Home | Fonds | Woordenboek | Historisch overzicht | Contact Winkelwagentje: leeg
GESCHIEDENIS VAN ROME


VOORAFGAANDE OPMERKINGEN


Het DERDE GEDEELTE van de oude geschiedenis bevat de geschiedenis der Romeinen, die hun gezag over geheel de oude wereld uitbreidden, door Griekenland en het Oosten, alsmede de oostelijke landstreken van Europa die door de Atlantischen Oceaan begrensd worden, aan zich te onderwerpen. Door hun contact met de Grieken zelf beschaafd geworden, deelden de Romeinen hun beschaving met Gallië, Spanje en de Britse eilanden; en door alle landen, van de Tigris tot de Atlantischen Oceaan, en van de bergen van Schotland tot de woestijnen van Lydië en Arabië tot één enkel rijk te vereenigen, bereidden zij de wereld voor op het christendom.

Het derde gedeelte van de oude geschiedenis zal derhalve de geschiedenis bevatten van de volken van Italie vóór de stichting van Rome; die der Romeinen, van hun ontstaan tot de ondergang van hun rijk in het westen; die van het gemenebest Carthago en van alle volkeren die achtervolgens onder hun heerschappij kwamen. De oorsprong van het christendom, dat het heidendom verving, bekleedt insgelijks in dit gedeelte van de oude geschiedenis een voorname plaats.



EERSTE HOOFDSTUK - Aardrijkskunde van het Romeinse Rijk

§1a. Algemeene opmerkingen. De westelijke landstreken van Europa werden pas bij de ouden bekend ten gevolge van de veroveringen van de Romeinen. Vóór dat tijdstip kende men eigenlijk alleen de kust van de Middellandse Zee, en dan vooral de oostelijke helft. Noch de Pheniciërs, noch de Grieken waren diep doorgedrongen in het binnenland rond de Middelandse Zee. De aardrijkskundige beschrijving van het Romeinse Rijk is veel uitgebreider, omdat zich bezig moet houden met alle landstreken waarover het zijn gezag uitstrekte, waaronder voornamelijk:
1°. Italie met de grote en kleine eilanden eromheen,
2°. Spanje, vooral het land ten zuiden van de Ebro;
3°. Gallië, d.w.z. de landstreken gelegen tussen de Alpen, de Rijn, de Atlantische Oceaan en de Pyreneeën; België en een gedeelte van de eilanden van de Batavieren behoorden daartoe.
4°. De Britse eilanden
5°. Het gedeelte van Germanië ten zuiden van Main en Donau; de landstreken ten noorden van deze rivieren en ten oosten van de Rijn waren slechts weinig bij de ouden bekend.

§1b. Italie. Algemene beschrijving.  Italie, een der drie groote schiereilanden van het zuidelijk Europa, hetwelk Griekenland ten oosten en Spanje ten westen heeft, is in het midden zelf der Middellandsche Zee gelegen. De Alpen vormen ten noorden van dat land een half­ronden bergketen en scheiden het alzoo van het vasteland van Europa af. Italie bezit niet in al zijne uitgestrektheid, even als Griekenland, het kenmerk der zuidelijke landen; de natuur zelve schijnt aan de bewoners de taak op­gelegd te hebben, om den band tusschen het noorden en het zuiden uit te maken. Het klimaat , ofschoon in alle gedeelten van het schiereiland niet hetzelfde, is evenwel gematigd , zoowel door de Alpen, die het land ten noorden dekken , als door de nabijheid der zee, die het van drie zijden omspoelt. Alleen de hooger gelegen landstreken, in het Alpengebergte of op den top der Appenijnen gelegen, zijn aan een strenger klimaat blootgesteld. Laatstgenoemde bergketen, die zich van de Alpen losmaakt, doorsnijdt het eigenlijk gezegde schiereiland van het noorden naar het zuiden en verdeelt het in twee hellingen: de ene oostwaarts aflopend naar de Adriatische, de andere zuidwestwaarts naar de


dee- rvan aan , de gang eene

Italie t en nder nsch het de ge- lijke

geven ; de , van

!atria :Men epast le ro- l/ of leelte roote •te in- berg- i maat

afge­door geeft dicta

-- 10 —

Middellandsche Zee. In het zuiden van Italië verdelen zich de Appenijnen in twee vertakkingen, waar de ene zich naar het zuidoosten uitstrekt en de Kaap lapygium in de Ionische Zee eindigt andere naar het zuidwesten loopende, den over naar Sicilie vormt, waarvan het slechts door smalle zeeëngte afgescheiden is.


Aardrijkskundige verdeling. — De natuur heeft verdeeld in drie landstreken, die door het klimaa de eigenschappen van den grond geheel van elka verschillen; zij zijn : Opper-Italie, of het Italiaa, vasteland , tusschen de Alpen ten noorden en Appenijnsch gebergte ten zuiden gelegen , en vat Pó doorsneden; 2. Midden-Italie, of het eigenlijk

zegde Italie; 3. Beneden-Italie , of de twee zuide

schiereilanden.

Italia is niet de oudste naam, die aan dat land ge.,

werd. De Grieken noemden het eerst Hesperia (westen:

Romeinen, Saturnia. Later verkreeg de naam van Ausonia

de Ausoniërs afkomstig, de bovenhand ten opzigte van

den-Italie en een gedeelte van Beneden-Italie: lapygia, (Er,

en Tyrrenia zijn de namen, die aan verschillende ged(

van Italie gegeven en somtijds op het gansche land toeg

werden. De naam van Italie werd eerst algemeen na (

meinsche verovering; het is afgeleid van de Mali (U

eene pelasgische bevolking, die een groot get

van Midden-Italie bewoonde (1).— Met uitzondering der g

vlakte, die tusschen de Alpen en het Appenijnsch geberg gesloten is en van de Pi doorsneden wordt, is Italie een achtig land, welks grond evenwel vruchtbaar is ; het kl

t

(1) De naam van dat volk is, volgens eenige schrijvers, leid van een held, Viteliu of Vitlu genaamd, en voorgesteld het beeld van eenen stier (vitulunz). De spraakkundige Festus eenen anderen oorsprong aan den naam van Italie : Italia quod ntagnos italos e. boves habet. -- 11 -‑

is over het algemeen gematigd, behalve op de hoogten der bergen en in eenige zuidelijke landstreken.— Italie wordt van drie zeeën omringd : 10. de Adriatische Zee, ten oosten, door de ouden de Boven Zee (mare superurn) genaamd ; 20. De Tyr­renische Zee, of de Beneden Zee (mare inferum), ten westen, welke ten noorden den Ligurischen zeeboezem (sinus Ligusticus) vormt; en 30. de Ionische Zee, met den zeeboezem van Tarente, ten zuiden,

De natuur heeft het land in drie streken verdeeld : 1°. Opper­Italie, tusschen de Alpen ten noorden, en het Appenijnsch gebergte en de twee rivieren Rubico en Macra ten zuiden. Dit is eigenlijk de kom van de PD, met de veelvuldige invloei- jende rivieren ; de Romeinen begrepen nimmer dat land onder den naam van Italie.— 20. Midden-11a lie, van het noorden tot het zuiden van het Appenijnsch gebergte doorsneden , tus­schen de Rubico en de Macra ten noorden , de Frento en de Silarus ten zuiden; dit land is geheel bergachtig, niet uitzonderinn-ö van eenige vlakten langs de Tyrrenische Zee. — 30. Beneden-Italie, dat de twee schiereilanden omvat, die gevormd worden door de twee vertakkingen van het Appenijnsch gebergte, dat zich ten noorden van het land in tweeën ver­deelt; de ouden noemden dat gedeelte van Italie Groot-Grie­kenland (Gra3cia magna), uithoofde der talrijke grieksche volkplantingen , die langs de kusten gevestigd waren. Wan­neer men de eilanden, die Italie omringen, daarbij voegt, kan men het in vier deden splitsen.

§ 2. Opper-Italie.

Algemene beschrijving. — De groote bergketen der Alpen, de hoogste van Europa, omringt Opper-Italie als een bijna onoverkomelijk bolwerk en beschut het tegen de noordenwinden. In het zuiden wordt het land aan den eenen kant door de Middellandsche Zee, aan den anderen door de Adriatische Zee begrensd. De h, die haren oorsprong in de Alpen neemt en zich in de Adriatische Zee werpt, doorsnijdt dat gedeelte van Italie van het westen naar het oosten. Van beide zijden vloeijen talrijke rivieren in haren boezem; onder die, welke van het noorden komen, zijn de voornaamste:

— 12 ---

de Ticinus (Ticino), de Adda (Adda) en de Mincius

(Mincio); daarin ontlasten zich de groote meren, die

aan den voet der Alpen gelegen zijn , en waaronder

men vooral onderscheidt het groote meer (Lago Mag‑

giore); het meer van Como (Lago di Como) en het meer

van Garda (Lago di Garda). De Tanarus (Tanas) en de

Trebia zijn de voornaamste rivieren, die aan de zuid‑

zijde in de Pó vallen. In het noord-oosten van het land

dalen de Adigo en de Brenta van de Alpen af en voeren

hare wateren naar de Adriatische Zee. — De vlakte

van de Pij is het vruchtbaarst gedeelte van gansch

Italie ; prachtige weilanden, die tot zes malen in een

jaar worden gemaaid, worden afgewisseld door bouw‑

landen , die een overvloedigen oogst opleveren; de

winter duurt er gewoonlijk slechts twee maanden ; de

lucht is er in het grootste gedeelte van het land zeer

gezond. De heuvelen langs de zuidelijke helling der

Alpen zijn overdekt met boomgaarden en wijnbergen.

Opper,Italie droeg bij de Romeinen den naam van Cis-alpynsch Gallie (Gallia Cisalpina), uithoofde der Gallische bevolking, die er in de zesde eeuw vóór Chr. doordrong en er de Etruriërs in het begin der vierde eeuw geheel uitjoeg. Later werd het land Gallia Togata genaamd, toen Cesar aan de inwoners het regt van burger en het dragen der romeinsche toga had geschonken. De Alpen, die het noorden van Italie omringen, van den zeeboezem van Ligurie (ligusticus sinus) ten westen, tot het schiereiland Istria ten oosten, verdeelen zich in ver­schillende ketens; de ouden onderscheidden zes voorname: 10.de Zee-Alpen (Alpes Maritimo) van den zeeboezem van Genua tot den berg Viso ; 2°. De Colliaansche Alpen (Collice) van den berg Viso tot den berg Cenis; 3°. de Grieksche Alpen (Graiw) van den berg Cenis tot den Mont-Blanc; 4°. De Penijnsche Alpen(Pennince), de hoogste keten, van den Mont-Blanc tot den St. Gothard; hij bevat, behalve die twee kruinen, den grooten en kleinen St. Bernard, den Rozenberg en den Simplon; 50. de Rhelische Alpen (Rhetim) van den Rozenberg tot de vallei van de Adigo;

—13‑

6°. --

60. de Carnische of Juliaansche (Alpes Julie), van de vallei van de Adigo tot het schiereiland Istria. De Mont-Blanc maakt het middelpunt uit, van waar die verschillende ketens uitgaan. Twee groote rivieren doorsnijden Opper-Italie : de Pó (Panlus), die haren oorspong neemt in de Cottiaansche Alpen, en de Adigo (Athesis) die uit Tyrol afdaalt en zich niet ver van de monding der PO in de Adriatische Zee werpt. Deze laatste rivier ontvangt in haren langen loop van 120 uren, een zeer groot aantal andere rivieren in haren boezem ; de noordelijke vloeijen van de Alpen af, de zuidelijke van het Ap­penijnsch gebergte. 10. Ten noorden: De groote Douro(Durius); de Ticino (Ticinus), die uit het groole meer (Verbanus) voort­vloeit ; de Adda (Addua) die tot uitlozing aan het meer van Como (Larius) verstrekt ; de 011io (0//iu,v), die uit het meer Iseo (Sebinus) ontspringt, en de Mincio (Mincius), die haren oorsprong in het meer Garda (Benacus) neemt. 20. Ten zuiden: de Tanaro (Tanarus), de Trebia (Trebia) en de Reno (Rhenus). — „Niets evenaart de vruchtbaarheid van de landstreek, welke de gansche vallei van de 136 inneemt; zij brengt eene groote hoeveelheid van rijst en allerlei granen voort. Het is ook in deze vallei en in die, welke daarin uitloopen, dat men de schoonste weilanden van Italie vindt. Zij brengt alle vrucht- hoornen uit de gematigde luchtstreken van Europa voort; doch de olijf- en de citroenboom tieren er niet in den kouden grond. " (Malte Brun).

Staatkundige verdeeling. — Opper-Italie werd oudtijds verdeeld in vier onderscheidene landstreken : 1°. Ligu­rie, ten zuid-westen, tusschen de Ni ten noorden en den zeeboezem van Ligurie ten zuiden; ten westen scheiden de zee-Alpen dat land van Gallie; in het zuiden strekt zich het Appenijnsch gebergte uit in de rigting van het westen naar het oosten. Genua , de voornaamste stad der Liguriërs , was reeds in een zeer ver afgelegen tijdvak eene belangrijke zeehaven. Nizza (Nicea), eene volkplanting der Massiliërs , dreef een uitgebreiden handel, Later vestigden de Romeinen talrijke volkplan­tingen in het land. — 2°. Venetie, ten oosten gelegen, tusschen de Adigo, de Adriatische Zee en de Juliaan‑

— 14 —

sche Alpen. Dat land, welks grond bergachtig is, werd bewoond door de Veneten : twee belangrijke steden, Padua en Aquileja werden daar gevonden; de laatst­genoemde werd, tijdens de groote landverhuizing, het voornaamste bolwerk van Italie tegen de barbaarsche volken van het noorden.

30. Transpadaansch Gallie, ten noorden van de Pó; de Alpen zijn daarvan de noordelijke grens. De Galliërs, die dit land veroverden , verdeelden zich in verschillende onafhankelijke volkstakken, waarvan de voornaamste waren de Taurini , de Insubres en de Cenomani. Sommige der groote steden, welke men er aantrof , klommen op tot den tijd der verovering van het land door de Etruriërs, bijv. Ilkntua, Melpum en Bressa; andere werden door de Galliërs gesticht, als Alediolanum (Milaan), de hoofdstad der Insubres ; Verona op de Adigo; Ticinum (Pavia) op de Ticino; Comium (Como) op het meer van dien naam en Taurinii (Turin), voornaamste stad der Taurini. Andere steden, eindelijk, waren Romeinsche volkplantingen, als Cre­mona op de Pó, en Augusta Pretoria (Aosta) in de Alpen. — 4°. Cispadaansch Gallie, gelegen ten zuiden van de P6 en ten oosten van Ligurie ; de Appenijnsche bergketen scheidde dat land van Etrurie af. Drie Galli- sche volkstammen vestigden zich daar in het begin der vierde eeuw : de Boii aan de oevers van de Pó, de Lingones langs de kusten der Adriatische Zee en de Senones ten zuiden. De voornaamste steden waren Spina, aan de monding van de Pó, en Ravenna, op eilanden van de Adriatische Zee , beide Pelasgische steden ; Felsina, eene der voornaamste steden der Etruriërs; zij werd ingenomen door de Boii, die haar den naam gaven van Bononia (Bologna); Mutina (Me‑

-- 15 —

dena), Parma en Placentia, (Piacenza); deze drie laatsten waren Romeinsche volkplantingen. De Romeinen ver­delgden bijna geheel de Gallische bevolking in die landstreken en vervingen haar door Latijnsche volk- plantingen.

De Pa verdeelt Opper-Italie in twee voorname landstreken, welke de Romeinen Gal ia Cispadana (Gallie aan deze zijde van de Pó) en Gallia Transpadana (Gallie aan gene zijde van de, P6) heetten : de naam van Gallie was aan die land­streken gegeven, uithoofde der Gallische bevolking (zie het volgend hoofdstuk). Men moet evenwel nog twee andere landen in Opper-Italie onderscheiden, te weten : Venetie, ten noorden van de Pó , aan de kust der Adriatische Zee, en Ligurie, ten zuiden van de P6, op de Tyrrenische Zee.

10. Ligurie, aldus genaamd naar de Liguriërs of Ligyers, een Iberisch-Cellisch volk (zie het volgend hoofdstuk) , is een bergachtig land, behalve ten noorden op den regter oever der PU, alwaar men vette weilanden aantreft ; de Zee- Alpen doorsnijden het ten westen ; de Appenijnen ten zuiden. Voornaamste steden : Genua, aan het einde van de golf van dien naam, eene handeldrijvende stad, alwaar de Pheniciërs, Karthagers en Grieken de voortbrengselen des lands kwamen halen ; Iizza, (Nicea) eene grieksche volkplanting der Mas­siliërs, met eene voortreffelijke haven ; Derlona (Tortona), eene Romeinsche vrijstad op den jEmiliaanschen weg ; Polentia (Polenza), vermaard door hare zwarte schapen, wier wol zeer gezocht was, en Asfa (Asti).

20. Venetie (Venetia), ten zuiden door de Veneten, die ook tot den lberisch-Celtischen stam behoorden (zie het volgend hoofdstuk); ten noorden door de Carni, een Gal­lischen volkstam, bewoond. Het land , ofschoon geheel met bergen bedekt , is zeer vruchtbaar uithoofde der talrijke stroomen, die van de Alpen afdalen en waarvan de voor­naamste zijn : de PO, de Adigo, de twee Mediacus (Brenta) en de Platvis (Piava). — Steden : Patavium (Padua) eene romeinsche volkplanting, geboorteplaats van Tituslivius ; .1quileja (Aquilea), dat belangrijk werd tijdens den inval der barbaren; Altinum, welks bewoners, door Attila uit hunne

stad verjaagd, naar, de eilanden in de Adriatische Zee vlugtten

en er de stad Venetie stichtten.

30. Gallia Transpadana, tusschen de Alpen ten noorden

-- 16 —

en de Pe:i ten zuiden, bevat die prachtige vlakte, welke zich uitstrekt van den voet van dat gebergte tot den oever van dien stroom ; zij wordt besproeid door een groot getal rivieren, die haar tot eene der vruchtbaarste landstreken van Europa maken. In de zesde eeuw (v. Ch.) door de Galliërs veroverd, werd het land in het begin der vierde eeuw geheel door hen tot onderwerping gebragt (zie het volgend hoofd. stuk), De voornaamste Gallische volkstammen waren : ten westen de 7'aurinii en de S'allassii; ten noorden op de Alpen en de zuidelijke helling van dat gebergte, de Lepontii, de Orobii en de Euganei : in het midden, in de vlakte van de PO, de Insubres en de Cenomani. Gallia Transpadana was met steden overdekt, waarvan de oudste door de Etruriërs gesticht waren, die in Opper-Italie twaalf groole hemunrde sleden gebouwd hadden. Deze steden werden door de Galliërs, toen zij het land veroverden, gedeeltelijk ingenomen, gedeel­telijk vernield. De Romeinen maakten later de meesten tot vrijsteden en vestigden er nog talrijke volkplantingen. Behalve de reeds hierboven genaamde steden vindt men er nog : Vereellm (Verseil), Novaria (Novara) en Bedriaeum, vermaard door de vele veldslagen, welke in hare nabijheid geleverd werden ; Eporedia, (Ivrea) in het land der Salassii , eene Romeinsche volkplanting.

40. Gallia Cispadana, tusschen de PÖ ten noorden en de Appenijnen ten zuiden gelegen, en in het zuidelijk gedeelte bergachtig, wordt met een aantal rivieren doorsneden, waarvan de voornaamste zijn de Trebia en de Rhenus. De groote Romeinsche weg, via "Emiliana genaamd, die van Ancona tot Rirnini langs de Adriatische Zee liep, doorsneed het land van het zuid-oosten naar het noord-westen en liep tot de stad Placentia (Piacenza) aan de PÖ. De Romeinen hadden een groot aantal volkplantingen langs dien weg gesticht ; de voornaamste waren Bononia, eene oude Gallische stad, het eerst door de Etruriërs gesticht, ',Mina, Regium-Lepidum (Reg­gio), Par/na. De Elrurisehe bevolking werd in het begin der vierde eeuw vóór Chr. door de Galliërs verdreven of onder het juk gebragt. Twee eeuwen later veroverden de Romeinen Cispadaansch Gallie, na de Gallische bevolking bijna geheel verdelgd te hebben (zie het volgend hoofdstuk).

§ 3. Midden-Italie.

Algemene beschrijving. — Midden-Italie wordt in

-- 17 —

zijne gansche lengte van het noorden naar het zuiden doorsneden van de Appenijnen, die er een hoofdketen vormen, waarvan verschillende vertakkingen zich deels oostwaarts naar de Adriatische Zee, deels westwaarts naar de Tyrrenische Zee uitstrekken. De Appenijnen verdeelen het land in twee hellingen, de eene zuid- westwaarts afdalende naar de Tyrrenische Zee en blootgesteld aan de brandende zuidewinden ; in de andere, die noord-oostwaarts, naar de Adriatische Zee, afloopt, heerscht eene meer gematigde I uchtgesteldheid.-- De waterstroomen, die midden-Italie besproeijen, hebben geen langen weg , uithoofde der gedaante van den grond; de twee grootste zijn de Arnus (Arno) en de Tiberis (Tiber), die zich beide in de Tyrrenische Zee werpen. Het klimaat van dit gedeelte van Italie is ge­matigd, door de nabijheid der twee zeeën en de bergen die het doorsnijden. — Akkers en uitgebreide weilanden zijn aan den voet der heuvelen gelegen, en deze zelve zijn met boomgaarden en wijnbergen overdekt. De kruinen van de Appenijnen zijn met onmeetbare wouden bekroond.

Voornaam onderscheid tusschen Midden- en Opper-Italie ten opzigte der luchtgesteldheid en der voortbrengselen van den grond. „In midden-Italie is de winter niet gestreng; de olijf- en oranje- boomen tieren er in den open grond; de bouwlanden klimmen als terrassen tegen de bergen op, ondersteund door muren van gras, welks groen, waaruit boomen met vruchten beladen en de bleeke olijfboom oprijzen, aan de bergruggen een uiterst verrukkend en prachtig voorkomen geeft ; de vlakten zijn bedekt met uitgestrekte weilanden," (halte-Brun). In onze dagen zijn vele dier landstreken ongezond, door de moerassen en de kleine bevolking, die niet toereikende is tot het bebouwen van den grond. De luchtgesteldheid der twee hellingen van Italie is nog zeer verschillend. De wes­telijke helling is aan den zuidenwind, Sirocco genaamd, bloot‑

— 18 —

gesteld; „ wanneer deze heerscht , is het daglicht verduis­terd , het loof der planten wordt opgerold alsof het door ongedierte aangestoken was, en de mensch wordt door eene ongesteldheid en lusteloosheid aangetast, die hem zijne krachten benemen. " (Malte Brun). — De voornaamste rivieren in dat gedeelte van Italie zijn de Macra, op de grensscheiding van Ligurie; de Arnus (Arno); de Tiberis (Tiber) met de twee invloeijenden : de Velin,us en de Anio , op de grenzen van Etrurie en Umbrie ; de Lieris in Latium en de Vullurnus in Campania; al die rivieren werpen zich in de Tyrrenische Zee. De Adriatische Zee ontvangt de Rubico, op de grens­scheiding van Gallia Cispadana; de Alternus, op den grens van Picenum en Samnium ; de Sagrus en de Frento op het grondgebied der Samnieten.

Staatkundige verdeeling,— Midden-Italie bevatte oud­tijds zes landstreken : Etrurie, Latium en Campania, langs de Tyrrenische Zee; Umbria, Pidnum en Samnium, op de kust der Adriatische Zee ; ook onderscheidde men nog het land der Sabynen en dat der Marsen, gelegen tusschen Latium ten westen en Picenum ten oosten.

1°. Etrurie, tusschen Gallia Cispadana, Umbria en de Tyrrenische Zee gelegen, strekte zich uit van de Macra, ten noorden, tot den Tiber, ten zuiden. Berg­achtig in de noordelijke en oostelijke deelen, bevat dit land de vruchtbare vlakte van de Arnus en de land­streken rondom de meren Trasimenus, Vulsiniensis en Vadimonis , die, met boomgaarden en wijnbergen overdekt zijn. De Etruriërs veroverden dat land, waaruit zij de Umbriërs en Tyrreners verdreven, en stichtten daar twaalf groote steden, die even zoo vele onafhan­kelijke, maar door verbond vereenigde staten uitmaak­ten. De voornaamste waren : Arretium en Volaterrae, ten noorden; Clusium en Perusia , nabij het meer Trasimenus; Vulsinii, , op het meer van dienzelfden

— 19 —

naam; Tarquinii, ten zuiden van dat meer; Veii en Cceré , in de nabijheid van den Tiber. Twee andere ste­den, die hare stichting niet aan de Etruriërs verschul­digd waren, heetten Pisa en Florentia, beide aan de Arno gelegen, de eerste van Pelasgischen oorsprong, de tweede eene romeinsche volkpianting.

Elruria of Tuscia, aldus genaamd naar de Etruriërs of Tusci, had oudtijds den naam gevoerd van Tyrrenia, van de Tyrre­ners, een pelasgischen volkstam. „ Ondanks de ongezondheid van het klimaat, vooral in dat gedeelte, hetwelk in de nabijheid der Zee is gelegen, is dit land vermaard door de vruchtbaar­heid van zijnen grond en het bekoorlijke zijner ligging; zijne wijnen zijn hoog geschat. Maar de winden en overstroomingen vernietigen soms de verwachting van den landbouwer, en de brandende Sirocco oefent er vaak zijn noodlottigen invloed uit. De rijkdom van den bodem is over een groot gedeelte des lands verdwenen en thans ontwaart het oog niets meer, dan ellen­dige hutten van veehoeders dáàr, waar zich vroeger eene talrijke bevolking bewoog en aan den arbeid toewijdde." (halte-Brun.)­Etrurie had eerst eene pelasgiscbe bevolking, die in een ge­deelte van het land door de Umbri vervangen werd. De Etruriërs veroverden het later (zie het volgend hoofdstuk). Pelasgische sleden: Cortona, ten noorden van het meer Trasimenus; Agylla, met de zeehaven Pyrgi; roterij. De voornaamste stad der Umbri was Arneria op den Tiber. De twaalf Etrurische steden waren ten noorden Volaterrae; ten oosten Areliurn, Cortona, en Perusia ; in het midden Clusium , Vetuloni a , Rusellce en Vulsinii; ten zuiden Falerii, Tarquinii, Veii en Cceré (het oude Agylla). In het noorden van Etrurie werden vele steden be­langrijk als romeinsche volkplantingen ; deze waren Luna (Luna portos), aan den zeeboezem Specia bij de monding van de Macra; Pisa, aan de monding van de Arno ; Florentia (Florence) aan den oever van die rivier; Luca (Lucques).

2°. Latium, ten zuiden van Etrurie , waarvan het door den Tiber afgescheiden was, bevat vele vlakten en valleijen die zeer vruchtbaar zijn, gelegen naast moerassen , die het land op verschillende plaatsen overdekken. Eerst door de Siculen bewoond, werd

— 20 --

Latium later ingenomen door de Oscische of Opielrsche volkstammen, en toen ontstonden er onderscheidene bevolkingen : de Latijnen en de £qui ten noorden; de Hernici en de Volsci in het midden; de Aurunci ten zuiden. De voornaamste stad van het land der Latijnen was Rome, gebouwd op zeven heuvelen aan den oever des Tibers; later werden nog drie andere heuvelen in den omtrek der stad opgenomen, en deze werd onder de keizers in veertien wijken verdeeld ; zij bevatte toen bijna twee millioen inwoners. Aan den mond van den Tiber was Ostia, Bome's haven. Andere voorname steden de? Latijnen waren : Alba-longa, ge­durende eenigen tijd aan het hoofd van het Latijnsch Verbond geplaatst; Antium, eene zeehaven; Tibur, op de boorden van de Anio; Tusculum, vermaard door Zijne bekoorlijke landschappen; Suessa-Pometia en Ar­dea, hoofdstad der Rutulen. Anagnia was de voornaamste stad der Hernici. Onder de steden der Volsci bemerkt men Fregellae en Arpinum. In het land der Aurunci bevond zich de stad Minturnae, nabij zeer uitgestrekte moerassen. — Het grondgebied der Sabynen en Marsen wordt ook somtijds beschouwd als tot Latium te be­hooren; het eerste land was oneffen, maar vruchtbaar; de voornaamste steden , door handel en nijverheid verrijkt, waren Fidenae, aan den Tiber ; Cures, de oude hoofdstad des lands , van waar dat volk somtijds Quirites wordt genoemd; Beate en Amilernum. De Mar­sen , een Sabijnsche volkstam, vermaard om hunne dapperheid , hadden Alba , op het meer Fucius tot hoofdstad.

— 21 —

de zee en bewoond door de Latijnen ; later werden ook de landen der iEqui, Hernici, Ruilden, Volsci en Aurunci daaronder verstaan. Latium vormt eene vlakte, van heuvelen doorsneden en ten oosten begrensd door het Appenijnsch gebergte. In het midden bevindt zich de berg Algidus, eene dorre landstreek, alwaar de Romeinen en de Volsci elkander in hunne langdurige oorlogen ontmoetten. Het land werd bewoond door eene ge­mengde bevolking, die gedeeltelijk tot de Pelusgen en gedeel­telijk tot de Osci behoorde (zie het volgend hoofdstuk). De voornaamste stad van Latium, te rekenen van de achtste eeuw, was Rome (Roma): eerst gebouwd op vier heuvelen: de Palatinus, de Capilolinus, de Quirinalis en de Creliu,s ; later werden nog drie andere heuvelen in den omtrek begrepen: de Aventinus, de Esquilinus en de Viminalis ; eindelijk breidde de stad zich nogmaals over drie andere heuvelen uit: de Pincius, de Valicanus en de Janiculum, de twee laatstgenoemden ge­legen aan den anderen oever van den Tiber. De moerassige vallei tusschen den Palatinus, den Capitolinus en den Quirinalis, door Tarquinius I drooggemaakt , werd de plaats van het Forum. Augustus verdeelde de stad in veertien wijken. Groo­tendeels door eenen brand vernield onder Keizer Nero, werd zij met de grootste pracht weder opgebouwd; zij telde toen twee millioen inwoners, waarvan twee derde gedeelten slaven, die in een kleinen omtrek zamengedrongen waren ; de huizen waren tot zeven verdiepingen hoog. Keizer Aurelianus omringde de stad met eenen nieuwen muur, om haar tegen eenen aanval der barbaarsche volken te beschermen. Het verval van Rome ving aan, toen Konstantijn-de-Groote de keizerlijke verblijf­plaats naar Byzanlium (Konstantinopel) overgebragt had.

Sleden in het eigenlijk gezegde Fanaat: Ostia, op drie mijlen afstands van Rome, aan den mond des Tibers, eene belang­rijke zeehaven. Alba-longa, eene Sabijnsche volkplanting, op eenen heuvel gelegen, aan welks voet de vergaderingen van het Latijnsch verbond gehouden werden. Lacinium; Aricia; Tusculum (Frascati), alwaar talrijke lusthoven der vermogende inwoners van Rome waren. Proeneslé, eene belangrijke stad met een uitgestrekt grondgebied. Tibur (Tivoli), welks schoone ligging insgelijks de rijke Romeinen lokte, die er lusthoven aanlegden. Suessa-Pometia. eene rijke stad, door Tarquinius­den-Trotsche ingenomen, die er eene volkplanting heenzond.

eene zeehaven en handeldrijvende stad.— Steden op het grondgebied der overige volken van Latium : Ardea, in het land der Rutulen. —Arpinum, geboorteplaats van Marius

De uitgestrektheid van Latium verschilde in onderscheidene tijden: in de eerste tijden werden onder dien naam alleen be­grepen de landstreken, gelegen tusschen den Tiber, de Anio en

— 22 —

en van Cicero ; Fregello, eene romeinsche volkplanting aa Lieris, vermaard in de Samnitische oorlogen ; Circell en T cina, aan de Pontijnsche moerassen, in het land der Volsci gen.— Minturnce, in eene moerassige landstreek; Cajeta (G eene zeehaven ; Sora en Interamna, in het land der Aurun Anagnia en Verulce in het land der Bernici.

De Sabijnen bewoonden uiterst vruchbare landstreken, westelijke helling van de Appenijnen, doorsneden van heu, met wijnbergen en olijfboomen beplant. Voornaamste ste Ceres, de oude hoofdstad ; Fidence en Beate; Crustum van Pelasgischen oorsprong; Amiternum.— De Marsi ; Sabijnsche volkstam, bewoonden het Appenijnsch gebergte borgvolk stak uit door zijne dapperheid ; het meer Pm bevond zich in het midden des lands, op dezes oever la stad Alba, moederstad van Alba-longa in Latium.

e

3°. Campania, ten zuiden van Latium, vormde eene smalle landstreep langs de Tyrrenische Zee; de ver­wonderlijke vruchtbaarheid van den grond had het gansche land in eenen uitgebreiden tuin herschapen. De Vesuvius, een vuurspuwende berg, die volkomen uitgedoofd was tot in de eerste eeuw van het christen tijdperk, onderscheidde zich vooral door het rijk gewas, waarmede zijne hellingen als bedekt waren. Drie volken bewoonden het land, de Sidicini ten noorden; de Campani in het midden en de Picentes ten zuiden. De voornaamste steden waren Capua, vermaard door hare rijkdommen en weelde ; Cunue (Kumes) en Napels, twee grieksche volkplantingen ; Falernus, wiens wijn tot de besten van Italie behoorde ; Herculanum, Pompeii en Stabiae, bij de eerste uitbarsting van den Vesuvius vernield en bedolven.

Campania, een land zoo vruchtbaar, dat de Romeiner, spreekwoord zeiden, dat Bacchus en Ceres er in verk ting wedijverden, tusschen de Lieris ten noorden en d( larus ten zuiden. De Vesuvius was geheel uitgedoofd tijde van &pabo, die omtrent het jaar 19 na Chr. over)

als wis- Si- ten eed,

— 23 —

en er de volgende beschrijving van geeft : „ Boven die plaat­sen verheft zich de Vesuvius, die over zijne gansche opper­vlakte, behalve op de kruin, een zeer goeden grond aanbiedt. Die geheel onvruchtbare kruin schijnt slechts een aschhoop te wezen en men vindt er lange scheuren , uit steenen be­staande, die allen ijzerkleurig zijn, alsof zij door het vuur verkalkt waren. Daaruit kunnen wij afleiden, dat het eertijds een vuurspuwende berg was en vuurovens in zijnen schoot bevatte, die door gebrek aan voedsel uitgedoofd zijn." Eene halve eeuw later, 79 na Chr., bedolf de Vesuvius drie groote steden on­der asch en lava. — Op de kust van Campania waren twee grieks le volkplantingen gesticht :Gumt' (Kuures) en Neopolis (zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 131.) Voornaamste vesten : Capua door de Etruriers gesticht en later door de Samnieten inge­nomen ; Falernum , bij Capua , met zijne vermaarde wijn­teelt ; Teanum , aan de grenzen van Samnium; Balde, op den Napelschen zeeboezem en Puleoli (Putzuola) , vermaard door hare badplaatsen en wier omstreken met lusthoven bebouwd waren, alwaar de Romeinen hunne pracht en weel­derigheid ten toon spreidden. Nota,, eene zeer oude stad ; Merculmunz , Pompeii en Stabiae , aan den voet van den Vesuvius.

