Ieder mens had zijn Beschermgeest, die zich steeds in zijn nabijheid bevond en zijn daden en zijn lot bestuurde. Sommigen geloofden in twee beschermgeesten, een goede witte en een kwade zwarte. De eerste beschouwden zij als de veroorzaker van hun voorspoed, de laatste als de beschikker van het ongeluk dat hen trof. Anderen spreken van een beschermgeest die nu eens wit en goed en dan weer zwart en boos was, en die zich dus soms  genegen, dan weer ongenegen betoonde. De Romeinen eerden ook een hogere genius, die in de natuur aan alles het leven schonk en aan wie de overige geniën onderworpen waren.


§115. De Geniën worden gewoonlijk afgebeeld als jongens die naakt zijn, of in een met sterren bezaaid gewaad gehuld zijn. Hun hoofd is met een krans van bloemen of bladeren van de plataanboom omgeven. Zij hebben een hoorn des overvloeds in de handen. Soms zijn zij ook gevleugeld.


§116. Manes, larvae, lemures. Met de naam Manes duidden de Romeinen niet alleen de zielen van de gestorvenen aan, maar ook enkele beschermgeesten die voor de rust van de graven waakten. Zij stonden onder Pluto, die van daar Summanus genoemd wordt. Volgens sommigen, is de godin Mania de moeder of grootmoeder van deze besehermgeesten. Larvae of lemures noemden de Romeinen de zielen van de gestorvenen die zonder rust ronddwaalden, en de levenden door hun verschijningen verschrikten.

§117. Lares en penates. De Romeinen hadden nog andere beschermgoden: de Lares en Penates, die meermaals met elkaar verwisseld worden. De Lares waren zonen van Mercurius en Lara of Larunda, die voor dezelfde als Mania gehouden wordt. Als huisgoden (Lares domestici; er waren boveindien nog Lares viales die wegen beschermden; cornpitales, die kruisingen beschermden, enz.) schijnen zij echter voor de zielen van voortreffelijke voorvaderen gehouden te zijn, waarvan men geloofde dat zij nog voor het huiselijke geluk en welzijn van hun nakomelingen zorgden. De Romeinen vereerden hun Lares domestici gewoonlijk in de voorzaal (atrium) van hun woningen, in de nabijheid van de haard (ad focum), in de gedaante van kleine, uit was gernaakte en met een hondenvel bekleede beelden.
Geheel onderscheiden van de lares waren de penates. De lares waren namelijk, als huisgoden, van menselijke oorsprong, de penates van goddelijke. De lares werden in het atrium, in de nabijheid van de haard vereerd, de Penates onder de blote hemel op de binnenplaats; de lares verschilden per familie of geslacht, de Penates waren waarschijnlijk voor allen dezelfde, namelijk van de voorvaderen ontvangen beschermgoden, zowel van de Staat als van de bijzondere families. Het is evenwel vrij onzeker, wie deze Penates geweest zijn, en vanwaar zij hun naam hebben. Zoveel is zeker, dat zij of als algemene (publici), of als bijzondere (privati) penates voorkomen. Volgens de eerste theorie waren zij beschermgoden van de Staat, vooral van de ternpels; in de laatste waren zij beschermgoden van de leden van elk huisgezin.


§118. Somnus (Ὕπνος) en Mors (Θάνατος) waren tweelingen en werden als zonen van Nox beschouwd. Somnus was de god die verwarde stervelingen door de slaap verkwikte en tot nieuwe arbeid aanzette. Zijn woonplaats was een hol bij de Cimmeriërs (§23). Het bed waarop hij lag, was omgeven door een zeer groot aantal dromen, die als zijn zonen en dienaren worden aangemerkt. Morpheus, Icelus, die de stervelinge Phobetor noemden, en Phantasus waren de voornaamste onder hen. De eerste had het vermogen om de gestalte, het gelaat en de spraak van de mensen na te bootsen; de tweede om zich in allerlei dieren te veranderen; de derde om aarde, steen, water, hout en elke levenloze zaak voor te stellen. Als de eerste dienaren van hun vader verwekten zij de droombeelden bij koningen, veldheren, in het algemeen bij aanzienlijkeren, terwijl hun broers dit bij geringeren deden. — Somnus wordt gewoonlijk afgebeeld als een gevleugelde jongen met mankoppen en een omgekeerde, uitgedoofde fakkel in de hand. — Aan zo'n fakkel herkent men ook Mors, de Dood, die men op de graven van de gestorvenen zeer dikwijls tegenover Somnus plaatste. Mors werd voorgesteld als een slapende jongen, niet als een geraamte. Het beeld van Somnus was wit; dat van Mors zwart.



- o - o -



AANHANGSEL BIJ DE BEIDE VORIGE AFDELINGEN

I. Over de oorsprong en de hervorming van de goden:
1. Griekenland werd oorspronkelijk door verscheidene, vooral oosterse kolonies bevolkt; zodat men de oorsprong van het grootste gedeelte van de Griekse goden in het oosten schijnt te moeten zoeken.
2. De in Griekenland ingevoerde goden bleven echter bij de Grieken niet wat zij bij de oosterlingen waren. Zij werden al snel geheel het eigendom van de Grieken, dat wil zeggen: de voorstellingen die de Grieken zich van de goden maakten, verscilden al snel wezenlijk van de voorstellingen van de volken, van welke zij werden overgenomen.
3. De Goden van het oosten waren zinnebeelden van voorwerpen en krachten der natuur. In die hoedanigheid ontvingen de Grieken hen; maar al snel maakten zij zich los van deze zinnebeeldige voorstelling, en kenden zij aan de goden behalve menselijke gedaanten ook de hele zedelijke natuur van de mens toe, mét hun deugden en gebreken.
4. Het scheppen en veranderen van zulke goden was bij de Grieken het werk van de poëzie en de kunst. De oudste Griekse dichters hebben zelfs de verwantschap, afkomst en daden van de goden onderscheiden en zo de persoonlijke betrekkingen tussen de goden bepaald en aan hen toepasselijke bijnamen gegeven.
5. Toen de goden eenmaal zulke wezens geworden waren, werd er een onafzienbaar veld voor de poëzie geopend. De dichters konden toen de daden van de goden bezingen en vermelden; zij konden die opsieren en zo grotere de belangstelling ervoor doen toenemen, zij konden over de goden verhalen zo ongeveer zeggen wat zij wilden, zolang zij hun karakters maar niet veranderden en hen overeenkomstig het volksgeloof bleven voorstellen. Zo werd het aantal mythen steeds groter en verkregen zij een steeds dichterlijker tintje.
6. Van de Romeinse goden was slechts een klein gedeelte oorspronkelijk, omdat de meeste vanaf de regering van Tarquinius Priscus van de Grieken of Etrusken werden overgenomen. Nochtans veranderden de Romeinen veel, niet alleen in de namen van de goden, maar ook in een taal van hun lotgevallen.


II. Hoofdverdeling van de goden:

A. Bij de Grieken moeten wij ons Ζεύς als de algemene heerser over goden en mensen voorstellen. Hij had de heerschappij over de wereld onder zijn broers, zussen en kinderen, zodat zij elk voor de instandhouding van een deel van de natuur of van een vorm van kunst zorg droegen. Zij maakten dus deel uit van het wereldbestuur, maar waren bovenal ἄνακτες (heersers) van hun eigen domein. Tot deze goden behoren Ποσειδῶν, Ἀπόλλων, Ἀθηνᾶ, Δημήτηρ, Ἥφαιστος, Ἥρα, Ἄρης, Ἑρμῆς, Ἄρτεμις, Ἀφροδίτη enz.

Op de ἄνακτες volgt de δῆμος van de goden:  de riviergoden, de nimfen, de muzen, de Nijd, de Naijver, de Vrees en alle andere goden die slechts een heel beperkt machtsgebied hadden. Zij werden door de ἄνακτες voor het uitvoeren van hun bevelen gebruikt.

B. Zoals de Romeinen de leden van hun senaat verdeelden in patres maiorum gentium en patres minorum gentium, zo verdeelden zij ook hun goden in twee hoofdklassen: dii maiorum gentium en dii minorum gentium. Tot de dii majorum gentium behoren:

1. De dii consentes: Iuno, Vesta, Minerva, Ceres, Diana, Venus, Mars, Mercurius, Jovi (oude naam voor Jupiter), Neptunus, Vulcanus, Apollo.

2. De dii selecti: Janus, Saturnus, Rhea, Genius (§114), Pluto, Bacchus, Sol, Luna.

Tot de dii minorum gentium worden gerekend:

1. De dii indigetes of adscriptitii, die vanwege buitengewone verdiensten tot de godenrang verheven zijn, onder wie Hercules, Castor en Pollux, Aeneas (vereerd als Jupiter lndiges) en Romulus (vereerd als Quirinus).

2. De dii semones, die wel geen volwaardige goden waren, maar toch ver boven de stervelingen verheven waren: Pan, Faunus, Silvanus, Vertumnus, Pales, Flora, Terminus, de nimfen, de rechters in de Onderwereld, enz., enz.


III. Over het lichaam van de goden:

1. Het lichaam van de goden was op het eerste gezicht gelijk aan dat van de mens, maar het was groter, zwaarder, sterker, sneller en mooier. Omdat het geen bloed bevatte, maar een ander vocht (ἰχώρ), was het niet aan ziekten, veroudering of de dood onderworpen. Evenwel waren de genoemde lichaamsgaven aan alle goden in gelijke mate toebedeeld. Ze waren niet allemaal even sterk, en Jupter was de sterkste van allemaal.

2. Maar er zijn ook goden met gebreken, en zelfs ronduit lelijke goden. Denk aan de hinkende Vulcanus, de driehoofdige Hecate en vele andere goddelijke wezens, zoals de Centimanen (§2). Wat Vulcanus aangaat: de tot vrolijkheid gestemde Griek liet hem wellicht hinken om ook onder de bewoners van de Olympus een persoon te hebben die door zijn gedaante het lachen opwekte, wat nog versterkt werd doordat hij Venus als echtgenote kreeg. De echte monsters zijn ongetwijfeld overblijfselen van zucht naar het wonderlijke in de allervroegste tijden.