4°. Umbria, tusschen Etrurie ten westen en de Adri­atische zee ten oosten, wordt van het noorden tot het zuiden van den grooten keten der Appenijnen doorsne­den. De valleijen, die door menigvuldige, van de bergen afstro )mende rivieren bespoeld worden, en de oevers der z ;e leverden een zeer rijk gewas op. De Umbri, die het land op de oude Pelasgische bevolking veroverd hadden, werden op hunne beurt door den Gallischen volkstam der Senones overwonnen , en deze vestigden zich in de noordelijke gewesten van dat land. De voor­naamste steden der Umbri waren Ariminum (Rimini), op het zeestrand; »ranja en Spoletium, in het binnen­land. De Senones stichtten later de stad Sena of Senogallia (Sinigaglia), ten zuiden van Ariminum.

lint ,Tja , op de oostelijke helling van de Appenijnen ,

n de

rra-

gele- aëta)

p de 'eten den:

Til1712

een ; dit hum g de

24 --

langs de Adriatische Zee van af de Rubico, die dit land van Gallia Cispadana afscheidde , tot de iEsis ten zuiden. Dit bergachtig land ontving zijnen naam van de GmbH, een cel. tisch volk, dat eerst het grootste gedeelte van Gallia Cispadana bewoonde, waaruit het later door de Etruriërs verdreven werd (zie het volgende hoofdstuk). De Senonesche Gallen drongen er in door en onderwierpen het gansche noordelijke land. Voornaamste steden : Ariminum, op de twee groote romein­sche wegen , de via Flaminia , die Umbria doorsneed, en de via iDniliana , die Ariminum met de stad Placentia op de PC) verbond. Mevania , Spoletium (Spoleto), Narnia , Sena of Senogallia , Senonesche volkplantingen.

5°. Picenum, ten zuid-westen van Umbria en ten oosten van het land der Sabijnen, wordt in het westelijk gedeelte doorsneden van het Appenijnsch gebergte, welks kruinen niet wouden van mastboomen overdekt zijn; de landstreken aan het zeestrand zijn zeer vrucht. baar. De voornaamste steden waren : Ancona eene zeehaven , welligt eene volkplanting der Syrakusers; Asculum, eene sterke stad door hare ligging in het gebergte; Adria, eertijds aan den oever der zee gelegen. Het zuiden van het land werd bewoond door den volk- stam der Vestini, wier voornaamste stad Aternum aan de monding der rivier van denzelfden naam gelegen was.

Picenum, door de Picentes bewoond, een Oskische volk- stam (zie het volgend hoofdstuk). Ancona , op eene land­spits, bezat eene voortreffelijke haven en dreef een aanzien­lijken handel in tarwe en wijn, voortbrengselen des lands. Hadria (Adria) , dat men niet verwarren moet met de stad van denzelfden naam in Venetie. Asculum, eene vesting op eenen berg gelegen, was het belangrijkste punt na de verovering des lands door de Romeinen , die haar tot den rang van vrijstad verhieven.

6°. Samnium, door Latium en Campania ten westen en de Adriatische Zee ten oosten begrensd, is geheel

— 25 —

bedekt met de boschrijke bergen der Appenijnen; het is een land rijk aan weiden, maar weinig geschikt voor den akkerbouw, behalve in eenige va I leijen. De Samnieten, die tot het Oseische volk behoorden, bezaten al de eigenschappen eener bergbewonende bevolking. Zij vormden een zeker aantal volkstammen, van elkander onafhankelijk en onder welke men vooral opmerkt de Peligni en de illarrucini ten noorden, de Frentani ten oosten, op het zeestrand, de Pentri in het midden en de Hirpini ten zuiden. De voornaamste steden van Samnium waren : Corfinium, in het land der Peligni, dat een groot aandeel nam in den oorlog tegen de bond­genooten ; Teald, eene stad der Frentani ; Aufidena en Bovianum, op het grondgebied der Herpini; Beneventuni en Caudium, nabij den Caudijnschen bergpas, bij de Pentri. De Samnieten hielden eenen langdurigen strijd tegen de Romeinen vol, en deze bragten hen niet tot onderwerping, dan nadat zij een groot gedeelte van dat krijgshaftig volk hadden verdelgd.

Men onderscheidt soms het eigenlijk gezegde Samnium van de landstreken, door de Peligni, de Ma rrucini en Frentani bewoond ; maar deze drie stammen behoorden tot het Sam­nitische volk. In het eigenlijk gezegde Samnium bevonden zich de Pentri in het midden ; de Caudini ten westen, en de Hirpini ten zuiden. Dapperheid en volharding in den oor­log onderscheidden deze bergbewoners , die eenvoudig en matig van zeden waren. De bergachtige grond maakte de verdediging daarvan gemakkelijk tijdens de langdurige oor­logen met de Romeinen. Deze zonden er, na de verovering, talrijke volkplantingen heen. — Voornaamste steden : Corfi­nium, het middelpunt van den opstand der Italiaansche volken tegen de Romeinen, tijdens den oorlog tegen de bondgenoo­ten ; de stad ontving toen den naam van Italica. Teaté (Chieri), hoofdstad der Frentani. De meeste steden , als : Aufidena , Bovianum, Beneventum en Caudium, waren eerder belangrijk door hare sterke ligging dan door hare grootte. Het volk

2

-- 26 —

leefde van hunne kudden en de jagt. De Samnitische o orlo­..en, 342-290 vóór Chr. (Zie verder in de Romein sche geschiedenis.)

§ 4. Beneden-Italie.

Algemeene beschrijving. — Beneden-Italie strekt zich uit van de Silarus en de Frento ten noorden, to de uiteinden der twee schiereilanden, welke door de Ap­penijnsche bergketens gevormd worden : het eene neemt de rigting naar het zuid-oosten en eindigt de kaap lapygium , het andere naar het zuid-wes en heeft de kaap Herculeunt tot uiteinde. De golf Tarente is in die twee schiereilanden ingesloten. Di deelte van Italie is bedekt met bergen, die slechts vla van weinig uitgestrektheid langs de oevers der overlaten. Van talrijke rivieren doorsneden, telt E den-Italie een enkelen belangrijken stroom : de Au) in Apulie. Het klimaat van het land heeft veel over komst met dat van Griekenland ; de westelijke str zijn evenwel blootgesteld aan den nadeeligen in% van den Sirocco. Het binnenland werd bewoond weinig beschaafde volken , die van de jagt ei opbrengst hunner kudden leefden ; de kusten w overdekt met Grieksche volkplantingen, die eenen gen trap van bloei en rijkdom bereikten en aan land den naam van Groot-Griekenland deden geve

Beneden-Italie is eigenlijk het land , waarin de April sche bergketen zich in twee voorname takken splitst, 1 twee schiereilanden vormen. Het is een bergachtig lui( al de voordeelen van een zuidelijk klimaat geniet. „ De ~meter daalt er niet beneden 0 ; de palmboom de en de Indische vijgenboom groeijen er overal in de vh en op de oevers der zee ; want de hoogste kruinen wc des winters met sneeuw bedekt. Men teelt er den ama

aan ten, van ge­kten

zee ene-

/dus een­eken loed door

de aren hoo­dat n.

nijn­'elke , dat ther­aloë kten rden ndel‑

en katoenboom, het suikerriet en den wijnstok, die de bran­dende wijnen van Calabrie oplevert. De wasdom aldaar brengt ons de schoonste landstreken van Afrika voor den geest : het oog dwaalt er met genoegen over die wijngaarden , welker buigzame takken zich om de populieren slingeren." (Malte-Brun.) Het binnenland is weinig geschikt voor den landbouw ; aan de oevers der zee vindt men eenige vlakten. De kusten zijn vol baaijen ; deze stellen natuurlijke havens daar, welke zeer nuttig voor de scheepvaart zijn. De Grieken stichtten daar talrijke volkplantingen. De Appenijnen strek­ken zich op vele plaatsen tot in de zee uit en vormen er talrijke kapen, waarvan de voornaamste zijn : de Iapygium, in het zuid-oosten ; de Lacinium , ten zuid-westen van de golf van Tarente ; de kaap Herculeum (Spartivento), de meest zuidelijke punt van Italie; de Scyllceum (Scylla) aan de straat van Sicilie.— Eerst bewoond door de tEnotrii, een Pelasgische volkstam, werd het land later ingenomen door Oscische volken. (Zie het volgend hoofdstuk.)

Staatkundige verdeeling. — Men onderscheidde oud­tijds ma' landstreken in Beneden-Italie : Lucania en Brut­lium, ten westen, Apulia en Calabria, ten oosten. — 1° Lucania, ten zuiden van Samnium en Campania , ontving zijnen naam van de Lucaniérs, een Oscische volkstam, die de oude (Enotrische bevolking uit het land verjoeg. Het land is weinig bekend en in het binnenste was geene enkele stad van eenig belang; langs de kusten bevonden zich de Grieksche volkplan­tingen Elea, Sybaris, Thurii en Heraclea. — 2° Brut­tium, ten zuiden van Lucania, vormt een smal schierei­land, tusschen de Tyrrenische en de Ionische Zee ingesloten. De Bruttii, een woest volk, hielden niet op, de rijke Grieksche steden, die langs de kust gevestigd waren, te verontrusten; de merkwaardigste dier steden waren Crotona en Rhegium. 3° Apulia, ten oosten van Samnium, op den oever van de Adriatische Zee, wordt doorsneden van den berg Garganus, eene ver‑

— 28 --

takking der Appenijnen. Ten oosten dier bergen ligt eene vruchtbare vlakte , door de Aufidus besproeid, die haar in twee deelen scheidt : Daunia ten noorden en Peucetia ten zuiden. De Apuli ontvingen reeds vroegtijdig de Grieksche beschaving van de talrijke Grieksche volkplanters, die zich in hun land vestigden. Hunne voornaamste steden waren : Arpi, canusium, Barium en Venusia. — 4°. Calabria, door de Grieken Messapia genaamd, is het smalle schiereiland tusschen de golf van Tarente en de Adriatische Zee. De steden van Calabria waren bijna allen van Griekschen oor­sprong; de merkwaardigste waren Tarente en Brundi­sium. De Tarentijnen heerscheen over een groot gedeelte van Calabria.

10. Lucania, een bergachtig land, wordt van verschillende bergketens doorsneden, die zich van de Appenijnen losmaken; de noordelijke grens was gevormd door de Silarus en de Appenijnen. De Lucaniërs, een onbeschaafd volk, voerden dikwijls den oorlog tegen de rijke Grieksche volkplantingen, die op de kusten van dat land gevestigd waren. Men kent geene enkele aanzienlijke stad in het binnenland; men noemt ['akela, Potenlia en Grumenlum. — 20. Brullium (Calabra), ten zuiden van Lucanie, was bewoond door de Bruttii, eene gemengde bevolking, zamengesteld uit oude bewoners en slaven, die uit de Grieksche volkplantingen ontvlugt waren. In het binnenland bevond zich de stad Consenlia. In de straat van Sicilie treft men die vermaarde klip, door de Ouden Scylla genaamd: „Spits naar boven uitloopende, is de voet van Scylla van onderscheidene holen doorboord; de golven, die zich daarin storten, rollen terug, breken en mengen zich door elkander met een verschrikkelijk geraas, waaruit men afleiden kan, waarom Homerus en Virgilius Scylla afschilderen, als een ijsselijk gehuil in haar diep verblijf latende hooren en omringd van woedende honden en wolven." (Malte-Brun.) Charybdis, tegenover Scylla, op de kusten van Sicilie, is geen afgrond, zoo als de Ouden dien voorgesteld hebben, maar eene kleine plaatsruimte van honderd voeten

99

in den omtrek en die den terugslag ontvangt der baren , welke tegen de rotsen van Scylla breken.

30. Anulia, op de oostelijke helling van de Appenijnsche berg­keten, die dat land van Samniurn en Lucania afscheidt. De Grieken gaven somtijds den naam van lapygia aan Apulie en Cal ibrie. Apulie vormt eene groote vlakte, die van een aantal rivieren en den stroom Aufidus doorsneden wordt. Later vermengden zich Helleensche volkplantingen met het oude ffnotrische of Pelasgische volk, en het land erlangde alzoo eene Grieksche bevolking. Talrijke steden werden er gesticht. Venusia, geboorteplaats van Horatius, door de Sam-

nieten gebouwd ; Arpi, dat zijne onafhankelijkheid behield

tot den tweeden Punischen oorlog; Canusium, niet ver van het dorp Cannw, vermaard door de overwinning van Han­nibal ; Borium (Bari) eene zeehaven op de Adriatische Zee. — 4°. Calabria, ook Messapia genoemd, is het oostelijke schier­eiland van het zuiden van Italie. De steden langs de kusten waren van Griekschen oorsprong. Tarente met Zijne talrijke volkplantingen, schreef aan het gansche land de wet voor. (Zie het 2de deel van dit leerboek, bladz. 130.) De Salenlini bewoonden de landstreken aan de golf van Tarente.

§ b. De eilanden.

Onderscheidene eilanden van de Middel landsche Zee behooren tot Italie, hetzij uithoofde van hunne ligging of van de gedaante hunner oppervlakte. De voornaamste

zijn Sicilie, Sardinie , Korsika, de twee groepen van

eilanden , die Sicilie omringen , als : de 'Eolische of Liparisehe eilanden, ten noorden, en de "Egates, ten westen. "Ethalia of Ika (Elba), tegenover de kusten van Etrurie; de eilanden Pithecusa (Ischia) en Caprea, aan den ingang van den Napelschen zeeboezem.

1°. Sicilie, door de Ouden Trinacria genaamd , is slechts door de zeeëngte van Messina van Italie afge­scheiden. Het binnenste van het eiland is bergachtig; eene bergketen, in drie vertakkingen verdeeld, doorsnijdt

het en loopt in drie landspitsen uit : de Pe/orum, ten

— 30 —

oosten; de Lilikeum , ten westen, de Pachynium, ten zuiden. Bij de oostelijke kust is de Etna gelegen, de grootste der vuurspuwende bergen van Europa ; in het noord-westen des lands vindt men den berg Eryx. De Himera , die zich zuidwaarts in de zee werpt, is de voor­naamste der stroomen, welke Sicilie bevochtigen. De grond is er buitengewoon vruchtbaar ; oudtijds bragt het land eene zoo groote hoeveelheid graan op, dat men Sicilie de voorraadschuur van Rome noemde. Wijnbergen en boomgaarden, vol olijf- en katoenboomen, bedekken de heuvelen, terwijl de bergen prachtige weilanden opleveren.

Bevolking van Sicilie — De Siculen, een Pelasgisch volk, bewoonden in de eerste tijden Sicilie en gaven het hunnen naam. Enna , in het midden des lands gelegen, was hunne hoofdstad. Maar in een ver afgelegen tijdstip vestigden de Pheniciers talrijke volkplantingen langs de kust van het eiland; later kwamen de Grieken, die er een zoo groot aantal steden stichtten, dat men aan Sicilie den naam van Groot-Griekenland gaf. De Grieken troffen echter een geduchten vijand in de Kar­thagers, die hun gedurende anderhalve eeuw de heer­schappij over het eiland betwistten. Die strijd eindigde met de tussehenkomst der Romeinen, die na den eersten Punischen oorlog Sicilie tot een wingewest maakten. (240 vóór Chr.)

Sicilia, door de Grieken Trinacria genaamd, uithoofde van den driehoekigen vorm van dat eiland, was oudtijds aan het Italiaansche schiereiland verbonden, waarvan het waarschijn­lijk afgescheiden werd door eene groote overstrooming, voorgevallen in tijden, waarvan men de geschiedenis niet kent. „ Sicilie, gelegen tusschen Europa en Afrika, is het grootste eiland der Middellandtehe Zee. Eene bergketen, die de voortzetting is der Appenijnen, verdeelt zich daar in drie — 31 —

vertakkingen : zij verdeelen het driehoekig geheel van het eiland in drie hellingen : de noordelijke, smal en steil, slechts van beken doorsneden ; de oostelijke en de noord-westelijke, die een groot aantal waterstroomen uit haren boezem lozen. Op de oostelijke helling van Sicilie verheft zich de Etna, een zoo groote vuurspuwende berg, dat zelfs de Vesuvius daarbij slechts een heuvel heeten mag. Ten opzigte van de voort­brengselen uit het plantenrijk heeft het drieërlei streken : de eerste is die van het suikerriet eo het koren ; de tweede van de wijnbergen en den olijfboom; de derde van de gewassen uit het noorden en de sneeuwvallen. De grond van Sicilie is uiterst vruchtbaar; de olijfboom is er grooter en steviger, dan in de andere deelen van Italie; de katoenboom wordt er met veel zorg geteeld. De bij is een der voornaamste rijkdommen van het land, en de Siciliaansche honig wordt met regt zeer gezocht. " (Malte-Brun.) De rivieren, welke van de bergen afdalen, zijn niet zeer groot, behalve de Halycus, die gedu­rende eenigen tijd de oostelijke grens van het grondgebied der Karthagers vormde, en de Himera; beide werpen zich in het zuiden des lands in de zee. De allereerste bevolking van Sicilie was van Pelasgischen oorsprong en werd Sicull genaamd. (Zie het volgend hoofdstuk.) De oudste volkplan­tingen waren die der Pheniciërs. (Zie het Pt° deel van dit leerboek, bladz. 194.) Later overdekten Grieksche volkplantin­gen de gansche kust van Sicilie, en Syrakuse streefde toen naar de uitsluitende opperheerschappij. (Zie het 2de deel bl. 134-139.) Oorlog tusschen de Karthagers en de Syrakusers. Romeinsche tusschenkomst.

2° Sardinie, tegenover de westkust van Italie gelegen, is van het zuiden naar het noorden doorsneden van eene bergketen, van welke zich vele vertakkingen af­zonderen, zoodat de grond bijna allerwege bergachtig is. In het zuiden en het westen zijn evenwel eenige vlakten, welker vruchtbaarheid nog door een gematigd klimaat vermeerderd wordt. De lucht van Sardinie is niettemin ongezond, uithoofde der talrijke moerassen en eenen zuid-oosten wind, die dezelfde uitwerking heeft als de Sirocco. Het eiland werd het eerst bewoond door Pelasgische volkstammen; later vestigden zich daar

1

— 33 —

onderwierpen Korsika aan hun gebied. Na den tweeden Punischen oorlog maakten de Romeinen er zich meester van. De twee voornaamste sleden waren Alalia of Aleila, eene h7olkplanting der Phocenzers, en Illariana.

Korsika, door de Grieken Kurnos genaamd, is belangrijk door zijne ligging in de nabijheid van Italie en van Frankrijk. „ Van den zeekant beschouwd, heeft dit eiland den vorm eener groote pyramide, gezoomd door bergen, die van verre gezien, zich voordoen als de een tegen den ander leunende."(Malte-Brun.) De verhevenste kruin is 8,000 voet hoog. De'bevolking was in verschillende stammen verdeeld. De Grieken vestigden er vele volkplantingen. (Zie het 2de deel van dit leerboek, bladz. 139.)

De kleine eilanden. — Twee groepen van eilanden

gen Sicilie : de 'Eolische of Liparische eilanden,

Dorden, en de iEgales, ten westen. De eersten,

an Lipara het grootste is, zijn van volkanischen oorsprong; vele der volkanen, die er zich bevinden, branden nog. Zij brengen koren, olijven en wijn voort. De iEgates , ten getale van drie, werden eerst door dePheniciërs bezet, later vestigden zich daar de Kartha­gers. — Het eiland inhalia of Ilva (Elba), nabij de kust van Etrurie, bezit rijke ijzermijnen, die reeds door de Ouden ontgind werden. — Aan den ingang van de golf van Napels trof men vele eilanden, waarvan de merkwaardigste waren Malend (Ischia), ten noor­den, en Caprea (Capri) ten zuiden. De bekoorlijkheid dier eilanden lokte de vermogende Romeinen, die er talrijke lusthoven bouwden, derwaarts.

P. De Insulcv tEoliw sive Vuleanice , in de nabijheid der noordkust van Sicilie gelegen, zijn zestien in getal. Het groot­ste dier eilanden is Lipara; de puimsteen, welken men daar vindt, is genoegzaam om gansch Europa te voorzien. Thennissa, het tweede in grootte, is vermaard door zijnen keurigen wijn ; men vervaardigt er veel zout uit zeewater, door de werking

2.

40. omrin ten n

waarv

— 32 —

gerisohe volkstainmen. De Pheniciërs en de Grieken stichtten er volkplantingen. Sardinie viel eindelijk in de magt der Earlhagers, aan welke de Romeinen het na den eersten Punischen oorlog op hunne beurt ontnamen. De twee voornaamste steden waren Calari.s. (Cagliari), eene Karthaagsche, en Olbia, eene Grieksche volkplan­ling.

Sardinia, ook Sardo genaamd, ofschoon minder uitgestrekt dan Sicilie, behoort tot de groote eilanden der Middellandsche Zee. „ Sardinie wordt van het zuiden tot het noorden van eene bergketen doorsneden, die zich ten westen in twee takken uitbreidt, waarvan de een de rigting naar het noord-westen, de ander die naar het zuid-westen neemt. Het klimaat is gematigd, maar het land is dikwijls blootgesteld aan eenen zuid-oosten wind, de Levante genaamd. De oude schrijvers spreken reeds van de ongezonde lucht van Sardinie; de kwade dampen, die vooral na de eerste regens, uit de moerassen opstijgen, doen zeer gevaarlijke koortsen ontstaan. Het vijfde gedeelte van Sardinie is bedekt met oude eikenbosschen." (Malte-Brun.) De bergen bevatten lood- en ijzermijnen, reeds door de Ouden ont­gind. De grond is vooral geschikt voor de veeteelt. De voor­naamste stammen, die Sardinie bevolkten, een mengsel van Pelasgen en Iberiers, waren de Sardi en Pelliti in het binnen­land ; de Corsii, ten noorden, en de S'irulenses, ten zuiden. De steden waren van Phenicischen, Griekschen of Karthaagschen oorsprong.

3° Korsika, van Sardinie afgescheiden door de zee­engte Gallinieuin (San Bonifacio), is gelegen tusschen Etrurie en Gallie. De grond is bergachtig, maar de groote vlakte van de oostkust des eilands werd reeds in overoude tijden bebouwd. De bewoners, tot de Iberische natie behorende, onderscheidden zich door hunne woeste zeden; zij leefden van de opbrengst hunner kudden, van de jagt en van den honig, door de wilde bijen voortgebragt. De Grieken, en na hen de Karthagers,vestigden er volkplantingen; laatstgenoemden

k

— 34

der zon uitgedampt.Strongyla(Stromboli),het meest noordelijke, is slechts een steile volkaan, welks krater op een der zijden geopend, voortdurend brandt. —20 De iEgates, die tot toe­vlugtsoord verstrekten aan de vloten de Karthagers, werden vermaard door den grooten veidslag,w elke een einde maakte aan den tweeden Punisc1en oorlog. — 30 JEthatia, door de Romeinen Ilea genaamd, is vermaard door zijne ijzermijnen, wijn en weilanden. — 40 De eilanden aan den ingang van den Napel- schen zeeboezem, Pithecusa (Ischial, met een geheel volkani­schen bodem, minerale bronnen en voortreffelijken wijn, en Caprea. Eene steenachtige rots, die zich spits verheft, splitst dit eiland in twee t eden. Het was 't verblijf van Keizer Tiberius.

§ 6. Spanje. (1)

Algemeene beschrijving. — Spanje, het westelijk schier. eiland van Zuid-Europa, is gelegen tusschen de Mid­dellandsche Zee en den Atlantischen Oceaan. Van het Europeesch vasteland afgescheiden door het Pyreneesch gebergte, wordt dit land van binnen doorsneden van andere, minder hooge bergketens, doch die veel in­vloed hebben op de gedaante van den grond. De Ou­den-kenden inzonderheid de volgende : het woud der Vascones (Vasconum saltus) in Biskaye; de Idubeda , waaruit de Ebro ontspringt; de Herminius in Lusita­nie; de Marianus en de Orospeda in Baetica. De zes groote rivieren van Spanje, die bij de Ouden bekend waren, zijn : de &etis (Guadalquivir), de Anas (Gua­diana), de Tagus (Taag), de Durius (Douro), de Minius (Minho) en de Iberus (Ebro). Ofschoon grootendeels met uitgebreide wouden overdekt , is de grond van

(1) Wij zullen hier over Spanje, Gallie, Belgie, Germanie en de Britsche eilanden alleen die aardrijkskundige opgaven mede­deelen , welke noodig zijn voor het verstand der oude geschie­denis. — 35 —

dat land, vooral in het zuiden en langs de oevers der Middellandsche Zee, reeds in de oudste tijden tot den akkerbouw gebruikt. Men teelde er koren, wijn, olie, honig en vijgen, die allen uitgevoerd werden; het Iberisch linnen was bij de Romeinen zeer gezocht. De Phen ciërs en de Karthagers ontginden vooral de rijke zilvermijnen, welke zich in de bergen van Baetica bevonden

Bevolking des lands. — De allereerste bevolking van Spanje was van Pelasgischen oorsprong ; maar de lberi en de Cellen , twee volken van denzelfden stam , drongen er in ver afgelegene tijden door, na de Py­reneën overgetrokken te zijn. De Celtiberi , die het midden van het land bewoonden , ontstonden uit de

zamensmelting dier twee volken. liet gevolg dier beur‑

telingsche invallen was , dat Spanje door een aantal onafhankelijke volkstammen bewoond werd. De Phe­niciërs stichtten later vele volkplantingen op de oost­en de zuidkust. Toen de Karlha,gers zich van den Phenicischen handel meester maakten, stelden zij zich in het bezit van een aantal zeehavens in Spanje. Na den eersten oorlog tegen de Romeinen, veroverden zij het gansche oostelijk gedeelte van het schiereiland tot de Ebro ten noorden. Maar de Romeinen verdreven hen, tijdens den tweeden Punischen oorlog, uit het land en begonnen toen, het door hunne wapens tot onder­werping te brengen. Eenige krijgshaftige en dappere volken, als de Lusitani en de Celtiberi streden lang voor hunne onafhankelijkheid. Spanje werd eerst on­der keizer Augustus een Romeinsch wingewest.

Hispania, bij de Ouden meer bekend onder den naam van Iberia, van de lberi, omvatte het gansche Pyreneesch schier‑

— 36 —

eiland. Zijne ligging tusschen twee zeeën, de nabijheid van Afrika, waarvan het afgescheiden is door de straat van Gibral­tal, bij de Ouden de zuilen van Herkules genaamd, zijne bergen, rijk aan allerlei metalen, de vruchtbaarheid van zijnen grond en eindelijk de dapperheid zijner inwoners, hebben in oude tijden veel gewipt aan dat land bijgezet. De Pyreneesche berg­keten scheidt Spanje van Gallie af en breidt naar het westen eene vertakking uit, die zich tot aan de westelijke punt van het schiereiland uitstrekt. De Iberische keten, oudtijds h ubeda ge­naamd, maakt zich in het noord-westen van de Pyreneën los en neemt hare rigting naar het zuid-oosten ; zij vormt met andere ketens, die zich met de eerste vereenigen, de verdeeling van Spanje in twee hellingen van verschillende grootte: de oostelijke, naar de Middellandsche Zee gerigt, is de kleinere; de westelijke, naar den Atlantischen Oceaan, bevat het grootste gedeelte van het land. De eerste bezit, behalve een groot getal kleine rivieren, slechts een enkelen belangrijken stroom, de Ebro, die zich in de Middellandsche Zee ontlast ; de tweede omvat het groote rivierennet van Spanje. Minder verhevene bergketens scheiden de kommen dier stroomen van elkander. Bij de twee vorigen moet men nog voegen de noordelijke hel­ling, die eene smalle streek beslaat tusschen de lu rgen van Asturie en de golf van Gasconje.

De allereerste bevolking van Spanje behoorde tot die natie, welke de Ouden met den naam van Pelasgen bestempelden. Tarsis, een der vier zonen van Javan, vestigde zich in het midden des lands, waaraan hij zijnen naam gaf, den eenigen, waaronder de Pheniciërs het kenden: later werd die naam veranderd in Tarlessus en Turdilania. (Zie het Is e deel van dit leerboek, bladz. 195.) Later hadden twee invallen plaats: die der Mui, die zich eerst in het noorden des lands ves­tigden, op de oevers van den stroom, aan welken ; ij hunnen naam gaven (Iberus, Ebro), en die der Cellen of Galliërs, die zich later met de lberi vermengden en aldus het volk der Celliberi vormden. Vreemde volkplantingen : der Pheniciërs (zie het lste deel bl. 194) en der Grieken. (Zie het 2de deel, bladz. 139.) Eerste poging der Karthagers, om zich in Spanje neder te zetten, in de 6de eeuw voor Chr. Verovering van dat land door dat volk, na den eersten Punischen oorlog. De Ebro wordt aangewezen als de noordelijke grens dier veroveringen. Oorlogen der Romeinen in Spanje, tijdens den tweeden Punischen oorlog, eerst tegen de Karthagers en na dezer uitdrijving, tegen de Spaansche volken. De verovering van Spanje wordt eerst onder Augustus voltooid. -- 31 —

StaatIr uidige verdeeling. — De Romeinen splitsten Spanje eerst in twee groote deelen : Hispania Citerior, dat het noord-oosten van het land bevatte, en Hispania Ulterior, dat zich naar het zuiden uitstrekte. Later, na» de onderwerping van Spanje tot Romeinsch winge­west, werd het land in drieën verdeeld : 1°. Tarraco­nensis , van de Pyreneën ten noorden tot de Douro en tot den oorsprong der 13tis ten zuiden : de voor­naamste volken , die deze landstreken bewoonden , waren de Vascones, ten noorden; de Cantabri ten wes­ten; de Ilergetes , op den linker-oever van de Ebro, en de Celtiberi, ten zuiden van dien stroom. De aldaar aanwezige steden hadden gedeeltelijk haar ontstaan aan de Romeinen te danken, of waren door de Spaan­sche volken zelve gesticht; men onderscheidt vooral de volgende : Numantia , bij den oorsprong der Douro; Ilerda, in het land der Ilergetes; Setobriga, de hoofdstad der Celtiberi ; Caesar-Augusta (Sa­ragossa) op de Ebro ; Saguntus , eene Grieksche volkplanting aan het zeestrand , en Carthago nova (Kartha ;ena), volkplanting der Karthagers. — 2°. Lu­sitanie, tusschen de Douro en de Anas , langs den Atlantischen Oceaan, van den Tagus doorsneden, werd bewoond door de dappere Lusitani , die een tijd lang hunne onafhankelijkheid tegen de Romeinen ver­dedigden; de voornaamste steden waren : Augusta Emerila (Merida), eene Romeinsche volkplanting op de Anas; Osilippo , eene zeehaven aan den mond van

den Taag en Salinantica (Salamanca) in het noorden

des lands. — 3°. Bcetica, tusschen de Anas en de zee.

De Turdetani of Turduli , ten zuiden, en de Celtici,

ten westen, bewoonden dat land. De kusten werden

reeds vroegtijdig overdekt met Phenicische volkplantin‑

— 38 —

gen , die een groot gedeelte dier kusten aan hun gebied onderwierpen.

De staatkundige verdeeling van Spanje dagteekent slechts

van de inneming des lands door de Romeinen ; voor dat tijdstip waren de verschillende volkstammen, waarvan men noch het getal, noch de landstreken, welke zij bewoonden, met juistheid kan opgeven , geheel van elkander onaf­hankelijk. De Romeinen, die langs het noorden in Spanje doordrongen, noemden de landstreken ten noorden van de Ebro Ili,spania Cilerior ; later gaf men dien naam aan het gansche land tot de Douro en den oorsprong van de Bxtis ; sedert de regering van Augustus noemde men het land provincia Tarraconensis. Het zuid-westen van Spanje, eerst Ilispanta Ulterior genaamd, werd in twee gewesten verdeeld : Lusitania en &ellen.

10. Provincia Tarraconen,sis was door de volgende volken bewoond : de Vascones (Biskayers) die van de oevers der Ebro naar de Pyreneën terugtrokken (in de eerste eeuw van het christen tijdperk), alwaar zij den strijd voortzetten tegen de Romeinen, aan welke zij weigerden zich te onderwerpen : zij gaven aan het land den naam van Biskaye. Deze bergbe­woners stichtten alras belangrijke steden. — De Cantabri, ten westen der Vascones, in de bergen der Asturiën. briga, ,bij den oorsprong der Ebro, was hunne hoofdstad. — de Ilergetes, ten oosten der Vascones, tusschen de Pyreneën en de Ebro, met de steden Ilerda, Osca (Huesca) en Tarraco (Tarragona); deze laatste, aan de zeekust gelegen, was de zetel van den Romeinschen landvoogd over het gansche gewest, dat van daar zijn naam kreeg. — De Celtiberi, een der magtigste en krijgshaftigste volken van Spanje, bewoonden de landstreken tusschen de Ebro en den oorsprong der amis. Steden : Setobriga, welker ligging niet met zekerheid bekend is; Numantia, sterk door hare ligging en de dapperheid harer bewoners; zij verdedigde zich tien jaren lang tegen de Ro­meinen. Ccesar-Augusta , eene Romeinsche volkplanting op den regter-oever van de Ebro; Saguntus, vermaard geworden in de Punische oorlogen; Carthago-nova, door Hasdrubal ge­sticht in de nabijheid van rijke zilvermijnen, was het middelpunt der bezittingen van de Karthagers in Spanje.

20. Lusitania, een gedeelte van het thans bestaande koning- rijk Portugal, tusschen de Douro en de Anas. De Lusitani, die de landstreken tusschen de Douro en den Tagus bewoonden, .__ 39

maakten zich vermaard door hunne oorlogen tegen de Romei­nen; de merkwaardigste was die, welken zij tegen Viriathus voerden. Steden : 0,sitippo , eene zeehaven nabij Lissabon; Salmantica, in het gebergte. De Romeinen stichtten er een aantal volkplantingen, waarvan de voornaamste waren Augusto­Emerita (Merida), aan den oever van de Anas.

30. Bwtica in het zuiden van Spanje; het oude Tarsis of Tartessus der Pheniciërs, die daar op een ver afgelegen tijdstip aanlandden en er een aantal volkplantingen stichtten. (Zie het 'We deel bl. 195 en 198.) Oude steden : Illilurgis op de Bxtis ; Corduba (Co eene Romeinsche volkplanting, insgelijks op de Bxtis ; Munda, , vermaard door den slag, welken Cesar er aan de zonen van Pompejus leverde.

§ 7. Gallie en Belgje.

Algemeene beschrijving. — Gallie, gelegen tusschen

Italie , Germanie, en Spanje , wordt door drie zeeën

bespoeld : de Middellandsche Zee, de Atlantische Oceaan en de Noordzee. Tijdens de Romeinsche overheersching behoorden daartoe ook Helvetie (Zwitserland), Belgie en de Bataafsche eilanden (een gedeelte van Holland). De Rijn vormde de oostelijke grens van het land; de Alpen en de Pyreneën de zuidelijke. Drie bergke­tens doorsnijden de oostelijke landstreken in de rig­ting van I et zuiden naar het noorden. De Cevenna

?nons (Cev mnes) , de Jura en de Vogesus (Vosges) :

in het noord-oosten vindt men de Arduenna mons (Ardennes). Zes groote stroomen besproeijen het land : de Rhenus (Rijn) met Zijne twee invloeijende rivieren : de Mosella (Moezel) en de Masa (Maas); de Scaldis (Schelde) en de Seguana (Seine); deze drie stroomen werpen zich in de Noordzee; de Ligeris (Loire) en de Gar. rumna (Garonne), die in den Atlantischen Oceaan uitloopen ; de Rhodanus (RhÖne) , met de Arar (Saóne) en de kant (Isère), die hare wateren naar de Mid‑

-- 40 --

dellandsche Zee afvoert. Bij de verovering der Romei­nen, was het land nog grootendeels met wouden over­dekt; de bewoners hadden evenwel reeds de oevers der voornaamste rivieren bebouwd even als de vlak­ten , die zeer vruchtbaar zijn. De landstreken, in het zuiden en de nabijheid der Middellandsche Zee gele­gen , waren reeds vroeger beschaafd geworden onder den invloed der Grieksche volkplanting van

Galba, door de Grieken Galatia en door de Romeinen Galha Transalpina genaamd, heeft niet altijd dezelfde uitge­breidheid gehad. De Ouden kenden in den aanvang slechts de zuidelijke kusten van het land, langs de oevers van de Mid­dellandsche Zee. Twee groote bergketens, de Alpen en de Pyreneën, scheiden Gallie van het zuiden van Europa; de zuidelijke streken van het land hebben echter veel overeenkomst met Italie en Spanje, zoo onder het opzigt der voortbrengselen van den grond als onder dat van het klimaat. De Cevennes, de Jura, de Vosges en de Ardennes omringen Gallie van het zuid-oosten naar het noord-oosten. De heuvelen, die het binnenland doorsnijden, zijn tot de kruin toe gunstig voor den landbouw. Gallie verdeelt zich in zes groote kommen: 10. van den Rijn , met zijne twee invloeijende rivieren de Model en de Maas; de gansche linker-oever van den Rijn maakte eertijds deel van Gallie uit. De Rijn heeft zich ten& allen tijde bij Zijne monding in vele takken verdeeld, welke" de Bataafsche eilanden vormen. 20. van de Schelde, die de vlakten doorsnijdt, welke tusschen de Maas en de zee gelegen zijn; 30, van de Seine, ten zuid-westen van die der Schelde. Deze rivier doorloopt in haren kronkelenden weg uitgestrekte vlakten; 44 van de Loire, de grootste in lengte. Die stroom vloeit eerst van het zuiden naar het noorden en wendt zich daarna plotseling naar het westen, om zich in den Atlantischen Oceaan te werpen; 50. van de Garonne, die haren oorsprong neemt in de Pyreneën ; 60. van de Rhöne, met hare twee invloeijende rivieren de Saöne en de Isère, tusschen de Jura, ten noorden, de Alpen, ten oosten en de Cevennes, ten westen.

Bevolking en staatkundige rerdeeling. — Drie groote volken, tot den Celtischen stam behoorende , bewoon‑

-- 41 --

den Gallie , tijdens de verovering des lands door de Romeinen. De Aquitani , ten zuid-westen, tusschen de Garonne en de Pyreneën; de Bel,gce, ten noord-oosten, tusschen de Ardennes, den Rijn en de Noordzee, en de Gallen of Galliers , die het grootste gedeelte des lands bezetten. Elk dezer volkeren verdeelde zich in een aantal stammen. De Romeinen veroverden eerst de landstreken tusschen de Alpen en de Cevennes en gaven daaraan den naam van Provincia (Provence). Na de verovering van Gallie door Cesar, werd het land in vier groote deelen gesplitst , die weder verscheide­ne onderdeelen kregen. 1°. Provence (Provincia), welks grenzen tot de Pyreneën uitgebreid werden , was be­woond door de Tectosages , Vocontii en Allobroges ; de voornaamste steden waren illassilia en Narbo, op de oevers van de Middellandsche Zee; Tolosa, Vienna en Aquce sewlite (Aix) in het binnenland. — 2°. Mi­taine (Aquitania) , dat het gansche land tusschen de Pyreneën en de Loire bevatte , werd bewoond door de Pielone.s en Santones, ten westen, en de Bituriges en Arverni ten oosten : onder de steden merkt men op Li,nonurn (Poitiers) en Burdegala (Bordeaux). —3°. Gel­tisch Gallie tusschen de Loire, de Jura, den Rijn en de Seine. De voornaamste volken waren de Sequani , tusschen de Saórie en de Jura; de iEdui en de Bofi, tusschen de SaCine en de Loire; de Lingones, ten noor­den van de /Mui; de Senones, tusschen de Seine en de Loire , en de Veneti , langs de Neder-Loire. Men vindt er de steden Lugdunuin (Lyon), Lutetia (Parijs) en Bibraeté (Autun). — 4°. Belgje, tusschen de Seine, de Vosges, den Rijn en de Noordzee. Onder de volk- stammen telt men vooral : de Bellovaci, de Beini en de Treviri, ten zuiden; de Nervii en de Tongri, in het

— 42 —

midden ; de Ubii , aan de boorden van den Rijn, en

de Morini en de Taxandri , langs de kust van de

Noordzee. De voornaamste steden waren : Treviri (Trier),

Aduaticum (Tongeren) , Ara- Ubiorum (Keulen) , Tolbia‑

cum en Moguntiacum (Mainz). — De Batavi, een Ger‑

maansch volk , bewoonden de noordelijke gewesten

van Belgie; de Ambrones en de Tigurini bevolkten Hel- vetje.

De Celtische stam verdeelde zich in drie groote afdeelin­gen : de Xytnri, die het noorden van Gallie, Belgie en het grootste deel der Britsche eilanden bevolkt hadden ; de Gal­len of Galliërs, die het eigenlijk gezegde Gallia, Helvetie en de landstreken ten zuiden van den Donau, van de Alpen tot Pannonia bewoonden, en de liberi , die in het noorden van Italie en in Spanje doordrongen. Cesar onderscheidt drie na­tiën in Gallie : de Aquitani, in het zuid-westen; de Galliers of Cellen in het midden en de Belgae in het noorden. Die natiën waren weder verdeeld in een groot aantal volkstam­men ; men telde er tot drie honderd. — Na de verovering splitsten de Romeinen het land in vier deelen ; elk dezer had weder verscheidene onderdeelen.

14,Provineia, later Narbonensis genaamd, van de stad Narbo (Narbonne), die er de hoofdplaats van was. Het was verdeeld in vier gewesten : 1. Narbonensis prima, tusschen de Py­reneën, de Cevennes en de Rhëne , bewoond door de Tee­tosages , met de steden Narbo en Tolosa en de Arecomici, met de stad Nemausis (Nismes) ; 2. Viennensis, aan den lin­ker-oever van de Rhóne, bewoond door de Vocontii, waarvan de hoofdstad was Arelate (Arles) ; en de Allobrogi, met de steden Vienna (Vienne) en Geneva. 3. Narbonensis secunda, bewoond door de Salyes, welker voornaamste stad was Aquae­Sexliae (Aix).

20 Aquitania , verdeeld in drie gewesten : 1. iVovempopu­lonia, ten zuid-westen, tusschen de Garonne en de Pyreneën, bevolkt door de Tarbelli. 2. Aquitania prima , ten oosten, bewoond door de Bituriges met de stad Avaricum (Bourges); de Lemovices en de Arverni. 3. Aquitania secunda-, aan den oever der zee, met de volgende volkstammen : de Piclones, ten noorden, met de stad Limonum (Poitiers) ; de Rantones

— 43 ----

met de stad Mediolanum en de Bituriges met de stad Bur­digala (Bordeaux).

30 Gallia Celtica , ook genaamd Lugdunensis , in zes ge­westen verdeeld : 1. Armorica (Bretagne) ten noord-westen, bewoond door de Veneti en de Namnetes. 2. Maxima Requanorum, ten oosten, (Franche-comté, Bourgogne en Zwit­serland), verdeeld tusschen de Requani, met de stad Visontia (Besangon) ; de Rauraci, met de stad Augusta Rauracorum ; de Ambrones en de Tigurini in Helvetie , waarvan de voor­naamste stad was Vindonissa. -- 3. Lugdunensis prima, tus­schen de Satme en de Loire , bewoond door de /Edui , steden : Lugdunum (Lyon) en Bibracte (Autun), en de Lingo­nes. — 4. Lugdunensis secunda , tusschen de Seine en de Armorica, door kleine volkstammen bewoond. — 5. Lugdu­nensis tertia, ten zuiden van het vorige, niet de Redones en de Andecavi. — 6. Lugdunensis porta , tusschen de Seine, de Marne en de Loire ; bevolking : de Senones met de stad Senones (Sens) ; de Parisii, met de stad Lutetia (Parijs), en de Cumuli met de stad Genahuni (Orleans).

40 Belgica, verdeeld in vier gewesten : 1. Belgica prima, tusschen de Vosgen , de Maas en de Ardennes ; volken : de Treviri , met de stad Augusta-Trevirorum (Trier) ; de Mediomatici en de Leuci. — 2. Belgica secunda, ten oosten van het eerste , tusschen de Maas en de zee ; volkstam­men : de Bellovaci met de stad Braluspantium ; de Remi , met de stad Bibrax (Braine) ; de Nervii op de beide oevers van de Schelde ; de Morini en de Menapii. — 3. Germania prima , tusschen den Rijn , de Vosgen en de Moezel ; be­volking : de Tribocci , Nemetes en Vangiones , met de stad Magontiacum (Maintz). —4. Germania secunda, tusschen den Rijn en de Schelde ; volken : de Aduatici en de Tongri, aan de boorden van de Maas, met de stad Aduaticum (Ton­geren) ; de Eburones ten noorden der Tongri ; de UW op den linkeroever van den Rijn , met de stad Ara-Ubiorum , later eene Romeinsche volkplanting onder den naam van Co­lonia Agrippinae (Keulen) ; de Taxandri tusschen de Schelde, den Rijn en de Maas.

§ S. Germanie.

Algemeene beschrijving. Germanie is gelegen in

het hart van Europa , tusschen Italie ten zuiden, Gallie ten westen en de door den Slavonischen volkstam be‑

— 44 —

woonde gewesten ten oosten. De grenzen zijn pen en de Carpaten ten zuiden , de fijn ten 1 de Noordzee en de Oostzee ten noorden , de W ten oosten. Germanie was evenwel niet altijd e% gebreid; vóór de groote landverhuizing der Gerau volken van het oosten naar het westen en noorden naar het zuiden, waren de landen ti den Donau en de Alpen bevolkt door Celtische In den tijd der Romeinen was Germanie overde onmeetbare wouden, waarvan de meest bekende het Zwarte Woud, Marciana Sylva , (Zwartzw het Hercynisch Woud (Hercynia Sylva); het lam dekte het gansche middenland , ten noorden v Donau. Uitgestrekte vlakten breiden zich in het n van Germanie uit, dat slechts van lage bergen d, den is. De Ouden kenden slechts vijf groote stroon /ster (Donau), den libenus (Rijn) niet zijne invlo rivier, de Mcenus (Mein) , de Visurgis (Wes€ Albis (Elbe) en de Vistula (Weichsel). Men twee gedeelten van Germanie te onderscheiden : streken ten zuiden van den Donau en de Mein, landen ten noorden dier rivieren; deze laatsten ten oudtijds het eigenlijk gezegd Germanie uit.

Germanie , aldus genaamd naar den Gerinanisein stam , die geplaatst is tusschen den Cellisehen en schen stam , heeft niet altijd dezelfde grensscheiding In de eerste tijden was een gedeelte bewoond door ( volkstammen , die meer en meer door de landverte( der Germanen naar het zuiden en het westen terug gen werden. De landstreken len zuiden van den behielden evenwel eene Cellisebe bevolking tot in d( eeuw na Chr. Deze bevolking werd door de Romei onderwerping gebragt onder de regering van Atigtr zij aanvaardde toen voor goed de Romeinsche bes( Zij werd door de Germanische volken verdreven na d

— 45 —

der Hunnen in Europa. (Zie het 4d0 deel van dit Leerboek.) De zuidelijke grens van Germanie was alzoo afgebakend door het Carpalisch gebergte , den Donau en het groote bolwerk van keizer Hadrianus (valium flat/riant) , dat zich uitstrekte van den Donau , een weinig boven Regensburg tot aan de boorden van de Mein, in de nabijheid van Wurzburg ; van dhkr volgde het die rivier tot Aschaffenburg en eindigde tegen den berg Taurus, ten noorden van Frankfort. De land­streken tusschen dat bolwerk, het Zwarte Woud en den Rijn werden door de Romeinen genaamd : Agri dernina les. De natuur heeft Germanie in twee onderscheidene deelen gesplitst : het zuiden, bergachtig en van den Donau, die een aantal andere rivieren in zijnen loop ontvangt , doorsneden, en het noorden, zich naar de Duitsche Zee en de Oostzee rig­tende ; het wordt door vijf groote stroomen besproeid : de Rijn , de Weser , de Elbe , de Oder en de IV eiebsel. Dit laatste gedeelte van Germanie was slechts onvolledig bij de Ouden bekend.

Romeinsch Germanie.— P. De landstreken tusschen de Alpen en den Donau werden door de Romeinen in twee gewesten verdeeld : Rhcetia, dat Vindelicia bevatte, ten westen, tusschen de Alpen, het Zwarte Woud, den Donau en de minus (Inn), en Noricum, ten oos­ten van laatstgenoemde rivier tot den berg Cetius (bij Vienna). De voornaamste Celtische volken in die ge­westen waren de Boii en de Taurisci. De Romeinen vestigden er talrijke volkplantingen en stichtten sterke steden langs den Donau , om den overtogt van dien stroom tegen de Barbaren te verdedigen : de belang. rijkste dier steden waren : Reginum (Regensburg) , Laureacum (Lorch) en Vindobona (Weenen). In het binnenland bevonden zich Augusta-Vindelicorum (Augs­burg); Noreïa, de hoofdstad van Noricum; Juvavia (Salzburg). Het valium Hadriani voltooide de verde­diging der grenzen van het keizerrijk tegen de Ger• maansche volken.

de Al. vesten, eichsel en uit- nisch van het ssehen volken. kt met waren, ald) en ste be- an den oorden orsne• en :de Bijende r) , de behoort e land­en de maak-

n volk­Slavoni• gehad. eltische ijzingen gedron­Donau vierde nen tot tus, en having. komst

— 47 --

rijkskundig. De Romeinen kenden dit gedeelte van Germanie slechts zeer onvolkomen ; de beschrijving daarvan behoort tot de geschiedenis der middeleeuwen. (Zie het 4" deel van dit Leerboek.)

—.46—

Keizer Augustus verdeelde de landstreken ten noorden der Alpen in drie gewesten : 10. de agri decumates, alzoo ge­naamd naar de jaarlijksche tienden (decumae), welke betaald werden door de volkplanters, die de Romeinen er gevestigd hadden en hoofdzakelijk uit oude krijgslieden bestonden. — 20 RImetia , in tweeën verdeeld : Rhcetia prima, ten zuiden, dat oostelijk Zwitserland en Tyrol omvatte ; voornaamste steden : Curia (Chur) , Brigantium (Bregenz) , op het meer van Constanz, toenmaals Neus Brigantinus genaamd.

secunda , of Vindelicia , dat zich over Wurternberg en een gedeelte van Beijeren uitstrekte ; steden : Augusta-Vindelico­rum (Augsburg), eene Romeinsche volkplanting , alwaar een uitgebreide handel met de Germanische volken gedreven werd ; Reginum of Castro, regina (Regensburg) en Lastra Batava (Passau). — 30 Noricum , dat Carinthie , Stier- mark, Salzburg en een gedeelte van het hertogdom Oos­tenrijk omvatte ; steden : NoreYa (zegepraal der Cimbren en der Teutonen, in het jaar 113 vóór Chr.), Juvavia, Laureacum en Vindobona.

§ 0. De Britsche eilanden.

De volben van het vrije Germanie. — 2° Het eigen­lijk gezegd Germanie was bevolkt door een groot aan­tal onafhankelijke stammen. De voornaamste waren : 1° ten zuiden : de Quadi, in Moravie; de Marcomanni in Bohemen; de Hermonduri , ten oosten. der Marco­manni; 2° ten westen langs den Rijn : de Catti , de Sigambri , de Teuctri , de Bructeri , de Usipetes , de Caninefates; 3° ten noorden : de Frisii (Friesen) , de Chauci , de Salcsers , op de kust der Noordzee; de Rugii en de Gothones , aan de Oostzee; 4° in het midden, de Cherusci en de Longobardi.

Cesar wijst de Germanische volken aan onder den naam van Suevi. Tacitus verdeelt de gansche bevolking van Ger- manie in drie groote afdeelingen : de Ing(evones , langs de Noordzee tot de Oostzee ; de Iskevones, ten zuiden der In­gcevones, tusschen den Rijn en de Weser, en de Hermiones, ten oosten der laatsten , in het midden van Germanie. Men weet niet , waarop deze verdeeling gegrond is. De eenige goede verdeeling is de boven aangegevene, zij is zuiver aard‑

Staatkundige verdeeling en bevolking. — De Brit­sehe eilanden bevatten twee groote eilanden : Britan­nia en Hibernia en eene menigte groepen kleine ei­landen, als de Orcades, de Hebrides, de Cassiterides. De Pheniciërs en Karthagers haalden er tin en brag­ten op de bewoners der zuidelijke kust een gedeelte hunner beschaving over. De Romeinen vingen de ver­overing van dat land aan onder de regering van kei­zer Claudius (tegen het midden der eerste eeuw van het christen tijdperk). De landstreken tot de Tmesis (Teems) werden toen tot onderwerping gebragt. Agri­cola voltooide de verovering van het eigenlijk gezegd Britannia tot de grenzen van Calédonia (Schotland). Keizer Hadrianus liet aan de grenzen van dat land een aarden bolwerk opwerpen, van de monding der Tyna tot de golf van Solvay. Onder keizer Severus werden de Romeinsche grenzen uitgebreid tot de zee­boezems van Clyda en Forth, en men rigtte een nieuw aarden bolwerk op. De Romeinen drongen nimmer in Hibernia door. — De Britsche eilanden hadden in de eerste tijden eene Celtische bevolking , behoorende tot den volkstam der Kymri. De voornaamste steden waren Venta Belgarum (Winchester) , in het zuiden ; Londinium (Londen) op de boorden van de Teems en Eboracum (York), in het noorden.

De Britsche eilanden waren reeds bij de Pheniciërs en Karthagers bekend , die er lin haalden ; maar zij hebben

-- 48 —

geene beschrijving daarvan achtergelaten. De Romeinen splitsten ze in drie deden : Brilannia Romana (het tegen. woordige Engeland), Britannia Barbara of Caledonta (Schot. land) en Hibernia of Jerné (Ierland). Britannia Romana omvatte vier gewesten : I° Britannia prima, ten zuiden van de Teems, bewoond door de Belgm , die tot hoofdstad hadden Venta Belgarum en de Atrebaci , op de boorden van de Teems.

Brilannia secunda, dat zich over het tegenwoordige land van Galles uitstrekte. 30 Flavia Ccesariensis, ten noorden van de Teems, met de stad Londinium. 40 Maxima Ccesa­riensis , ten noorden van het vorige met de stad Eboracuni (York) ; het Valium Hadriani maakte de noordelijke grens uit. De landstreken, ten noorden dezer grensscheiding gele. gen, ontvingen, na hare verovering door keizer Severus, den naam van Vatentia.

- 49 -

4W12E31 (9)?D4agr.

De volken van Italie vóór de overheersching

der .Romeinen (1).

§ 1. Voorafgaande bemerkingen.

De geschiedenis der volken van Italie klimt met eenige zekerheid niet hooger op dan tot de zevende eeuw v(Seor Chr.: want van de Romeinsche geschiedenis, gedurende de eerste eeuw na de stichting van Rome, is weinig bekend. Eene zeer groote leemte scheidt derhalve de geschiedenis dier volken van het ontstaan der natiën na den algemeenen zondvloed af. Eenige afzonderlijke gebeurtenissen, deels bewezen door de overblijfselen eener overoude bouworde, deels door de over­leveringen der bewoners van Italie, veroorloven ons evenwel, op dat allereerste tijdvak der geschiedenis van die landen eenen blik te werpen. Zie hier de gegevens, welke men als zeker kan aannemen, en die door de nieuwere nasporingen aan het helder daglicht gebragt zijn.

(1) Raadpleeg : Niebuhr, Histoire romaine, traduite par Golbery. ler vol. — Schlegel, Kritisch onderzoek van het werk van Niebuhr, in de Annalen van Heidelberg, jaargang 1816, t. II (hoogduitsche uitgave.)—Micali, L'Italie avant la domination des Romains, traduite par Raoul-Rochette , Paris 1824, 2 vol. in-8°. — 0. Muller, De Etruriérs, Breslau 1828, 2 dl. in-80 (hoogduitsche uitgave). — Hoff­man, De Iberi ten oosten en ten westen. Leipzig 1838, 1 deel in-8. (hoogduitsche uitgave). — Grotefend, Rudimenta linguce umbricce, in 8 dissertatiën, Hanover 1835-1839. — Idem, Rudimenta linguce oscce, Hanover 1839. — .Nasporingen omtrent de aardrijkskunde en de ge­schiedenis van het oude Italie, in vijf deden. Hanover 1840-1842 (hoogduitsche uitgave). — Nmgele, Nasporingen omtrent de poli­tieke geschiedenis van het oude Italie en het eerste Rome. Sehaffhausen 1849 (hoogduitsche uitgave). — Abeken, Midden-Italie vcfór de Ro­meinsche overheersching, Stuttgard 1843 (hoogduitsche uitgave). — Kortum, Handboek der Romeinsche geschiedenis, Heidelberg 1843 (hoogduitsche uitgave). — Goettling, Geschiedenis der Romeinsche

staats-instelling, Halte 1840 (hoogduitsche uitgave).

3

— 50 —

De Pelasgen, die het eerst het gansche zuiden van Europa. van den Bosphorus tot de Alpen en de Pyreneën, bevolkten, hadden in Italie den naam van Aborigenes, d. i. eerstelingen, of Autochthones d. i. uil den grond geboren. Deze woorden, die dezelfde beteekenis hebben als dat van Pelasgen, d. i. Ouden, wijzen ons eene natie aan, welker ware naam niet kend is. Men zou haar de Javaniden kunnen noemen, omdat zij afstamt van de vier zonen van Javan, zoon van Japhel. Deze bevolking werd gedeeltelijk verdreven, gedeeltelijk onder het juk gebragt ten gevolge van drie groote achtereenvolgende invallen, die uit het Noorden, van gene zijde der Alpen, kwa­men en eene volslagene verandering in den inwendigen toe­stand van Italie bragten.

De eerste inval, die waarschijnlijk dagteekent van het begin der twaalfde eeuw vóór Chr., was die der Iberische natie, die zelve lot den grooten Cellischen volkslam behoorde. De Iheri drongen in het noordelijk Italie, het zuidelijk Gallie en tot in Spanje door, en zonden tegelijkertijd volkplantingen naar de eilanden Korsika en Sardinie. In Italie verdeelden zij zich in verschillende stammen, waarvan de voornaamste waren de Liguri, de Umbri en de Osci of Opiei : deze laatsten voerden ook den naam van Ausones. De Liguri vestigden zich in Opper­Italie; de Umbri in de landstreken tusschen de PO en de Adriatische Zee , ten oosten van de Appenijnen, en de Osci of °piel langs de gansche oostelijke hellino. van Italie, tot de zuidelijke schiereilanden van dat land. De oude Pelasgische bevolking hield zich op de westelijke helling van Italie staan­de; een gedeelte week naar Sicilie.

De tweede inval, die waarschijnlijk plaats had tegen het mid­den der elfde eeuw vóór Chr., was die der Rasena (Rasnes), af­komstig uit Rhelia en die in Italie den naam van Etruriërs of Tusker,s. (Tusci) ontvingen. Zij veroverden het grootste deel van Opper-Italie, door de Ligtui tot over de Pó en de Umbri tot over de Appenijnen terug te drijven. Daarna drongen zij door in Midden-Italie, op de westelijke helling des lands, alwaar zij de oude Pelasgische bevolking der Tyrreners onder het juk bragten, en zetten hunne veroveringen tot den Tiber, in liet zuiden, voort. Dit gedeelte van Midden-Italie ontving van hen den naam van Etrurie. Later zonden zij volkplantingen naar Campania en naar de eilanden Sardinie en Korsika.

De derde inval, in de zesde eeuw vóór Chr., was die der Gallische volleslammen, die uit Gallie afzakten en zich meester maakten van gansch Opper-Italie, alwaar zij de Etrurische be­ — —

volking tot onderwerping bragten en verdelgden, en van waar zij tot in Umbria doordrongen. De verovering dier landen door de Galliërs werd echter eerst in het begin der vierde eeuw vóór Chr. voltooid.

De geschiedenis der volken van Italie vóór de overheersching der Romeinen wordt alzoo in vier deelen onderscheiden : 10. die der Pelasgen : 20. die der Iberi; 30. die der Etrurièrs of Tusci; 40. die der Galliërs. Hierbij moet nog eene 5de gevoegd worden : die der Latijnen, vóór de stichting van Rome.

§ 2. De IPelasgen, eerste bevolking van Italie.

220) vóór Chr.

Allereerste bevolking. — Chittim, een der vier zonen van Javan, broeder van Dodanim en van Elisa, die zich in Griekenland gevestigd hadden, zette zich in Italie neder, terwijl de vierde broeder Tarsis tot in Spanje doordrong. Deze eerste bevolking van Italie behoorde alzoo tot hetzelfde volk, dat de Grieken bestempelden met den naam van Pelasgen, d. i. Ouden. De Romeinen noemden het Aborigenes, d. i. eerstelingen of Autochtho­nes, d. i. uit den grond geboren. De Pelasgen kwamen in Italie in de twee-en-twintigste eeuw vóór Chr. en be­dekten het land met een groot aantal steden, welker over‑

blijfselen tot de reusachtige bouworde behoorden ,

die door de Ouden de Cyclopische genoemd werd en dezelfde onderscheidende kenmerken draagt, als de in Griekenland gevondene overblijfselen. De geschie­denis der Pelasgen in Italie is bijna geheel onbekend, maar zeker is het , dat het land onder hunne heer­schappij eenen hoogen trap van bloei en beschaving bereikte.

De Pelasgen waren de allereerste bevolking van het gansche zuiden van Europa. (Zie het tweede deel van dit Leerboek, bladz. 33-34.) Chillim, zoon van Javan, is de vader van den Pelas­gischen stam, die Italie bevolkte; want de H. Schrift wijst altijd

f

— 52 —

Italie, de Italiaansche volken en zelfs de Romeinen onder den naam van Chatim aan. Cella was eene der oudste steden van

Latium ; in Campania bevindt zich de stroom Cetus. De stad

Cuniae wordt beschouwd als eene der oudste Grieksche of Pelasgische volkplantingen. (Zie de bewijzen bij Bochart, Phalegsive geog,raphia sacra, lib. III, cap. 5.) — Bewijzen van den Pelasgischen oorsprong der eerste bevolking van Italie : 1°. de overblijfselen van Cyclopische of Pelasgische bouwlagen, die zeer talrijk en over verschillende punten des lands ver­spreid zijn (zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 33-34); 20, de overeenkomst tusschen de taal der Latijnen, vooral in hare oude vormen, met het oudste taaleigen van de Grieksche taal, het 'Eolische. (Zie het 2de deel, bladz. 40.) Diony:sius van Halikarnassus zegt uitdrukkelijk, dat de Romeinen in de eerste tijden eene taal spraken, die van het /Eolisch afstamde; 30. De namen, waarmede de Ouden die eerste bevolking van Italie bestempelden: namen, die dezelfde beteekenis hadden als die der Pelasgen en geene eigennamen zijn: Aborigenes, d. i. eerste­lingen (ab origine); AutochMones, d. i. uit den grond geboren.

—53---

landstreken van Etrurie. Agylla, later Cceré genaamd, Tibur en Fideme , alle drie in de nabijheid van Rome. Ardéa , later door de Rutuli bewoond. De Pelasgen van Italie dreven een drukken handel met die van Griekenland, en veelvuldige betrekkingen waren tus­schen de beide volken aangeknoopt. Toen de Helleensche volkstammen de Pelasgische koningrijken in Griekenland het onderst boven wierpen, hadden talrijke landver­huizingen naar Italie plaats. Deze eerste beschaving van Italie werd grootendeels vernietigd door den inval der Iberi, die tegen het begin der twaalfde eeuw veer Chr. de Alpen overtrokken.

Onzekerheid der geschiedenis van de Pelasgen inItalie. Drie groote volkstammen. De Tyrrenii ten noorden; de Siculi in het midden en de CEnotri ten zuiden. — 10. de Tyrrenii of Tyrrenii bewoonden een gedeelte van Opper-Italie, zoo als blijkt uit de Pelasgische steden langs de oevers van de P5, als Spina, vermaard door haren handel en later door de Umbri bezeten. Een gedeelte van Midden-Italie werd toenmaals Tyrrenia en later Elrurie genaamd, van dáár de dwaling der Ouden, die de Tyrrenii met de Etruriërs verwarden. De Tyrrenii gaven ook hunnen naam aan de zee, welks strand zij bewoonden, more Tyrrenicum sive inferunz. (Zie de bemerkingen over de land- gesteldheid.)

20. Siculi (Run, Itali), ten zuiden van Etrurie, in Latium, Campania en Picenum. Volgens de overlevering der fabel is Sicu/us zoon van Rufus. De Siculi behooren tot de eerste of Pelasgische bevolking van Italie. Homerus (Odyssea) noemt hen reeds een der oudste volken van dat land. Bij den inval der Etruriërs in Midden-Italie, verlieten de Siculi voor het grootste gedeelte het land en namen eerst de wijk naar het zuiden van Italie, van waar zij naar Sicilie overstaken, aan hetwelk zij hun­nen naam gaven.

3°. monotri, ook Chaones, d. i. inboorlingen genoemd, en somtijds verward met de Siculi, waaruit de gemeenschappe­lijke oorsprong der beide volken bewezen wordt. Naar de overlevering der fabel waren de CEnotri afkomstig van Arkadie, van waar zij verhuisden, onder de leiding van Snotrus en

De Pelasgische volkstammen en hunne geschiedenis. —

Men vindt in Italie drie groote Pelasgische volkstammen, allen weder in een zeker aantal bevolkingen verdeeld. P. de Tyrrenii, die Opper- en Midden-Italie bewoon. den tot den Tiber ten zuiden. 2o. de Siculi, ten zuiden der Tyrrenii, op de westelijke helling der Appenijnen, langs de kusten van de Middellandsche Zee. 3o. de (Enotri, die Beneden-Italie bevolkten tot aan de uitein­den der beide schiereilanden. De Pelasgen stichtten in Italie vele groote steden : sommigen op hoogten, door de natuur gevormd, anderen aan de oevers der rivieren of de boorden der zee : want dit bedrijvig volk legde zich te gelijk op den landbouw en den handel toe. De voornaamste der Pelasgische steden

waren : Spina, aan de monding van de PO', en Ravenna,

beide rijk door haren handel. Cortona, op de golf Tra­simenus; zij heerschte over een groot gedeelte der

-54—

Peucetius, zonen van Lycaon. Dit verhaal pleit ten v der Pelasgische afkomst der CEnotri, want de bevolk Arkadie behoorde tot de Pelasgische natie. (Zie het toe dit Leerboek bladz. 12 en 36.)Drie volken behoorden tot d der CEnotri : de Messapii in Calabrie, de Peucelii en d in Apulie. Het zuiden van Italie verloor niet geheel zijn, gische bevolking, en deze omstandigheid bevorderde ging van het groot aantal Helleensche volkplantinger gedeelte van Italie en in Sicilie. — Pelasgische ~&

ver uit Griekenland, in de 16de en 15de eeuwen vóór C daar de dwaling der Ouden, die de gansche Pelasgischl king van Italie van die landverhuizingen doen voorts (Zie over de beschaving der Pelasgen in het algemeen, het van dit Leesboek bladz. 36 en 38.)

§ 3. De Iberi.

Omtrent de 12de eeuw vddr Chr.

Celtische inval. De Iberi. ---De Iberi, eene d er drie groote afdeelingen van den Celtischen stam, die het eerst Midden-Europa bevolkt had, trokken de Alpen over eo vielen , omtrent het midden der 12de ee w vóór Chr., in Italie. Zij veroverden Opper-Italie en vestig- den zich in de vlakte van de PO en langs de kusten van de Tyrrenische en Adriatische Zeeën. Van dir drongen zij in Midden-Italie, langs laatstgenoem de zee voorttrekkende, door, en maakten zich achterv olgens meester van de gansche oostelijke helling van da t land. Zij trokken zelfs voort tot in Beneden-Italie en in leitje. De Pelasgische bevolking dier landstreken we rd ge- deeltelijk verjaagd en nam de wijk naar de wet lelijke zijde der Appenijnen; het ander gedeelte werd door de veroveraars tot onderwerping gebragt. De Appe- nijnen, die eerst de grensscheiding vormden to; schen de twee volken, werden spoedig door de Iberi over- getrokken, die tot in Etrurie, Latium en Ca pania

— 55 —

doordrongen, en de ineensmelting der twee volken begon in die landstreken tot stand te komen.

De Cellische stam, die in het eerst Midden- en West-Europa bevolkte, werd in drie afdeelingen gesplitst: de Iberi, de Galliërs en de Kymri. (Zie hierboven 'Cie bemerkingen over de landge­steldheid,blad. 42.) DeAl pen en de Appenijnen waren de zuidelijke grens van hun grondgebied. De landverhuizingen van dien stam naar het zuiden vonden waarschijnlijk hare oorzaak in de verplaatsing van den Germanischen stam die van het oosten naar het westen trekkende, tot in Midden-Europa doordrong. De Iberi overschreden toen de Alpen en de Appenijnen en vie­len in Italie en in Spanje, welke landen door het Pelasgische volk bewoond werden. Het tijdstip dier Iberische landverhui­zing is niet met zekerheid bekend; maar de dagteekening der stichting van Ameria door de Umbri, een der Iberische volk- stammen, welke in het jaar 1136 vóór Chr. plaats vond, schijnt nagenoeg het begin der 12de eeuw aan te wijzen als den tijd, waarop die ommekeer in Italie voorviel. De Pelasgische bescha­ving in Opper-Italie bezweek onder de wapens der Iberi, die zich meester maakten van al de noordelijke landstreken der Appenijnen. Zij zetten hunne verhuizing naar het oosten van deze bergketen voort en drongen alzoo tot in Midden-Italie door. Zij veroverden achtervolgens al de landstreken langs de Adriatische Zee en rukten tot in Apulie voort ; de Pelasgische bevolking van dat land werd onder het juk gebragt en de veroveraars vestigden zich in de groote steden, door de Pe­lasgen gesticht en die zelfs haren ouden naam behielden. Aan­vang der ineensmelting van de Iberi en de Pelasgen, die slechts door (.:e Appenijnen van elkander gescheiden waren, en ont­staan :‘,ener gemengde bevolking in Latium en Campania. Volkpkntingen der Iberi in Sicilie en Sardinie. De Sicani in Sicilie waren waarschijnlijk van Iberischen oorsprong.

o

Geschiedenis der Iberische volkstammen. — De Iberi, die in Italie vielen, verdeelden zich in drie groote stammen : de Ligures, de Umbri en Osci of Opici.

1°. De Ligures vestigden zich in het gansche westelijk gedeelte van Opper-Italie, van de Alpen tot aan de zee, dia van hen den naam ontving van zeeboezem van Ligurie; ten zuiden werden zij naburen van de Tyrrenii,

n.

ordeele ing van deel van en stam e Dauni Pelas- de vesti- in dat izingen r. Van bevol-

uiten. 2de deel

— 56 ----

die naar Etrurie teruggedreven werden. — 2°. De Umbri vestigden zich ten oosten van de Ligures, aan de hoor­den van de PC:i tot de monding dezer rivier, en op de oostelijke helling der Appenijnen, langs de Adriatische Zee. Dit land ontving van hen den naam van Umbria. Spoedig trokken zij de Appenijnen over en maakten zich meester van de oostelijke gewesten van Etrurie. De Tyrrenii in laatstgenoemd land en de Siculi in Latium waren naburen van de Umbri. 30. de Osci of Opici, de voornaamste volkstam der Iberi, bezaten het strand der Adriatische Zee, ten zuiden der Umbri. De Siculi, die deze landstreken bewoonden, namen de wijk naar Latium en Campania en de CEnotri naar de zee­kust van Beneden-Italie. De Osci telden een aantal klei­nere volken als : de Sabini, de Illarsi, de Samnites. de Ausones, de Aurunci , de Apuli en de Lucani. De meeste dier volken waren ontstaan ten gevolge der ineensmelting van de veroveraars met de oude Pelas­gische bevolking des lands.