3. De goden hebben het vermogen om zich onzichtbaar te maken, of zich in een andere gedaante te vertonen. Van dit vermogen bedienen zij zich vooral wanneer zij stervelingen raad willen geven of hun iets willen mededelen. Als stervelingen immers goden in hun ware gedaante zien, worden zij blind, verliezen zij hun verstand of sterven ze plotseling.


IV. Over de geestelijke vermogens van de goden:

1. Zoals de goden de stervelingen lichamelijk ver overtreffen, zo doen zij dat ook geestelijk. Maar dat wil niet zeggen dat de goden volmaakte gedachten of volledige en juiste kennis van alles zouden hebben; maar ze kunnen sneller denken, beter uitvinden en weetn méér van heden, verleden en toekomst.

2. Maar ook de goden laten zich door andere goden én door mensen bedriegen. Dit laatste overkomt zelfs Jupiter, de bron van alle wijsheid en voorzichtigheid. Waarschijnlijk komen dergelijke voorstellingen bij dichters uit het volksgeloof, en komen de meer 'slimme' acties van de goden van de dichters zelf.


V. Over de zedelijkheid van de goden:

De zedelijkheid van de goden is in alle opzichten een wonderlijke mengeling van deugd en ondeugd. Nu eens is Jupiter bijvoorbeeld liefderijk, welwillend en rechtvaardig, dan weer achterdochtig en een slaaf van zijn lusten. Zo zijn alle goden soms zwak, trouweloos, meinedig, toornig, eigenbatig, en kennen zij dikwijls noch deugd, noch goede zeden, maar zijn zij ook dikwijls een toondbeeld van goede zeden. Ook hier weer is het liederlijk gedrag van de goden toe te schrijven aan het volksgeloof, en het zedige gedrag aan het brein van de dichter.


VI. Over de woonplaats en de levenswijze van de goden:

1. De woonplaats van de goden is de Olympus, een berg in Thessalië die zich met vele toppen hemelhoog verheft, nooit door de wind wordt beroerd, nooit door de regen bevochtigd, nooit door sneeuw bedekt, maar steeds door de onbewolkte bovenlucht en een heldere glans is omgeven.

2. Op deze Olympus was het paleis van de goden, gebouwd door Vulcanus (§57). Elke god had in in dit paleis zijn eigen woon- en slaapvertrek; tevens was er een gemeenschappelijke zaal, waar de goden hun vergderingen belegden en gezamenlijk aten.

3. De goden leefden op de Olympus als een door verwantschap en huwelijk verbonden gezin in het genot van zinnelijke genoegens. Dagelijks kwamen zij bijeen ambrosia te eten en nectar te drinken (§57). Gedurende de maaltijd vertelden zij elkaar de nieuwtjes van de dag, die Mercurius en Iris naar de Olympus overgebracht hadden. Dikwijls luisterden zij ook vrolijk samen naar het aangenaam snarenspel van Apollo en het bekoorlijke gezang van de Muzen, en wanneer de zon onderging (want ook op de Olympus bestond de afwisseling van dag en nacht) gingen ieder naar zijn eigen slaapkamer.


VII. Over de invloed van de goden op de lotgevallen van de stervelingen:

1. De goden hebben een onmiddelijke invloed op de lotgevallen van de stervelingen. Daarom brengen de stervelingen hun dan ook veelvuldig offers, waarvoor ze beloond worden (bijvoorbeeld Periphas door Apollo, §14). Offeren ze echter niet, dan worden ze zwaar gestraft (§41, 66). Wanneer de goden belonen, dan zien wij dat ze voornamelijk datgene geven, wat ze bij uitstek bezitten; en wanneer ze straffen, vinden ze hun geschikste middelen eveneens daarin (§19, 30, 32, 40, 72, 73). Zij  komen dagelijks in de raadzaal van het paleis op de Olympus bijeen, om over heel volkeren en bijzondere personen met de Jupiter te overleggen; en omdat Jupiter de eerste en machtigste van alle goden is, heeft hij twee urnen ter beschikking, waarvan de ene met goede en de andere met kwade gaven gevuld is. Deze gaven verdeelt hij naar zijn welbehagen over de stervelingen. Jupiter werkt ook, wegens zijn verhevenheid boven de andere goden, meer indirect als geestelijk wezen op de stervelingen, door verlangens en aandoeningen naar zijn goedvinden bij hen op te wekken. Deze werking oefenen de andere goden meer onrechtstreeks op de stervelingen uit.

2. Met hetgeen er gezegd is over de rechtstreekse invloed van de goden op de lotgevallen van de stervelingen, is het bestaan van een Fatum (§4) enigzins in strijd. Volgens de begrippen van het volksgeloof waren de goden namelijk dikwijls hoogst willekeurig, en hun zedelijkheid was van dien aard dat zij voor de mens onvoldoende waren om de vele raadselen in het lot van de stervelingen te verkl.aren. Daarom vormde men zich een Fatum, en hieruit was al het duistere dat de mens overkwam, gemakkelijk te verklaren; immers, het vloeide uit de bepalingen van het lot voort, en hier aan was niets te veranderen. Al met al verhinderde het Fatum de goden niet om een onmiddellijke invloed op de lotgevallen van de stervelingen uit te oefenen, omdat deze vaak met die van de goden samenvielen of deze soms zelfs beïnvloedden.



- o - o -



DERDE AFDELING. Heroën


§119. De heroën behoren wat hun leeftijd betreft voor het grootste gedeelte tot het mythische of heroïsche tijdperk van de Griekse geschiedenis, dat bepaald wordt door de grote watervloed ten tijde van Deucalion, en het begin van de tijdrekening met Olympiaden, d.w.z. het jaar 777 voor onze jaartelling.


§120. Een heros stelden de Ouden zich voor als een uitzonderlijk slimme, grote en sterke man, die zich door stichting, uitbreiding, verdediging of beschaving van een grotere of kleinere staat zo verdienstelijk had gemaakt, dat hij na zijn dood een goddelijke verering waardig was. Veel heroën ging men zelfs als zonen van de goden, en dan vooral van Jupiter, beschouwen.


§121. De verering van de heroën was echter verschillend van die van de goden. De goden hadden hun priesters, tempels, feesten en plechtige offers. Voor de heroën vierde men gewoonlijk slechts jaarlijks op hun graf of bij hun gedenkteken een lijkfeest, dat vooral in plengoffers bestond. Nochtans overschreed men deze grenzen weleens, en verhief men de heroën tot de rang en de verering van de goden.


§122. De Titanen zijn zonen van Uranus en Tellus (§2) en behoren tot de heroën van de vroegste Oudheid. Na de onttroning van Uranus (§2) werden zij uit de Tartarus verlost, huwden met hun zussen, de Titaniden (§2), en plantten het geslacht van de goden, in talrijke loten, voort. Nadat zij door Jupiter overwonnen waren (§10), werden zij voor eeuwig in de Tartarus opgesloten en daar door de Centimanen (§2) bewaakt.


§123. Ook de Giganten behoren tot de heroën van de vroegste Oudheid. De voornaamste waren Enceladus, Alcyoneus, Ephialtes, Otus, Echion en Typhoeus (§92). Hun bekendste onderneming is de strijd die zij met Jupiter voerden (§10, 106). Toen deze hen door zijn bliksem verslagen had, wierp hij hen gedeeltelijk in de Tartarus en gedeeltelijk begroef hij hen onder bergen die vandaar Vulkanen zouden zijn geworden zijn.


§124. Inachus was de stichter van het rijk van Argos op de Peloponnesus. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Phoroneus, van wiens verdiensten in de Oudheid niet minder hoog wordt opgegeven dan van die van zijn vader.


§125. Ogyges was de stichter van Thebe in Boeotië. Onder zijn regering werden Thebe en de naburige dorpen door zware stortvloeden die zich tussen de bergen tot grote meren gevormd hadden, in één nacht overstroomd en verwoest. Mensen en vee kwamen hierdoor om, behalve de herders, die zich met hun kudden op de bergen bevonden.


§126. Deucalion was de zoon van Prometheus en echtgenoot van Pyrrha, de dochter van zijn oom Epimetheus (§12). Omdat zij vrome mensen waren, ontkwamen zij alleen aan de algemene verwoesting die de groote watervloed (§13) teweegbracht. Het kleine vaartuig waardoor zij gered werden, dreef gedurende enige dagen op het alles overstromende water rond, en raakte uiteindelijk op de berg Parnassus de grond. Daar had Themis (§100) toen een orakel, dat Deucalion en Pyrrha over het herstel van het menselijke geslacht raadpleegden. Themis gaf een vrij geheimzinnig antwoord, namelijk dat zij de beenderen van hun moeder achter zich moesten werpen, en dat daardoor een nieuw geslacht van mensen zou ontstaan. Na enig beraad kwam Deucalion op de gedachte dat met de beenderen van hun moeder de om hen heen liggende stenen bedoeld werden. Zij wierpen deze stenen achter zich neer. Uit de stenen die Deucalion geworpen had, kwamen mannen, en uit die van Pyrrha kwamen vrouwen voort. Deucalion heerste daarop over de opnieuw ontstane mensen, stichtte een rijk in Thessalië, of volgens anderen in Locris, en werd koning.


§127. Cecrops, Cadmus, Danaüs en Pelops waren vreemdelingen die zich met hun kolonies onder de nog ruwe stammen van de Hellenen vestigden, met hen al snel tot een volk samensmolten en niet weinig aan hun beschaving bijdroegen.
Cecrops kwam uit Saïs in Beneden-Egypte met een kolonie naar Attica, waar hij door de toenmalige koning, Actaeus, met grote gastvrijheid ontvangen werd. Hij huwde naderhand diens dochter en volgde hem in de regering op. Door het stichten van de burcht, naar hem de Cecropische genoemd, tegen de invallen van de Boeotiërs, legde hij de grondslag va Athene. Hij beplantte de grond met olijfbomen, voerde onder de nog ruwe bewoners van deze landstreek maatschappelijk leven, plechtige huwelijksverbintenissen (§110) en landbouw in en verbond hen onderling door godsdienstige instellingen.
Cadmus was de zoon van de Fenicische koning Agenor. Hij werd door zijn vader uit zijn vaderland gestuurd om zijn zus Europa, die door Jupiter geschaakt was, te zoeken. Zo kwarn hij met zijn reisgenoten in Boeotië, waar hij Cadmea, de latere burcht van Thebe, stichtte. Hij maakte de Grieken met het letterschrift en het smelten van metalen bekend.