P.De.Ligures, door de Grieken Ligyes of Ligustini genaamd (regio Liguslica, sinus Liguslicus), behoorden tot den stam der Iberi. (Zie de bewijzen in Kortum, Romeinsche geschiedenis, bl. 15. noot 42.) Onzekerheid omtrent den omvang der gewesten, door de Ligures bezeten ; zij bragten waarschijnlijk al de landstreken tot onderwerping, van de Rhóne ten westen, tot de Appenijnen ten zuid-oosten; ted noorden breidden zij zich tot de Alpen uit. Ten gevolge der invallen van de Etrnrièra en de Gallièrs in Italie, werden de Ligures beperkt binnen he eigen­lijk gezegde Ligurie. (Zie hiervoor bl. 15.) De Ligures waren een krijgshaftig volk, onbeschaafd bij hunne komst; maar door hunne aanraking niet de Pelasgische bevolking van dat land en hunne vestiging aan de kust der Middellandsche Zee, werden hunne zeden zachter. Weldra ontstond een drukke handel tusschen hen en de overige volken, die de oevers van de Middellandsche Zee bewoonden: de Pheniciërs en de Grie­ken kwamen in de havens van Genua en Nicea de vooltbreng­ — 57 —

selen van Ligurie halen. Toen de Romeinen, na den eersten Punischen oorlog, Opper-Italie veroverd hadden, vielen zij de Ligures aan, in het jaar 238 vóór Chr.; maar zij bragten hen eerst 80 jaren later tot onderwerping, in het jaar 158 vóór Chr.

20. De Umbri, door de Grieken Ombrici genaamd, worden dikwijlsdoor de Ouden als de allereerste bevolking van Italie be­schouwd en in dat geval onder den naam van Aborigenes aan­gewezen. Deze dwaling wordt hierdoor opgehelderd , dat , op het tijdstip van het ontstaan der betrekkingen tusschen Griekenland en Italie, de Pelasgische bevolking -van dat land grootendeels verdwenen was en de Umbri en Osci heerschende waren geworden. De Umbri behoorden insgelijks tot de Iberi­sche natie en alzoo tot den Cellischen stam. (Zie de bewijzen in Korturn, Rom. geschiedenis, bladz. 9, noot 21.) De Umbri bezaten eerst het gansche oostelijk gedeelte der vlakte van de P6 (1), in Opper-Italie, en de oostelijke helling van de Appenijnen in Midden-Italie. Zij drongen ook door tot in de vallei van den Tiber en gaven hunnen naam aan de rivier Umbro, in Etrurie. De Elruriers verjoegen hen uit het grootste gedeelte van Opper-Italie en van Etrurie; toen werd de Tiber de grensschei­ding van het grondgebied der beide volken, die elkander her­haaldelijk en met wreedheid beoorloogden. De Galliërs fnuik­ten de magt der Umbri, in de 4de eeuw vóór Chr., en ont­namen hun zelfs een gedeelte van Umbria. (Zie hierboven bladz. 23.) De Umbri maakten zich van een aantal Pelasgi­sche steden meester en stichtten nieuwe; hunne aanraking met de Pelasgen en later met de Etruriërs , wier zeden en beschaving zij aannamen, had een gunstigen invloed op den bloei van dat volk, dat in eene menigte kleinere volken, van elkander onafhankelijk , verdeeld was.

30. De Osci, ook Opici genaamd ; de Grieken geven hun ook den naam van Ausones, naar eene hunner bevolkingen, en verwarren hen met de Pelasgen. Hunne Iberische afkomst wordt bewezen door hunne identiteit met de Esci of Escaldunac, een naam, welken zich de Iberische bevolking van Biskaye in Spanje, welker hoofdstad Osca (Huesca) heette, toeëigent. De Osci veroverden een groot deel van Midden-Italie, langs de kust der Adriatische Zee; zij verdeelden zich in twee boofdslammen, behelzende elk een zeker getal bevolkingen: 1°. de Osci-Sabel‑

(1) Bij hunnen inval in Italie, in de 6de eeuw vóór Christus, vonden de Galliërs nog Umbri, gevestigd aan de monding van de P0. 3.

— 58 —

les, tot welke de Sabini, de Marsi en de Sainnitische volk en be­hoorden. (Zie hierboven bladz. 25.) De Osci-Aurunei , door de Grieken Ausones genaamd, die zich in Beneden-Italie vestigden; de Apuli, de Luconi en de Bruttii behoorden tot dezen laatsten volkstam. Later ontnamen de Etruriërs den Osci een ge deelte van Campania en vestigden er volkplantingen.— De Osci ver­mengden zich met de oude Pelasgische bevolking in de landen, welke zij veroverden, en zonden talrijke volkplantingen naar de omliggende landen, ter vervulling eener godsdienstige belofte, door het volk tijdens groote openbare rampspoeden afgelegd; die belofte werd ver saerum genaamd, omdat alles wat in de volgende lente zijn aanzijn kreeg: kinderen, dieren en voortbrengselen der aarde, aan de godheid toegewijd was: wanneer de kinderen groot geworden waren, werden zij ge­dwongen hun vaderland te verlaten en zich in vreemde landen te vestigen. De Latijnen ontstonden alzoo door de ineensmel­ting der Pelasgische bevolking met de Oscische volkplantingen. De Samniti,s.che volken, vermaard door hunne dapperheid en krijgshaftige zeden, voerden later eenen langdurigen strijd tegen de domeinen, in welken het grootste deel der Samnieten verdelgd werd. (Zie verder in de Romeinsche geschiedenis.)

§ 4. De Etruriërs.

(Omtrent het midden der nde eeuw).

fnv& der Etruriërs. — Anderhalve eeuw na den lbe­rischen inval werd Italie op nieuw aangetast door een vreemd volk, dat van de noordzijde afzakte en Rasend (Rasnes) genaamd was; in Italie ontving het den naam van Etruriërs. Dat volk, hetwelk waarschijnlijk tot den Germanischen stam behoorde, had eerst de landstreken bewoond, gelegen ten noorden van de Alpen, tusschen die bergen en den Donau, welke landstreken den naam des volks behielden en Rketia genoemd werden. Na de Alpen overgetrokken te zijn, veroverden de Etruriërs Opper-Italie, dat zij den Ligures en Umbri ontnamen, door genen te dwingen tot voorbij de Pó en de Tre­bia af te trekken, en dezen tot aan de andere zijde der

-- 59 —

Appenijnen terug te drijven. Daarna drongen zij langs de Tyrrenische Zee in Midden•Italie door en bragten den Pelasgischen volkstarn der Tyrrenii tot onderwer­ping. Die landstreken, waaruit zij insgelijks de Umbri verjoegen, ontvingen van toen af den naam van Etru­Tie. — De Etruriërs, wel verre van de Pelasgische be­schaving te vernietigen, eigenden zich haar toe, terwijl zij tevens den overwonnenen hunne taal, godsdienst en staatkundige instellingen oplegden; de ineensmel­ting der beide volken bleef niet lang achterwege. Later drongen de Etruriërs ook in Canyania door en vestig­den er belangrijke volkplantingen.

De Rasena (Rasnes), in Italie Etruriërs en later Tusci genaamd, zijn door de meeste oude schrijvers verward met de Tyrrenii, in welker land zij zich vestigden ; men beschouwt hen dus als een Pelasgisch volk. Deze dwaling is door de nieuwere schrij­vers wederlegd geworden. De Bosena bewoonden Iihdlia , alvorens zij in Italie aankwamen. Overeenkomst met de volken van den Germanischen stam : 1°. in hunne fabelkunde; het noorden, bij de twee volken beschouwd als den zetel dergoden ; de hoogere godheden, bij de Etruriërs,Esar en bij de Germanen Asen genaamd ; de naam van Tina, door de Etruriërs aan hunnen oppersten god gegeven, herinnert aan dien van Odin, den vader der goden bij de Germanen; de hamer, een voornaam zinne­beeld in de godsdienst der beide volken ; de gewoonte der priesters, aan beide gemeen, om de offeranden, het hoofd ge­stuijerd (velalo eapile) te doen; 2°. in hunne instellingen : het romeinsche beschermerschap, van Etrurischen oorsprong, heeft veel gelijkenis met de dienstbaarheid bij de Germanische vol­ken; beide vormen eenen middelstand tusschen de slavernij en de vrijheid, een priesterlijke adel, welks voorregten op de godsdienstige bediening gegrond waren, maakte een voornaam deel van beide volken uit.— De inval der Etruriërs in Italie kan slechts naar gissing vastgesteld worden; volgens de volks-over­leveringen stichtte Tarehun, die op dat tijdstip aan het hoofd stond, de 12 steden van Etrurie,290 jaren voor de stichting van Rome, dus in het jaar 1044 voor Chr. Veranderingen, ontstaan in den toestand der bevolking van Midden-Italie : de Tyrrenti

-- 60 —

worden gedeeltelijk onder het juk gebragt en wijken gedee lijk naar Latium. Verhuizing der Siculi naar Beneden-L en van dáár naar Sicilie.

lte‑

lie

Maatschappelijke en staats-instellingen.— Men onder­scheidt bij de Etruriërs drie standen van personen : 1°. de erfelijke adel, met de priesterlijke bediening bekleed en aanzienlijke voorregten genietende; de leden van dien adel werden Lucumons genaamd; 2°. de be­schermelingen (clientes), die, ofschoon hunne persoonlijke vrijheid genietende, evenwel van den adel afhankelijk waren; 3°. de slaven , die geen enkel staats- of burgerlijk regt genoten. Het erfelijk koningschap v as de oudste instelling der Etrurische staten; het gezag van den koning, die den titel van Lars droeg, was door den invloed van den adel beperkt. Later werd de erfelijkheid van de kroon afgeschaft en het koning­schap werd verkiesbaar; daardoor nam de magt van den adel toe en in vele steden werd het ten laatste geheel afgeschaft, om plaats te maken voor eene is­tokratische staats-regeling. Een raad, door den adel uit midden gekozen, oefende toen het oppergezag uit. Vaak ontstonden oneenigheden tusschen den adel en de beschermelingen, en zij hadden tot gevolg de daarstelling van eenen stand van vrije burgers, ( ie met den bevoorregten stand in strijd was,

Maatschappelijke instellingen der Etruriërs. — Drie standen van menschen : 10. de edelen; erfelijkheid der voorregten, die de priesterlijke bediening tot grondslag hadden, doch zonder ( at er bij hen eene eigenlijke priester-kaste bestond. De edele slachten werden Lucumones genaamd ; de Romeinen onder­scheidden hen onder de benaming van Principes : zij, ( ie voornamelijk met de eeredienst belast waren, droegen den naam van haruspices; hunne grootste taak was, de goden te raadplegen en zij bragten hunne wetenschap (scientia arcana)

— 61 —

bij erfschap in hun geslacht over. — 20. De beschermelingen (clientes), door de Grieken Penestes, d. i. armen genaamd, maakten het eigenlijk gezegde volk uit; zij bebouwden den grond en betaalden jaarlijksche opbrengsten aan de eigenaren, die allen Lucumones waren; in de steden oefenden zij ambach­ten uit. De oorsprong van dezen stand is onzeker; hij vormde zich waarschijnlijk bij de verovering van het land door de Etruriërs, die de oude Pelasgische bevolking in dien staat van afhankelijkheid bragten. — 3°. De slaven, bestaande uit de in den oorlog gemaakte krijgsgevangenen, werden als zaken en niet als personen beschouwd.

Inrigting van staatsbestuur. — Erfelijk koningschap, maar beperkt door den invloed van den priesterlijken adel. De koning droeg den titel van Larth of Lars, d. i. heer (1). Afschaffing van het erfelijk koningschap door den adel, die er een verkies­baar voor in de plaats stelt, om zijne eigene magt uit te breiden. Zoodanig was de instelling der meeste Etrurische steden, tijdens hunne aanraking niet de Romeinen. In vele dier steden werd het koningschap geheel vernietigd en het oppergezag toever­trouwd aan eenen raad (concillum, senalus), jaarlijks door den adel gekozen en uitsluitend uit zijnen boezem genomen. Inwen­dige onlusten en strijd der beschermelingen tegen den adel; ontstaan van eenen stand van vrije burgers, soort van plebs, in de Etrurische steden.

De Etrurische Verbonden. — Elke groote stad van Etrurie stelde een onafhankelijken staat daar; zij voerde heerschappij over een zeker grondgebied en soms over eenige steden van den tweeden rang. De groote steden waren door een verbond aan elkander veree­nigd. Men kent twee Etrurische Verbonden; het een omvatte de steden in Opper-Italie gelegen, het ander strekte zich uit over al de steden van Etrurie. Elk Verbond bestond uit twaalf steden, die afgevaardigden naar de bondsvergadering zonden. Deze kwam jaar­lijks in de lente bijeen, in eenen tempel, die daardoor

(1) Larth herinnert aan het engelsche woord Lord.

— 62

het godsdienstig middelpunt van het Verbond werd. De vergadering regelde al de bonds-aangelegenheden en vooral de betrekkingen van den bond tot de vreemde volken; zij koos uit de koningen der verbondene ste­den een opperhoofd, die den titel van Lars droeg, en in geval van oorlog, het bevel over de krijgsmagt voerde; twaalf bundeldragers (lictores) , een uit elke stad, gingen voor hem uit. Na de afschaffing van het koningschap koos de bondsvergadering jaarlijks een opperhoofd ; in tijd van oorlog droeg zij het opper. bevel van het leger aan eenen krijgsoverste op, die alsdan van de twaalf bundeldragers vergezeld ging. De steden van den tweeden rang zonden geene afgevaar­digden naar de bondsvergadering; zij werden verte­genwoordigd door dien van hunne hoofdstad.

Inrigting der Etrurisehe Verbonden : — Elk Verbond bestond uit twaalf steden, men telde er twee : een in Opper-Italie, het ander in Elrurie (I). Godsdienstige eigenchap dier Verbonden: een tempel was het middelpunt en de plaats van bijeenkomst der afgevaardigden van de verbondene steden. Voor het Ver­bond van, Etrurie was het de tempel van Voltwnna (fanzon Vollumnce)<, bij het meer Vadimonis gelegen. De bondsvergade­ring bestOnd in den aanvang waarschijnlijk uit de koningen der twaalf steden ; later werd elke stad door een gekozen af­gevaardigde vertegenwoordigd. Zij kwam jaarlijks eenmaal bijeen onder voorzitterschap van een koning of Opper-Lars, en later onder dat van een gekozen opperhoofd, dat niet de priesterlijke bediening bekleed was en de vergadering met een plegtig offer inhuldigde. Regtsmogt der bondsvergadering 10. oorlogsverklaring en vredesluiting met vreemde volken; geene stad mogt den oorlog aanvangen zonder toestemming der

(1) Muller (De Etrnriërs, tom. I, bl. 168) veronderstelt het bestaan van een derde Verbond, dat de Etrurische steden in Cam­panie, insgelijks twaalf in getal, zou omvat hebben; doch het bestaan van dat Verbond is twijfelachtig.

— 63 ---

vergadering; ingeval eenige stad zulks ondernam, werd haar alle hulp van den Bond onthouden. 2°. Uitspraak in de geschil­len, tusschen de verbondene steden gerezen. — Staatkundige gelijkheid van al de leden van den Bond en vrijheid voor elke stad, om hare eigene belangen te regelen. De Lars, en later de opperbevelhebber der krijgsmagt, was vergezeld van twaalf lictores, die een bundel roeden met eene bijl droegen, als zin­nebeeld van de magt om, zoo lang de oorlog duurde, lijfstraffen en zelfs de doodstraf op te leggen.

Beschaving. — Bij hunnen inval in Italie maakten

de Etruriërs zich de beschaving der Pelasgische volken, die dat land bewoonden, eigen, terwijl zij hen tevens aan hun gebied onderwierpen. Hunne taal en hun geschrift hadden twee bestanddeelen : het een Etrurisch, het ander Pelasgisch. De door de Pelasgen gebouwde steden werden door de Etruriërs ingenomen en vergroot, en zij bouwden er nog nieuwe bij. De veroveraars eigen­den zich den grond toe en lieten dien door het over­wonnen volk bearbeiden, dat van toen af den stand der beschermelingen uitmaakte. De ijzer- koper- en zilvermijnen in de Appenijnen werden ontgind en het uitgehaalde metaal diende tot het vervaardigen van allerlei gereedschappen. De weelde, welke in hunne kleeding, heerschte, getuigt van de bekwaamheid van dat volk in het weven en verwen. De dennenwouden, welke de kruinen der Appenijnen bedekken, bezorgden hun het noodige hout tot den aanbouw hunner sche­pen, en de drukke handel, welken zij met de Grieksche steden in het zuiden van Italie en met de Karthagers voerden, werd nog bevorderd door het gebruik van zilveren munten, hetwelk tot zeer oude tijden opklimt.— De hooge trap van beschaving bij de Etruriërs ver­toont zich ook in hunne schoone kunsten : zij be­oefenden de toonkunst, de bouwkunde en de beeld‑

1

— 64

houwkunst , en de Etrurische vaten onderscha zich door bevalligheid van vorm. De godsdienst, de Etruriërs beleden, was een mengsel van hunne ei godsdienst met die der Pelasgen : de eerste levert fende overeenkomsten op met de Scandinavische d leer.

Onzekerheid van den trap van beschaving bij de Rasena­Elruriërs, vóór hunne komst in Italie. Die, welke men van hen kent, is hun niet uitsluitend eigen, maar grootendeels ontleend aan de Tyrrenii-Pelasgen. De Etrurische taal is weinig bekend, uithoofde van het gering aantal opschriften : van hunne letter­kunde is niets overgebleven. Hun geschrift heeft gelijkenis met dat der Grieken van Klein-Azie; het is derhalve grootendeels Pelasgisch. Bloei van den landbouw bij de Etruriërs, die koren, vlas, wijn en olie uitvoerden. Ontginning der zilvermijnen in de Appenijnen , welke na de verovering van Spanje door de Romeinen weder verlaten werden. Vervaardiging van wapens, gereedschappen en munt; de kunst om vlas en wol te spinnen; de ververijen werden vermoedelijk uit Phenicie ingevoerd. Drukke handel der Etruriërs op de Middellandsche Zee. Sc èoone kunsten der Etruriërs, vooral in het boetseren; zij bewerkten klei, metalen en marmer, hunne vaten en geschilderde beelden, in klei of koper, hun snijwerk in hout. — Godsdienst en fabelleer. Moeijelijkheid om het Etrurische bestanddeel van het Pe asgi­sche te onderscheiden. Zij hadden twee rangen van godheden:: den hoogeren rang, genaamd de gesluijerde goden (Dil velali ,sive involuti), aan welker hoofd zich Tina of Tinia bevindt; den minderen rang, uit twaalf godheden bestaande. Zij vereerden daarenboven helden, waarvan de vermaardste was Tarchun, die beschouwd werd als den stichter van twaalf steden in E rurie en zijnen naam aan de stad Tarquinii had gegeven.

Geschiedenis der Etrurische Verbonden, 1050 — 283. -- De geschiedenis van het noordelijk Verbond, dat zich over de gansche vlakte van de Pó uitstrekte en waarvan de voornaamst steden waren Melpum en Felsina, is schier onbekend. Aangevallen door de Galliërs, die in het noorden van Italie vielen, (in de zesde eeuw vóór Chr.), — 65 —

verdedigden de Etrurische steden zich met volharding, maar zij bezweken geheel en dat land werd twee eeuwen later de buit der Gallische volkstammen (in het begin der 4de eeuw vóór Chr). — Het Etrurisch Verbond in Etrurie bereikte een hoogen trap van magt in het begin der 8ste eeuw vóór Chr. Toen werden Etruri­sche volkplantingen naar Campania gezonden; kort daarna namen de Etruriërs deel aan de stichting van Rome. Twee eeuwen later gelukte het aan de stad Tarquinii, zich aan het hoofd van het Verbond te plaat­sen en een Etrurische vorstenstam, uit die stad afkomstig, die der Tarquiniussen, besteeg den troon van Rome. Maar de band, die de Etrurische steden aan elkander hechtte , verslapte , en toen namen de oorlogen van Clusium en Veii tegen de Romeinen een aanvang. Het verval van het Etrurisch Verbond nam snel toe : de Samnieten maakten zich meester van de volkplantingen in Campania en denzelfden dag, waarop de Galliërs de Etrurische stad 11:ie/puin in Opper-Italie innamen, viel Veii in de magt der Romeinen. De Galliërs ver­woestten Etrurie met veel wreedheid, en na hunnen aftogt werden de oorlogen tusschen de Etruriërs en de Romeinen hervat en eindigden met de verovering van Etrurie, dat bij het Romeinsch Gemeenebest ingelijfd werd

Onzekerheid der geschiedenis van de Etruriërs; zij is slechts bekend voor zoo verre dat volk met de Romeinen in aanraking kwam. — 10. Het Etrurisch Verbond, in het noorden van Italie, bestond uit twaalf steden, welker namen niet met juistheid bekend zijn. (Zie hierboven bladz. 14.) Die steden, in de vrucht­bare vlakte van de P6 gelegen, waren rijk en bloeijend; vaar­ten, met kunst gegraven, vermeerderden nog de vruchtbaarheid van den grond en bevorderden de gemeenschap binnenslands, terwijl die steden naar buiten een drukken handel onderhielden

iden door gene tref- abel-

-- 66 —

met de Pheniciërs, de Grieken en de Karthagers. Onzekerheid omtrent de geschiedenis van dat Verbond. Begin der invallen van de Galliërs, die de Alpen overtrekken, omtrent het jaar 600 vóór Chr. De Etruriërs verdedigen hunne steden met goed gevolg tegen die vijanden. Nieuwe invallen der Galliërs, omtrent het jaar 400. Verovering van Opper-Italie en éinde der heer­schappij van de Etruriërs in dat land.

20. Het Etrurisch Verbond in Etrurie. De oprigting van dit Verbond klimt op tot de helft der elfde eeuw, omtrent het jaar 1044 vóór Chr., het begin der tijdrekening van de Etruriërs. (Zie de namen der verbondene steden hierboven bladz. 19.) De geschiedenis van dit Verbond, die aanzienlijke leemten op­levert, verdeelt zich in drie tijdvakken: eerste tijdvak, onze­kere geschiedenis, 1044-800 vóór Chr. Geene enkele belang­rijke gebeurtenis van dat tijdvak is tot ons gekomen. — Tweede tijdvak, grootheid van het Verbond, 800 — 500 «Mi. Chr. Veroveringen der Etruriërs in Campania, alwaar zij vele steden stichtten. (Zie hierboven bladz. 23.) Zij nemen deel aan de stichting van Rome, 754 vóór Chr. Groote raagt der stad Tarquinii; de Etrurische vorstenstam der Tarquiniussen te Rome, 617 vóór Chr. Veroveringen der Galliërs in het noorden van Italie en aanvang van het verval der Etruriërs. Oorlogen van Porsena, koning van Clusium, tegen de Romeinen en de Latij­nen 508 vóór Chr. — Derde tijdvak, verval van het Verbond, 500 — 283 vóór Chr. Oorlogen tusschen de Etruriërs en de Romeinen; inneming van Veil 395. Veroveringen der Galliërs in Umbria en het noorden van Etrurie. Inval in Etrurie en beleg van ‹Clusium 390. Inneming en verwoesting van Rome door de Galliërs. Hunne invallen in Etrurie duren eene halve eeuw. Verval van Etrurie ; oorlogen der Romeinen tegen de Etruriërs. (Zie in de Romeinsche geschiedenis.)

§ 5. ~e Galliërs.

600-400 vóór Chr.

Landverhuizingen der Galliërs. —De Gallen of Galliërs, eene der drie groote afdeelingen des Cellischen volks, be­woonden Midden-Gallie, Zwitserland en de landstreken, tusschen de Alpen en den Donau gelegen. Zij waren verdeeld in een aantal bevolkingen, die van elkander onafhankelijk waren. Gebeurtenissen, waarvan men de

— 67 -‑

bijzonderheden niet kent, waarschijnlijk oorlogen in Gallie ontstaan, gaven aanleiding tot eene reeks van verhuizingen van dat volk. Men onderscheidt drie groote verhuizingen, in de rigting van het zuiden en het zuid­oosten. De eerste had plaats tegen het einde der zevende eeuw vóór Chr. : een aantal Gallische volk- stammen drongen toen in het noorden van Italie door en van cUtitr in Illyrie en Pannonie. De tweede had twee eeuwen later plaats; zij breidde zich uit tot in Etrurie en Umbria en had de omwoeling van Midden­Italie tot gevolg. De derde, welke in de derde eeuw voorviel, bereikte Macedonie, Griekenland, Thracie en Klein-Azie.

Het groote Cellische volk, dat geheel het westen van Europa bevolkte, was in drie voorname afdeelingen gesplitst: de lberi, ten zuiden ; de Gallen of Galliers, in het midden ; de Epuri ten noorden. (Zie hierboven bladz. 55.) De Gallen of Galliërs, in verschillende bevolkingen verdeeld, bezaten de landstreken, gelegen tusschen de Garonne en de Seine, in Gallie, Zwit­zerland, alsmede de landen in het zuiden van Germanie, tus­schen den Donau en de Alpen. (Zie hierboven bladz. 39.) De geschiedenis der Galliërs is bijna geheel onbekend, maar zeker is het, dat de toenemende topt van den Germanischen stam van het noorden naar het zuiden en van het oosten naar het westen de voorname oorzaak is der Gallische verhuizingen. Zij vingen aan in de zevende eeuw en duurden voort tot in de derde, 616 —270 vóór Chr. Zij hadden gewigtige gevol­gen voor Italie, Macedonie, Griekenland, Thracie en Klein­Azie. (Zie het 2" deel van dit Leerboek, bladz. 261-262.)

De Galliërs in Italie. unne geschiedenis. 616 — 180.—

Onderscheidene - ° 'bevolkingen , waarvan

de lnsubres de voornaamste waren, togen de Alpen over en drongen in Opper-Italie door, dat toenmaals door de Etruriërs bezeten werd. Ondanks den kracht­dadigen tegenstand, welken deze boden , werden zij

--68—

verpligt naar gene zijde van de Ticino (Ticinus) te wijken. De Galliërs vestigden zich in de veroverde landen en zetten den oorlog tegen de Etruriërs voort, die hun, met behulp hunner versterkte steden, het hoofd boden, daar de Barbaren niet bij magte waren, zich daarvan meester te maken. Twee eeuwen later, vielen nieuwe Gallische bevolkingen, onder welke men vooral de Senones en de Boii onderscheidt, in Italie en vernielden de heerschappij der Etruriërs in de land­streken, ten noorden van de Pe) gelegen. Daarna trokken zij die rivier over en bragten het gansche land ten zuiden tot onderwerping : het Appenijnsch gebergte belemmerde in den aanvang haren togt; maar spoedig togen zij ook daarover en drongen in Umbria en Etru­rie door. Zij zetten hare vernielende togten tot in Latium voort : Rome zwichtte onder hare wapens en werd verwoest. De Galliërs zetten hunne invallen in Midden-Italie gedurende eene halve eeuw voort, en vestigden zich eindelijk in een gedeelte van Umbria en in Opper-Italie, alwaar zij spoedig op hunne beurt door de Romeinen aangevallen werden. Zij werden geheel tot onderwerping gebragt, ten gevolge van den tweeden Punischen oorlog, en hun land werd een Ro. meinsch wingewest, onder den naam van Gallia isal• pina.

Onzekerheid omtrent het tijdstip van den eersten inv /der Galliërs in Italie; eenige schrijvers verwarren dien met den tweeden, die plaats had in het begin der vierde eeuw. Het is evenwel ontegensprekelijk, dat reeds twee eeuwen vroeger eenige Gallische volken de Alpen waren overgetrokken en zich in Opper-Italie hadden gevestigd, door de Etruriërs tot over de Ticino te verdrijven. Tweede inval der Galliërs : de Senones en de Bol trekken over de Alpen. Verovering van geheel Opper-Italie, met uitzondering van Ligurie en Venetia, en einde

__ 69

van de heerschappij de Etruriërs. (Zie hierboven bl. 67.) Inval der Galliërs in Midden-Italie, Etrurie, Umbria en Latium. Inne­ming en verwoesting van Rome, 390 vórír Chr. Vernietiging der magt van de Etruriërs ten gevolge van invallen, die vijftig jaren lang duurden. De Galliërs vestigen zich in Opper-Italie: hunne oorlogen tegen de Romeinen. (Zie verder in de Romein­sche geschiedenis.)

§ G. De Latijnen.

Latium vdeir de stichting van Rome.

Latium en Zijne bevolking. — De landstreken ten zuiden van den Tiber , tusschen de Appenijnen ten oosten, en de Tyrrenische Zee ten westen, werden in de eerste tijden bewoond door de Siculi, een der Pe­lasgische volkstammen. Men noemde hen later Abori­genes of Prisci , d. i. Ouden. Toen de Umbri en de Osci in Midden-Italie doordrongen, weken de Siculi naar de vlakten, gelegen ten zuiden van den Tiber en de Anio. De Sabij nen en de Marsi, Oscische volk- stammen, vestigden zich in het gebergte ten oosten dier vlakte, welke van hen den naam ontving van La­tium, d. i. open land. Bij den inval der Etruriërs vlugtte een gedeelte der Tyrrenii naar Latium, alwaar zij zich met de Siculi mengden; de Osci zonden er tegelijkertijd volkplantingen , en de bevolking nam den naam aan van Prisci-Latini , d. i. de Ouden en de Latijnen. De Pelasgische en Oscische steden sloten onder zich het Latijnsch Verbond, tot hare weder­keerige verdediging tegen de Etruriërs, die naburen van Latium geworden waren.

Latium (zie hierboven, bladz. 19) was het eerst bewoond door de Siculi, een der drie groote Pelasgische volkstam­men in Italie (zie bladz. 53); de naam van het land betee­kent vlakte, open land (Campus latus); die naam werd eerst

sch um. nde een- gde gen Ad- en

ge- sic- titel

van het

— 70 —

aan het land gegeven, te rekenen van het tijdstip , de Oseische volbstammen zich waren komen vestigen oosten der vlakte van den Tiber in het Appenijnsch gebel Later kwamen de Tyrrenii, door de Etruriërs uit Etrurie jaagd , zich insgelijks in Latium vestigen en er werden cische volkplantingen gesticht. De oude bevolking, w men Aborigenes of Prisci (Casci) d. i. Ouden noemde, mengde zich met de nieuw aangekomen vreemdelinger het volk ontving den naam van Prisci-sine- Casci-Latini, de Ouden en de Latijnen (Prisci et Latini). Sluiting van verbond tusschen al de steden van Latium , genaamd ti latinum. Overlevering omtrent de komst eener Trojaan volkplanting , onder geleide van iEneas , zoon van Pri na de verwoesting der stad Troje door de Grieken, 1 De wezenlijkheid dezer gebeurtenis is in twijfel getrokl doch al ware inderdaad die volltplanting in Latium aa komen, zij is nimmer zoo belangrijk geweest, als de Ro nen beweerd hebben; want de Trojanen hebben de Alba-Longa niet gesticht, daar deze stad haar ontstaa danken had aan eene volkplanting der Sahijnen , uit hoofdstad der 111arsi , op het meer Fucinus, gekomen; de afstammelingen van iEneas hebben niet gedurende eeuwen de heerschappij over gansch Latium gevoerd.

rgte.

ken;

n te Alba,

Inrigting van liet Latijnsch Verbond. — Het La tij Verbond omvatte al de steden, in het eigenlijk Lat gelegen; haar getal veranderde naar de verschille tijden. De godsdienst maakte er de band van uit; maal 'sjaars kwamen de afgevaardigden der geze sleden bijeen in eenen tempel van Jupiter, , gele aan den voet van den heuvel , waarop de stad A. Longa stond. De feesten bij die gelegenheden gevierd, die uit offeranden en spelen bestonden, werden Eer Latinae genaamd. De bondsvergadering werd vool zeten door den koning van eene der verbondene den; hij werd jaarlijks gekozen en droeg den van Latijnsch koning. Later, na de afschaffing het koningschap in de meeste dier steden, werd

t

— 71

gekozen hoofd van het verbond Dictator genaamd. Twee Prcetores, in tijd van oorlog gekozen, voerden het opperbevel over het bondsleger. De bondsverga- derinc,n waakte voor het behoud des vredes tusschen de verbondene steden en voor de verdediging tegen eiken vreemden vijand; zij had bijgevolg het regt, van oorlog te verklaren en den vrede te sluiten.

Staatsregeling der Latijnsche steden. — Elke La‑

tijnsche stad genoot binnen hare muren eerre onbe­perkte vrijheid en volkomene onafhankelijkheid. De ingezetenen waren bevoegd, vrijen handel te drijven in al de verbondene steden. De eerste instelling dezer steden was de koninklijke; maar de adel oefende een gewigtigen invloed op de regering uit. Later werd de koninklijke waardigheid in de meeste steden afgeschaft en vervangen door een aristokratisch bewind. Een Dic­tator , jaarlijks door den adel gekozen , verving den koning en deelde het oppergezag met den Senaat, welks leden allen tot den adel behoorden. Het volk, plebs genaamd, had niet het minste aandeel in 's rijks bewind.

rop

ten

ver-

Os-

elke

ver-

en

d. i,

een

dus

sche

am ,

284.

nge-

mei-

stad

en

vele

Het Latijnsch Verbond droeg den naam van frdus of commune Latinum. Onzekerheid omtrent het getal der ver­bondene steden ; eenige schrijvers brengen het op 30; het schijnt dat dit getal niet altijd even groot was. Het Verbond had een godsdienstig en tevens een staatkundig oogmerk. De Sacra waren algemeen in de Perkte Latinae, die op on­bepaalde tijden gevierd werden op den berg Alba, nabij de stad Alba-Longa. Deze omstandigheid gaf aan laatstgenoem­de stad een overwigt boven de andere, ofschoon de gelijk­heid van alle verbondene steden aan het Verbond ten grond­slag verstrekte. Jaarlijksche bijeenkomst der bondsverga­dering, Concilium genaamd, in eenen tempel van Jupiter, bij de bron van Ferentinum (aquae Fcrentinae), in een dal, gele­gen aan den voet van den berg Alba. Bevoegdheid dier ver.

— 72 —

•--73 --

gadering : den vrede onder de bondgenooten onderhouden en uitspraak doen in de tusschen hen gerezen geschillen ; in hoogsten aanleg vonnissen over de misdaden van hoog verraad. tegen het Verbond begaan; de betrekkingen met vreemde volken bestieren ; de Feriae Latinae, die zes dagen duurden, vieren. Het gekozen hoofd van het Verbond, eerst een der koningen , de Rex Latinus, later de Dictator Lati­nus ; ingeval van oorlog verkiezing van twee Prcetores , of opperbevelhebbers der krijgsmagt van het Verbond. -- On. afhankelijkheid der steden in alle inwendige aangelegenhe­den. Het jus commercii en het jus connubii der ingezetenen van alle Latijnsche steden. Staatsregeling voor elke stad; een erfelijk koningschap, door den invloed van den adel gematigd. Aristokratische omwentelingen en afschaffing der koninklijke waardigheid. De Dictator, een overheidspersoon, jaarlijks door den adel gekozen, oefent het oppergezag uit, bijgestaan door den Senaat, eene aristokratische vergadering. Uitsluiting van het volk (plebs.) van de uitoefening van reg­ten in 't staatsbestuur. Onzekerheid omtrent den oorsprong en den toestand van het plebs in de Latijnsche steden. Strijd tusschen het plebs en den adel in onderscheidene steden.

Zoodanig was de toestand van Latium op het tijd­stip der stichting van Rome , dat weldra geroepen werd, eene belangrijke rol te spelen in de geschiedenis der volken van die landstreek.

DIEW1 20C)MV9Z.

11e Romeinen (1).

§ 1. Voorafgaande bemerkingen.

Insprong van Rome en het Romeinsche volk is zeer : men kent noch de omstandigheden, noch het tijd- stichting van de stad Rome en dezelfde twijfel be- ntrent haren stichter. Wanneer men er echter het vestigt, dat die stad op de grenzen van drie ver- Le volken : de Latijnen, de &Gijnen en de Etruriërs, is, en daarbij de oudste instellingen der Romeinen even als zekere gebeurtenissen, die tot het eerste hunner geschiedenis behooren , wordt men gebragt erkenning, dat dit volk uit de vereeniging der drie uitstaan is. Drie verschillende bestanddeelen vindt lerdaad in de godsdienstige , maatschappelijke en tellingen der Romeinen : het Pelasgisch of Latijnsch, jnscli of Oscisch en het Elrurisch. Wat betreft het waarop de vereeniging dier drie volken plaats greep, niet mogelijk, het met zekerheid te bepalen. Het is waarschijnlijk, dat de oorsprong van het Romein-

.adpleeg : de vroeger aangehaalde werken van Niebuhr, , Ncegele, Gatlling , Kortum, Micali, vertaling van den tul-Rochette. Hierbij kan men nog voegen : Ferguson , Ie la république Romaine, traduite de l'anglais.— Levesque,

critique de la république Romaine. Paris 1807, t. I. —

; , Sur l'incertitude des cinq premiers si'ècles de l'histoire

La Haye 1780 2 vol. in-8. — Wachsmuth , Allereerste

lis van den Rorneinschen Staat. Halle 1819 , 1 dl. in-8. tsche uitgave). — Fiedler, Geschiedenis van den Staat en

einsche volk, 2e uitg. Leipzig 1832 , 1 dl. in-8. (hoog-

uitgave). — Becker, Handboek der Romeinsche oudhe-

nig 1843, 2 dln. in-8. (hoogduitsche uitgave).

De oe onzeker stip der staat on oog op schillen gelegen nagaat, tijdvak tot de natiën ( men in( staatsins het Sabi, tijdstip, het is evenwel

0) Ra Schlegel, heer Rat Histoire c Histoire Beauffort Romaine. geschiede; (hoogdui het Rom, duitsche den. Leii

4

-- 74 —

sche volk niet hooger opklimt dan tot de achtste eeuw voor het Christen tijdperk. Het algemeen aangenomen jaartal, als het tijdstip der stichting van Rome, is het jaar 754 vóór Chr. Bij den bestaanden twijfel is het beste, het insgelijks aan te nemen.

De geschiedenis der Romeinen verdeelt zich in iftet 5groote tijdvakken, elk wederom in verschillende tijdperken onder­scheiden..

EERSTE TIJDVAK.

Koningschap, 754-510 vóór Chr.

late Tijdperk : de eerste koningen van Rome, tot de komst van den Etrurischen vorstenstam, 754-617 vóór Chr.

2de Tijdperk : de Etrurische vorstenstam te Rome, tot de afschaffing van het koningschap, 617-510 vóór Chr.

TWEEDE TIJDVAK.

Gemeenebest, 510-30 vóór Chr.

Iste Tijdperk : van de stichting van 't Gemeenebest, tot de inneming van Rome door de Galliërs , 510-390 vóór Chr.

2de Tijdperk : van de inneming van Rome door de Gal­liërs, tot den aanvang der Punische oorlogen, 390-264 vóór Chr.

3d0 Tijdperk : van den aanvang der Punische oorlogen, tot de btirgertwisten onder de Gracchen, 264-134 vóór Chr.

4de Tijdperk : van de burgertwisten onder de Gracchen, tot den val van het Gemeenebest, 134--30 vóór Chr.

DERDE TIJDVAK.

Keizerrijk, 30 vóór-476 na Chr.

Iste Tijdperk : van de vestiging des keizerrijks, tot den aanvang der militaire overheersching, 30 vóór — 193 na Chr.

2de Tijdperk : militaire overheersching, tot de komst van Diocletianus, 193-284 na Chr.

3d0 Tijdperk : van Diocletianus, tot de verdeeling van het keizerrijk, bij den dood van Theodosius den Groote 284-395 na Chr.

75

4" Tijdperk : de laatste tijden van het Rijk in het Wes­ten, tot zijnen val, 395-476 na Chr.

De geschiedenis van Karthago moet geleerd worden, al­vorens zich bezig te houden met het verhaal der gedenk­waálligpoorlogen , die tusschen de Karthagers en de Ro­meinen' ontstonden en zooveel tot de ontwikkeling van Rome's grootheid bijbragten.

§ 2. Oorsprong van het Romeinsehe volk.

(Omtrent het jaar 754 vóór Chr.)

Stichting van Rome. — Ten gevolge eener omwen­teling, die in de meeste Latijnsche steden uitbarstte en den val der koninklijke waardigheid na zich sleepte, week de koninklijke vorstenstam der stad Alba Longa, door zijne aanhangers gevolgd, naar de boor­den van den Tiber en vestigde zich op den Palatiln­schen berg. Dei nieuwe stad ontving den naam van Roma, d, i. raagt, en de omstandigheden zelve van hare stichting sloten haar van het Latijnsch Verbond uit. Later kwam eene Sabijnsche volkplanting, van de inwoners van Cures , hoofdstad der Sabijnen , afkomstig, zich vestigen op twee heuvelen, bij den Palatinus gelegen : de Capitolinus en de Quirinalis , aldus genaamd naar de nieuwe bewoners, de Curiles of Quiriles. De Sabijnsche volkplanting was gesticht ter vervulling eener plegtige gelofte, ver sacrum (heilige lente) genaamd, welke eene gedwongene verhuizing tot gevolg had. De twee steden, die door moerassige dalen van elkander gescheiden waren , en welker inwoners tot twee verschillende volken behoorden, onderhielden geene betrekkingen met elkander. Wel­dra ontstonden vijandelijkheden tusschen de beide volken; doch ten laatste werd een vredesverdrag ge­sloten, dat de bijeensmelting der beide steden ten

— 76 —

gevolge had. Romulus, koning der Romeinen, en Tatius, vorst der Sabijnen of Quirites, verdeelden het opper. gezag over de vereende volken onder zich, en deze erlangden den naam van Romani Quirites. Na den dood van Tatius, nam Romulus alleen de teugels van het bewind in handen. Gedurende die oorlogen had hij hulp erlangd van Ccelius Vibenna, Lucun o der Etruriërs, en om hem voor de bewezene diensten te beloonen , had hij zijnen bondgenoot eenen heuvel afgestaan, waarop deze zich met zijne beschermelin‑

gen vestigde-; die heuvel ontving toen den naam van

Ccelius. De aldus vergroote stad behield den naam van Rome.

De dichterlijke overlevering, die de stichting van Rome toeschrijft aan de tweelingbroeders Romulus en Renrus, zonen van den God Mars en van Rhea Silvia, dochter van Numitor, koning van Alba Longa, die door zijn zoon Amulius onttroond was, heeft geen meerdere geschiedkundige waarde, dan de omstandigheden, in diezelfde overleveringen vermeld omtrent de jeugd dier twee vorsten, die, op bevel van den verv eldiger des troons van hunnen grootvader in den Tiber geworpen, op eene wonderdadige wijze door cene wolvin gered en gevoed werden, en later van Numitor, , dien zij op den troon hersteld hadden, eene landstreek langs den Tiber erlangden, alwaar zij de stad Rome stichtte. Deze overlevering staat in verband met eene andere, die evenzeer van allen geschiedkundigen grond ontbloot is en betrekking heeft op de Trojaansche volk- planting, door iEneas, zoon van Priamus, wiens vorstenstam te Alba Longa regeerde, in Latium gesticht. De eenige gebeur. tenis, die tot het gebied der geschiedenis behoort en met deze overleveringen in verband staat, is de verhuizing van den ko­ninklijken vorstenstam van Alba Longa, genaamd gens &ida, ten gevolge eener omwenteling, die de vernietiging van het koningschap in die stad berokkende. Deze vorstenstam, door een gedeelte van den Albaneeschen adel gevolgd, stichtte eene kleine stad op den Palatinus, een heuvel nabij den Tiber, en

— 77 —

gaf haar den naam van Roma, d. i. mag' (1). Natuurlijke strijd van die stad, gesticht door eene partij, die uit Alba Longa ver­bannen was, tegen het Latijnsch Verbond.

Dezelfde hierboven vermelde dichterlijke overlevering ver­haalt, dat de stichter der nieuwe stad, haar willende bevolken, haar als schuilplaats openstelde voor alle roovers en bannelin­gen van andere steden, alsmede voor de ontvlugte slaven; de naburige volken weigerden een verbond te sluiten met zooda­nige natie, toen Romulus die volken tot het vieren van een groot godsdienstig feest uitnoodigde en de dochters der huisgezinnen, die aan de uitnoodiging voldaan hadden, niet geweld liet op­ligten. Vaar de &Lijnen, wraak over dit geweld willende ne­men, vielen de Romeinen aan en versloegen ze. De geroofde vrouwen scheidden de strijders en haalden de overwinnaars over, hun vaderland te verlaten en zich te Rome te komen ves­tigen onder geleide van Tonus, hun koning, met wiep Romulus den troon deelde. — Ziehier de geschiedkundige gebeurtenis‑

sen, welke tot grondslag van deze overlevering verstrekken :

eene volkplanting van Sabijnen, uit de stad Cures krachtens een ver sacrunz vertrokken, (zie hierboven bladz. 58) was zich komen vestigen op twee heuvelen, in de nabijheid van Rome gelegen: de Capilofinus en de Quirinalis ; deze laatste ontving dien naam van de nieuwe volkplanters, die, naar hunne geboor­testad, Curiles of Quirites genaamd werden. In den aanvang bestond geene betrekking tusschen de twee steden, welke door verschillende volken gesticht waren en daardoor vaak in open- lijken oorlog verkeerden. Doch eindelijk werd een dier oorlogen besloten door een bondgenootschap; de tempel van Janus, op de grensscheiding van beider grondgebied gebouwd, bezegelde de vereeniging en de twee volken droegen van toen af den naam van Romani en Quirites, of Bemant Quirites, welken men later veranderde in dien van Romani Quiritium of populus Romanus Quiritiunz.— Romulus en Tatius, koningen der twee steden, regeerden eerst gezamenlijk tot den dood van laatstge­noemde. Romulus bleef toen alleen koning der twee vereenigde steden, doch onder voorwaarde, dat het koningschap beurtelings door een vorst uit beide volken zou bekleed worden. Vestiging eener Etrurische volkplanting op den berg Cidius, welks bewo‑

(1) Eenige nieuwe schrijvers willen dezen naam doen afstam­men van het woord Ruma, d. i. heuvel. Deze afleiding komt ons minder naauwkeurig voor.

— 79 —

gen, welke dit volk tegen zijne naburen te voeren had, is weinig bekend; zij hadden ten gevolge, dat het eene onafhankelijke stelling in Latium innam en lang­zamerhand zijn grondgebied uitbreidde. Inmiddels had de vereeniging der drie steden de magt van den adel doen toenemen en deze spande tegen Romulus. zamen. Die koning werd vermoord, en de Senaat, die uit de hoofden van den adel zamengesteld was, maakte zich van het oppergezag meester en oefende het een jaar lang uit. De wedijver tusschen den Latijnsehen en Sa­bijnsehen adel en de ontevredenheid des volks maakten weldra een einde aan deze aristokratische regering : Numa Pompilius, een Sabijn van geboorte, uitstekend door zijne wijsheid en bezadigdheid, werd op den troon verheven. De nieuwe vorst sloot den vrede met de naburige volken en bevestigde den Homeinschen Staat door wijze wetten en door de regeling der gods­dienst. De tempel van Janus, die altijd in oorlogstijd geopend was, bleef gedurende den ganschen tijd zijner regering gesloten.

Onzekerheid omtrent de geschiedenis der Romeinen onder de regering der twee eerste koningen. Eenige nieuwe schrijvers hebben de kritiek te ver gedreven, door het bestaan dier twee vorsten te ontkennen, indien ook Romulus of Rotpus slechts de verpersoonlijking ware van den naam der stad Rome en wij bijgevolg den waren naam van den eersten koning der Romei­nen niet kenden. De geschiedenis van Romulus is opgesierd door de dichterlijke overlevering, die hem schitterende zegepra­len op de Etruriërs van Veil en op de Sabijnen van Fidence toe­schrijft. Hij wordt daarenboven voorgesteld als den cenigen be­werker der staats-inrigting van hot nieuwe rijk. Tegenwerking van den adel jegens het koningschap en gewelddadig uiteinde van Romulus, wien men goddelijke eer bewijst onder den naam van Quirinus. Tusschenregering van een jaar, 717-715, gedurende welken tijd de Senaat het oppergezag uitoefent. Een raad, be­staande uit tien leden van dat ligchaarn, en den naam van

__ 78 _

ners dezelfde regten erlangden als die der twee andere steden, ter belooning van de hulp,welke hun opperhoofd,CZe/ius Vibenna, aan Romulus in zijnen oorlog tegen de Sabijnen had verstrekt. De bewoners der Etrurische stad werden Luceres genaamd, welke naam waarschijnlijk afstamt van LUC111110, een adellijken titel bij de Etruriërs. (Zie hierboven bladz. 60.)

Onzekerheid omtrent het tijdstip der vereeniging van de drie steden en bijgevolg omtrent den oorsprong van Rome. De Ouden geven verschillende dagteekeningen aan voor de stichting van Rome, tusschen de jaren 815 en 744 vóór Chr. Drie aanwijzin­gen verschillen echter slechts zeer weinig, namelijk : van Cato, die deze gebeurtenis in het jaar 752 stelt ; van de Jasli Capito. lint, die het jaar 753 aanwijzen en van Varro, die ten voordeele van het jaar 754 1766r Chr. beslist. Laatstgenoemde aanwijzing heeft de bovenhand gehouden en moet gehandhaafd worden, om de gansche Romeinsche tijdrekening niet omver te werpen; ofschoon het bewezen zij, dat, volgens diezelfde tijdrekening, de geboorte van den Verlosser vijf jaren te laat gesteld is.

EERSTE TIJDVAK.

KONINGSCHAP

(754-510 v66r Chr.)

§ 3. Eerste Tijdperk.

DE VIER EERSTE KONINGEN VAN ROME.

(754 — 617 vóór Chr.)

.Romulus, 754-717. Tusschenregering, 717-715. Numa Pom‑

pilius, 715-673. Tullus Hostilius , 673-640. Ancus Martius ,

640-617.

Romulus en Numa, 754-670. — Rome, magtig ge­worden door de vereeniging der drie steden, had het Latijnsch Verbond, waarvan het uitgesloten was, tegen zich; ook bestond er geen band tusschen de Romei­nen van den eenen, en de Sabijnen en Etruriërs van den anderen kant. De oorlog was alzoo van den aanvang af het deel van het Romeinsche volk, en dapperheid werd zijne uitstekendste deugd. De geschiedenis der oorlo‑

— 80 —

tusschen-koningen (interreges) dragende, alle tien dagen ver­nieuwd, wordt aan het hoofd van het bewind geplaatst. Elk der tien is gedurende één dag met de onderscheidings-teekenen van het koningschap versierd (primus inter paces). Verdeeldheid in den Senaat en naijver tusschen de twee hoofd-afdeelingen: de Latijnen en de Sabijnen. De Etruriérs of Luceres zijn nog zonder invloed. (Zie verder § 5.) Ontevredenheid des volks. Ver­kiezing van Nuina, 715. Sabijn van geboorte en schoonzoon van Talius volgens de overlevering, die Zijne geschiedenis heeft opgesierd, door hem de godsdienstige inrigting van den Staat toe te schrijven. Hij is de wetgever bij uitnemendheid van de Romeinen en ontvangt zijne ingevingen van de nimf Egeria. Inderdaad, vele wetten klimmen tot de regering van Numa op, vooral die, welke den landbouw beschermen, de weelde verbie­den en de heiligheid des huwelijks bekrachtigen. De regering van Numa werd door geen enkelen oorlog gestoord.

Tullus Hostilius, 673-640. — Na den dood van den vromen Numa , beklom Tullus Hostilius, die tot het Latijnsche volk behoorde, bij keuze van den Senaat den troon. Zijne regering was eene reeks van oorlo­gen tegen de naburige volken : de voornaamste was tegen Alba longa gerigt. De Albanezen , eenmaal over­wonnen, hervatten de vijandelijkheden; doch slecht ondersteund door het Latijnsch Verbond, bezweken zij onder den dictator Mettus Fuffelius. Hunne stad werd grootendeels vernield en de bewoners, naar Rome vervoerd, werden gevestigd op den berg Cceliuá , die door de Etrurische bevolking verlaten was. Een aan­tal Latijnsche steden sloten een vredesverdrag met de Romeinen. De oorlogen tegen Veii en Fidente bleven zonder uitkomst. Indien men geloof mag hechten aan eene oude overlevering , had deze krijgshaftige vorst een gewelddadig uiteinde.

Ancus Martius , 640 — 617. — Ancus Martins, die hem opvolgde, was, volgens de overlevering, een

ge‑

boren Sabijn en kleinzoon van Numa. Rome werd

— 81 —

onder Zijne regering aanmerkelijk vergroot. De Latij­nen, die het verbond, dat zij met zijnen voorganger gesloten hadden, verbraken, werden ten onder ge. bragt en velen hunner kwamen zich te Rome vesti­gen, alwaar Ancus hun den berg Arentinus. afstond. Om Rome tegen eenen aanval van de magtige Etru­rische stad Veii te beveiligen, begon dezelfde vorst den berg Janiculus te versterken, die aan de over­zijde van den Tiber gelegen was, en vestigde tevens eene gemeenschap tusschen beide oevers , door het werpen van eene brug over die rivier. Later stichtte hij de stad Ostia aan de monding van den Tiber, en gaf daardoor de eerste vlugt aan den zeehandel van Rome. Ancus omringde Rome met eene gracht, die den naam droeg van Fossa Quirilium.

Tullus Hostilius was, volgens de overlevering, kleinzoon van Hostus Hostilius, die, naar men zegt, onder de regering van Romulus hooge bedieningen bekleedde. Aanvang der oorlo­gen tusschen de Romeinen en de Latijnsche steden. Oorlog tegen Alba Longa, waarschijnlijk gevoerd, om de uitdrijving van den koninklijken stam uit die stad te wreken. De dichterlijke overlevering heeft dezen oorlog vermaard gemaakt door den strijd der Horatiussen en Curiatiussen en door het verhaal van het verraad van Metlus Fuffeaus, dictator van Alba. De stad werd niet geheel door de Romeinen vernield , zoo als dezelfde overlevering vermeldt; want zij bekleedt nog later eene plaats onder de Latijnsche steden : maar zij werd gedeeltelijk ontvolkt en de ingezetenen naar Rome vervoerd. Zij vestigden zich op den berg Ccellus, door de oude Etrurische bevolking verlaten, die zich aan den voet des heuvels in het Tuscu.v-vicus ge­vestigd had. Deze nieuwe bewoners behielden hunne per­soonlijke vrijheid, doch werden riet bij het Romeinsche volk ingelijfd. Men kende hun geene repten toe en zij vormden eenen nieuwen stand van menschen, aan welken men den naam van plebs gaf. (Zie verder 5.) Verbond tusschen een aantal Latijn­sche steden en de Romeinen; het Latijnsch Verbond blijft daar­aan vreemd. Onzekerheid omtrent de oorlogen van dien vorst

4.

— 83 —

burgerschap en lijfde hen alzoo bij het Romeinsche volk in. Honderd leden , onder hen gekozen , traden in den Senaat, die toen uit 300 leden bestond. Na de ruiterij tot op 1,200 man opgevoerd te hebben, begon Tarquinius die gelukkige oorlogen, ten gevolge van welke hij een groot gedeelte van Latium aan zijn gebied onderwierp. Hij bleef in vrede met de Etru­riërs en voerde de gebruiken en gewoonten van dat volk te Rome in : de krijgsgevangenen, in de oorlogen tegen de Latijnen gemaakt, werden door Tarquinius gebezigd tot het optrekken dier groote gebouwen, welke Rome verfraaiden. De aldaar gemaakte buit ontving dezelfde bestemming. De moerassen, die de valleijen tusschen de heuvelen onbewoonbaar maakten, werden drooggemaakt door middel van zeer groote onder­aardsche riolen, Cloaca genaamd. Daarna werd de stad, die toen de zeven heuvelen omvatte, door eenen muur omgeven. Tarquinius ving tegelijker tijd den bouw van het Kapitool aan en versierde het Forum met tempels en openbare gebouwen. Het groote Ren­perk is insgelijks zijn ontstaan verschuldigd aan dien magtigen vorst, onder welken Rome de eerste stad van Latium werd. Hij werd, volgens de overlevering, gedood door de zonen van Ancus Martius, die daar­door hoopten den vaderlijken troon weder te bestij­gen; maar hunne inzigten werden verijdeld en Ma­starm, bevelhebber der ruiterij en schoonzoon van Tarquinius, maakte zich van, de kroon meester; hij aanvaardde den naam van Servius Tullius.

Luc zijner Onzek ius Tarquinius Priscus , 617-578. Belangrijkheid regering : Rome werd onder hem eene magtige stad. erheid omtrent zijne afkomst : volgens eene verdichte

— 82 —

tegen Veil en de Sakken. Hij werd, volgens de overlevering, door een bliksemslag gedood tot straf voor het verwaarloozen van de dienst der goden , gedurende den loop zijner oorlo­gen. 640.

Ancus Martius, kleinzoon van Numa, wordt verkozen krach­tens de overeenkomst, waarbij bepaald was, dat de koninklijke waardigheid beurtelings door een vorst uit die twee volken zou worden bekleed. Oorlogen van Ancus tegen de Latijnsche steden, het Latijnsch Verbond neemt er deel aan, Inneming en verwoes­ting van een aantal Latijnsche steden. De Sabijnsche stad Fidenw ondergaat hetzelfde lot. De bewoners dier steden vestigen zich te Rome en stellen op den berg Aventinus eene nieuwe wijk daar. Aanmerkelijke toeneming van het plebs. Stichting van Ostia , eene zeehaven aan de monding van den Tiber; de stad wordt van grachten omringd. De fossa Quiritiurn, eerste vestingwerk van Rome. Gevaar, ontstaande uit de nabuurschap van Vei i, welks grondgebied aan dat van Rome raakte : versterking van den berg Janiculus, tas- schen de beide steden gelegen. De pons sublicius, eene hou­ten brug, wordt over den Tiber gelegd. De Romeinen ne­men hunne plaats in onder de volken van Latium.

§ 4. Tweede Tijdperk.

ROME ONDER DEN ETRURISCHEN VORSTENSTAM.

617-510 v66r Chr.

Tarquinius I (Priscus), 617-578. Servius Tullius, 578-534.

Tarquinius Superbus, 534-510.

Tarquinius 1 , 617-578. — Na den dood van Ancus Martius, gelukte het een Etrurisch edelman, uit de stad Tarquinii, die zich te Rome gevestigd, en aldaar den hoogen rang van bevelhebber der rui­terij bekleed had, den troon te beklimmen onder den naam van Tarquinius. Om zijn gezag te bevestigen, lokte de nieuwe koning eene talrijke Etrurische volk- planting naar Rome en verhief haar opperhoofd, Ma­starna, tot dezelfde betrekking, welke hij zelf vervuld had. Daarna gaf hij aan de Etruriërs alle regten van

— 84 —

overlevering, was Tarquinius van Grielcschen oorsprong, zoon van Demaratus van Korinthe , die naar Italie gevlugt was. Niebuhr heeft vermoed, dat hij een Latijn was, uithoofde van zijnen bijnaam Priscus (van de Prisci-Lalini) en van den Latijnschen naam zijner vrouw , die volgens eeni;

rre

schrijvers Gaia arcilia heette. Evenwel, de ware naam de­zer laatste schijnt Tanaquil, een Etrurische naam, geweest te zijn, dien zij welligt later tegen eenen Latijnschen verwis­selde. De geschiedenis van Tarquinius, zijne instellingen (zie liet volgend hoofdstuk), zijne groote bouwingen, zijn naam zelf, afkomstig van dien van Tarquinii, op dat tijdstip de rnagtigste stad van Etrurie , bewijzen dat hij van Etrurische afkomst was. Op den troon geklommen, nam hij den bij­naam van Priscus (I) aan. Onder Ancus was hij bevelheb­ber der ruiterij (lribunus Celerum), en, volgens overlevering, had men hem benoemd tot voogd over de kinderen van dien vorst. Van zijne verkiezing wordt niets vermeld, en het schijnt, dat de koninklijke waardigheid te Rome ophield ver­kiesbaar te zijn. Komst van Naslarna, Etrurisch Lucumo, naar Rome, aan het hoofd eener talrijke volkplanting; deze gebeurtenis is door de oude schrijvers verward geworden met de komst der eerste Etrurische volkplanting onder (a­nus Vibenna , in den tijd van Romulus. Tarquinius schonk aan de Etruriërs dezelfde regten, welke de Romeinsche ber­gers genoten.

Onzekerheid omtrent de oorlogen van Tarquinius 1. On­derwerping van een aantal Latijnsche steden : het Laffinsche Verbond blijft evenwel bestaan. De oorlogen van Tarquinius tegen de Etruriërs, waarvan eene verdichte overlevering ge­waagt, hebben nimmer bestaan ; vriendschappelijke betrek­kingen met Etrurië. Tarquinius voerde te Rome al de pracht van het Etrurische koninklijke hof in. Zijne groote onderne­mingen : 10. de cloaca maxima, een volledig net van en­deraardsche groeven, om de wateren van de moerassen, die tusschen de verschillende heuvelen van de stad gelegen wa­ren, naar den Tiber te voeren; velen dier werken zijn nog. in onze dagen aanwezig. 20. de groole muur , rondom de gansche stad, die de voornaamste sterkte van Rome uit-

(t) Priscus kan niet met Oude vertolkt worden, zoo als door

een aantal nieuwere schrijvers geschiedt. ,

— 85—•

maakte tot den tijd van Keizer Vespasianus. 30. Het Kopilool, de citadel der stad, welks aanleg onder Tarquinius begon- nen, en onder Tarquinius Superbus voltooid werd. 40. het Forum, de openbare plaats, gelegen tusschen den Palatinus en den Capitolinus, en omringd van tempels en openbare gebouwen. 50. Het circus maaimus, bestemd voor de open- bare spelen, dat 150,000 menschen konde bevatten. — Die trotsche werken in eene stad, welke onder de regering van Ancus Martius nog slechts over een beperkt grondgebied I eerschte, kunnen alleen verklaard worden door de komst te Rome van die Etrurische volkplanting, welke er groote rijk- dommen aanbragt.

Servius Tullius, 578-534. — Servius Tullius trad

n het voetspoor van zijnen voorganger en bevestigde le magt van Rome door een verbond, dat hij met de r,atijnsehe steden, die nog onafhankelijk gebleven wa- tri, sloot; het godsdienstig middelpunt van het La- ijnsch Verbond werd naar Rome overgebragt, in eenen empel op den Aventinus. Een oorlog, tegen de Etru- ische stad Veii ondernomen, bleef zonder gevolg. ervius maakte zijnen naam onsterfelijk door de staats- instelling, welke hij aan de Romeinen gaf en door welke hij het plebs, dat tot nog toe te Rome geen enkel regt in den Staat genoot, bij de oude burgers inlijfde. )eze behielden evenwel talrijke voorregten en maak- ten van toen af een magtigen adel uit, die den naam van Patriciërs voerde. Servius mogt de staatshervor- ming niet ten einde brengen. Hij stierf een geweldi- gen dood, indien men geloof mag hechten aan eene iude overlevering, welke deze misdaad ten laste legt aan zijn schoonzoon Tarquinius, kleinzoon van Tar­quinius I, aan wien hij de hand zijner dochter Tuilia geschonken had.

Servies Tullius, 578-534. Verschillende gevoelens om- rent zijne afkomst ; volgens de fabelachtige overlevering

-86 —

was was hij een Griek van geboorte, zoon van eenen slaaf uit de stad Corniculum en dienstbaar in het huis van Tar­quinius L De ware geschiedenis van dien vorst wordt gevonden in eene redevoering van keizer Claudius, die de Etrurische afkomst van Servius bevestigt ; zijne eigenlijke naam was Mastarna en hij kwam zich, met eene talrijke Etrurische volkplanting te Rome vestigen, onder de regering van Tarquinius I, die eenen steun tegen het oude volk be­hoefde ; hij schonk hem het ambt van tribunus Celerum en huwde zijne dochter aan hem uit. Servius beklom den troon zonder verkiezing : de Etrurische vorstenstam werd voor goed te Rome gevestigd. De geschiedenis der oorlogen van Servius tegen de Etruriërs, en vooral tegen Veii, is weinig bekend. Verbond met de Latijnsche steden. Rome wordt het godsdienstig middelpunt van hel Verbond. Het dal van Fe­renlinum blijft niettemin de vergaderplaats der bondsverga­deringen. (Zie hierboven bladz. 71.) Vredesverdrag met de Hernici en de Sakken. Staatsinstellingen en wetgeving van Servius. (Zie § 6.)

Tarquinius de Trotsche, 534-510. — Tarquinius ,

aan welken de haat der patriciërs later den bijnaam gaf van Superbus (de Trotsche of Dwingeland), voerde Rome tot oenen hoogen trap van bloei en magt op. Hij werd het ,hoofd van het Latijnsch Verbond, waarbij zich de Hernici en de Volsci vrijwillig of gedwongen aansloten. Gansch Latium , van den Tiber tot de gren­zen van Campania , erkende het oppergebied van Tar­quinius, die bij de »rite Latinee, de bondsfeesten, voorzat, waarop de afgevaardigden van 47 steden te­genwoordig waren. Vele steden , die zich tegen dat oppergebied van Rome verzetten, werden door Tar­quinius ingenomen en vernield en die vorst vestigde op het veroverde grondgebied de eerste Romeinscbe volhplantingen. Te midden dier oorlogen, welke hij zegepralend voerde, zette Tarquinius de groote wer­ken, door zijne voorgangers aangevangen, voort en

— 87 --

voltooide ze; hij verrijkte de stad met prachtige ge­bouwen, die hij op het Forum en het Kapitool optrok. De grootsche tempel van Jupiter Capitolinus had aan hem het aanzijn te danken. Vooral op het plebs steu­nende, wekte Tarquinius de ontevredenheid der patri­ciërs op, doordien hij den Senaat niet opriep en re­geerde zonder die Vergadering te raadplegen. Terwijl hij de stad Ardea belegerde, barstte eene, door de patriciërs aangehitste, omwenteling uit. Brutus , het hoofd der ridders, had zich aan het hoofd gesteld der misnoegden, die de afschaffing van het koning­schap en de vervallen-verklaring van het koninklijke geslacht uitriepen. Tarquinius , door zijn leger verlaten, nam de wijk naar Caere en er werd een jaarlijksch feest, regijugium, d. i. de vlugt des konings, ingesteld, om het aandenken dezer groote gebeurte­nis te bewaren. Het koningschap werd vervangen door eene aristokratische regering.

Lucius Turquinius, later bijgenaamd Superbus (de Trotsche of Dwingeland) 534—MO, was kleinzoon van Tarquinius I en schoonzoon van Servius. De gerneenebestgezinde schrij­vers van Rome hebben zijne nagedachtenis met misdaden bezwaard. Het aandeel, dat die Schrijvers hem aanwrijven in den moord van zijnen schoonvader, en het afschuwelijk gedrag, volgens hen, bij die gelegenheid door zijne vrouw Tullia gepleegd, zijn voor veel tegenspraak vatbaar. Het is nog moeijelijk te verklaren, in hoe verre die vorst den bij­naam van Superbus verdiend heeft, Twee zekere gebeurtenis­sen vallen onder het gebied der geschiedenis : vooreerst de grootheid en bloei van het Romeinsche koningrijk onder zijne regering, en ten andere de wederstand der patriciërs tegen hem. — Oorlogen tusschen de Latijnsche steden en voorrang van Rome over Latium; deze voorrang heeft veel gelijkenis met de Grieksche hegemonie. De Hernia en de Vo/set treden in het Latijnsch Verbond. Oorlog tegen Suessa Pometia; de stad wordt ingenomen en ontvolkt ; zij ontvangt eene Ro‑

— 88 —

meinsche volkplanting. Inneming van Gabli. Romeinsche volk• plantingen, gevestigd in de steden Signia en Circeii. Belang­rijkheid van den handel der Romeinen op dat tijdstip , be­wezen door het verdrag , te dien aanzien met de Karthagers gesloten in het jaar 509, één jaar na de afschaffing van het koningschap. De gansche kust van de monding des Tibers tot de Lieris was aan de Romeinen onderworpen. Aanzien­lijke bouwingen te Rome ; de tempel op het Kapitool , aan Jupiter, Juno en Minerva gewijd; de Sybillische boeken wor­den daar bewaard. — Ontevredenheid der patriciërs en za­menzwering tegen Tarquinius. Verdichtselen omtrent Brulus, die als tribunes Celerum het hoofd der patriciërs is ; hij neemt het plebs voor zich in. De omwenteling barst uit ge­durende de afwezigheid van Tarquinius, die Ardea belegerde. Afval van het leger ; plegtige afschaffing van het koning­schap ; het regifugium , een feest ter herinnering aan deze gebeurtenis.

§ ti. Oudste instellingen der Romeinen.

Maatschappelijke instellingen. — In den beginne wa­ren te Rome even als in de meeste Italiaansche ste­den drie standen van personen : I°. de heerschende stand, de burgers; 2°. de afhankelijke stand, de be­schermelingen, clientes ; 3°. de dienstbare stand, de slaven. De laatsten genoten hoegenaamd geen regt en waren geheel aan de genade hunner meesters overge­leverd. De stand der beschermelingen bestond uit de oude bewoners van het land, door verovering aange­wonnen, of uit vrijgemaakte slaven : de beschermelin­gen waren afhankelijk van hunne beschermers, patroni, d. i. van burgers, aan welke zij door een bijzonderen band, het beschermelingschap , clientela, gehecht wa­ren, waaruit wederkeerige regten en pligten ontspro­ten. De beschermelingen, die de stad bewoonden, oefenden een ambacht uit of hielden zich met den handel op; die op het land waren, bewerkten de ak‑

— 89 —

kers van hunne patronen als pachters. — De burgers, of de heerschende stand te Rome, was verdeeld in drie stammen, behoorende tot de drie volken, waaruit het Romeinsche volk besto d de Kamnes of Latijnen; de Tines of Titienses offi.eleg en de Luceres of Etruriërs. Elke stam bestond uit honderd gentes; hij was onderverdeeld in tien curiën, en elke curie in tien decu­riën. Elke gens behelsde één of meer huisgezinnen , met elkander door banden des bloeds, gemeenschap­pelijke afkomst of godsdienst vereenigd; het hoofd van de gens was met het priesterambt bekleed. De beschermelingen behoorden tot de gens hunner be­schermers.

De verdeeling van de oudste Romeinsche bevolking in drie standen van personen wordt bij al de volken van Italie op dat tijdstip teruggevonden , zoowel bij de Etruriërs als bij de Latijnen. (Zie hierboven bladz. 60.) P. De heer­schende stand, de burgers, bevatte al de personen, die in het volledig genot der staats- en burgerregten waren (cives optimo jure). Na de vereeniging der drie volken, die van toen af het Romeinsche volk uitmaakten, verdeelden die burgers zich in drie stammen, de Hamnes of Romeinen (de Latijnsche of Pelasgische bevolking) de Tities of Titienses (aldus genaamd naar Tatius of Titius), de Sabijnen en de Luceres of Lucertes (van Lucumo) der Etruriërs. Deze laatsten genoten evenwel niet dezelfde regten als de twee heerschende stammen. Tar­quinius I schonk hun die, bij de troonsbestijging van den Etrurischen vorstenstam, en verhief hen tot denzelfden rang als de hamnes en de Titienses. Verdeeling der stammen in gentes, oudtijds van gelijke beteekenis als huisgezinnen; later omvatte elke gens vele huisgezinnen, uit denzelfden stam gesproten en aan elkander door bloedverwantschap verbon­den; in het vervolg werd die band verzwakt en vervangen door dien van godsdienst en godenvereering (sacra gentilia of privata).

De gezamenlijke regten, die aan de leden eener gens toe­kwamen, werden genaamd jus gentilitatis of jus gentium. Be­halve deze in zeker opzigt natuurlijke verdeeling, was elke

stam nog in betrekking tot het staatsbestuur verdeeld in tien7 curien ((win") en elke curie in tien decurien; de 300 decu-

-- 90 --

riën kwamen dus in den aanvang overeen met de gentes. Aan het hoofd van eiken stam stond een Tribuun (tribunus); aan het hoofd van elke curie een Curie; aan het hoofd van elke decurie een Decurio ; die overheids-personen waren met zekere burgerlijke en godsdienstige bevoegdheden bekleed.