Danaüs en Aegyptus bestuurden elk een gedeelte van Opper-Egypte. Aegyptus probeerde zich van het rijk van Danaiis meester te maken. Daarom wilde hij zijn vijftig zonen aan de vijftig dochters van Danaüs uithuwelijken om, na de voltrekking van het huwelijk, Danaüs met diens dochters gemakkelijk te kunnen dooden. Danaüs sloeg dit aanzoek af, en ontvluchtte met zijn dochters zijn wrede broeder naar Argos, waar het hem lukte koning te worden. Nauwelijks had Aegyptus dit vernomen, of hij gebood aan zijn zonen, Danaüs te achterviolgen en om te brengen. Hierop werd Argos door de zonen van Aegyptus belegerd, en de belegering werd pas opgebroken toen Danaüs in genoemde huwelijken had toegestemd. Door de moord op de zonen van Aegyptus bleef Danaüs in het bezit van het Argivische rijk, en hij werd in de regering opgevolgd door zijn schoonzoon Lynceus, die hem, volgens sommigen, gedood heeft. De dochter van Danaüs staan bekend als de Danaïden of Beliden (naar hun grootvader Belus; zie §26).

Pelops was de zoon van Tantalus (§25). Door de goden in het leven teruggebracht en van een ivoren schouder of arm voorzien (want die had Ceres opgegeten, zie §25), werd hij op hoge leeftijd uit Klein-Azie, waar hij woornde, verdreven. Hierop begaf hij zich naar Griekenland, werd koning van Elis en breidde weldra zijn heerschappij over het schiereiland uit, dat naar hem Peloponnesus genoemd is.


§128. Amphictyon was de insteller van het Amphictyonen-verbond, waaraan de Grieken ten dele hun eenheid en hun nationale geest verschuldigd waren.


§129. Minos I en II. Minos I was de zoon van Jupiter en Europa (§127). Hij regeerde in de vroege Oudheid over Kreta, en maakte zich in het bijzonder beroemd door zijn rechtvaardigheid en wijze wetten. Hij is dezelfde van wie wij in §23 zagen dat hij met zijn broeder Rhadamanthus en met Aeacus, de vrome koning van Aegina, rechter in de Onderwereld (§23) was. Minos II was de kleinzoon van Minos I en ook koning der Kretenzers. Niet zelden wordt hij met zijn grootvader verwisseld.


§130. Perseus was de zoon van Jupiter en Danaë, dochter van Acrisius, een afstammeling van Danaüs en koning van Argos. Zodra Acrisius de geboorte van Perseus ontdekte, liet hij, om de vervulling te voorkomen van een orakel, dat hem voorspeld had dat hij door zijn kleinzoon van het leven zou worden beroofd, moeder en kind in een kist leggen en aan de zee ten prooi geven. De kist dreef door de wind naar Seriphos, een van de Cycladen, waar Polydectes, de heerser van het eiland, de ongelukkigen gastvrij opnam en verpleegde.


§131. Toen Perseus volwassen was, zond Polydectes hem eropuit om het hoofd van Medusa te gaan halen. Mercurius (§59) gaf hem voor deze onderneming hielvleugels, Vulcanos een zwaard, Minerva een schild en Pluto een helm. Zo toegerust begaf hij zich onder begeleiding van Mercurius en Minerva naar de Gorgonen, van wie hij de juiste verblijfplaats van de Graeën wist te achterhalen. Vervolgens hakte hij het hoofd van de Gorgo Medusa af.

De Graeën (Γραῖαι, Graeae), Dino, Pephredo en Enyo, waren de zussen en bewaaksters van de Gorgonen (§46). Van hun geboorte af hadden zij de gedaante van oude vrouwen gehad. Zij hadden samen slechts één oog en één tand, die zij aan elkaar zusterlijk uitleenden. Toen Perseus aan hen deze schatten ontnomen had en niet terug wilde geven vóór zij de verblijfplaats van de Gorgonen aan hem gezegd hadden, voelden zij zich verplicht om dat verblijf aan te wijzen.

§132. Uit het bloed dat uit de wond van Medusa stroomde, kwam Pegasus tevoorschijn, een gevleugeld paard dat door een slag met de hoef tegen de Helicon de Hippocrene deed ontspringen. Het hoofd van Medusa gaf Perseus, na enkele mensen ermee versteend te hebben, aan Minerva (§46) ten geschenke.

Atlas, de broer van Prometheus (§12), werd door Perseus, na het onthoofden van Medusa, in een berg veranderd die de hemel draagt, omdat hij de held gastvrijheid weigerde, uit vrees de gouden appels te zullen verliezen die in zijn tuin door een draak bewaakt werden.


§133. De echtgenoote van Perseus was Andromeda, de dochter van Cepheus, koning van de Ethiopiërs. Hij was haar redder geweest toen zij wegens de trots van haar moeder Cassiopea, die zichzelf mooier vond dan de nereïden, aan een rots vastgemaakt. Zij zou zonder Perseus de prooi van een zeemonster geworden zijn dat door Neptunus naar de kusten van Cepheus' grondgebied gezonden was om de Nereïden (§21) te wreken. Dit monster zou niet met de verwoesting van het land ophouden vóórdat het Andromeda verslonden had.


§131. De Oudheid schrijft aan Perseus de uitvinding van den discus toe (waarmee hij zijn grootvader Acrisius per ongeluk doodde) en ook de stichting van Mycene. Nadat hij vermoord was door Megapenthes (de zoon van Proetus, de broer van Acrisius), werd hij onder de sterren geplaatst, en men richtte voor hem niet alleen tussen Argos en Mycene een gedenkteken op, maar ook vele tempels. Denk in dit verband aan de dood van Hyacinthus (§33).


§135. Bellerophon was de zoon van Glaucus, koning van Ephyra, naderhand Corinthus geheeten. Een samenloop van noodlottige toevallen bracht hem bij Iobates, koning van Lycië, die hem opdroeg de Chimaera te doden. Deze Chimaera was een vreselijk monster, met de kop van een leeuw, het lichaam van een geit en de staart van een draak. Door de vuurstromen die het uitspuwde, was het voor Lycië een zware plaag geworden. Bellerophon verkreeg, door goddelijke tussenkomst, Pegasus (§132), waarop hij het monster naderde en doodde. Toen hij naderhand op Pegasus naar de hemel wilde vliegen, wierp het paard hem van zich af. Hij viel in Cilicië neer, werd door de val blind en leefde eenzaam en verlaten tot hij stierf.


§136. Hercules. Onder de Heroën van de Oudheid verdient Hercules de voornaamste plaats. Zijn buitengewone lichaamskrachten gevoegd bij zijn reusachtige grootte, dapperheid en moed, waardoor hij niet alleen alle gevaren tartte, maar zelfs opzocht; zijn vlugge en edele geest, die hem de behoefte van zijn tijdgenoten evenzo juist deed bevroeden, als gelukkig bevorderen ; de groothartigheid tenslotte waarmee hij alle zijn krachten en bekwaamheden aan het algemeen welzijn toewijdde en dienstbaar maakte, gaven hem die voornaamste plaats onder de Heroën der Oudheid.


§137. Hercules, ook Alcides geheeten, was de zoon van Jupiter en Alcmene, en de leerling van Chiron (§103). De haat van Juno jegens hem was onverzoenlijk. Kort na zijn geboorte zond zij twee slangen op hem af om hem te doden; doch toen reeds toonde hij van buitengewone sterkte te zijn, want hij wurgde beide slangen. Eveneens door toedoen van Juno verkreeg Eurystheus, de zoon van Sthenelus, koning van Mycene, het recht om Hercules allerlei gewaagde ondernemingen op te leggen. Deze ondernemingen zijn twaalf in getal:

1 Het ombrengen van de grote leeuw die zich in de bosrijke streek bij Nemea in Argolis ophield en grote verwoestingen aanrichtte. Omdat de huid van dit dier niet door pijlen kon worden doorboord, bleef er niets anders over dan het voor lichaamskrachten te doen bezwijken. Hercules droeg naderhand de huid van de leeuw als dekkleed, waaraan men hem, net als aan zijn knots, op schilderijen en in beelden kan herkennen.

2 Het doden van de Hydra, een soort waterslang die zich in het meer Lerna, bij Argos, ophield, en mensen en vee roofde en verslond. Deze Hydra had negen, vijftig of honderd koppen, en zodra er een was afgehouwen, kwamen er twee voor in de plaats. Iolaüs, helper van Hercules, wist dit laatste te beletten door de toegebrachte wond onmiddellijk met een brandende fakkel dicht te schroeien. Bij deze gelegenheid vergiftigde Hercules zijn pijlen door deze in het giftige slijm van de Hydra te dopen.

3 Het levend vangen van een aan Diana gewijde hinde, die zich op de Maenalus, een berg in Arcadië, ophield, en gouden horens en koperen poten had. Omdat deze hinde buitengewoon snel was, duurde het een heel jaar voordat Hercules de hinde gevangen had.

4 Het vangen van een buitengewoon groot en sterk wild zwijn, dat zich op de Erymanthus, een berg in Arcadië, ophield en dat daar vreselijke verwoestingen aanrichtte. Hercules bracht dit zwijn, gebonden enw el, voor de voeten van Eurystheus.

5 Het reinigen van de stal van Augias, koning van Elis, waarop gedurende dertig jaar drieduizend runderen gestaan hadden, zonder dat de stal ooit was schoongemaakt. Herculus leidde de rivieren Peneus en Alpheus door de stal, en volbracht zo dit werk in een dag.