2°. De beschermelingen (clientes), aldus genaamd naar het Grieksche woord kluo, d. i. hoeren (gehoorzamen), vormden den tweeden stand van personen. De gevoelens omtrent den oorsprong van dezen onderworpen of afhankelijken stand zijn uiteenloopend; hij bevatte waarschijnlijk de overwonnen bevolking, die van de overwinnaars afhankelijk werd, zonder echter geheel hare vrijheid te verliezen; overeenkomst met de Periwlees te Sparta. (Zie het tweede deel van dit Leer­boek bladz. 76.) De beschermelingen genoten geene staats­regten, maar deelden in de burgerregten krachtens den band, die hen met de burgerij vereenigde en clientela genoemd werd. De burgers gaven zich ten opzigte der beschermelin­gen de benaming van patroni (beschermers). De betrekkin­gen tusschen de beschermelingen en hunnen beschermer waren gegrond op wederzijdsche welwillendheid en hulpbe­toon. De beschermer verdedigde den beschermeling voor de regtbanken en gaf hem hulp en voorspraak; de bescher­melingen ondersteunden hunnen beschermer met geld; zij namen daarenboven den naam van dezes gons aan (nomen gentilitium). Zij behoefden de toestemming van hun beschermer om een huwelijk aan te gaan , vooral met be­schermelingen van eene andere gems, De beschermelingen, die zich op den landbouw toelegden, verstrekten eene jaar­lijksche opbrengst aan hunnen beschermer, die de eigenaar van den grond was.

30. De slaven, tot dien toestand geraakt door het regt des oorlogs of door aankoop, behoorden niet tot het volk. Te Rome even als in de gansche oudheid werden de slaven als zaken beschouwd.

Het plebs, zijn oorsprong. — Een vierde stand van personen vormde zich vervolgens te Rome, door de vestiging in de stad of op haar grondgebied van vrije ingezetenen, die uit de andere steden van Latium kwa­men. In den aanvang gering in getal, namen zij bui‑

— 91 —

tengemeen toe ten gevolge der gelukkige oorlogen van Tullus Hostilius en Ancus Martius , die een ge­deelte der bevolking van de overwonnen steden naar Rome overbragten. Men gaf aan dien stand den naam van plebs. De Plebejers genoten eerst geen enkel staats- of burgerlijk regt. Zij bebouwden den grond tegen eene jaarlijksche schatting aan den Staat. Even als bij de Oos­tersche kasten, waren zij geheel afgescheiden van de overige standen der bevolking, en het huwelijk tus­schen hen en de burgers was verboden. Doch hun steeds toenemend getal dwong Servius Tullius, hun zekere regten in den Staat toe te kennen; van toen af werden zij bij het Ronaeinsche volk ingelijfd.

ekerheid omtrent den oorsprong van het plebs; het niet dan langzamerhand ontstaan, door het vrijwillig n in de stad of op haar grondgebied van vrije per­; want indien het ontstaan ware ten gevolge van ver­gen, zouden de overwonnenen óf bij den stand der rmelingen, óf bij dien der slaven ingelijfd zijn ge- Dwaling der oude schrijvers in dit opzigt; zij verwar- lak de beschermelingen met de Plebejers; de ineen­ig dier twee standen had eerst veel later plaats. Per­ke vrijheid der Plebejers , die geene regten in den bezaten en wier burgerregten , als het huwelijk , de om enz. niet wettiglijk te Rome erkend waren. Ver­vuldiging van het plebs ten gevolge der zegepralen Alus en Ancus, het bestond voornamelijk uit Latijnen,

in groote getallen te Rome kwamen vestigen. Tar­1 nam een zeker aantal plebejische huisgezinnen op drie oude stammen en vormde daarvan nieuwe gentes, men gentes minores heette. Servius Tullius schonk aatsregten. (Zie de volgende §.)

Staats-instellingen vóór Servius. — De staatsvorm van Rome, na de vereeniging der beide steden, na­melijk der Latijnsehe en der Sabijnsche stad, was een verkiesbaar koningschap. De koning had in oorlogstijd

Onz konde vestig sonen overin besche weest. ren v smelti soonli Staat eigend menig van T die zi quiniu in de welke hun si

92 —

het opperbevel over het leger; hij was opperregter en bekleedde het ambt van hoogepriester. In geval van afwezigheid of ontstentenis, werd de koning in zijne ambtsverrigtingen niet betrekking tot de godsdienst vervangen door den voornaamsten Opperpriester (Pon­tifex maximus); in het opperbevel des legers door I et hoofd der ruiterij en in zijne burgerlijke en regterlijke betrekkingen door den prefekt der stad. Deze drie overheidspersonen bekleedden alzoo de eerste rangen in den Staat. De koning deelde de wetgevende, be- heerende en regterlijke magt met den Senaat, die uit honderd leden in elke stad bestond; znodat na de vereeniging der twee steden het getal der leden van den Senaat tot twee honderd opklom. De senatoren waren de vertegenwoordigers der gentes. Zij werden door den koning benoemd , door keuze van één lid uit elke gens. Tarquinius I benoemde honderd nieuwe senatoren onder de Luceres of Etruriërs, die tot dien tijd niet in den Senaat vertegenwoordigd waren re- weest; van toen af telde die vergadering drie honderd leden : honderd uit eiken stam. — De derde magt in den Staat was de volksvergadering; men noemde haar comitia curiata (vergaderingen bij curiën), omdat zij bestond uit de dertig curiën, die er elk afzonderlijk stemden. Deze vergadering, tot welke alle meerderja­rige burgers behoorden, had het regt den koning te kiezen, over de wetsontwerpen te stemmen en over misdaden van hoog verraad regt te spreken. Deze zelfde vergadering had ook het regt, in burgerlijke en godsdienstige zaken te beslissen, maar in dat geval werden zij comitia calata genaamd en door den op­perpriester voorgezeten.

— 93 —

Elke gens was bovendien verpligt eenen ruiter uit te rusten en te onderhouden; de ruiterij bestond alzoo uit drie honderd man, ridders of Celeres genaamd; de bevelhebber van dezen droeg den titel van tribuun (tribunus Celerwn). De talrijke oorlogen, welke Tullus Hostilius te voeren had, dwongen hem het getal der ruiters te verdubbelen; toen moest elke gens twee ruiters leveren. Tarquinius 1 bragt het getal der rui­ters op twaalf honderd, dat is vier voor elke gens. Tot dat tijdstip genoten de ridders geene staatsregten, maar erlangden die van Serrius, die in de oude in­stellingen van Rome aanzienlijke wijzigingen bragt.

De eerste instelling van Rome was dezelfde als die van al de steden van Italie; men vindt die weder bij de Etruriers, de Sabijnen en de Latijnen. (Zie hierboven.) Het koningschap was verkiesbaar en beperkt door den invloed van den Se­naat en de volksvergadering. Drie magten : P. de Koning, in de volksvergadering gekozen ; Zijne bevoegdheden met betrekking tot de godsdienst : hij zat bij de openbare eere­dienst voor; met betrekking tot het staatsbestuur : benoe­ming der leden van den Senaat, het voorzitterschap van dat ligchaam; met betrekking tot het beheer : de benoeming der ambtenaren en de uitvoering der wetten ; met betrekking tot het ragt : uitoefening van het regt in overleg met den Se­naat ; met betrekking tot het krijgswezen : opperbevel over het leger, met regt over leven en dood gedurende den oor­log. Onderscheidings-teekenen der koninklijke waardigheid : de rijksstaf, de troon (cella curulis), de versierde toga (toga pieta), twaalf lielores, bundels (fasces) dragende, bestaande uit roeden met eene bijl in het midden. De drie hooge over­heidspersonen, die den koning in zijne verschillende bedie­ningen vervingen, waren de Pontifex maximus, de Tribunus Celerum en de Prafectus urbis.

20. De Senaat, eerst zamengesteld uit 100, en na de ver­eeniging der Romeinen en Sabijnen uit 200 leden, waarvan 100 behoorende tot den stam van Damnes en 100 tot dien der Titienses; het blijkt niet dat de Luceres in den aanvang tot den Senaat waren toegelaten, want onder Numa bestond

1

— 94 --

de Senaat slechts uit 200 leden. Tarquinius I bragt daaraan gewigtige veranderingen; eerst schonk hij aan de Luceres of Etruriërs dezelfde regten, welke de twee overige stam­men genoten, en vermeerderde den Senaat met 100 leden, uit hun midden gekozen; daarna verhief hij een zeker aan­tal plebejische gezinnen tot den rang der oude gentes : men noemde hen gentes minores, en de uit hun midden benoem­de leden van den Senaat patres minorurn gentium (1). Die nieuwe gentes droegen ook den naam van Ramnes, Titien­ses en Luceres secundi. Tarquinius wilde eerst onder de Plebejers drie nieuwe stammen oprigten en hun denzelfden rang gunnen als aan de drie oude; maar de tegenstand dezer laatsten deed hem van dat voornemen afzien. De leden van den Senaat werden door den Koning voor hun leven benoemd ; zij moesten ten minste zestig jaren oud zijn. Bevoegdheden van den Senaat : in den aanvang maakte hij den raad des konings uit en had raadgevende stem; maar dit ligchaam breidde langzamerhand zijnen invloed uit en deelde in alle wetgevende, beheerende en regterlijke be­voegdheid des konings; de Senaat had evenwel geen vol­strekt velo tegen de koninklijke voorstellen.

30. De volksvergadering, comilia curiala genaamd, omdat zij bijeenkwam op het comitium, een openbaar plein naast het Forum, en omdat zij bij curien stemde, werd door den koning opgeroepen en voorgezeten. De meerderjarige bur­gers d. i. de leden der drie oude stammen, hadden alleen het regt, die vergaderingen bij te wonen ; de beschermelin­gen en de plebejers waren daarvan uitgesloten. (2) Bevoegd. heden der comilia ~lala : de verkiezing van den koning; de beslissing over vrede of oorlog ; het verwerpen of aan­nemen van nieuwe wetten. De comitia curiata regelden daar­enboven alles, wat betrekking had tot de uiterste wilsbe­schikkingen, de aanneming van kinderen en de eeredienst; in het laatste geval waren zij vergaderd onder voorzitterschap

(1) De meeste schrijvers van lateren tijd verwarren de regten, welke Tarquinius aan de Luceres schonk, met die welke hij aan een zeker getal plebejische gezinnen gaf.

(2) Dat is bewezen geworden door de diepe navorschingen van Niebuhr, wat daarvan ook eenige geleerden mogen zeggen, die beweren dat de Plebejers deel maakten van de comitia curiata.

— 95 —

van den Pontifex maximus en werden comilia calata ge­naamd.

De ruiters of Celeres vormden het leger der ruiterij, door de gentes onderhouden ; twijfel omtrent hunnen oorsprong; zij hadden geene staatsregten. Tullius bragt hun getal op 600, twee voor elke gens. Tarquinius I vermeerderde nog hun getal tot op 1,200, vier voor elke gens; degenen, welke tot de nieuwe gentes behoorden en van plebejische afkomst waren, werden partes equitum secundae, of ook Ramnes se­cundi, Ti'tjes secundi en Luceres secundi genaamd.

§ 6. Wetgeving van Servius.

Inrigting van het plebs in den Staat. — Het steeds toenemend getal der Plebejers te Rome werd ten laatste gevaarlijk voor den Staat, en de noodzakelijkheid om eenen band tusschen die nieuwe bevolking en het oude volk daar te stellen, werd reeds onder Tarquinius I erkend. Maar de tegenstand, welken hij bij de drie stammen ontmoette, dwong hem zich te bepalen bij het burgerregt aan een bepaald getal plebejische ge­zinnen te schenken. Het was aan Servius Tullius voor­behouden , de staatsregeling van Rome geheel te her­vormen, ofschoon hij de oude burgers in het genot van belangrijke voorregten liet. Alvorens staatsregten aan de Plebejers te schenken., gaf Servius hun eene burgerlijke inrigting. Tot dat einde verdeelde hij de stad Rome in vier wijken en het grondgebied in zes­en-twintig districten; al de Plebejers, die eene wijk en een district bewoonden, werden tot één stam ver­eenigd; zoodat er van toen af dertig stammen van Plebejers waren, die plaats namen naast de dertig curiën, waaruit de oude bevolking bestond. Aan het hoofd van eiken stam stond een tribuun, ,die belast was met de burgerlijke en godsdienstige aangelegen­heden der leden van den stam; deze kwamen onder

-- 96 --

zijn voorzitterschap bijeen, om over hunne gemeen. schappelijke belangen te beraadslagen. Zoo vormden zij een wettelijk ligchaam; en weldra begonnen de dertig plebejische stammen zich in eene algemeene vergadering te vereenigen, welke den naam ontving van comitia tributa.

Achtereenvolgende toeneming der plebejers te Rome, ten gevolge der oorlogen van Telles en Ancus. (Zie hierboven.) Plan van Ta rquinius 1, om drie nieuwe plebejische stammen daar te stellen, dat schipbreuk lijdt op den tegenstand der oude stammen ; de wigchelaar Attus Navius verzette zich daartegen uit naam der godsdienst. — Het doel van Servies Tullius is, de plebejers bij de oude burgers in te lijven, zonder de regten, welke deze bezaten, te krenken. Staat van afzondering der plebejers, geen band vereenigde hen onder­ling. Servius geeft hun eene inrigting en neemt daartoe tot grondslag de eenig mogelijke verdeeling van het grondge­bied. Hij rigt dertig stammen op in de vier wijken der stad (regiones) en in de 26 landelijke districten (pa gij ; van daar vier stedelijke stammen (tribus urbaner) en zes en twintig landelijke stammen (tribus rusticoe), zonder onderscheid van rang (1). Inwendige regeling van eiken stam; hij staat on­der een hoofd, dat jaarlijks gekozen wordt door de leden van den stam, en den naam draagt van tribuun (tribunes), die de burgerlijke aangelegenheden regelt, als de huwelij­ken, de sterfte, de uiterste wilsbeschikkingen, de uitoefening der politie heeft en de godsdienstige bediening vervult (de sacra , offeranden). Vergaderingen der leden van eiken stam (comilia tributa), om de inwendige zaken te regelen; zij worden door de tribunen opgeroepen en voorgezeten. On­zekerheid omtrent het tijdstip, waarop de algemeene bijeen­komsten der dertig plebejische stammen ontstonden, die den. zelfden naam van comitia tributa behielden.

(1) Eerst in veel latere tijden kwamen de stedelijke stammen minder in aanzien dan de landelijke ; toen de patriciërs zich bij laatstgenoemden hadden doen inschrijven en de stedelijke stam­men nog slechts bestonden uit de minvermogende burgers der stad en de zonen der vrijgemaakte slaven.

97 —

Verdeeling van het volk in standen. De comitia een­turiata. — Na alzoo aan het plebs eene burgerlijke inrigting gegeven te hebben, stelde Servius eene nieuwe algemeene vergadering in, waaraan al de vrije ingezete­nen van den Staat moesten deel nemen : de oude burgers, de plebejers en de beschermelingen; hij kende aan die vergaderingen de uitoefening van zekere staats­regten toe, het vermogen van eiken bewoner tot grondslag nemende en daarnaar de lasten regelende, welke hij voor den Staat te dragen had. Naar dien grondslag verdeelde hij de vrije ingezetenen in vijf klassen en kende aan elke klasse een zeker getal stemmen of centuriën toe in de nieuwe vergaderingen, die den naam ontvingen van comitia centuriata; het getal stemmen bedroeg in alles 193. Zij waren zoo- danig verdeeld, dat de eerste klasse, die het klein getal rijken behelsde, 80 stemmen had; de tweede, derde en vierde elk 20, en de vijfde 30. Servius gaf daarenboven aan zekere burgers, die zich jegens den Staat verdienstelijk hadden gemaakt, stemregt, zonder acht op hun vermogen te slaan; zoo ontvingen de ridders, wier getal hij tot 1800 opvoerde, acht­tien stemmen met het regt, om met de burgers der eerste klasse te stemmen; de werklieden in ijzer en hout, belast met het vervaardigen van wapens en oorlogstuig (fabri), en de militaire muziekanten (libi­cines) ontvingen twee stemmen in elk ligchaam. Eindelijk werd elke klasse gesplitst in twee onder­deelen, waarvan elk de helft der stemmen bezat; het eerste bevatte degenen, die meer dan vijf en veertig jaren oud waren (seniores), liet tweede hen, die jonger waren (juniores). De armen hadden allen gezamenlijk

5

98

slechts ééne enkele stem en vormden alzoo eene zesde klasse. Eene algemeene volkstelling (census), alle vijf jaren hernieuwd, wees de klasse aan, tot welke ieder burger behoorde.

Servius vervangt het regt van geboorte door (lat aan het vermogen verbonden; dit wordt de voorwaarde tot de uitoe­fening van zekere staatsregten, alsmede de grondslag der lasten, welke den burgers opgelegd werden. Overeenkomst met de wetgeving van Solon. (Zie het tweede deel van dit Leer- boek, bladz. 00.) Verdeeling van al de vrije ingezetenen van Rome en het grondgebied in vijf of zes klassen, naar on­derstaande opgave.

WAPENTOERUSTING.

Helm, harnas, dijban­den, lans, zwaard en rond schild (clypeus).

Dezelfde wapens zon­der harnas, langwer­pig schild (scutum).

Dezelfde wapens zon­der dijbanden.

Lans en werpspie­sen.

99 —

bleef, behoorden tot de zesde klasse, welke slechts ééne stem had, maar bevrijd was van de krijgsdienst ; zij waren in drie kathegoriën verdeeld : 10. van 12,500 tot 1500 as• ses, accensi of velati; 20. van 1500 tot 375 asses, proletarii, en 30. beneden 375 asses , capite eensi. De ridders , door Servius met 600 plebejers (sex suffragiai, en alzoo tot 1800 gebragt, erlangen staatsregten , onafhankelijk van hun ver­mogen, en maken van toen af een ligchaam in den Staat uit. De seniores boven de 45 en de juniores van 17 tot 45 jaren oud. De census wordt alle vijf jaren hernieuwd, welk tijdperk lustrum genaamd wordt. De volkstelling door Ser­vies bewerkstelligd, leverde tot uitkomst op, dat toenmaals te Rome 80,000 personen waren, die tot de vijf eerste klas­sen behoorden. Onderscheid tusschen het jus Quiritium, dat al de regten in zich bevatte, waarvan de patriciërs of oude burgers het genot hadden (cives optimo jure) en het jus ci­vitolis , die staatsregten omvattende, welke aan de nieuwe burgers, de plebejers en de beschermelingen verleend waren.

De comitia centuriata en de comitia curiata. — De comitia centuriata, waartoe alle vrije mannen behoor­den en die onder voorzitterschap des konings zitting hielden, ontvingen van Servius het regt, om over vrede en oorlog te beslissen , over nieuwe wetten te be­raadslagen en te stemmen, den koning en ook de ondergeschikte ambtenaren te kiezen. De oude burgers behielden het regt, om afzonderlijk in openbare bijeen­komsten te vergaderen, die den naam bleven behou­den van comitia curiata en het voorregt hadden, om al de beslissingen, in de comitia centuriata gevallen, te bekrachtigen of te verwerpen. Zij stelden van toen af een bevoorregten stand daar, die onder den naam van patriciërs bekend stond, omdat zij alleen het regt hadden op het lidmaatschap van den Senaat (patres). Het Romeinsche volk rpopulus Romanus Quiritium) bestond toen uit drie standen : de patriciërs, de ple­bejers en de beschermelingen. Laatstgenoemden bleven

KLASSE.

Al de burgers, wier

I.

II.

III.

IV.

V.

40 seniores. 40 juniores. 18 equites.

98 —

10 seniores. 10 juniores. 2 fabri.

22 —

10 seniores. 10 juniores.

20 —

10 seniores. 10 juniores. 2 tibicines.

22 —

15 seniores. 15 juniores.

30 —

CENTURIEN.

Ten minsten 12,500 asses, ongeveer

f 500.

vermogen beneden

Ten minsten

100,000 asses , ongeveer

f 4,000.

Ten minsten 75,000 asses, ongeveer

f 3,000.

Ten minsten 50,000 asses, ongeveer

J 2,000.

Ten minsten 25,000 asses, ongeveer

J. 1,000.

VERMOGEN.

Werpslingers en stee­nen.

de 12,500 asso

— 100 —

afhankelijk van de patriciërs en schaarden zich aan

hunne zijde bij den strijd, die, na de afschaffing van

het koningschap, tusschen hen en het plebs ontstond.

Twee openbare vergaderingen te Rome : de comilia een­turiata , bestaande uit al de vrije inwoners en waarin bij klassen gestemd werd, en de conéitia curiala, tot welke al­leen de oude burgers behoorden en waarin de stemming bij curiën plaats had. Bevoegdheden der cornilia centuriata, : beslissen over vrede en oorlog; beraadslagen en stemmen over wetsvoorstellen. door den koning aangeboden ; keuze des konings en der ondergeschikte overheden. Bevoegdhe­den der comitia, curiala : de wetsontwerpen, die in de andere vergadering aangenomen waren, bekrachtigen of verwerpen; de verkiezingen van overheidspersonen bekrachtigen, door hen, als het ware, tot hun ambt in te huldigen (lex curiala de imperia); regeling van alle aangelegenheden betrekkelijk de eeredienst. Verdeeling van het Romeinsche volk in twee rangen : de patriciërs (patricii, potres), de adel of bevoorregte stand, en de plebejers (plebs) : de beschermelingen vormden eenen stand, tusschen die twee rangen geplaatst. Verschil dat in acht genomen moet worden tusschen het volk (populus) en het plebs. Onder de eerste benaming werden alle Romein­sche burgers, oude en nieuwe begrepen (1).

§ 7. »e Godsdienst en hare uitoefening. —

Beschaving.

De godsdienst en hare verwisselingen. — Een diep gevoel van godsdienst onderscheidde in den aanvang het Romeinsche volk; alle zijne instellingen getuigen dit. De godsdienst kwam bij alle hunne zaken, zoo openbare als bijzondere, en de priesterlijke bediening werd als de belangrijkste beschouwd. De godsdienst der Romeinen bestond uit twee van elkander verschil‑

(I) Vele nieuwere schrijvers houden dit onderscheid niet in het oog en geven aan het plebs den naam van volk; dit is eene on­neauwlicurigheid. — 101 —

lende eerediensten : die der Pelasgen en die der 08Ci de eerste was de dienst der natuur, de tweede die der hemelligchamen en des vuurs. Rome was ge­durende anderhalve eeuw zonder afgodenbeelden. Die eerste godsdienst Werd merkbaar bedorven onder de regering van Tarquinius I, die de Elrurische godsdienst, zijnde eene ware afgoderij met prach­tige feesten en menschen-offers, te Rome invoerde. Zij ontaardde meer en meer, toen, na de veroveringen, de godsdiensten der overwonnen volken door de Ro­meinen aangenomen werden; zij ontving toen een louter uiterlijk en staats-karakter; de priesterlijke be­diening werd met andere ambten gelijk gesteld en het volk verviel in de grofste afgoderij.

Valsch denkbeeld omtrent de eerste godsdienst der Romei­nen, aan welke men slechts een staatkunstig karakter wil toekennen. Integendeel , alle instellingen van dat volk hadden in den aanvang een godsdienstigen grondslag. De godsdienst werd ingeroepen , om alle openbare aangelegen­heden te bezegelen, zoo als vrede en oorlog, de bijeenkom­sten van den Senaat en het volk, de verkiezing der overheids­personen; zij trad evenzeer in al de betrekkingen van het bijzonder leven , als huwelijk , aanneming van kinderen , uiterste wilsbeschikkingen, tusschen beide. De algemeene eere­dienst (sacra gentililia) vormde den band tusschen de ver­schillende huisgezinnen , die tot eene gens behoorden. De offeranden waren een voornaam bestanddeel in alle zaken. — Onzekerheid omtrent de eerste godsdienst te Rome; zij was zeer eenvoudig. Varro zegt, dat Rome 170 jaren zon­der afgodenbeelden geweest is. De drie oudste eerediensten waren : die van Vestti, dienst van het geheiligd vuur, dat in den tempel der goden onderhouden werd door Veslaalsche maagden, eerst ten getale van vier, later van zes; de dienst van Janus, zinnebeeld van de zon en de maan, alsmede van den tijd; hij werd voorgesteld met een dubbel gelaat, het eene naar het verledene, het andere naar de toekomst ge­keerd; de dienst van Mars, god van het jaar en van den

-- 102 —

oorlog; de twaalf schilden, welke in zijnen tempel bewaard werden, stelden de twaalf teekens van den dierenriem voor. Verandering dier eerste godsdienst door Targuinius 1, die de afgodendienst der Etruriii,rs te Rome invoerde. Deze on­derscheidde zich door hare feesten en offeranden, waarbij ook menschen-offers plaats hadden. Godsdienstig verval der Romeinen, al de godsdiensten der overwonnen volken aannamen ; die der Grieken kreeg later te Rome de overhand. De godsdienst werd een middel tot regeren, het leerstellige verdween. De priesterlijke bediening werd van toen af gelijk gesteld met de overige openbare ambten.

De priester-vereenigingen maakten te Rome geene eigenlijk gezegde kaste uit, maar waren niettemin geheel onderscheiden van de overige rangen van open­. bare ambtenaren; zij hadden het regt zich, bij over­lijden van een hunner, weder voltallig te maken, zonder inmenging van de zijde des konings. Er wa­ren te Rome vier kathegoriën van priesters : 1°. De vereeniging der Opperpriesters, uit vijf leden bestaande, waarvan de voornaamste den titel van Pontifex maxi- mus voerde; deze vereeniging was belast met te waken over de godsdienstoefening, de eeredienst te regelen en tot dat einde de verdeeling des jaars vast te stellen. 2". De vereeniging der priesters, die aan het hoofd stonden van de dienst der verschillende godheden; men onderscheidt vooral de Flamines , de Salii en de Vestalen. 3°. De vereeniging der Feciales, ten ge­tale van twintig, die waakten voor de handhaving der betrekkingen met de vreemde volken en bij oor­logsverklaringen tusschen beide traden, even als bij het sluiten van vredesverdragen. 4°. De vereeniging van priesters, belast met het raadplegen der goden, om hunnen wil in alle gewigtige zaken te kennen : zoo als de Wigchelaars (Augures) en de Bewaarders — 103 -‑

der Sibyllische boeken; soms werden ook de Haru­spices tot deze orde gebragt; maar zij hebben nim­mer tot de priesterlijke hierarchie te Rome behoord; zij waren Etrurische priesters, welke men somtijds , in moeijelijke omstandigheden, naar Rome ontbood, om door hunne tusschenkomst de geheimen der toe­komst te vernemen.

Verdeelino. der priesterlijke hierarchie te Rome in vier ran- gen, gegrond op de pligten, aan de leden van eiken rang opgelegd. 1°. De vereeniging der Opperpriesters, (collegium Ponlificum) bestond uit vijf leden , waarvan de voornaamste (Pontifex maximus) den koning, die insgelijks met de pries­terlijke waardigheid bekleed was, verving. (Zie hierboven, bladz. 03.) Bevoegdheid : de openbare eeredienst (soera pu­blica) regelen en voorzitten; de verdeeling van het jaar vast­stellen ter viering van de feesten, welke elk jaar op bepaalde dagen voorkwamen ; de comitia calata (zie hierboven bladz.06)bijeenroepen en daar voorzitten ; in alle godsdienstige geschillen beslissen. De Opperpriesters stelden de wetboe­ken (eommentarii pontificum) op, en de Pontifex maximus was belast met het schrijven der jaarboeken, die de voornaamste gebeurtenissen behelsden (annales maaimi). — 20. De veree­niging der priesters (sacerdotes), belast met de dienst der verschillende godheden : de voornaamste waren de Flami­nes, priesters der hoogere goden (Flamen Dialis , Nattialis , Quirinalis); de Salii, twaalf in getal, priesters van Mars; de Vestalen, zes maagden, twee uit eiken der oude stammen , priesteressen van Vesta, die het heilig vuur in den tempel van Vesta onderhielden. — 3°. De vereeniging der Feciales, be­last met het bewaken der betrekkingen met vreemde volken. (Zie later.) — 4°. De vereeniging der priesters , belast met het raadplegen der goden : de Wigchelaars,(Augures), die tot dat einde het uitspansel raadpleegden en voorspellingen deden uit het onweder, het vliegen, zingen en de wijze van eten der gewijde dieren; de raadplegers der Sibyllische boe­ken (duumviri Saerorum), twee in getal; deze boeken wa­ren, volgens de overlevering, onder de regering van Tar­quinius 1 naar Rome overgebragt en behelsden korte spreu­ken, met welker behulp de Romeinen vermeenden de toekomst te kunnen weten. De Baruspices waren eene Etrurische ver­eeniging. (Zie hierboven bladz. 60.)

T

-- 104 —

Betreldringen met andere volken. Ager publicus. — De Romeinen beschouwden en behandelden elk vreemd volk als vijandig, tenzij een verdrag van bondgenoot­schap tusschen hen gesloten was: dan werd zoodanig volk een bondgenoot. Somtijds ook verleende men aan een vreemd volk het regt van gastvrijheid, hetwelk medebragt, dat men vrijelijk handel met de Romei­nen:kon drijven. Geen oorlog werd evenwel ondernomen zonder eene plegtige verklaring, gedaan door tusschen­komst der Feciales, die zich naar de grensscheiding van het vijandelijk grondgebied begaven en er eene lans op wierpen ; deze kwamen insgelijks tusschen beide, wanneer de vrede moest gesloten worden. Een volk, door de wapens overwonnen, werd tot slavernij gedoemd en zijn grondgebied verbeurd verklaard; een deel daarvan bleef openbaar eigendom (ager publicus), het overige werd onder de onvermogende burgers verdeeld. De openbare eigendom werd verpacht aan de rijke burgers, die hem wilden gebruiken, tegen betaling eener jaarlijksche rente aan den Staat, die het bezit er van voor zich behield. De oude burgers of patriciërs, zoo als men hen sedert de staatsregeling van Servius noemde, behielden alleen het regt, om die gronden in gebruik te nemen; dit voorregt ver­wekte later ernstige geschillen tusschen de patriciërs en het plebs en gaf aanleiding tot de leges agrara.

De staat van afzondering en tegenstand die, van Zijne stichting af, tusschen Rome en de overige steden van La­tium heerschte , geeft de verklaring der betrekkingen tus­schen de Romeinen en den vreemde. Peregrinus of hospes (vreemdeling) had dezelfde beteekenis als hostis (vijand). Bos- /Mimi/ of jus ho,spilii was de benaming der betrekkingen, die tusschen een Romeinsch burger en een vreemdeling ontstonden ; later werd dat regt aan gansche volken ver-

-- 105 —

'eend. De Feciales , vijf in getal , werden naar het volk gezonden, over hetwelk de Romeinen zich te beklagen had­den, om genoegdoening te vorderen; bij weigering daarvan, keerden zij naar Rome terug, en wanneer tot den oorlog besloten was, gingen zij op nieuw naar de grenzen van, het vijandelijk grondgebied en wierpen daarop eene lans, het teeke -1 der oorlogsverklaring. Wanneer de oorlog door een verdrag (fxdus) besloten werd, traden de Fecialess op nieuw tusschen beide en het vreemde volk werd bondgenoot (socius). Doch indien het volk zich op genade overgaf (deditio), ver­loor het zijn staatsbestaan , ofschoon het de persoonlijke vrijheid behield. Een volk, door de wapens ten onder ge­bragt, verviel in slavernij en zijn grondgebied was verbeurd verklaard. Een gedeelte daarvan bleef ager publicus, waar­van de Staat nimmer den eigendom konde verliezen. Voor­regt der oude burgers of patriciërs, om den ager publicus in gebruik te hebben, tegen betaling van tienden ; dit was voor hen eene bron van groote rijkdommen ; klagten der plebejers daartegen ; leges agrarice.

Bezigheden, zeden en aard van het Ronzeinsche volk. — De landbouw was de voorname bezigheid des volks, maar vooral het lot der plebejers en beschermelingen: laatstgenoemden bouwden den grond als pachters der rijken. De nijverheid en de handel waren in handen der beschermelingen en slaven : deze vervaardigden alle voorwerpen, welke hunne meesters behoefden. Ten gevolge der veroveringen van Tarquinius I en van Tarquinius den Trotsche, erlangde de zeehandel eene grootere uitbreiding, zoo als blijkt uit het handels­verdrag, dat met de Karthagers gesloten werd in het jaar, dat op de afschaffing van het koningschap volgde (509). De zeden waren eenvoudig en aartsvaderlijk, de vader had een onbeperkt gezag over de kinderen en mogt hen zelfs met den dood straffen. De opvoe­ding was die van een krijgshaftig volk : zij had ten doel het vormen van verknochte burgers, gehoorzame

5.

— 106 —

zonen en dappere krijgers. Moed (virtus) was de deugd bij uitnemendheid. Wetenschappen en lette­ren werden verwaarloosd en de schoone kunsten te Rome door den Etrurischen vorstenstam inge­voerd. De bouwkunde vooral droeg een bijzonder kenmerk van praktisch nut. In den oorlog staken de Romeinen het meeste uit; hunne voornaamste magt bestond in het voetvolk, de ruiterij diende alleen om de vleugels te dekken. Sedert Servius waren de burgers uit alle vijf de klassen, te rekenen van hun zeventiende jaar, tot de krijgsdienst gehouden, en die verpligting bleef voortduren, tot dat zij hun zes en veertigste jaar volbragt hadden.

-- 107 —

TWEEDE TIJDVAK.

GEMEENEBEST (1). 510-30 vóór Chr.

W1111131 11 iWW1-PDV91L.

Eerste Tijdperk.

VAN DE AFSCHAFFING VAN HET KONINGSCHAP, TOT DE INNEMING

VAN ROME DOOR DE GALLIERS.

510-390 vddr Chr.

§ 1. liet gemeenebest tot de invoering van

het Volks-tribunaat.

510-494 vciór Chr.

Eerste inrigting van het gemeenebest. Instelling van het consulaat.—De patriciërs, die den troon van Tar­quinius den Trotsche omver gestooten hadden , droe­gen het oppergezag op aan twee overheids-personen , die den titel ontvingen van prcetores of consules en jaarlijks in de comitia centuriata gekozen wer­den uit hen, welke door den Senaat waren voorgesteld. De comitia curiata behielden zich het regt voor , die verkiezingen te bekrachtigen; alleen patriciërs waren verkiesbaar. Die overheidspersonen werden met al de bevoegdheden van het koningschap bekleed; hunne

(1) Raadpleeg: de werken van Niebulir,Beauffort, Wachsmuth, Kortum, Gcettling. — Levesque, 73istoire critique de la république romaine. Paris 1807, t. I. — Cantu , Bistoire universelle.— Peter, Tijdvakken der staatsgeschiedenis -van het Romeinsche gemeenebest. Leipzig 1841 (hoogduitsche uitgave).

— 109 —

egt, om de consuls te kiezen zonder voordragt len Senaat; eindelijk liet hij de bijlen uit de ;Is, welke de lictores droegen, wegnemen en gtte dezen, de bundels voor de comitia centu­tot bewijs van eerbied, neder te laten. De eendragt hen de patriciërs en het plebs werd, met behulp maatregelen, te Rome gehandhaafd; hetgeen te zakelijker was, daar een aanval van den magti­{oning van Clusium het pas ontloken gemeene­met ernstige gevaren bedreigde.