6 Het verdrijven van de roofvogels uit het Arcadische meer Stymphalus. Deze vogels waren buitengewoon groot en vielen, terwijl ze recht ui de lucht naar beneden schoten, mensen aan, om zich met hun vlees te voeden. Volgens sommigen doodde Hercules deze vogels, volgens anderen verjoeg hij ze, waarvoor Minerva hem een soort koperen ratel gaf. Volgens andere bronnen verjoeg Hercules een deel van deze vogels, en doode hij de rest.

7 Het vangen van een wilde, vuur en vlammen uitbrakende stier, die op Kreta veel schade aanrichtte. Hercules bracht de stier voor Eurystheus.

8 Het ombrengen van de Tracische alleenheerser Diomedes, die zijn paarden met het vlees van vreemdelingen voedde. Diomedes werd door Hercules voor de paarden geworpen.

9 Het ontnemen van de gordel aan Hippolyte, koningin van de Amazonen. De Amazonen waren oorspronkelijk Scythen. Hun rijk was bij de Thermodon, een rivier in Cappadocië in Klein-Azië. Hercules versloeg hun leger, dat uit moedige vrouwen bestond, en verkreeg van Hippolyte de gordel.

10 Het halen van de voortreffelijke runderen van Geryon, koning van het westelijke gedeelte van Hispanië, of van enige eilanden van de Middellandse Zee, nabij Spanje. Geryon, van wie gezegd wordt dat hij drie lichamen had, werd bij die gelegenheid door Hercules gedood.

11 Het halen van de gouden appels uit de tuinen van de Hesperiden. De Hesperiden waren de drie of vier dochters van Nox (§85): Aegle, Erythia, Hestia en Arethusa. Zij woonden in het uiterste westen. Een draak die nooit sliep en de wachter van hun tuinen was, werd door Hercules gedood. Bij deze gelegenheid droeg Hercules eventjes de hemel voor Atlas.

Deze Atlas is dezelfde van wie in §132 gesproken is, maar hier komt hij voor als een persoon die door Jupiter aan het einde van de aarde, in de nabijheid van de woonplaats van de Hesperiden, geplaatst werd om de hemel te dragen.

12 Het halen van Cerberus (§23) uit de Onderwereld, waarheen Hercules hem, op bevel van Eurystheus, ook weer terugbracht.


§138. Behalve deze werken verrichtte Hercules nog andere, niet minder gevaarlijke daden:

1 Hij verdreef de Centauren (§103) uit Thessalië.

2 Hij redde Hesione (§19), en toen Laomedon hem de paarden weigerde die hij de redder van het meisje beloofd had, belegerde hij Troje, en nam de stad in.

3 Hij wurgde de reus Antaeus in Lybië. Dit voorval is vooral opmerkelijk omdat Hercules de reus tijdens het gevecht van de grond moest houden, daar diens krachten nooit zouden bezwijken zolang hij de aarde aanraakte.

4 Hij doodde de wrede Busiris, koning van Egypte, toen deze hem, net zoals hij met alle vroegere gastvrienden gedaan had, aan zijn goden wilde offeren.

5 Hij doodde Cacus, die zich in een hol van Latium ophield, en de wegen onveilig maakte, door reizigers te beroven en vermoorden.

6 Hij bevrijdde Prometheus (§12) van zijn lijden.


§139. Deianira, de dochter van Oeneus en Althaea (§41), was zeer mooi. Daarom dongen met name Hercules en de riviergod (§115) Acheloüs naar haar hand. Hercules overwon zijn medeminnaar in een tweegevecht en verkreeg het jeugdige meisje tot echtgenote. Toen hij met haar naar zijn woonplaats Tiryns in Argolis op weg was, zou de Centaurus Nessus haar geschaakt hebben, als Hercules hem niet door een pijl had geveld. De stervende Nessus gaf zijn met bloed doorweekt kleed (§137,2)aan Deianira, als een middel waarmee zij de liefde van haar echtgenoot, als die ooit verkoelde, zou kunnen opwekken.

Na enige tijd nam Hercules Oechalië in, en toen hij vanwege de behaalde overwinning een dankoffer wilde brengen, ontving hij van Deïanira, die vernomen had dat hij zijn liefde aan de krijgsgevangene Iole, de dochter van Eurytus, koning van Oechalië, had gegeven, het kleed van Nessus. Nauwelijks was Hercules, die dit kleed zonder argwaan aangetrokken had, met het offer begonnen, of hij werd gefolterd door zo hevige pijnen, dat hij een brandstapel liet oprichten en zich daarop liet verbranden. Zo eindigde Hercules zijn roemrijk en moeitevol leven, waarin hij zich echter eenmaal vergat, door zijn liefde voor de Lydische koningin Omphale. Om haar gunst te winnen, vernederde hij zich tot vrouwelijke verrichtingen.


§140. Hercules werd reeds bij zijn leven als held vereerd. Na zijn dood bouwde men in bijna alle Griekse steden tempels voor hem, iets wat later in Rome nagevolgd werd.


§141. Theseus was de zoon van Aegeus, koning van Athene. Zijn moeder was Aethra, de dochter van Pittheus, koning van Troezen op de Peloponnesus. Hij werd bij Pittheus thuis geboren en opgevoed. Aegeus had zich voor de bevalling van Aethra naar Athene begeven en bij zijn vertrek uit Troezen zijn zwaard onder een zware steen verborgen, met de opdracht dat het kind, als het een zoon was en de krachten verkregen had, de steen weg zou rollen naar naar hem zou gaan. Toen Theseus sterk genoeg was om de steen op te tillen, nam hij het eronder gelegde zwaard weg en vertrok ermee naar Athene. Hij werd door zijn vader met vreugde ontvangen, volgde hem later in de regering op en bestuurde zijn volk wijs en gelukkig.


§142. Op hogere leeftijd verloor Theseus zijn gezag bij de Atheners, door het wegvoeren van de tienjarige Helena uit Sparta (§157), zodat Menestheus hem opvolgde toen Theseus nog leefde. Theseus begaf zich, na een mislukte poging om de macht terug te winnen, naar Lycomedes, de koning van het eiland Scyros, waar hij op een gewelddadige wijze omkwam.


§143. Theseus vormde zich naar het voorbeeld van de grote Hercules. Vandaar dat Theseus' daden aan die van Hercules doen denken. Tot Theseus' roemrijke daden behoren:

1 Het doden van vele rovers die in zijn tijd Griekenland onveilig maakten.

2 Het deelnemen aan de tocht van Hercules tegen de Amazonen (§137).

3 Het deelnemen aan de jacht op het Calydonische zwijn (§41).

4 Het doden van de Minotaurus op Kreta.

§144. De Minotaurus, een monster dat van boven mens en van onderen stier was, werd uit Pasiphae, de echtgenote van Minos II (§129) geboren. Het monster was opgesloten in een onderaards gebouw dat door Daedalus was vervaardigd, en dat vanwege de veelvuldige kronkelende gangen en moejelijk te vinden uitgang de naam Labyrinthus (Doolhof) droeg. Toen Androgeus, de zoon van Minos II, onder de regering van Aegeus te Athene verraderlijk gedood was, verklaarde Minos II aan de Atheners de oorlog, overwon hen en legde hun op om jaarlijks zeven mooie jongens en zeven mooie meisjes aan de Minotaurus te offeren. Theseus was onder de ongelukkigen, toen deze schatting voor de derde maal betaald werd; maar Ariadne, de dochter van Minos II, werd verliefd op hem en gaf hem een draad om die aan de ingang van het doolhof vast te makenen hierlangs de ingang terug te kunnen vinden. Theseus trad, met dit touw, goed gewapend en moedig het doolhof binnen, velde de Minotaurus en bevrijdde zijn vaderland van de vreselijke schatting. Ariadne reisde vervolgens met Theseus mee naar huis, maar onderweg liet de ondankbare Theseus haar op het eiland Naxos in de steek. Ze werd daar gevonden door Bacchus, die op haar verliefd werd.

De uitvinder Daedalus, die de Labyrinthus had vervaardigd, werd samen met zijn zoon Icarus door Minos gevangen gehouden. Hij liet zich echter niet tegenhouden en besloot door de lucht te ontsnappen. Hij veraardigde hiertoe vleugels van veren, die hij met bijenwas vastmaakte aan zijn eigen armen en die van zijn zoon. Ze vlogen hiermee weg, maar de onvoorzichtige Icarus vloog te hoog, zodat de was smolt en hij in zee stortte en omkwam. Deze zee heet sindsdien Icarische Zee


§145. Het schip waarmee Theseus naar Kreta zeilde, voerde, zoals gewoonlijk, zwarte zeilen. Men nam echter toen ook witte mee, om de zwarte bij terugkomst te vernagen als de redding gelukt zou zijn. Dit laatste werd vergeten. Nauwelijks ontwaarde Aegeus, die met ongeduld de terugkomst van zijn zoon tegemoetzag, bij de nadering van het schip, de zwarte zeilen, of hij stortte zich in de zee, die naar hem de Aegaeïsche genoemd wordt.


§146. Theseus was zeer goed bevriend met Pirithoüs, koning van de Lapithen (§103). Hij begaf zich samen met Pirithoüs naar de Onderwereld om Proserpina te schaken; maar dit mislukte. Zij moesten in het Schimmenrijk blijven, waaruit Theseus echter door Hercules bevrijd is.


§147. Theseus werd, na zijn dood, als held vereerd. De Atheners stichtten voor hem een tempel en brachten hem maandelijkse offers.


§148. Tocht van de Argonauten. Athamas, eerst koning in Boeötië en daarna in Thessalië, verwekte uit zijn huwelijk met Nephele twee kinderen, Phrixus en Helle. Naderhand huwde hij Ino (§66), de dochter van Cadmus. Zij schonk hem Learchus en Melicertes. Ino probeerde de oudere kinderen van Athamas te doden. Deze verkregen een ram met gouden vacht, om daarop de wreedheid van hun kwaadaardige stiefmoeder te ontvluchten. Helle verdronk op die tocht in het water, datnaar haar de Hellespont genoemd is. Phrixus kwam behouden aan in Colchis, een landstreek in Azië, aan de oostelijke kust van den Pontus Euxinus, offerde de ram, wijdde de vacht aan Mars, en huwde Chalciope, de dochter van Aeëtes, die toen over Colchis heerste.