Het koningschap te Rome werd afgeschaft door den Se­naat en de comitia, curiata, dus door de patriciërs alleen ; deze handeling werd bekrachtigd door het gansche volk in de comitia centuriata. Verkiezing van twee oppergezagvoer­ders, die eerst den titel van prielores of judices droegen en later dien van consoles, dat is amblgenooten (con-sul, als ex-sul, pre-sul) ontvingen. Jaarlijksche verkiezing der consuls door de comitia centuriata op voordragt van den Senaat ; bekrach­tiging der gekozen consuls door de comitia curiata bij eene lex curiata de imperia. Bevoegdheden der consuls : 1°. reg­lerlijke: zij vonnisten in hoogsten aanleg, maar om de dood­straf uit te spreken moesten zij eenstemmig wezen. 20. met betrekking lot het beheer : zij riepen den Senaat bijeen en zaten er voor, even als bij de comitia curiata en centuriata; benoemden de questores, die met het beheer der geldmid­delen belast waren; 30. voor de krijgsdienst : zij hadden het opperbevel over het leger, in den aanvang gewoonlijk met tweeën. Onderscheidingsteekenen : de zetel, series curulis , een soort van troon; de versierde toga (toga piekt); twaalf lictores of bmideldragers gingen voor hen uit. Het uitvoe­rend gezag werd elke maand afgewisseld; hij , die er mede bekleed was, droeg den titel van consul major. — De twee eerste consuls waren L. Junius Brutus, die aan het hoofd had gestaan der zamenzwering tegen Tarquinius den Trotsche, en Tarquinius Collatinus , bloedverwant van liet koninklijk geslacht. Deze laatste wordt tot ballingschap gedwongen en door Horatius vervangen. De openstaande plaatsen in den Senaat, welke Tarquinius de Trotsche nagelaten had aan te vullen, worden door Brutus aan plebejische ridders gegeven;

het r van bundi verpli riata, tussc dier nood gen 1 best

— 108 --

magt was evenwel beperkt door den Senaat, die al den invloed, welken hij onder de eerste koningen uit­geoefend had, hernam. Brutus en Collatinus waren de eerste consuls; maar de laatste, bloedverwant van den onttroonden koning, was weldra verpligt, zijne bediening neder te leggen en zijn geslacht in balling­schap te volgen. Om de plebejers aan de nieuwe instellingen gehecht te maken, liet Brutus een zeker getal plebejische ridders tot den Senaat toe, en vulde daardoor de plaatsen aan, welke door Tarquinius den Trotsche in, die vergadering opengelaten waren.

Eerste oorlogen van Tarquinius. De wetten van Valerius. — De gebannen vorst stelde echter spoedig pogingen in het werk, om den troon weder te bestij­gen; eene zamenzwering werd onder de jonge patri­ciërs te Rome beraamd, om het koningschap te her­stellen; zij werd evenwel ontdekt en Brutus strafte met de meeste gestrengheid al degenen, die er mede­pligtig aan waren en onder welke zich zijne eigene zonen bevonden. Tarquinius zocht toen ondersteuning in de Etrurische steden Veii en Tarquinii en rukte aan het hoofd van een leger tegen Rome op. Brutus toog hem te gemoet en overwon hem in den bloedi­gen veldslag van Arsia, maar kwam zelf om. Valerius, die in zijne plaats tot het consulaat verheven werd, verdiende door de veranderingen , welke hij in de nieuwe staatsregeling bragt, dep naam van Poplicola (vriend des volks). Hij vaardig& eene wet uit, waarbij de Romeinsche burgers gemagtigd werden om , wanneer zij door de consuls ter dood veroordeeld waren, een beroep van dat vonnis te doen op de comitia centu­riata; later bekleedde hij deze laatste vergadering met

110 —

deze nieuwe leden van den Senaat worden genoemd con­scripti of adlecti; van daar de uitdrukking patres-conscripti (patres et conscripti), waaronder al de leden'van den Senaat begrepen waren. Deze maatregel werd genomen om het plebs, dat nog aan den gebannen koning gehecht was, te winnen.

Zamenzwering le Rome, om het koningschap te herstel­len, door Tarquinius, die talrijke aanhangers onder de jonge patriciërs had, aangehitst; zij wordt ontdekt en de hoofden ter dood veroordeeld; de overlevering heeft deze gebeurte­nis nog opgesierd, door Brutus voor te stellen als de ter dood brenging zijner eigene zonen bijwonende, zonder een enke­len traan te storten. Eerste oorlog van Tarquinius tegen Rome, 509; hij had hulp gevonden in de Etrurische steden Veil, de oude mededingster van Rome, en Tarquini I, uit welke zijn geslacht afkomstig was. Veldslag in het woud van Arsia. Brutus en Amins, zoon van Tarquinius, dooden el­kander, volgens de overlevering, in een tweegevecht. Con­sulaat van V alerius Poplicola en Valeriaansche wetten (leges Valeria e): I°. lex de provocatione, hooger beroep der bur­gers met betrekking der doodvonnissen, van de consuls op de comitia centuriata; 2°. vrije verkiezing der consuls door die vergadering zonder voordragt van den Senaat; 3°. verkie­zing der questores in de comitia centuriata; 4°. eerbewij­zen aan die comitia door het nederlaten der bundels van de lictores, waar tevens de bijlen uitgenomen werden (1).

Oorlog van Porsenna 508-509.— De verzwakking van Rome's magt door de afschaffing van het koningschap en de oorlogen, die daaruit ontsproten waren, werk­ten de veroveringsplannen van Porsenna, koning der Etrurische stad Clusium, in de hand. Hij verscheen aan het hoofd van een talrijk leger voor Rome, en ondanks eene heldhaftige verdediging, waarin Mucius Sccevola en Horatius Cocks zich bijzonder onderscheidden, werd de stad stormenderhand ingenomen. De over-

(1) Niebuhr dwaalt, wanneer hij die voorregten aan de comi­tia tributa toeschrijft; die vergaderingen waren destijds van alle gewigt ontbloot.

— I11 —

winnaar ontzegde aan de Romeinen het vervaardigen van wapens en voerde eenige gijzelaars mede. Daarna zette hij zijnen togt voort, om de onderwerping van Latium te voltooijen; maar door de Latijnen bij Aricia verslagen, nam hij de wijk naar Etrurie. De Romei­nen herwonnen hunne onafhankelijkheid, maar had­den hun gebied over Latium verloren : de Volsci , de "Equi , de Hernici en de Latijnen, die door Tarqui­nius den Trotsche gedwongen waren geworden het Ro­meinsch oppergezag te huldigen, maakten zich daar­van vrij en het grondgebied van het gemeenebest werd alzoo beperkt tot de buitenwijken der stad Rome. Tarquinius hervatte toen zijn voornemen, om den ver­loren troon weder in te nemen, en het gelukte hem de Latijnsche volken naar zijne zijde over te halen.

Het dictatorschap , 501. Oorlog der Latijnen 496. — Deze gevaren van buiten, maar meer nog de steeds toenemende ontevredenheid van het plebs te Rome, dat door die oorlogen verarmd was, deden de patri­ciërs besluiten, een nieuw overheidsambt in te voeren , wel is waar tijdelijk, maar dat in staat stelde, om in de moeijelijkste omstandigheden raad te schaffen. De dictator, deze was de naam van den persoon, die tot de nieuwe waardigheid geroepen was, werd, gedurende al den tijd zijner bediening, welke niet langer dan zes maanden duren mogt , met een onbeperkt gezag be­kleed. D0017 den Senaat uit de patriciërs benoemd , koos hij zelf een stedehouder, magister equituin ge­naamd, niet welken hij het opperbevel over het leger deelde. De dictator was evenwel, hij het verlaten zijner bediening , voor zijn beheer aan de comitia centu­riata verantwoordelijk. Titus Lartius was de eerste die‑

1 12 —

tator. Dank de door hem beraamde maatregelen keer­den de Romeinen zegevierend van hunnen oorlog tegen de Latijnen terug. De dictator Posthumius behaalde op hen de overwinning in den grooten slag, welken hij hun op het meer Regillus leverde. Tarquinius de Trotsche, die al Zijne pogingen, ten einde den ver­loren troon weder te bestijgen, schipbreuk had zien lijden, stierf in hetzelfde jaar te Cumte, in Campa­nia. Zijn dood had gewigtige gebeurtenissen voor Rome ten gevolge.

De oorlog van Porsenna, koning of Lars van Clusium, te­gen Rome en Latium, was een veroveringskrijg en stond niet in verband met de pogingen van Tarquinius den Trots( he, om den troon te herwinnen. Beleg van Rome, 508, door de dichterlijke overlevering opgeluisterd. Aanslag van illu lus Sccevola op het leven van Porsenna. Heldhaftige verdedi­ging van de pons sub/ic/us door lloratius Cocks. Inneming der stad door de Etruriërs en ontwapening der Romeinen; de overwinnaar ontzegt hun het gebruik van het ijzer, om wapens te vervaardigen ; schatting aan de overwonnenen op­gelegd en wegvoering van gijzelaars door Porsenna, die hun tevens het derde gedeelte van het grondgebied der stad ontneemt; de plebejische stammen worden van 30 tot op 21 verminderd. Togt van Porsenna tegen de Latijnen; hij wordt verslagen bij Aricia en neemt de wijk naar Clusium. Gevolgen van dien oorlog voor Rome; het wordt terti ge­bragt tot den toestand, waarin het zich onder de eerste koningen bevond. Dwalingen der Romeinsche geschiedschrij­vers, die deze vernedering van hun vaderland verborgen houden. Rome blijft eene eeuw lang in dien staat van ver­zwakking, tot na den inval der Galliërs.

Invoering te Rome van het dictatorschap, een Latijnsche regeringpost , die in de Latijnsche steden, na de vernieti­ging van het koningschap, tot stand was gekomen. (Zie bier­voren bladz. 71.) De dictator wordt met een onbeperkt gezag bekleed, maar is verantwoordelijk. Bevoegdheden van den dictator : 1°. regterlijke: hij vonnist in hoogsten aanleg, zonder beroep op de comitia (sine provocatione): regt van leven en dood; 2°. administratieve, hij beheert zonder me‑

— 113 —

dewerking van den Senaat; 3°. met betrekking tot den krijg : hij heeft het opperbevel over het leger en het regt van vrede en oorlog; benoemt den magister equitum, die onder hem het bevel voert. Onderscheiding,sleekenen : de sedes cu­rulis , de toga picta , 24 lictores met bundels van bijlen voor­zien. Benoeming van den dictator door den Senaat of een der consuls; de duur van het dictatorschap was eerst beperkt naar den eisch der omstandigheden, welke tot de benoe­ming van den dictator aanleiding hadden gegeven; later wordt hij op zes maanden bepaald. — Oorlog der Latijnen legen Rome op aanhitsing van Tarquinius den Trotsche. Slag van Regillus, 496. De zegepraal der Romeinen is niet vol­komen, want hun gebied over Latium wordt niet hersteld. Dood van Tarquinius den Trotsche in de Grieksche volk- planting van Cumm.

Inwendige twist te Rome. De volkstribunen 494. — De toegevendheid, welke de patriciërs jegens het plebs, dat aan de zaak van Tarquinius gehecht was, aan den dag hadden gelegd, hield op bij den dood van dien vorst. 4ppius Claudius , Sabijn van geboorte, die zich, door 5,000 beschermelingen gevolgd, te Rome gevestigd had, en aan welken de patriciërs het burgerregt hadden verleend, onderscheidde zich vooral door de maatregelen van gestrengheid, welke hij voorstelde, om de ontevredenheid der plebejers te beteugelen. De buitensporige hardheid der wetten op de schulden, krachtens welke de onmagtige schul­denaar de slaaf van zijnen schuldeischer werd, deed die ontevredenheid nog toenemen. De herhaalde oor­logen hadden den ondergang van een aantal plebejers berokkend, en de zegepralend terugkeerende krijgslie­den werden vaak in den kerker geworpen en met wreedheid behandeld. De Polsei, die geen deel hadden genomen aan den oorlog der Latijnen, vielen Rome aan, na zich met de Sabijnen, de "Equi en de

-- 114 —

llerniCi verbonden te hebben. Toen verzette zich het plebs tegen de ligting van krijgsvolk, tot dat men aan Zijne grieven regt zou hebben doen wedervaren. Ma­rius Valerius, tot dictator benoemd om dien tegen­stand te overwinnen, beloofde eene verzachting der wetten op de schulden; de ligting kwam tot stand en de vijanden werden verslagen. Maar toen de dic­tator niet aan zijne belofte kon voldoen, uithoofde van de tegenwerking der patriciërs, legde hij zijne betrekking neder. In plaats van naar de stad terug te keeren , weken de plebejers naar den Heiligen Berg, alwaar degenen, die te Rome gebleven waren, zich met hen vereenigden; zij verbleven daar gedurende eenige maanden. Het gevaar van eenen nieuwen aanval der Volsci dwong eindelijk de patriciërs, met de plebejers in onderhandeling te treden, en het gelukte Menenius Agrippa, die tot hen afgevaardigd werd, eene over­eenkomst te sluiten. De wetten op de schulden werden verzacht en twee plebejische regeringsposten, die der Tribunen en der "'Editen, werden ingesteld. De eersten, vijf in getal, werden bekleed met het regt, om het plebs tegen de patriciërs te beschermen en door hun veto de beslissingen van den Senaat te schorsen; de "Editen, ten getale van twee, werden belast met de regeling der markten en de vereffening der geschillen, welke onder de plebejers oprezen. Op die wijze werd

de inwendige vrede hersteld en het plebs keerde naar de stad terug.

Komst te Rome van den vermogenden Sabijn Alla Clau­sus (Appius Claudius); de patriciërs stellen voor hem eene nieuwe Vens daar, geus Claudia, 504. Armoede van een groot deel der plebejers te Rome, als gevolg der herhaalde oorlogen, bij welke zij op hunne eigene kosten tot de krijgs‑

T — 115 —

dienst verpligt worden. Gestrengheid der wetten op de schul­den; het buiten staat zijn tot betaling sleepte de verbeurd-ver­klaring van het vermogen, gevangenschap en het verlies der vrijheid na zich; woekerwinst der rijken, wanneer zij geld aan armen ter leen verstrekten. Hardheid van het bewind der patriciërs sedert den dood van Tarquinius. Aanvang der oor­logen van de Volsci tegen Rome; de Aequi, Ilernici en Sc­hijnen maken gemeene zaak met hen, 495. Onzijdigheid der Latijnen. Weigering van het plebs om in krijgsdienst te tre­den. De consul Servius belooft eene verzachting in de wet op de schulden; maar de patriciërs verzetten zich tegen de vervulling dezer belofte. Nieuwe weigering van krijgsdienst in het volgend jaar, 494. Manius Valerius wordt tot dicta­tor benoemd; zijne toezeggingen en overwinningen op de vijanden; Appius Claudius staat het volbrengen der beloften in den weg. De plebejische krijgslieden nemen de wijk op eenen berg, aan gene zijde van de Anio gelegen en later den heiligen Berg (secessie plebis) genaamd: verhuizing der plebejers uit Rome. Lijdelijke tegenstand; zij voeren alleen levensmiddelen met zich. Vrees der patriciërs en onderhan­delingen van Menenius Agrippa, die de plebejers herinnert aan de fabel van de ledematen en de maag. Overeenkomst tusschen de patriciërs en het plebs gesloten onder de navol­gende voorwaarden: 10. in vrijheid stelling van de onmagtige schuldenaren; 2°. vermindering der rente, die bepaald wordt op 81/2 ten honderd; 30. instelling van twee plebejische re­geringposten: de Tribunen en de £dilen, om het plebs en Zijne belangen tegen de patriciërs te beschermen. Deze ston­den niet op denzelfden rang als de openbare ambtenaren ; zij hadden het imperium niet, doch alleen de potestas (tri­bunicia poleslas).

De volkstribunen (tribuni plebis), ten getale van vijf, wer­den jaarlijks gekozen in de comilia centuriata, een door elke klasse. Bevoegdheden; 1°. het velo; aan den ingang der ver­gaderzaal van den Senaat gezeten, hadden zij het regt te beletten, dat de beslissingen dier vergadering naar de co• mitia centuriata overgebragt werden, om daar kracht van wet te erlangen; dan spraken zij het woord veto (ik verbied) uit; 2°. het regt van hooger beroep (provocatie) van de von­nissen der consuls tegen een plebejer op de coinitia tributa, door hen opgeroepen en voorgezeten; 30. het regt zich te verzetten tegen de ligtingen voor de krijgsdienst en het heffen van belastingen; 40. het regt van bescherming der plebejers

— 116 —

tegen de aanslagen der patriciërs ; hunne huizen, die nacht en dag openstonden , waren onschendbare schuilplaatsen ; zij mogten, zoo lang zij in bediening waren, de stad niet verlaten. Onderseheidingsteekenen : hunne personen waren onschendbaar (sacrosaneti); de subsellia , zetels die lager waren dan de sella eurulis : zes viatores , om hunne beve­len ten uitvoer te leggen. — De volks-/Edilen

twee in getal, werden insgelijks in de comitia centuriata ge­kozen. Bevoegdheden: 1°. de orde op de markten handha­ven en den prijs der levensmiddelen regelen; 2°. de twisten bijleggen, welke onder de plebejers ontstonden. — De co­mitia tributa, uitsluitend plebejische vergaderingen, werden belangrijk, omdat de besluiten, welke daar genomen wer­den, ofschoon geene kracht van wet hebbende, niettemin eene waarde hadden, als uitdrukking van den wil van een aanzienlijken stand van burgers.

§ C. Het gemeenebest tot de wetgeving der

XII Tafelen.

494-451 vtiór Chr.

Het Latijnsch Verbond, 493. Coriolanus en Spu­rius Cassius , 491-485. — De steeds toenemende magt der Volsci en der ./Equi begon de onafhanke­lijkheid der overige volken van Latium ernstig te be­dreigen. De Latijnen vernieuwden toen het oude ver­bond met de Romeinen, op de grondslagen eener volkomene gelijkheid der twee volken; het opperbe­vel over de verbondene legers moest beurtelings door hen gevoerd en, de veroveringen bij gelijke deelen onder hen verdeeld worden. De consul Spurius Cas­sius, die dit verbond tot stand had gebragt, haalde later de Hernici ook daartoe over, door hun dezelfde

regten als aan de Latijnen en Romeinen te

ver‑

leenen. Door middel van dit verbond bood Rome wederstand aan de Volsci en iEqui, die evenwel hunne zegevierende wapens meer dan eenmaal tot onder de

— 117 —

wallen dier stad voerden. Ondanks dit gevaar van

buiten, brak de strijd tusschen de patriciërs en het plebs

op nieuw uit, en de patriciër C. Illareius, bijgenaamd

Coriolanus, die zich vijandig aan de belangen der

plebejers getoond had , werd door de tribunen voor

de comitia tributa gedaagd en tot ballingschap ver‑

oordeeld. De patriciërs, daarentegen, daagden Spu‑

rius Cassius voor de comitia curiata en veroordeelden

hem ter dood, omdat hij eene lex agraria ten be‑

hoeve der arme plebejers had voorgesteld. De tribuun

Genucius , die tien jaren later dit wetsvoorstel had

ieuwd, werd vermoord in zijne woning gevonden.

Onzekerheid omtrent de in- en uitwendige geschiedenis van Rome gedurende dit tijdperk; de oorzaak daarvan is gelegen in de partijdigheid der Romeinsche geschiedschrij­vers en hun haat tegen de patriciërs, wien zij allerlei mis­daden ten laste leggen, terwijl zij al de gewelddadigheden door het plebs gepleegd, verbloemen ; het ongelijk, toch, bestond vaak aan beide zijden. — Verbond met de Latijnen (lrrdus lalinum), gesloten door den consul Spurius Cassius, 493; de bondsvergadering moest, even als vroeger, bijeen­komen in het dal Ferentince (zie hiervoren bladz. 71); hare beslissingen waren verbindend voor beide volken: afwisse­lende opperbevelhebber des bondslegers: verdeeling van den buit en de veroveringen. De _Hernia treden onder dezelfde voorwaarden tot het Verbond toe, 486. Dit bondgenootschap duurde 105 jaren en bragt veel bij tot de toekomstige groot­heid van Rome. Inwendige twisten tusschen de patriciërs en het plebs. Onzekerheid omtrent de geschiedenis van C. Mar­cáus Coriolanus, door de meeste Romeinsche Schrijvers ge­brandmerkt als een hoogmoedig mensch en verrader van zijn vaderland. Dionysius van Halicarnassus zegt uitdrukke­lijk, dat hij door een ieder hooggeacht werd als een regt­schapen en eerlijk man. De tribunen overschrijden hunne magt en dagen Coriolanus voor de comitia tributa : want als patriciër kon hij alleen voor de comitia eenturiala te regt staan. De bevreesd gemaakte patriciërs laten hem aan zijn lot over en hij wordt veroordeeld. Zijne ballingschap bij de

vern

--- 118 --‑

Volsci. Dichterlijke verhalen omtrent het aandeel, dat hij aan eenen oorlog van dat volk tegen zijn vaderland nam. De comitia tributa matigen zich het regt aan, nog meerdere patriciërs tot boete te veroordeelen. — Wraak der patri­ciërs: de consul Spurius Cassius stelt eene lex agraria voor, (zie hiervoren bladz. 105); hij wordt beschuldigd van naar het koningschap te streven en door de comitia curiata ter dood veroordeeld, 485. Onzekerheid omtrent zijne schuld­pligtigheid. Moord van den tribuun Genucius, die het voor­stel van Cassius vernieuwde, 474.

Oorlog tegen Veii. De Fabiussen , 480 —474. De wetten van Publilius, 471.— De weêrbarstigheid der patriciërs tegen de plebejers nam echter af door den afval van het magtig patricisch geslacht der Fabiussen, dat de partij van het plebs omhelsde en door den haat der patriciërs gedwongen werd Rome te verlaten. De Fabiussen , drie honderd leden sterk en gevolgd door vier duizend beschermelingen, vestigden zich in de kleine stad Cremera, gelegen op de grenzen van het grondgebied der Veijers , die in oorlog waren met de Romeinen. Maar door de vijanden aangevallen, kwam dit gansche geslacht om , met uitzondering van één kind, dat te Rome gebleven was. Het plebs beschul­digde de patriciërs van deze ramp, omdat men nage­laten had hulp te brengen aan de stad Cremera, en de ontevredenheid, nog toegenomen door den moord van den tribuun Genucius , barstte eindelijk los. De plebejers weigerden bij eenen nieuwen aanval der Volsci in dienst te treden. De tribuun Publilius Volero, even uitstekend door de vastberadenheid van zijn ka­rakter als door zijn beleid, vroeg alstoen nieuwe reg­ten voor de plebejers. De patriciërs boden eerst we­derstand, maar bekrachtigden eindelijk twee wetten, waarbij de comitia tributa gemagtigd werden P. om

— 119 —

te beraadslagen over de belangen der plebejers en besluiten te nemen, genaamd plebiscita , welke, om kracht van wet te erlangen, door de patriciërs in de comitia curiata en door den Senaat bekrachtigd moes­ten worden; en 2°. de plebejische overheidspersonen, de Tribunen en de 'Editen te kiezen; deze keuze had tot dus verre plaats in de comitia centuriata en werd thans buiten het bereik van den invloed der patriciërs geplaatst. De vrijmaking van het plebs in betrekking tot den Staat deed daardoor een grooten stap voor­waarts.

Oorlog der Volsci, iEqui en VeVers tegen Rome. Groote in‑

vloed van het geslacht der Fabiussen (gens Fahia) : gedu‑

rende zeven achtereenvolgende jaren , 485-479 , was een

der consuls uit dat geslacht gekozen ; naijver der overige

patricische geslachten tegen de Fabiussen : zij verzoenen zich

met de plebejers, zonder dat men met de beweegreden

dezer verandering bekend is. De gens Fabia verlaat de stad

en vestigt zich op de rivier Cremera, alwaar zij eene stad

van dien naam sticht. Dichterlijk verhaal van den togt der

Fabiussen en hunne beschermelingen tegen de Veïjers. Verdel‑

ging van het geslacht bij de inneming der volkplanting van

Cremera door de vijanden. Veertigjarige vrede met de Veïjers

gesloten , 474. Ontevredenheid van het plebs ; onlusten te

Rome bij gelegenheid van de ligting voor de krijgsdienst.

Publilius Volero, die reeds centurio was geweest, wordt als

eenvoudig krijgsman ingelijfd ; hij biedt wederstand en het

plebs beschermt hem. Hij wordt tot volkstribuun gekozen ,

472 , en stelt voor de plebejische overheden in de comitia

tribula te kiezen. Tegenkanting der patriciërs. Hij wordt ten

tweeden mate tot tribuun gekozen , 471 en , ondersteund

door zijnen ambtgenoot Lo'lorius, gelukt het hem zijne voor‑

stellen (rogaliones) door de comitia centuriata bekrachtigd te

zien. Leges Publiliae : P. de comitia tributa worden ge‑

magtigd te beraadslagen over al de zaken die het plebs be‑

treffen en besluiten (Plebiscita) te nemen; 2°. de Tribunen en

worden in die comitia gekozen. Afneming van den

invloed der comitia centuriata. Vijandigheid tusschen de co‑

— 121 —

Dit schitterend wapenfeit had den strijd onderbro­ken, die op nieuw tusschen de patriciërs en de plebejers was ontstaan. Er bestond te Rome geene geschreven wetgeving en de consuls hadden bij het regtspreken geene andere regels dan de oude gewoonten, hetgeen tot menigvuldige klagten van de zijde der plebejers aanleiding had gegeven. De tribuun Terentillus Arsa stelde eindelijk voor, eene commissie van vijf personen te benoemen , om wetten zamen te stellen. De patri­ciërs verzetten zich tegen dit voorstel en het gelukte hun jaren lang te beletten, dat de comitia tributa het door een plebiscituin bekrachtigden. De nadering des vijands en de weigering der plebejers, om bij het le­ger in dienst te treden, dwongen hen evenwel lot toe­gevendheid : het getal der volks-tribunen werd verdub­beld en op tien gebragt. Eindelijk, na eenen tegenstand van acht jaren, werd het voorstel van Terentillus aan­genomen door de comitia centuriata, en eene bezen-' ding, bestaande uit drie leden van den Senaat, werd naar de Grieksche volkplantingen in het zuiden van Italie afgevaardigd, om er de bestaande wetgevingen op te zamelen. Die bezending keerde na eene afwe­zigheid van twee jaren terug, en het werk der wetge­ving werd opgedragen aan eene commissie van tien leden, genaamd Deceinviri.

Ongelukkige oorlogen van de Romeinen tegen de Volsci en de jEqui; de nederlagen werden soms veroorzaakt door den onwil der plebejische krijgslieden in het Romeinsche leger, die weigerden aan de consuls te gehoorzamen. De consul Appius Claudius, door zijn leger tot den aftogt gedwongen, beval dat de tiende soldaat met den dood zou gestraft wor­den, 471. Beleg van Rome door de Volsci en lEqui, 463 : de bijzonderheden daarvan zijn onbekend, omdat de Romein­sche geschiedschrijvers die verbloemd hebben. Bijna het gan‑

6

— 120 —

milia curiala, de bijeenkomsten der patriciërs, en de comilia tribula, plebejische vergaderingen.

Oorlogen der Volsci en der "Equi, 481.-458. win­Cinnatus. — Terwijl deze inwendige strijd het gemeene­best in beweging bragt, viel rampspoed aan de Ho­meinschè wapens in de oorlogen tegen de Volsci en de 2Equi ten deel. Deze volken veroverden een groot deel van Latium en sloegen eindelijk het beleg voor Rome. Tegelijker tijd brak eene pestziekte in de stad uit, die op het punt stond van in de handen der vij­anden te vallen, toen de plaag ook dezer leger aantastte en hen tot den aftogt dwong. De oorlog duurde echter voort, en op de hoogten van den berg Algidus hadden bloedige gevechten plaats. De Romeinsche legioenen, met moeite geworven, leden herhaalde nederlagen, en in het jaar 458 werd het gansche leger, door Minu. cius aangevoerd, in de bergengten van Algidus door de Volsci omsingeld. Deze tijding verwekte te Rome eene groote verslagenheid, want men had gebrek aan mannen, om het leger te hulp te komen. Men be­sloot eenen dictator te benoemen en eene bezending van den Senaat begaf zich naar Cincinnatus, die zich reeds in vroegere oorlogen met lauweren beladen had. Zij vond hem, bezig met eigene handen zijn akker te bouwen. Tot dictator uitgeroepen , stelde hij zich aan het hoofd van al degenen, die in staat waren de wapens te dragen, en trok tegen de vijanden op, dien hij eene volkomene nederlaag toebragt. Nadat hij het leger bevrijd en een zegetogt te Rome gehouden had, keerde hij, na een dictatorschap van zestien dagen, tot zijnen ploeg terug.

Inwendige twisten. Wet van Terentillus , 462-451.--

— 122 —

sche grondgebied der stad valt in de magt der vijanden. Gevechten op den berg Algidus. Het Romeinsche leger wordt door den dictator Cincinnalus gered , 458. Eenvoudigheid der Romeinsche zeden in dien tijd.

De strijd tusschen de patriciërs en plebejers duurt voort; nieuwe akkerwetten, door de tribunen Duilius en Sicinnius voorgesteld, 470. Appius Claudius verzet zich daartegen; hij wordt voor de comitia tributa gedaagd en beneemt zich het leven, om zich aan eene veroordeeling te onttrekken. Groote magt der consuls, die door geen geschreven wetten beperkt wordt. Voorstel van den tribuun Terentillus (Terentilius) Arsa, 462, om cene commissie van vijf personen met het opstel- ten der wetten te belasten. Tegenstand der patriciërs, aan welker hoofd de doldriftige Cceso Quinctius, zoon van Cin- cinnatus, staat. Hij wordt door de tribunen voor de comitia tributa beschuldigd en redt zich door eene vrijwillige bal­lingschap, 461. Inneming van het Kapitool door eene bende bannelingen en ontvlugte slaven, 4000 in getal, onder aan­voering van den Sabijn Appius Berdonius, 460. De consul I'alerius belooft het voorstel van Terentillus te zullen on­dersteunen, verzamelt op nieuw de plebejers en herovert het Kapitool. Valerius houdt zijn gegeven woord niet. Wei­gering der plebejers om in krijgsdienst te treden ; de patri­ciërs geven toe : het getal der tribunen wordt verdubbeld en de berg Avenlinus aan de plebejers toegewezen , 450. Aanneming der wet Terentilla en zending van drie leden uit den Senaat, Spurius Posthumius , Servilius Sulpicius en Au- lus Manlias naar Groot-Griekenland , om er de vermaarde wetgevingen van Charondas , Zaleucus en Pythagoras op te zamelen. Het is niet zeker, of die bezending zich ook naar Athene begaf. Terugkeer der afgevaardigden en benoeming der Tienmannen (Decemviri), 452.

§ 3. Het Tientnanseliap en de wetgeving d Cr

XII 'rafelen.

451-440 vótir Chr.

Het Tienmansehap. Appius Claudius, 451-449. -­De Tienmannen, gekozen om eene geschrevene wetge­ving op te stellen, werden met een opperst en onbe‑

perkt gezag bekleed ; het consulaat, het tribunaat en

— 123 —

het wdilaat werden voor een jaar afgeschaft. De Tien­mannen waren uitsluitend onder de patriciërs gekozen. Bij het einde des jaars werden de door hen bewerkte wetten door de comitia centuriata bekrachtigd en op tien koperen Tafelen gegrift. Maar de wetgeving was niet volledig en de gematigdheid, waarmede de Tien­mannen het bewind hadden gevoerd, noopte het volk, om op nieuw Tienmannen voor het volgend jaar to kiezen. Appius Claudius, een der Tienmannen van het eerste jaar, maakte dat hij herkozen werd en naast hem personen benoemd werden. die geheel aan hem verknocht waren. Twee nieuwe Tafels met wetten wer­den opgesteld en daardoor was het werk der wetge­ving voltooid. Maar toen het einde van het jaar aangebroken was, weigerden de Tienmannen hunne bediening neder te leggen; zij hadden een aantal jonge patriciërs en beschermelingen tot hunne partij over­gehaald en straften met ballingschap en verbeurdver­klaring van goederen al degenen, die zich tegen hun gezag durfden verzetten. De moord van Sieinius Den­tatus, een der dapperste bevelhebbers van het leger, die zich openlijk tegen hen verklaard had, en die van Virginia, door haren eigen vader doorstoken, om haar te ontrukken aan de slavernij, waartoe Appius haar veroordeeld had, deden het leger tegen hen opstaan. Dit rukte tegen Home aan , alwaar eene omwenteling uitbrak : de Tienmannen traden af; Appius Claudius en zijn ambtgenoot Oppius , de schuldigsten onder hen , werden ter dood veroordeeld en de oude staats­regeling hersteld.

Benoeming eener wetgevende commissie, uitsluitend onder de patriciërs gekozen (decemviri legum scribendarum sine

— 124 --

ppovocatione) : zij werd met een dictatoriaal gezag bekleed; men benoemt noch consuls, noch tribunen, noch mdilen, noch quxstoren. De regterlijke magt wordt eiken dag beurte­lings door een der tien leden uitgeoefend ; hij, die daarmede be­kleed is, wordt door 24 bundeldragers voorafgegaan en draagt den titel van prerfectus juris ; de negen anderen maken zij­nen raad uit. Tien Tafelen met wetten zijn voltooid. Vernieu­wing der Tienmannen voor het volgend jaar , 450. Kuipe­rijen van Appius Claudius ; hij maakt dat mannen benoemd worden, die hem zijn toegedaan en onder hen drie plebejers. Twee nieuwe Tafelen met wetten zijn gereed. Dwingelandij van Appius, die door eene talrijke partij ondersteund wordt, bestaande uit jonge patriciërs, plebejers en beschermelingen. Hij houdt zich aan het gezag staande voor het jaar 449. Strenge maatregelen tegen de ontevredenen : zij worden ver­bannen en hunne goederen verbeurd verklaard. Oorlog der Sabijnen , IEqui en Volsci tegen Rome; nederlagen van het Romeinsche leger, dat door onbekwame hoofden aangevoerd wordt. Ontevredenheid onder de krijgslieden. Sicinius Den­klus laakt openlijk de Tienmannen , hij wordt vermoord. Appius laat door een zijner beschermelingen Virginia als zijne slavin opligten ; deze was dochter van den hoofdman (cen­turio) Virginius , die afwezig was en bij het leger diende. Bij het ontvangen dezer tijding begeeft de vader zich naar Rome en eischt Zijne dochter op voor de vierschaar van Ap­pius, maar deze beslist , dat Virginia de slavin van zijnen beschermeling is ; de ongelukkige vader verzoekt haar nog eens te mogen spreken, lokt haar in den winkel van eenen slag- ter , grijpt een mes en doorboort het hart zijner dochter. Hij hitst het volk tot wraak aan en neemt de vlugt naar het leger. Dit verklaart zich tegen de Tienmannen en wijkt naar den Heiligen Berg (secessio plebis secunda). Opstand te Rome; de Tienmannen worden in de gevangenis gewor­pen : Appius beneemt zich het leven ; Oppius wordt ter dood gebragt, de overigen erlangen kwijtschelding.

Wetgeving der XII Tafelen (1). — Het doel dezer

(1) Zie Bouehaud, Commentaire sur la loi des douze tables, Paris 1803. — Niebuhr. Ilistoire romaine, t. II. — Dirksen, Overzigt der pogingen aangewend om den tekst der twaalf Tafelen te herstellen, Leipzig 1824 (hoogduitsche uitgave).

— 125 —

wetgeving, om , namelijk, door het wegnemen der ongelijkheid , die nog tusschen de twee rangen be­stond, de patriciërs en plebejers tot een volk te vereenigen, werd niet volkomen bereikt. Deze gelijk­heid werd tot stand gebragt in alles, wat de burger­lijke wetgeving betrof, maar men liet de patriciërs in het genot hunner voorregten ten opzigte van het staats­bestuur. Zie hier de voornaamste bepalingen van de wetgeving der XII Tafelen , voor zoo ver de staats­regeling van het gemeenebest betreft. Het volk werd op nieuw verdeeld in een en twintig stammen, waar­onder begrepen waren de patriciërs, de plebejers en de beschermelingen. De algemeene vergadering des volks, welke den naam van comitia tributa behield en waarin bij stammen werd gestemd, werd met de wetgevende magt bekleed, behoudens de bekrachtiging der wetten door de comitia curiata en door den Senaat. Dezelfde vergadering behield het regt, om de tribu­nen, aedilen en de quaestoren te kiezen. In de inrigting en bevoegdheid der comitia centuriata en curiata werd geene verandering gebragt. De patriciërs alleen behiel­den het regt op hoogere staatsambten en den Senaat, terwijl het huwelijk tusschen de patriciërs en plebejers op nieuw verboden werd.