§149. Pelias, de biologische broer van Aeson, beroofde hem van het vaderlijke rijk in Thessalië, en ging, na hem verdreven te hebben, te Iolcos wonen. Volgens een orakel zou hij echter op zeker moment door iemand die slechts één schoen droeg, van de kroon beroofd worden. Jason, de zoon van Aeson, die zich sterk genoeg voelde om het onrecht dat zijn vader was aangedaan, te wreken, begaf zich naar Iolcus, om het rijk terug te eisen. Op zijn reis daarheen verloor hij een van zijn schoenen, zodat hij met slechts één schoen de troon van zijn vader van Pelias terugeiste. Pelias, die aan het orakel dacht, probeerde van Jason af tekomen en droeg hem de onderneming op om de genoemde gouden vacht te bemachtigen. De moedige jongen ondernam deze tocht met een aanzienlijk aantal (54?) Grieken. Zij kregen de naam Argonauten, naar het schip de Argo waarrnee zij naar Colchis voeren Dit schip was genoemd naar de maker.


§150. Toen de Argonauten de haven van Iolcus verlaten hadden, deden ze onder andere Lemnos aan. Voor hun aankomst hadden de vrouwen van dit eiland hun mannen en vaders vermoord, behalve de koning en enkelen die zich in Thracië ophielden. Omdat zij nu de Argonauten voor deze overgebleven mannen hielden, vielen zij hen gewapenderhand aan; doch toen ze hun dwaling bemerkten, voerden zij de vreemdelingen met grote welwillendheid naar hun woningen. Jason vond een verblijf bij Hypsipyle, de dochter van de koning. Na twee jaar aldaar zonder enige noodzaak vertoefd te hebben, ontvonkte bij de Argonauten opnieuw de zucht om het doel van dec tocht te volbrengen. Zo kwamen zij dan in Colchis en eisten zij van Aeëtes de vacht op. Deze beloofde om die te geven, indien Jason met vuurspuwende stieren een stuk land beploegde, de tanden van een draak daarin zaaide, de daaruit voortgekomen gewapende mannen overwon en de vacht aan de altijd wakende draak ontnomen had.


§151. Aeëtes had een dochter, Medea geheeten. zij was in de toverkunsten zeer ervaren. Zij gaf Jason, op wie zij verliefd was geworden, enkele kruiden en sappen, waarmee hij zich besmeerde, zodat hij zonder letsel de vuurspuwende stieren benaderen. Verder gaf zij hem een steen, die hij naar de gewapende mannen wierp toen die hem aanvielen, waardoor hij de aanval van zich afweerde en een onderlinge strijd, waarbij zij allen omkwamen, deed ontstaan. Tenslotte hielp zij hem door hare tovermiddelen om aan de draak de vacht te ontfutselen. Zo voldeed Jason aan alle hem opgelegde bepalingen, en keerde met de vacht, Medea en zijn tochtgenoten naar Iolcus terug.

Enkele verwante verhalen: Absyrtus werd door zijn zuster Medea vermoord; Aeson kreeg door Medea zijn jeugdige kracht terug; de dood van Pelias; de woede van Medea, toen Jason haar verlaten had, en Creüsa, de dochter van Creon, koning van Corinthus, gehuwd had.


§152. De tocht van de Argonauten schijnt een onderneming geweest te zijn om de kusten van de Pontus Euxinus te leren kennen, en een strooptocht in de rijke landen der Colchiërs te houden.


§153. Behalve Jason, Hercules, Theseus en Pirithoüs, worden Orpheus, Castor en Pollux, Zetes en Calaïs onder de voornaamste Argonauten geteld. Aesculapius (§103) bewees de Argonauten op hun tocht geneeskundige hulp.


§154. Orpheus was de zoon van Oeagrus, koning van Thracië, en van de Muze Calliope (§35). Sommigen beschouwen hem als de zoon van Apollo en Calliope.


§155. Orpheus behoort met Linus (ook een zoon van Apollo) en anderen tot de vroegste zangers (ἀοιδοί), die zoveel aan de beschaving van de Grieken bijgedragen hebben. In de mythen is hij het vooral, die, door zijn aangenaam gezang en de welluidende tonen van zijn lier, zelfs wilde dieren temde, en bomen en rotsen bewoog.


§156. Eurydice, een van de dryaden (§8), was de vrouw van Orpheus, Toen zij aan de beet van een slang gestorven was, begaf Orpheus zich naar de Onderwereld. Zijn lier en zijn gezang zorgden er daar voor dat de in de Tartarus geworpenen hun ellende vergaten, de Furiën (§23) huilden en Pluto en Proserpina uit medelijden gehoor gaven aan zijn smeekbede om Eurydice mee te mogen nemen, mits hij niet naar haar omkeek terwijl zij de Onderwereld verlieten. Orpheus vergat deze voorwaarde: Eurydice verdween, en was voor altijd voor hem verloren. Dit bracht hem tot grote droefheid en tot haat tegen het vrouwelijke geslacht, zodat de Bacchanten (§69) in Thracië hem in hun razernij verscheurden, en zijn lier met zijn hoofd in de Hebrus wierpen.


§157. Castor en Pollux. Leda, de echtgenote van de Spartaanse koning Tyndareus, bracht ooit twee eieren ter wereld, waarvan het ene de geboorte gaf aan Pollux en Helena (§142) en het andere aan Castor en Clytaemnestra. Volgens een ander verhaal zou Leda slechts één ei ter wereld gebracht bebben, dat aan Castor, Pollux en Helena de geboorte gaf. Sommigen sluiten hiervan ook nog Castor uit.


§158. Castor en Pollux werden bij samen de Dioscuri (Διόσκουροι, zonen van Jupiter) genoemd. De eerste was een ervaren paardrijder en de ander een handig vuistvechter. Na de dood van Castor weigerde Pollux het geschenk van de onsterfelijkheid aan te nemen, als zijn broer er niet in deelde. Hiervan was het gevolg dat zij om de andere dag (anderen zeggen om het half jaar) beurtelings leefden en in de Onderwereld afdaalden.


§159. Castor en Pollux hadden bij de Grieken en Romeinen verscheidene tempels, en hun sterrenheeld (de Tweelingen in de dierenriem) werd door de zeevarenden zorgvuldig vereerd en aangebeden.


§160. Zetes en Calaïs, zonen van Boreas (§90), verdienen hier een bijzondere vermelding, omdat zij tijdens de Argonautentocht de blinde Phineus, koning van Salmydessus in Thracië, van de Harpijen verlosten.


§161. Phineus, die door zijn tweede echtgenote was opgezet tegen zijn beide zonen uit zijn eerste huwelijk, beroofde hen van hun gezichtsvermogen. Hij werd daarom door de goden met blindheid en met de Harpijen (Aëllo, Ocypete en Celaeno) gestraft. Zij hadden een vrouwelijke gedaante, maar hun lichaam was voor de helft met veren van een gier bedekt, en de andere helft eindigde in een slangenstaart. Ook waren zij voorzien van vleugels. Hun handen en voeten waren met grote kromme klauwen gewapend. Alles wat zij aanraakten, werd onrein. Hun snelheid was als die van de wind.


§162. Deze monsters omringden de blinde Phineus, ontnamen hem zijn eten en kwelden hem zoveel zij konden. Toen de Argonauten hem op hun tocht om raad vroegen, gaf hij hun niet alleen raad, maar schonk hij hun ook een wegwijzer door de Symplegaden of Cyanese rotsen, die zich aan het einde van de Bosporus Thracius (de Straat van Constantinopel) in de Pontus Euxinus bevonden. Uit dankbaarheid bevrijdden Zetes en Calaïs de ongelukkige Phineus van de Harpijen, die zij verjoegen en tot aan de Strophadische eilanden vervolgden.

Men verhaalt van de Symplegaden, dat zij bewegelijk waren, zodat zij zich nu eens van elkaar verwijderden, dan weer aaneensloten, met als gevolg, dat er zelfs geen vogel tussendoor kon zonder verpletterd te worden. De Argonauten kwamen er echter ongeschonden door, en vanaf dat ogenblik waren zij onbewegelijk.


§163. Oedipus was de zoon van de Thebaanse koning Laius en van Iocaste. Omdat Laius wist dat hij door zijn zoon zou worden gedood, gaf hij hem na diens geboorte aan een vertrouweling om hem te doden. Deze hing het kind bij de voeten aan een boom op, zodat het van de honger zou omkomen. Maar het kind werd gevonden door een herder van de Corinthische koning Polybus, die het naar het Corinthiscke hof bracht, waar het, vanwege zijn gezwollen voeten de naam Oedipus (van οἰδέω "ik zwel op" en πούς "voet") kreeg en opgevoed werd.


§164. Toen Oedipus was opgegroeid en gehoord had hoe hij als baby was gevonden, raadpleegde hij een orakel en vernam hij dezelfde voorspelling die aan zijn geboorte vooraf was gegaan, namelijk dat hij de moordenaar van zijn vader zou worden. Omdat hij nu de Corinthische staat nog altijd als zijn vaderland beschouwde, besloot hij om de voorspelde misdaad te voorkomen, dat hij Corinthus zou verlaten. Hij ging richting Phocis. Op een smal voetpad ontmoette hij een oude man, die hem met onvriendelijk beval opzij te gaan, en hem hiertoe met geweld wilde dwingen. Oedipus viel de man toen aan en doodde hem, zonder te weten dat die oude man zijn vader Laius was.


§165. In de nabijheid van Thebe woonde destijds de Sphinx, een gevleugeld monster met het hoofd van een vrouw en het lichaam van een hond of leeuw. Het monster verslond alle voorbijgangers die het raadsel niet konden oplossen: welk dier loopt 's morgens op vier, 's middags op twee en 's avonds op drie voeten? Creon, de broeder van Iocaste, die na de dood van Laius over Thebe regeerde, liet in heel Griekenland bekendmaken dat degene die Thebe van de Sphinx zou verlossen, Iocaste en haar rijk als beloning zou ontvangen. Oedipus loste bet raadsel op: de mens loopt als kind op handen en voeten, als volwaasene op twee benen en in zijn ouderdom met een stok. Hierop liet de Sphinx zich van de rots waarop zij zat, in de diepte vallen, en ze stierf Oedipus ontving de toegezegde beloning.


§166. Na verloop van enige tijd richtte de pest op het grondgebied van Thebe grote verwoestingen aan. Men raadpleegde het orakel en Oedipus ontdekte dat hij zijn vader eigenhandig gedood had en de echtgenoot van zijn moeder was. Iocaste maakte door een vrijwillige dood een einde aan haar ellende. Oedipus stak zich de ogen uit, en begaf zich met zijn docbter Antigone naar Attica, waar Theseus hem asiel bood. Daar bracht Oedipus de laatste jaren van zijn rampzalig leven door.


§167. Behalve De Perzen van Aeschylus en De verwoesting van Milete van Phynicus bevatten alle Griekse tragedies stof uit het heldentijdperk. De verhalen zijn steeds bewerkt naar het ideaal dat de Grieken zich van die gebeurtenissen gevormd hadden. Bovenal zijn de verhalen rond Oedipus door de Griekse tragici behandeld, omdat ze zowel vanwege de ellende van Oedipus als vanwege de zachtmoedigheid van zijn dochters Antigone en Ismene bij uitstek geschikt waren om het publiek te ontroeren.


§168. Eerste Thebaanse oorlog. Eteocles en Polynices, zonen van Oedipus, waren overeengekomen om beurtelings een jaar over Thebe te regeren. Eteocles beklom het eerst de troon, maar hij weigerde voor zijn broeder af te treden. Polynices begat zich naar Adrastus, de koning van Argos, die hem zijn dochter ten huwelijk gaf, en hulp tegen Eteocles beloofde.


§169. Adrastus, Polynices en nog vijf andere moedige Grieken van aanzienlijke geboorte en grote dapperheid, trokken aan het hoofd van een leger tegen Eteocles op, en belegerden Thebe. De gevechten die bij deze belegering voorvielen, hadden wederzijds al veel levens geëist, toen Eteocles en Polynices besloten de zaak door een tweegevecht te beslissen. Zij doodden elkaar, en Creon (§165) nam vanwege de minderjarigheid van Laodamas, de zoon van Eteocles, de voortzetting van de oorlog op zich. Alle leiders die zich bij Adrastus gevoegd hadden, sneuvelden in deze strijd, zodat deze tenslotte gedwongen werd het beleg op te breken.


§170. Tweede Thebaanse oorlog. Tien jaar na de eerste Thebaansche oorlog trokken de zonen en afstammelingen (Epigoni, Ἐπίγονοι) van de vorsten die in die oorlog gesneuveld waren, met een groot leger tegen Thebe op. Weldra raakte men slaags. De Thebanen leden een nederlaag en hun stad werd geplunderd. Thersander, de zoon van Polynices, werd koning.


§171. Trojaanse oorlog. Paris was de zoon van de Trojaanse koning Priamus. De voorspelling dat hij de veroorzaker van een rampzalige oorlog zou zijn, had zijn vader doen besluiten om hem, meteen na zijn geboorte, te vondeling te laten leggen. Hij werd door herder van de Ida, een berg bij Troje, gevonden en opgevoed. Hij woonde nog bij deze herders toen Juno, Minerva en Venus hem tot scheidsrechter over hun schoonheid aanstelden. Want toen op de bruiloft van Peleus, een Thessalisch vorst, en Thetis (§21) alle goden en godinnen, behalve Eris (§48), uitgenodigd waren, en deze in woede ontstoken in de feestzaal een gouden appel met het opschrift "voor de mooiste" geworpen had, maakten Juno, Minerva en Venus aanspraak hierop, zodat zij een scheidsrechter over hun schoonheid nodig hadden.


§172. Nadat de godinnen naar Paris gegaan waren en hem de zaak voorgelegd hadden, probeerden ze om, door bet beloven van de schitterendste geschenken, de gunst van de rechter te winnen. Iuno beloofde een machtig rijk, Minerva grote wijsheid en Venus de mooiste vrouw ter wereld, indien haar de appel werd toegewezen. Venus behaalde de overwinning.


§173. Enige tijd na deze uitspraak werd Paris door Priamus erkend en aan het hof opgenomen, en nu begaf hij zich, onder het mom van een gezantschap, naar Sparta, waar Menelaüs regeerde, die met Helena (§157) getrouwd was, de mooiste van alle vrouwen uit die tijd. Toen hij in Sparta aankwam, was Menelaüs afwezig. Dit gaf hem ruimere gelegenheid om Helena met Helena om te gaan en om haar te schaken, zoals Venus hem beloofd had.


§174. Tyndareus (§157), de vader van Helena, had de talrijke minnaars van zijn mooie dochter door een eed verbonden om de echtgenoot die zij zou kiezen, indien nodig bij te staan. Daarom riep Menelaüs dan ook hun bijstand in. De zaak zou ontaarden in een vreselijke oorlog. Menelaüs, koning van Sparta en broer van Agamemnon (koning van Argos en Mycene) was in zijn eer aangetast en de Griekse heldengeest ontwaakte. Van de kant van de Trojanen bestond er een onverzoenlijke haat tegen het huis van Agamemnon en Menelaüs, een haat die niet weinig was toegenomen nadat Hercules Troje had ingenomen. Ook was er voor de Grieken geen ander middel om genoegdoeing te verkrijgen dan door de Trojanen de oorlog te verklaren, omdat de eis van Menelaüs, Odysseus en Palamedes, die als gezanten naar Troje waren gegaan om Helena terug te krijgen, door de invloed van Paris en zijn broers onbedachtzaam van de hand was gewezen.


§175. Aulis, een havenstad in Boeotië, was de plaats waar zich het leger van de Grieken verzamelde. Het leger was zo'n honderdduizend man sterk, en werd vanuit Aulis door bijna twaalfhonderd schepen naar de kusten van Troje overgevaren.


§176. Een onverwacht toeval vertraagde echter deze overtocht. Agamemnon, die tot opperbevelhebber van het Griekse leger verkozen was om hij de machtigste Griekse vorst was, had tijdens de voorbereidingen voor de oorlog een aan Diana gewijde hinde op de jacht gedood. De godin was daardoor zó boos, dat zij door tegenwind en windstilte het uitvaren van de schepen onmogelijk maakte, en ook niet te verzoenen was voordat Agamemnon zijn dochter Iphigenia aan haar geofferd zou hebben. Maar toen men gereed stond om Iphigenia op te offeren, verving de godin haar door een hinde en voerde ze Iphigenia naar Chersonesus Taurica (de Krim) weg, om daar over haar eredienst aangesteld te worden.


§177. De Grieken richtten zich niet alleen tegen de stad Troje, maar ook tegen Priamus' bondgenoten. Zo werden Thebe en Lyrnessus, beide steden van Troas, veroverd. Bij de verdeling van de buit van Thebe werd Astynome, dochter van Chryses en priester van Apollo, aan Agamemnon toegewezen. Evenzo viel bij de verdeling van de buit Hippodamia, de dochter van Brises, aan Achilles ten deel. In het tiende jaar van de belegering van Troje ontnam Agamemnon door de omstandigheden genoodzaakt Hippodamia aan Achilles, om Astynome aan haar vader terug te geven. Deze ontstak daarover in een onverzoenlijke toorn en onthield zich van de strijd. Op deze wijze ontstond er een nieuwe vertraging in de verovering van Troje, die zeker van nog langere duur zou zijn geweest als Patroclus niet door Hector gedood was. Immers, met Patroclus verloor Achilles zijn geliefde boezemvriend, wiens dood hij koste wat het kost wilde wreken. Hij verzoende zich daarom met Agamemnon, ontving Hippodamia terug, trok ten strijde, woedde als een verterend vuur onder de vijanden en rustte niet voor hij Hector, de dapperste onder de zonen van Priamus, echtgenoot van Andromache en vader van Astyanax, had gedood. Vreselijk mishandelde Achilles het lijk van zijn verslagen vijand. Hij doorboorde het de voeten, trok er een riem door, bond die aan zijn wagen en sleepte zo het zielloze lichaam rondom de stad, over het veld naar de legerplaats van de Grieken. Op den morgen, na afloop van de lijkspelen ter ere van Patroclus, koelde Achilles nog eens zijn woede op het Iijk van Hector. Hij sleepte het driemaal om de grafterp van zijn vriend en liet het daarna in het stof liggen. Maar toen Prianius het dierbare overschot van zijn zoon met tranen en geheden van Achilles terugvroeg, voldeed hij edelmoedig aan bet verlangen van de ongelukkige grijsaard.


§178. Nadat Hector door Achilles gedood was, bezweek Troje weldra. De Grieken deden alsof zij de terugtocht aanvaardden; maar ze weken heimelijk uit naar Tenedos, een eiland in de buurt van Troje. Zij lieten in hun legerplaats een zeer groot houten paard achter, als verzoeningsgeschenk aan Minerva of Pallas. Odysseus en Diomedes hadden haar beeld (het zgn. Palladium) namelijk heimelijk uit Troje geroofd, omdat de stad niet veroverd kon worden zolang dit beeld binnen de muren was. Omdat dit paard het Palladium leek te vervangen, en het behoud van Troje met het bezit hiervan verbonden was, braken de Trojanen een stuk uit de muren van de stad, trokken het paard met feestelijk gejuich naar binnen en werkten zo, door de list van de Grieken misleid, in hoge mate mee aan hun eigen ondergang. Want de in de buikholte van het paard opgesloten Griekse veldheren klommen in de stilte van de nacht, toen iedereen sliep, uit het paard. Zee maakten een begin met de verovering van de stad, daarbij gesteund door de rest van de Griekse legermacht, die van Tenedos naar Troje was teruggekeerd en door de opening van de muren gemakkelijk de stad binnengedrongen was. Nu koelden de Grieken hun woede. De muren, huizen en tempels van het trotse Troje werden in de as gelegd. Priamus werd gedood, en zijn vrouw Hecuba met andere voorname Trojaanse vrouwen als krijgsgevangene weggevoerd.

Bekend is ook het verhaal van Polydorus, zoon van Priamus, die door Polymestor, een Thracisch alleenheerscher, uit lage hebzucht, gedood werd.


§179. De voornaamste Grieken die zich met Agamemnon en Menelaüs tegen de Trojanen verbonden, waren:

1. Achilles, zoon van Peleus en Thetis (§171) en leerling Chiron (§103), die hem met de ingewanden van leeuwen en het merg van beren en wilde zwijnen voedde, en in de heelkunde, wellicht ook in de toon- en zangkunst, onderwees. Na zijn geboorte doopte zijn moeder hem in de Styx, waardoor zijn hele  lichaam onkwetsbaar werd, behalve de hiel, waaraan zij hem vasthield. Het was juist daar, waar de dodelijke pijl van Paris hem in de Trojaanse oorlog trof. Omdat Thetis wist dat Achilles in deze oorlog de dood zou vinden, had zij hem in zijn vroege jeugd als meisje verkleed en bij Lycomedes (§192) verborgen; maar toen bekend geworden was dat Troje zonder Achilles niet ingenomen kon worden, wist Odysseus hem spoedig te vinden. Polyxena, de dochter van Priamus, werd op zijn grafheuvel te zijner ere geofferd. Van Achilles is nog op te merken dat hij met de grootste moed een kort en rijk leven vol daden en eeuwige roem verkoos boven een lang leven in luiheid en lust.

2. De slimme Odysseus, de zoon van Laërtes en koning van Ithaca en nabijgelegen eilanden. Toen de Griekse vorsten erop aandrongen dat hij met hen naar Troje zou trekken, hield hij zich voor krankzinnig, want hij was niet alleen kort geleden met Penelope gehuwd, maar had ook een voorspelling gehoord dat hij, als hij aan de wens van de Griekse vorsten gehoor zou geven, twintig jaar lang van zijn vaderland verwijderd zou worden gehouden. Om zijn krankzinnigheid aan te tonen, spande hij, onder andere, verschillende soorten dieren voor de ploeg en wierp hij zout in plaats van zaad in de voren. Maar Palamedes ontdekte al snel deze list en vermomming. Terwijl Odysseus aan het ploegen was, plaatste hij Odysseus' zoon Telemachus voor de ploeg. Dadelijk week Odysseus uit en nu het bedrog ontdekt was, kon hij zich niet langer zich aan de oorlog onttrekken.

3. De bejaarde, bezadigde en zoet sprekende Nestor, koning van Pylos op Peloponnesus.

4. De krijgshaftige Diomedes, koning in Aetolië. Samen met Odysseus ontvoerde hij stiekem het Palladium uit Troje (§178). Ook ontnam hij aan Rhesus (bondgenoot van de Trojanen en koning in Thracië) zijn paarden. Dit gebeurde toen Rhesus te laat bij Troje aankwam om in de stad binnengelaten te worden, en nog voordat de paarden in Troas gegraasd en uit de Xanthus, een rivier in Troas, gedronken hadden. Zo werd de verovering van Troje mogelijk, want een orakel had voorspeld dat de stad onoverwinnelijk zou zijn als als de paarden daar gegraasd en gedronken zouden hebben.

5. Ajax, zoon van koning Telamon van Salamis en na Achilles de dapperste van de Grieken. Na de dood van Achilles pleegde hij zelfmoord omdat Achilles' wapens niet aan hem, maar aan Odysseus gegeven werden.

6. Ajax, zoon van Oïleus, de koning van de Locriërs.

7. Palamedes, zoon van koning Nauplius van Euboea, die de geveinsde krankzinnigheid van Odysseus ontdekte. Hij werd daardoor een onverzoenlijke vijand van Odysseus, zodat hij door Odysseus op zeer listige wijze van verraad beschuldigd werd en ter dood werd veroordeeld. Hij stierf met een standvastigheid die zijn onschuld aantoonde.

8. Philoctetes, de metgezel en bezitter van de boog en pijlen van Hercules. De aanwezigheid van Philoctetes was noodzakelijk omdat Troje zonder deze pijlen niet ingenomen kon worden. Op de tocht naar Troje kreeg hij een wonde in den voet, zodat hij tegen wil en dank op Lemnos werd achtergelaten. Maar toen men de noodzaak van zijn aanwezigheid voelde, wist Odysseus hem naar het Griekse leger terug te brengen.

9. Teucer, broer van Ajax, zoon van Telamon.

10. Protesilaus, een Thessalisch vorst die bij de aankomst van de Grieken aan de kusten van Troje, het eerst van allen aan land sprong, maar ook dadelijk door Hector gedood werd.

11. Pyrrhus of Neoptolemus, de zoon van Achilles, verwekt bij Deïdamai, de dochter van Lycomedes. Na de dood van zijn vader kwam hij bij de legermacht van de Grieken, omdat Calchas, de grote Griekse ziener, die verleden, heden toekomst kende, verklaarde dat hij alleen de waardige opvolger van zijn vader kon zijn.

§180. Een deel van het laatste jaar van de tienjarige Trojaanse oorlog wordt bezongen door Homerus, namelijk de wrok van Achilles en de gevolgen daarvan. De eigenlijke ondergang van Troje vinden wij in het tweede boek van de Aeneis van Virgilius. Daarin wordt ook verteld hoe Laocoön tevergeers heeft geprobeerd om het Trojaanse paard buiten de muren te houden.


§181. De oorlog tussen de Grieken en Trojanen zorgde voor tweespalt tussen de goden, vooral omder zich onder beide volkeren godenzonen en anderszins verwante manschappen bevonden. Vandaar dat zij deels de Grieken, deels de Trojanen ondersteunden. Belangrijk is in dit verband het twintigste boek van de Ilias, dat deelname van de goden beschrijft toen Achilles, na de dood van Patroclus, opnieuw op het oorlogstoneel was verschenen, en toen het lot van Troje op bet punt stond beslist te worden. Juno, Minerva, Neptunus, Mercurius en Vulcanus stonden aan Griekse kant; Mars, Apollo, Diana, Latona (§99) en Venus aan Trojaanse kant. Zij hitsten de strijd aan, en deden een verschrikkelijke twist uitbreken. IJselijk donderde Zeus en de mensen van boven. Van onderen zorgde Neptunus voor aardbevingen. Alle wortels van de Ida schudden en de stad van de Trojanen en de schepen van de Grieken. Pluto sprong op van zijn troon en schreeuwde bevend dat Neptunus de aarde niet zou breken, en dat zijn lelijke woning voor goden en mensen niet bloot zou komen te liggen.


§182. Terugreis van de Grieken vanuit Troje naar hun vaderland, in het bijzonder de terugreis van Odysseus. De Grieken ondervonden op hun terugtocht vanuit Troje hevige rampspoed. Ajax, zoon van Oïleus, verging met zijn schepen. Anderen zwierven vele jaren rond. De meeste vorsten werden in hun staten en gezinnen als vreemden ontvangen, en ondervonden in plaats van de verwachte vreugde niets dan wanorde en onheil. Agamemnon werd door zijn echtgenote Clytaemnestra en haar minnaar Aegisthus verraderlijk vermoord. Philoctetes, Diomedes en Teucer gingen met hun manschappen naar nieuwe betrekkingen in onbekende landen.


§183. Vooral Odysseus beleefde op zijn terugreis veel avonturen. Bij Ismarus, een stad van de Ciconen, aangeland, gelukte het hem wel deze in te nemen en te verwoesten; maar toen de Ciconen hun buren van dezelfde stam te hulp geroepen hadden, moest hij zijn heil in de vlucht zoeken. Toen hij zo voortgesneld was naar kaap Malea, dreven zijn schepen door stroom en wind af en werden ze naar het eiland van de Lotofagen gebracht, vanwaar hij zijn tochtgenoten, die verslaafd waren geraakt aan de zoete lotusplant, nauwelijks weg kon krijgen. Van het eiland van de Lotofagen kwan hij eerst op Sicilië, het land van de Cyclopen, van wie Polyfemus de verschrikkelijkste was. Hij zou Odysseus zeker de dood in gejaagd hebben als hij geen middel gevonden had om Polyfemus, die reeds zes van zijn tochtgenoten had verslonden, het oog uit te steken, en zich door list uit zijn macht te redden. Hij voer verder naar Aeolië, waar Aeolus (§87) hem gastvrij ontving, en die hem hulp verleende, waardoor hij bijna zijn vaderland bereikte. De kust van Ithaca was al in zicht, toen tegenwinden hem naar Aeolië terugdreven, waar hij nu door Aeolus behandeld werd als iemand die door de goden vervloekt was. Vervolgens landde hij te Telepylus, de stad van de mensenetende Laestrygonen; daarna op Aeaea, waar Circe woonde. Circe was een dochter van Sol (§77) die kon toveren. Zij veranderde enkele makkers van Odysseus in zwijnen, maar moest de betovering ook weer verbreken. Vanhier begaf hij zich naar het schimmenrijk, om de schim van Tiresias (in leven een beroemd Thebaans waarzegger, die door heel Griekenland geraadpleegd werd) over zijn thuisreis te raadplegen. Hij keerde bij Circe terug, ontkwam aan de Sirenen (§37), de Scylla en Charybdis en stapte aan dat gedeelte van Sicilië aan wal, waar zich de ossen van Sol bevonden. Zijn tochtgenoten lieten deze ossen niet met rust, waardoor zij, eenmaal weer op zee, allen schipbreuk leden en in de golven omkwamen. Alleen Odysseus overleefde deze schipbreuk, op de drijvende kiel van zijn schip. Hij dreef zo negen dagen lang zonder voedsel op zee rond, tot hij in de tiende nacht, op Ogygia bij Calypso (een dochter van Atlas - tevergeefs bood zij Odysseus onsterfelijkheid aan als hij bij haar wilde blijven) aanspoelde. Zeven jaar woonde hij daar. Hij timmerde daar een vaartuig en dobberde daarmee op zee rond totdat hij nabij Scheria, eiland van de Phaeacers, door een storm overvallen werd. Zijn vaartuig werd verbrijzeld, hij worstelde met de storm en bereikte tenslotte levend de oever. Bij Alcinoüs, de koning van de Phaeäcers, aangekomen, werd hij gastvrij ontvangen, en op een wel uitgerust vaartuig naar zijn vaderland gebracht.


De Scylla is een rots nabij de straat van Messina (fretum Siculum). Homerus beschrijft de Scylla als een monster, voorzien van zes afschuwelijke hoofden, waarvan elk drie rijen tanden had. Het woonde in het hol van een rots, waaruit het zijn hoofden stak, en zowel op zeedieren, als op voorbijvarende schepelingen loerde, om ze te verslinden. De stem was gelijk aan die van een jonge hond. Vlak tegenover Scylla, maar in het hol van een veel lagere rots, huisde Charybdis, een monster dat door het opslurpen en uitbraken van water een gevaarlijke en alles verslindende draaikolk deed ontstaan. Sommigen vertellen dat Scylla de van gedaante veranderde dochter van Phorcys was.  De Charybdis werd beschouwd als een dochter van Neptunus, die door Jupiter gedood en in zee geworpen was.  Overigens moet Scylla, de dochter van Phorcys, wel onderscheiden worden van Scylla, de dochter van Nisus, koning der Megarensers, die uit liefde voor Minos II haar vaderland verried en in een leeuwerik veranderd werd.


§184. Ulysses vond bij zijn terugkomst ook in huiselijke kring wanorde en onheil. Zijn moeder Anticlea was van verdriet vanwege zijn afwezigheid gestorven; zijn oude vader Laërtes om dezelfde reden naar lichaam en geest verzwakt en zijn vrouw Penelope, de dochter van Icarius, werd omringd door een menigte minnaars,van aanzienlijke afkomst, die met haar wilden trouwen. Bij haar hardnekkige weigering leefden ze er in het paleis op los. Telemachus, de enige zoon van Odysseus en Penelope, was nog te jong en onervaren om de beschermer van zijn moeder en de verdediger van de bezittingen van zijn vaders te zijn. Penelope had beloofd om een huwelijkskandidaat uit te kiezen zodra ze het kleed dat ze aan het maken was, af had. Maar 's nachts haalde ze steeds weer uit wat ze overdag had gemaakt...


§185. Hoeveel onheil en wanorde Odysseus ook in zijn huiselijke kring mocht ontmoeten, het lukte hem om orde op zaken te stellen. De minnaars werden gedood en Penelope vloog in de armen van haar geliefde echtgenoot, die zij twintig jaar had moeten missen.


§186. De terugtochten van de Grieken van Troje naar hun vaderland hebben vele dichtwerken doen ontstaan onder de naam Νόστοι (terugreizen). Het bekendste is de Odyssea van Homerus, die de terugtocht van Odysseus bevat, en waarin alles wat in de drie voorgaande paragrafen is aangestipt, uitvoerig wordt verteld..


§187. Orestes en Pylades. Evenzeer als de minnaars van Penelope voor hun misdaden gestraft werden, ontkwamen Clytaemnestra en Aegisthus ook niet aan de straf voor hun misdaad (§182). Toen na de moord van Agamemnon, ook het leven van Orestes, nog een kind, door zijn moeder Clytaemnestra en Aegisthus bedreigd werd, wist zijn slimme zus Electra hem door middel van een trouwe slaaf stiekem naar haar oom Strophius in Phocis te zenden, die hem tegelijk met zijn zoon Pylades opvoedde. Orestes en Pylades, die zeer goede vrienden waren, brachten, toen ze  volwassenen geworden waren, met hulp van Electra, Aegisthus en Clytaemnestra om het leven.


§188. Clytaemnestra was nu wel gestraft voor haar misdaad, maar Orestes was nu moedermoordenaar geworden en was dus aan een misdrijf schuldig waarvan men in de Oudheid de grootste afkeer had. Daarom werd Orestes door de wraakgodinnen, die het kwaad op aarde straffen, vervolgd. Hij zou pas dan daarvan bevrijd worden als hij het beeld van Diana uit Chersonesus Taurica (de Krim) naar Griekenland had overgebracht.


§189. Orestes begaf zich met zijn vriend naar genoemd schiereiland. Daar aangekomen werden zij opgepakt en naar koning Thoas gebracht, die, zoals hij met alle vreemdelingen die zijn gebied betraden, deed, ook hen overgaf om aan Diana opgeofferd te worden. De priesteres die met de inwijding van die offers was belast, was Iphigenia (§176). Nadat zij vernomen had dat beide vreemdelingen Grieken waren, beloofde aan een van beiden levensbehoud, mits hij een brief van haar naar Griekenland overbracht. Na een wedstrijd tussen het vriendenpaar, wie van hen de brief zou overbrengen, bezweek Pylades, Toen Iphigenia, bevreesd voor het wegraken van de brief, hem de inhoud ervan mededeelde, ontwaarde hij, met verbazing en blijdschap, dat die voor Orestes bestemd was. Nu was men het spoedig eens wat te doen. Men ontvluchtte samen met het beeld het gebied van Thoas, en Orestes kwam in het bezit van het rijk van zijn vader.


§190. Tocht van Aeneas naar Italië. Aeneas, de zoon van Anchises en Venus, verdient met Hector en Antenor onder de Trojaanse helden van de Trojaanse oorlog genoemd te worden. In deze oorlog kwamen de Veneti uit Paphlagonië onder leiding van koning Pylaemenes de Trojanen te hulp. Pylaemenes kwam in een gevecht om. Na de verwoesting van Troje kwam Antenor, aan het hoofd van de Veneti, in Italië, en stichtte aldaar Patavium (Padua).

Aeneasj begaf zich na de ondergang van zijn vaderstad met een grote menigte van zijn landgenoten over zee naar Latium, om daar een nieuw rijk te stichten.


§191. Deze tocht van Aeneas was vol ellende, die door de voortdurende haat van Juno jegens de Trojanen veroorzaakt werd. Een Trojaan (Paris, §171/§172) had immers aan Venus, en niet aan haar, de gouden appel toegewezen; een Trojaan was als schenker van de goden in plaats van haar dochter aangesteld (§57); de stamvader van de Trojanen, Dardanus, was wel de zoon van Jupiter, maar bij Electra, de dochter van Atlas verwekt. Bij dit alles kwam nog dat uit het rijk dat Aeneas zou stichten, een volk zou voortkomen dat wijd en zijd zijn overwinningen zou verbreiden, en waarvoor zelfs Carthago zou moeten zwichten, waaraan Juno zo graag de wereldheerschappij zou hebben gegeven. Geen wonder dus, dat deze tocht vele jaren duurde, en het ene onheil het andere opvolgde.


§192. Het eerste land dat Aeneas op zijn tocht naar Italië aandeed, was Thracië. Vandaar voer hij naar Delos en vervolgens naar Kreta. Toen hij Kreta verlaten had, kwam hij in Epirus, waar hij Helenus, een van de zonen van Priamus en Andromache, Hectors echtgenote, ontmoette Zowel Helenus als Andromache was na de inname van Troje door Pyrrhus (§179,11) gevankelijk weggevoerd, maar na de dood van Pyrrhus had Helenus een gedeelte van diens rijk gekregen en Andromache gehuwd.

Van Epirus kwam Aeneas op Sicilië terecht, waar zijn vader Anchises overleed. Nadat hij Sicilië verlaten had, werd hij door een storm in de Tyrrheense zee overvallen, die hem op de kusten van Afrika, in de nabijheid van Carthago, bracht. Daar vertoefde hij enige tijd bij Dido, die nog bezig was met deze stad te stichten. Omdat Dido volgens de gangbare tijdrekening meer dan drie honderd jaar na de verwoesting van Troje leefde, is het niet mogelijk dat Aeneas bij haar in Carthago geweest is. Maar ten tijde van Vergilius bestonden er verschillende versies over de stichtingsdatum van Carthago, waaronder een versie waarin Dido in de tijd van Aeneas leefde.

Nadat hij weer was uitgevaren, deed een andere storm hem op Sicilië belanden, waar hij door Acestes (een Siciliaans vorst van Trojaanse afkomst) gastvrij werd ontvangen en waar hij lijkspelen ter ere van zijn gestorven vader liet houden. Na op Sicilie een stad te hebben gesticht voor zijn medereizigers die hem niet langer konden of wilden volgen, gesticht te hebben, zette hij zijn reis voort. Hij landde vervolgens in Italië, nabij Cumae, een havenstad in Campanie, en begaf zich onder leiding van de Sibylle (onder sibylle verstaat men een vrouw die de toekomst weet te voorspellen), die in de omtrek van Cumae woonde, door het hol bij het meer Avernus (§23) naar de Onderwereld, waar hij van zijn vader Anchises, hoorde over de toekomstige grootheid van zijn nageslacht. Hij liet daarna zijn schepen voor het laatst klaarmaken voor vertrek en hij voer uiteindelijk de Tiber op.


§193. Nadat Aeneas zeven jaar rondgezworven had en van zijn twintig schepen er dertien verloren had, maar met een groot deel van zijn tochtgenoten in Latium aangekomen was, sloot hij een verbond met koning Latinus. Aeneas kreeg van hem zijn dochter Lavinia tot echtgenote. Deze voorspoed wekte opnieuw de wraaklust van Juno op. Zij wist nieuwe verwarring te doen ontstaan en Aeneas in een gevaarlijke oorlog met Turnus, de koning van de Rutulers, te storten. Turnus was een van de velen die naar de hand van Lavinia dongen, en hij werd daarin gesteund door Amata, de echtgenote van Latinus. Maar ook hier overwon Aeneas. Hij doodde Turnus in een tweegevecht. Hierna werd Aeneas, omdat Latinus in de genoemde oorlog gesneuveld was, koning van Latium. Zijn zoon Ascanius, geboren uit Aeneas eerste echtgenote, de Trojaanse Creüsa, volgde hem na vier jaar op. Aeneas werd door de Romeinen onder de Dii indigetes of adscriptitii geplaatst, en onder de naam Jupiter indiges vereerd.

Zie in dit verband ook het verhaal van Nisus en Euryalus.