Leges duodecim Tabularum. Onzekerheid omtrent een aan­tal bepalingen , uithoofde van het verloren gaan van den tekst dezer wetgeving, waarvan slechts gedeelten overgeble­ven zijn : zij behelsde twee afdeelingen : de staats- en de burgerlijke wetgeving; deze laatste neemt de aanzienlijkste plaats in; zij stelt eene volkomene gelijkheid daar tusschen al de Romeinsche burgers : patriciërs, plebejers en bescher­melingen. Staatswetgeving : 10. nieuwe verdeeling van het Romeinsche volk (populus Romanus Quirilium) in 21 plaat­selijke stammen, welker getal achtervolgens toenam en ein‑

Y

— 126 —

delijk tot 35 opklom; — 2°. de comilia trihula worden de algemeene volksvergaderingen , even als de comitia centu­rio la, met dat onderscheid, dat men in genen bij stammen en in eiken stam hoofdelijk stemde, terwijl zulks in dezen bij klassen plaats had ; — 3°. de comilia tributa worden bekleed met het regt, om beslissingen voor de wetgeving te nemen, op het voorstel frogalio) der tribunen, die bij deze ver­gaderingen voorzaten ; deze beslissingen, plebiscita genaamd, behoefden evenwel de bekrachtiging der comitia curiata en van den Senaat, om kracht van wet te hebben ; — 40. de comitia tributa worden gemagtigd, om het beroep (pro .oca­tio) van degenen , die door de comitia centuriata wegens hoog verraad veroordeeld waren, aan te nemen. Het is waar­schijnlijk, dat de wetgeving der XII Tafelen het consulaat, het tribunaat en het adilaat afgeschaft, en vervangen heeft door het Tienmanschap , bestaande voor de helft uit leden van elke orde der patriciërs en der plebejers. Deze bepa­ling werd evenwel niet ten uitvoer gelegd, ten gevolge der omwenteling, waarbij de Tienmannen omver werden gewor­pen en de oude staatsregeling hersteld werd. Voorregten der patriciërs, bekrachtigd door de wetgeving der XII Tafelen, welke hen alleen tot de hoogere staatsambten en den Se naat benoembaar stelde : verbod van huwelijk (connubium) tus‑

§ 1. Inwendige geschiedenis van het Gemee ne-

best, tot de inneming van Home door de

(.alliërs.

449----390 vutar Chr.

De Valeriaansche wetten. — De handhaving van de voorregten der patriciërs door de wetgeving der XII Ta­felen en het willekeurig bewind der Tienmannen bedreig­den Rome met nieuwe inwendige botsingen. Dat zij niet onmiddellijk uitbraken was te danken aan de bezadigd‑

heid der consuls Valerius en Iloratius , die eene gr( ote

toegevendheid jegens het plebs aan den dag legden : onder doodstraf werd verboden, een nieuw gezag zonder hooger beroep te scheppen; de onschendbaarheid van

— 127 —

persoon der tribunen, &dilen en regters werd op nieuw bekrachtigd; de beslissingen van den Senaat (senatus­consultus), door de tribunen onderteekend , moesten onder de handvesten van het plebs bewaard worden; het wetgevend gezag der comilia tributa werd erkend. Deze wetten, leges Valerie genaamd, strekten om de regten der plebejers, die met rassche schreden hunne staats­vrijheid naderden, uit te breiden.

Iloratius en Valerius , die het meest hadden bijgedragen tot de omverwerping der Tienmannen, waren gekozen tot consuls voor het jaar 449. Zij stellen hunne leges Valeriac voor, met het doel om de plebejers, die over de wetgeving der XII Tafelen ontevreden waren, te bevredigen. 1°. Verbod tot het daarstellen van een gezag zonder hooger beroep (sine provocatione), zoo als het Tienmanschap was ; uitzondering ten aanzien van het Dictatorschap, dat, als buitengewoon opperbewind, zijne voorregten behoudt. — 2°. Bekrachtiging der onschendbaarheid van de plebejische overheden, alsmede van de regters (indices). — 3°. Overlegging van een af­schrift der besluiten van den Senaat, door de tribunen met eene T gewaarmerkt, aan de plebejische aedilen, die ze bij de handvesten van het plebs, die zich in den tempel van Ceres bevonden, bewaren. — 40. Gelijkstelling der wetgevende ple­biscila met de besluiten , door de comitia centuriata geno­men. Deze laatste vergaderingen verliezen meer en meer haar gewigt, behalve voor de verkiezing der hoogere over­heden en vooral der consuls.

De wet Canuleia ; het militaire tribunaat, 445. — Het verbod van huwelijken tusschen de patriciërs en de plebejers was het sprekendst bewijs van de minderheid dezer laatsten. Zoodanig huwelijk werd , wel is waar, geduld; maar al de kinderen behoorden zonder uitzondering tot den stand der plebejers. De tribuun Canuleius randde derhalve deze wetsbepaling aan en stelde de afschaffing daarvan voor. De patri‑

schen de patriciërs en de plebejers.

--128 —

ciërs verzetten zich in den aanvang daartegen, maar werden spoedig gedwongen toe te geven, en de aan­neming der wet Canuleia wierp den scheidsmuur om­ver, die zoo lang tusschen de patriciërs en plebejers be­staan had. Deze uitkomst bemoedigde de tribunen, om de toelating der plebejers tot het consulaat te vragen. De tegenstand, dien de patriciërs aan dit voorstel boden, kon alleen overwonnen worden door de weigering der plebejers, om bij het leger te dienen en de Volsci en JEqui te bestrijden, die Rome met eenen nieuwen aanval bedreigden. Om evenwel hun voorregt, van het consulaat alleen te bekleeden, niet ten offer te bren­gen, stelden de patriciërs voor, de twee consuls te vervangen door drie overheidspersonen, genaamd : mi­litaire-consulaire-tribunen (tribuni militares consulari potestate), die zonder onderscheid uit de patriciërs en de plebejers konden gekozen worden. Dit voorstel werd door het plebs aangenomen en militaire tribunen, wier getal soms tot acht opklom , werden met het opper­gezag bekleed. Het consulaat werd echter niet geheel afgeschaft, en telken jare besliste de Senaat, of de co­mitia centuriata militaire tribunen of consuls zouden verkiezen; de laatsten mogten niet dan onder de pa­triciërs gekozen worden.

De censura en de prefekt der bevoorrading. — De patriciërs stelden evenwel een belangrijk voorbehoud aan deze toegevendheid jegens de plebejers, door aan de oppergezagvoerders van het gemeenebest het regt te ontzeggen, om bij de vijfjarige volkstelling (census), waarbij bepaald werd tot welke klasse ieder burger behoorde, voor te zitten. Een nieuw ambt, de censura, werd tot dat einde ingesteld en uitsluitend aan de patriciërs voorbehouden. De censores , twee in getal,

— 129 —

eerst voor vijf jaren gekozen, doch die later niet lan­ger dan achttien maanden in bediening bleven, zaten bij de volkstelling voor en werden tegelijk belast met het regt van toezigt over de zeden der burgers. Tot dat einde werd hun het regt gegeven, aan degenen, die schuldig erkend werden, eene openbare berisping op te leggen of zelfs hen voor een tijd van de uitoefening

hunner staatsregten te berooven : zoo konden zij een

lid van den Senaat uit dat ligchaam verwijderen, een ridder van de lijst zijner orde schrappen en een bur­ger van een der landelijke stammen tot een der vier stedelijke overbrengen. — Tegen denzelfden tijd werd een nieuw openbaar ambt ingesteld, om de middelen te beramen tegen den herhaalden hongersnood, die Rome teisterde, waarvan de titel was : prefekt der be­voorrading (prcefectus annonce). Deze ambtenaar moest zorg dragen, dat nimmer het benoodigde koren voor het onderhoud der ingezetenen van de stad ontbrak. Op die wijze werd de inwendige rust hersteld, terwijl de Romeinen naar buiten langdurige oorlogen te voe­ren hadden tegen de Volsci en .,Equi en tegen de magtige stad Veii.

Vóó• de wetgeving der XII Tafelen waren de huwelijken tusschen patriciërs en plebejers zeldzaam , en de kinderen, uit zo )danige huwelijken gesproten, werden steeds bij het plebs ingelijfd. De nieuwe wetgeving verbood die huwelij­ken uitdrukkelijk. Voorstel van den tribuun Canuleius, om dit verbod op te heffen (lex Canuleia, de connubio patrum cl plebis.) Gewigtige gevolgen van deze wet : de ineensmel­ting der twee rangen wordt onvermijdelijk. Aanvraag van een der ambtgenooten van Canuleius, om de plebejers lot bel consulaat toe te laten. Nieuwe tegenstand der patriciërs, die voorstellen, een ander hoog staatsambt te scheppen, het militair tribunaat (tribuni militares consulari potestate), tot hetwelk de plebejers benoembaar moesten zijn. In den aan-

6.

-- 130 --

vang was hun getal op 3 bepaald ; later vindt men er 4, 6 tot 8; meestal waren er 6. Er is niets bepaald omtrent het getal, dat tot eiken rang zou behooren : dikwijls werden alleen patriciërs gekozen, omdat de keuze plaats had in de comitia centuriata. Het militair tribunaat wisselde zich af met het consulaat.

Instelling van de censura; de consuls hadden de vijfja. rige volkstelling bewerkstelligd. Gewigt dezer bediening, uit­hoofde der moeijelijkheid, om het vermogen van eiken bur­ger te bepalen. Twee overheidspersonen, censores genaamd, omdat zij bij de volkstelling (census) voorzaten, werden in de comitia centuriata voor een lustrum (vijf jaren) gekozen; hunne bediening werd spoedig, tot op achttien maanden beperkt, 433. Bevoegdheden der censores 10. bij de volks­telling (census) voorzitten, waarbij het bedrag der repten en lasten van eiken burger werd vastgesteld ; — 20. de bewa­king der zeden van de burgers , met het regt om, hetzij eene openbare berisping (nota censoria), of eene wezenlijke straf door ontneming of inkorting van staatkundige repten op te leggen : voor de leden van den Senaat : senatu no­vere; voor de ridders, ademptio equi; voor de burgers, bibu movere, dat is : overbrengen van een landslijken naar een stedelijken stam ; deze laatsten waren minder geacht, omdat zij al het gemeen van Rome bevatten en later, sedert het bewind van den censor Fabius Maximus , 304 , alleen uit de zonen der vrijgemaakte slaven bestonden. Naderhand werden aan de censores nog twee nieuwe eigenschappen toe­gekend; — 3". het beheer der indirecte belastingen, alsme­de van de verpachting van den ager publicus en de inning der tienden ; — 40. het toezigt over de openbare gebouwen even als over de wegen, kanalen enz. Onderseheidings-teeke­nen der censores : de sella (mits en de toga laticlavis.— Hongersnood te Rome ten gevolge der talrijke oorlogen, onder welke de meeste akkers onbebouwd bleven. Instelling der praefectura annonae, om voor de bevoorrading der stad te zorgen. Milddadigheid van den rijken plebejischen ridder Spurius »Hars; hij deelt koren aan de behoeftigen uit : de patriciërs beschuldigen hem van naar de koninklijke waardigheid te streven. Cincinnatus wordt in 80jarigen ou­derdom tot dictator benoemd; hij daagt Mmlius voor zijne vierschaar; deze weigert te verschijnen en doet een beroep op het volk. Gevaar voor eenen openlijken opstand , de magister equitum doodt Mxlius op het forum , 439. On­ -- 131 --

Lekerheid omtrent zijne schuldpligtigheid ; zijn wederstand tegen den dictator was onwettig ; zijn gewelddadige dood is ten onregte met eenen moord gelijk gesteld. Geestkracht van Cincinnatus, die de inwendige rust handhaaft.

§ 5. Oorlogen van liet Gemeeneliest, tot de

vernieling van Rome door de Galliërs.

449-390 v66r Chr.

Oorlogen tegen de Satijnen, de Volsci en de ,Equi. 449 7 418.— Terwijl deze inwendige twisten het gemee­nebest beroerden, hielden de oorlogen, welke het tegen de naburige volken te voeren had, niet op en het zou daaronder bezweken zijn, zonder de hulp zijner bond­genooten, de Latijnen en de Hernici. De oorlog tegen de Satijnen liep ten einde; na eene nederlaag, hun door den consul Horatius toegebragt , sloten zij met de Romeinen eenen vrede, die gedurende honderd en vijftig jaren niet meer verstoord werd. De Volsci en de lEqui, die bijna altijd gemeene zaak maakten, zetten hunne aanvallen tegen Rome steeds voort. Eindelijk verbrak de dictator Posthwnius de vereende magt dier twee volken in eenen bloedigen veldslag, dien hij hun op den Algidus leverde, en toen de lEqui, twaalf jaren later, de wapens weder hadden opgevat, werden zij voor goed door den dictator Servilius Priscus versla­gen. Het gevolg dezer oorlogen was, dat de Romeinen op nieuw hun gebied over een groot gedeelte van Latium uitbreidden. Een nieuwe oorlog tegen de mag­tig3 Etrurische stad Veii vestigde nog meer hunne heerschappij.

bineming van Fidence. Beleg en inneming. van Veii. 406-396. — De vrede tusschen Rome en Veii had zes en dertig jaren geduurd, toen de bewoners der Sa‑

— 132

bijnsche stad Fidenw het verbond verbraken , dat zij met de Romeinen gesloten hadden en de hulp der Veïjers inriepen. De oorlog barstte uit, toen Tolu7nnius, koning van Veii, vier Romeinsche afgevaardigden, die naar Fidenae gezonden waren, om het leven had doen bren­gen. Evenwel, nadat de Romeinen twee overwinningen op den vijand behaald hadden , onderwierpen zich die van Fidenw en ontvingen zij in hunne stad Ro­meinsche volkplantingen; de Veijers vernieuwden het vredesverdrag. Eerstgenoemden namen echter spoedig de wapens weder op en sloten, na de Romeinsche volkplanters verjaagd te hebben, een nieuw verbond met de Veijers. De dictator .2Emilius, die tegen de bondgenooten optrok, versloeg hen in een bloedig gevecht, waarin koning Tolumnius sneuvelde. Fidenae werd ingenomen en verwoest en een twintigjarig be­stand werd met de Veijers gesloten. De Romeinen maakten van deze gelegenheid gebruik, om de Volsci en £qui tot onderwerping te brengen en zich tot eenen laatsten strijd met de Veijers te bereiden. De oorlog duurde tien jaren en de stad Veii werd , na een langdurig beleg, door de dapperheid en liet beleid van den dictator Camillus ingenomen; de bewoners werden tot den slavenstand veroordeeld. Camillus maak­te zich door zijnen hoogmoed gehaat en werd door de tribunen aangeklaagd van zich een gedeelte van den buit te hebben toegeëigend ; hij ging vrijwillig in ballingschap, om aan eene veroordeeling te ontko­men. Te midden van die zegepralen werd Home door eenen nieuwen vijand.. de Galliërs, aangevallen en bijna verdelgd.

Oorlogen der Romeinen gedurende dit tijdperk. 10. Oor­log legen de Sabijnen, 449. De Sabijnen hadden meermalen

— 133 —

deel genomen aan de oorlogen der Volsci en JEqui tegen Rome: maar rijkdom en weelde hadden hen ontzenuwd. De oorlog werd door een enkelen veldslag beslist, en de toen­maals gesloten vrede duurde tot na den tweeden Samniti­schen oorlog. — 20. Oorlogen tegen de Volsci en £qui. Deze oorlogen duurden, met slechts korte tusschenpozingen, ge­durende dit gansche tijdperk ; meer dan eens kwam dit krijgs­haftig volk tot onder de muren van Rome. Hunne magt werd gefnuikt door twee groote overwinningen, op hen behaald : de eerste door den dictator Postbumius, 438; de tweede door den dictator Servilius , 418. De Romeinen strekten langzamerhand hun gebied over een gedeelte van Latium uit ; Romeinsche en Latijnse/ie volkplantingen werden in de ver­overde landstreken gevestigd.— 30. Oorlogen tegen Fidenw en Veii. Afval der Fideneërs van hun verbond met Rome; zij vereenigen zich met de Veïjers, 438 : de Romeinsche af­gevaardigden worden gedood en de oorlog verklaard. Over­winning van den dictator iDnillus op de bondgenooten, 437. Tweede zegepraal van den dictator Sereilius, 435. Inneming van Fidenaa en vestiging van Romeinsche volkplanters, tot waarborg der onderwerping van de stad. Vrede met de Veïjers, 434-427. Nieuwe afval der Fideneërs, die zich met de Veïjers verbinden. Groote overwinning van den dictator iEmilius, 426. Inneming en vernieling van Fidenm. Twintigjarig bestand met de Veïjers; het Etrurisch Verbond weigert daaraan toe te tre­den, uit vrees voor het gevaar eener overrompeling der Gal­liërs, die Opper-Italie en een gedeelte van Umbria veroverd hadden. (Zie hiervoren bladz. 67.) Verdichtselen en vindin­gen over het tienjarig beleg van de stad Veii. Het Romein­sche leger geniet soldij, uithoofde van den langen duur des norlogs , die zelfs niet door den winter onderbroken wordt, 406 —396. Dictatorschap van Camillus. Veii wordt ingenomen, maar niet verwoest; de bewoners worden tot slavernij veroor­deeld. Aanklagt tegen Camillus , onzekerheid zijner schuld. Hij gaat vrijwillig in ballingschap naar Ardea, 391.

Invallen der Galliërs. Slag op de Allia. 400 —390. — De inval der Galliërs in Italie is een merkwaardig tijdstip in de geschiedenis van dat land; want toen eenmaal de magt der Etruriërs verbroken was, kon­den de overige volken van Italie geen wederstand meer aan de Romeinen bieden, die, ofschoon zelve door

-- 134 —

deze gebeurtenis getroffen, zich weldra opbeurden en met reuzenschreden naar de opperheerschappij over gansch Italie streefden. Na eenen eersten inval van eenige Gallische volkstammen in het noorden van Italie, in het begin der zesde eeuw, trokken twee andere volken, de Boii en de Senones, twee eeuwen later de Alpen over en onderwierpen alle landstreken tot de Appenijnen. Daarna trokken zij ook dat gebergte over en de Senones overrompelden Etrurie, dat zij op eene verschrikkelijke wijze verwoestten. De groote Etrurische stad Clusiurn stuitte hunnen togt; zij belegerden haar. Maar de dappere wederstand der bewoners dwong hen spoedig, het beleg op te breken en hunnen togt naar het zuiden voort te zetten. De Romeinen gingen hun te gemoet en leverden hun slag op de oevers der ri­vier Allia. Een gedeelte van het leger werd in de pan gehakt, het overige verstrooid; een klein gedeelte trok naar Rome terug.

Inneming van Rome. Camillus. — De ontsteltenis, welke deze nederlaag te Rome te weeg bragt, was zoo groot, dat de gansche bevolking de stad verliet, die zonder slag of stoot in de handen des vijands viel. Zij verwoestten haar en belegerden het Kapitool, dat slechts door eene kleine bezetting verdedigd werd, die echter aan herhaalde aanvallen het hoofd bood. Daar de belegerden echter op geene hulpbenden konden rekenen, traden zij in onderhandeling met de Galliërs en koch­ten voor eene aanzienlijke somme gelds hunnen vrijen aftogt. De in hunne gelederen heerschende ziekten en de tijding van eenen aanval der Veïjers op hunne be­zittingen in het noorden van Italie, deden de Galliërs besluiten, om uit Latium te vertrekken, doch niet, zonder een rijken buit met zich te nemen. Camillus,

— 135

die tot dictator benoemd was, kwam toen met een leger het Kapitool te hulp , maar het gelukte den vijand den buit van Rome te ontvoeren. Na den aftogt der Galliërs keerde het volk naar de verwoeste stad terug, en het plebs vroeg, dat zij verlaten zou worden, om zich te Veii te vestigen. Camillus verzette zich daar­tegen en redde alzoo Rome van den ondergang. De stad werd herbouwd en rees weldra uit hare asch op, grooter en magtiger, dan zij vóór hare verdelging ge­weest was.

Inval der Galliërs in Italie. (Zie hierboven bladz. 67.) Ver­woesting van Etrurie en beleg van Clusium. Verdichtselen over de zending van Romeinsche afgezanten naar die stad, alsmede betrekkelijk de schennis van het volkenregt door hen, welke verzonnen zijn, om de schandelijke nederlaag op de Allia te verbloemen. Onzekerheid omtrent de gebeur­tenissen, die alstoen plaats hadden en door de Romeinsche geschiedschrijvers stilzwijgend worden voorbijgegaan. Alge­heele nederlaag op de Allia (dies nefaslus Alliensis). Inne­ming van Rome zonder wederstand; heldhaftige dood van 80 grijsaards, leden van den Senaat en priesters, die ge­weigerd hadden te vlugten. Belegering van het Kapitool, door 1000 man en den dapperen illanlius verdedigd; de ganzen van Juno. Camillus wordt te Ardea tot dictator be­noemd. Overgave bij verdrag van het Kapitool, aangenomen door den Brenn, d. i. het opperhoofd der Galliërs. Ver­dichtselen omtrent de zegepralen van Camillus, die aankwam op het oogenblik, dat de Galliërs met buit beladen, aftrok­ken. De plebejers willen Rome verlaten, om zich té Veii te gaan vestigen, dat beter gelegen was en welks gebouwen niet in den grond geworpen waren. Camillus verzet zich daartegen. Rome wordt herbouwd; men gebruikt daartoe een gedeelte der bouwstoffen, voortkomende van het afbreken van Veii, dat omtrent dien tijd plaats had.

— 136 —

— 137 --

om zijne heldhaftige verdediging van het Kapitool tegen de Galliërs, den bijnaam van Capitolinus verwierf, maakte van deze omstandigheden gebruik, om aan zijne heerschzucht bot te vieren, die gekrenkt was gewor­den door de vergetelheid, waarin de Senaat hem liet, en door de eerbewijzen, welke aan Candllus , zijn me­dedinger, werden geschonken. Hij trachtte zich eene partij te vormen onder de plebejers, door hunne schul­den te betalen en eene akkerwet ten hunnen behoeve voor te stellen. Door den dictator Cornelius Cossus in den kerker geworpen, werd hij spoedig door het plebs bevrijd, dat tegen de patriciërs in opstand ge­raakte. Toen beschuldigde de Senaat hem voor de co­mitia centuriata , van naar de koninklijke waardigheid te streven; hij werd ter dood veroordeeld en van de Tarpejische rots, welke hij zelf zoo moedig tegen de Galliërs verdedigd had, ter neder geworpen.

Gewigtige gevolgen van den inval der Galliërs; de magt der Etruriërs wordt gefnuikt en zij kunnen niet langer met de Romeinen wedijveren. Ellende van een gedeelte der ple­bejers te Rome, ten gevolge van de vernieling hunner wonin­gen en van den hongersnood, doordien de akkers onbebouwd waren gebleven gedurende de bezetting van het Romeinsch grondgebied door de Galliërs. De arme plebejers werden de prooi der rijke woekeraars, zoo onder de patriciërs als onder de plebejers. Gestrengheid der wetten op de schulden, die het verlies der vrijheid voor den onmagtigen schuldenaar na zich doen slepen. Ontevredenheid van M. Nuntius Capitolinus en zijn wedijver tegen Camillus. Hij bezigt zijn vermogen en zijn invloed ten behoeve der onmagtige schuldenaars. Onzeker­heid van het doel, dat hij daarbij beoogde; het plebs geeft hem den bijnaam van pa tronus plebis. Hij eischt de kwijt­schelding van alle schulden en de verdeeling van een gedeelte van den ager publicus onder de plebejers. Cossus wordt tot dictator gekozen en laat Manlius in hechtenis nemen, die weigert voor zijne vierschaar te verschijnen. Het plebs stelt

WazIrk E)1 110C»'[3V9M.

Tweede Tijdperk.

VAN DE INNEMING VAN ROME DOOR DE GALLIERS, TOT HET

BEGIN DER PUNISCHE OORLOGEN.

390-264 vóór Chr.

§ 1. Inwendige geschiedenis van het Gemeene‑

best, tot de voltooijing der demokra‑

tische staatsregeling.

390-286 vóór Chr.

Inwendige strijd. Manlius Capitolinus. 390-383. —

De invallen der Galliërs in Italie , hunne overrompe­lingen in Etrurie, die eene halve eeuw lang duurden, de- bijna algeheele verwoesting der stad Rome door die vijanden, waren gebeurtenissen van het hoogste gewigt. De magt der Etruriërs ontving een geduchten slag en dat volk staakte zijnen strijd tegen de Romeinen, terwijl te Rome zelf de twisten tusschen de patriciërs en de plebejers herleefden. De ellende der plebejers na hunnen terugkeer te Rome, dat gedeeltelijk ver­woest was, kende geene grenzen; zij waren verpligt geweest, geld van de patriciërs te leenen , om hunne ingestorte huizen weder op te bouwen en hunne door de Galliërs verwoeste akkers weder in staat te bren­gen. Een hongersnood, die tegelijkertijd uitbrak, ver­zwaarde nog hunnen toestand; daar zij buiten magie waren hunne schulden te betalen, werden zij door hunne schuldeischers met de meeste gestrengheid be­handeld. Marcus Manlius, een vermogend patriciër, die

— 138 --

hem weder in vrijheid en een opstand is op het punt van uit te barsten. De Senaat bekleedt daarop de tribuni mililares, waaronder zich Camillus bevond, met een dictatoriaal gezag: videant magistralus ne quid respublica detrimenti capial. Man­lius wordt voor de comitia centuriata gedaagd en beschul­digd van naar de koninklijke waardigheid te streven; hij toont zijne zegeteekenen en wonden en wordt vrijgesproken. De gisting neemt toe; hij wordt ten tweeden male voor de comitia gedaagd en ter dood veroordeeld. Manlius schijnt plannen beraamd te hebben tegen het gemeenebest; want volgens Dio Cassius had hij zich , aan het hoofd eener bende partijgangers, van het Kapitool meester gemaakt; hij werd, gedurende het gevecht dat op het Kapitool zelf plaats had, van de Tarpejische rots nedergeworpen.

Voorstellen van Licinius en van Sextius, 386. — Het uiteinde van Manlius had den plebejers schrik aan­gejaagd en de patriciërs heerschten onbeperkt, daar geen plebejer zich voordeed, om naar het militaire tribunaat te dingen. Twee plebejers, onberispelijke en vastberadene mannen, vereenigden toen hunne pogin­gen, om eindelijk de gelijkheid met de patriciërs in den stand te herwinnen. Licinius Stolo en Sextius Lateranus, tot volkstribunen gekozen, stelden drie wetsontwerpen voor, welker strekking zich ver uit­breidde, omdat zij ten doel hadden de voorregten af te schaffen, welke de patriciërs nog genoten en het lot der plebejers te verbeteren. Het eerste, geheel ten voordeele der onmagtige schuldenaren, bepaalde dat de reeds verstrekte renten afgetrokken zouden wor­den van de hoofdsom en dat het overblijvende in drie termijnen zou voldaan worden, elke termijn van een jaar; het tweede beperkte tot vijfhonderd morgen lands den alter publicus , welken elk burger mogt in gebruik hebben, en magtigde de plebejers, om met de patri­ciërs in dat gebruik te deelen; het derde beval het

— 139 —

herstel van het consulaat en opende voor de plebejers den toegang tot dit hoogste staatsambt van het ge­meenebest.

Toelating der plebejers lot het consulaat 376-366.

Het prcetorschap. — Deze drie weis-ontwerpen werden

heftig door de patriciërs bestreden; daar zij een ge‑

deelte der volkstribunen voor zich gewonnen had‑

den, beletten zij Licinius en Sextius hunne voorstellen

voor de coinitia tributa te brengen; deze verhinderden

op hunne beurt vijf jaren lang de verkiezing der tribuni

militares, zoodat het oppergezag door tusschenre‑

geerders werd uitgeoefend, terwijl het hun gelukte zich

tien jaren lang tot volkstribunen (tribuni plebis)

te doen benoemen. Een aanval der Etruriërs maakte

een einde aan deze regeringloosheid; men zag zich ver‑

pligt tribuni militares te benoemen, om het opperbevel

over het leger te voeren. Licinius en Sextius hadden ein‑

delijk al hunne ambtgenooten voor hunne wetsontwer‑

pen gewonnen en lieten die door de comitia tributa goed‑

keuren. Toen benoemden de patriciërs Camillus tot

dictator; maar hij trad spoedig af, daar hij den te‑

genstand der tribunen niet kon overwinnen. Manlius,

die hem opvolgde, was niet gelukkiger. De bedreiging

der plebejers, van de stad te zullen verlaten, en een

nieuwe aanval der Galliërs in Latium, dwongen ein‑

delijk de patriciërs toe te geven. Camillus, nogmaals

tot dictator gekozen, versloeg de vijanden en stelde

voor, de Licinische wetten te bekrachtigen. Sextius

Lateranus werd tot eersten plebejischen consul geko‑

zen, en Camillus liet eenen tempel bouwen, aan de

Eendragt toegewijd. De patriciërs, evenwel, ofschoon

de plebejers den toegang tot het consulaat ver‑

ende, verminderden de bevoegdheid van dat ambt

aan

gunn

140 —

door de daarstelling van twee nieuwe posten: den p•ce. tor en de cediles curules, welke zij zich uitsluitend voorbehielden. Tot dat tijdstip waren de consuls be­kleed met de burgerlijke regtspraak; onder voorwend­sel, dat de regtsbedeeling dikwijls onderbroken werd door de herhaalde afwezigheid van de consuls ten oor­log, benoemde men eenen prwtor, belast met het reg­terlijk ambt. Jaarlijks in comitia centuriata gekozen, was de praetor geroepen , om voortaan de regters te benoemen, in de regtbanken voor te zitten, de vonnissen uit te spreken en de uitvoering daarvan te bewaken. Twee wdiles curules, jaarlijks onder de patriciërs ge­kozen, werden met het algemeen toezigt over de stad en de markten belast; deze bediening deelden zij met de plebejische wdiles. Men belastte hen ook met de inrigting der openbare spelen , jaarlijks ten koste van den Staat aan het volk gegeven; zij ontvingen daar­enboven het regt, aanklagten voor de comitia te doen en vol te houden in alle lijfstraffelijke zaken. Deze twee nieuwe staatsambten werden gelijk gesteld met de hoogere ambten van het gemeenebest.

Aanvang der verandering in de verhouding der staatkundige partijen te Rome sedert de aanneming der wel Canuleia : de rijke plebejers, door het huwelijk aan de patriciërs ver­bonden, maken gemeene zaak met dezen en scheiden zich atzoo van het plebs af, dat nog alleen uit den behoeftigen stand van Rome bestond. Gedurende twintig jaren wordt het militair tribunaat uitsluitend door de patriciërs bekleed, 395-376; zij blijven zes in getal. Gajus Licinius Slok en Lucius Sextius Lateramus , door eene naauwe vriendschap en eenstemmigheid van inzigten aan elkander verbonden, vatten het besluit op, om aan de volslagen vrijmaking van het plebs te arbeiden. Zij worden gedurende tien achter. eenvolgende jaren tot volkstribunen gekozen , 376-366. Hunne voorstellen (rogationes) : P. betrekkelijk de schulden,

-- 141 —

strekkende om van de hoofdsom van elke schuldvordering het bedrag der reeds betaalde renten af te trekken en het overige van de ter leen ontvangen som in drie jaarlijksche termijnen te voldoen ; de woekerrenten, welke de schuld­eischers vorderden en den wettigen standaard van 81/2 ten hon­derd overtrof , geven de reden van dezen maatregel ; — TI. betrekkelijk den ager publicus : toelating der plebejers tot het in gebruik nemen van den ager publicus en vast­stelling van een maximum voor eiken burger : 500 morgen ijugera) en het regt om 100 stuks groot en 500 stuks klein vee naar de weide van den ager publicus te zenden ; — 30. betrekkelijk het consulaat, dat hersteld moest worden en een der consuls onder de plebejers gekozen.

Tegenstand der patriciërs; zij winnen de overige tribunen, die door hun velo het overbrengen dier voorstellen aan de comitia tributa beletten. Om dezen tegenstand te overwinnen, beletten Licinius en Sextius door hun veto de verkiezing der militaire tribunen en der censoren in de comitia een­turiata. Regeringloosheid te Rome 375-370. De patriciërs voeren het bewind door tusschenregeerders (interreges , zie biervoren bladz. 79-80.) Oorlog der Etruriërs en herstel van het militair tribunaat, 370. De strijd duurt voort ; eindelijk worden de volkstribunen het eens en de voorstellen door de comitia tributa aangenomen, waardoor zij plebiscita worden, 368. Camillus, tot dictator benoemd, treedt af. Man­illa vervangt hem en voegt zich een plebejer, C. Licinius, als magister equilum toe. De patriciërs verleenen aan de plebe­jers den toegang tot de commissie, die belast was met het bewaren en raadplegen der sibyllische boeken; zij wordt tot tien leden gebragt : vijf patriciërs en vijf plebejers (zie hier­boven bladz. 103.) Zij tonnen zich genegen, de twee eerste voorstellen aan te nemen, indien de plebejers er in toestem­men, af te zien van dat, hetwelk betrekking heeft op het consulaat. De tribunen verzetten zich tegen deze onderlinge overeenkomst, en de strijd wordt voortgezet. Inval der Gab liërs in Latium. Camillus wordt tot dictator benoemd en verslaat den vijand bij Alba, 367: het van den oorlog teruggekeerde leger dreigt met eene tweede verhuizing (secessio). Camillus geeft aan de patriciërs den raad om toe te geven. Aanne­ming der Licinische wetten, 367. Sextius wordt tot eersten plebejischen consul gekozen, 366. Tempel der Eendragt.

Instelling van twee nieuwe hoogere staatsambten ; den prater en de wdiles curules. Afscheiding te Rome van de

— 142 —

lijfstraffelijke en burgerlijke zaken; de eersten behoorden uitsluitend tot het gebied der comitia curiata, terwijl de bur­gerlijke zaken voor de vierschaar der consuls behandeld werden. Ongelegenheden , voortspruitende uit het menigvul­dig afzijn der consuls voor den oorlog en voor de regts­bedeeling. De prator wordt jaarlijks in de comitia centu­riata gekozen en met die bedieningen bekleed. De prx­tor ontvinn. de aanklagt der partijen, onderzocht de zaak, benoemde regter onder degenen, die door de censores op het Album judicum ingeschreven waren, vaardigde het vonnis uit en kende de betwistte zaak toe aan dengeen, die liet geding gewonnen had: van daar de drie woorden, welke de gansche roeping van den prcetor uitdrukken: do (judicem , den regter), dico (sententiam, het vonnis), addico (rem, de zaak). Tijdens de consuls uit de stad afwezig wa­ren, oefende de prwtor de consulaire magt uit en droeg alsdan den titel van prwtor urbis. Onderscheidings-teekenen van het prettors-ambt: zes bundeldragers, de versierde toga, (toga picta) en de sella curulis. Alvorens zijn ambt te be­kleeden , vaardigde de prwtor een edikt uit (ediclum preto­rium; lex annua), waarin hij de beginselen blootlegde, naar welke hij zich voorstelde, de wetten toe te passen. Later, 250, benoemde men een tweeden prcetor, belast met regt te spreken in gedingen tusschen vreemdelingen (peregrini) te Rome gehuisvest; hij voerde den titel van prcelor pere­grinus, terwijl de eerste prxtor den naam van prcetor vr­banus of major droeg.

De cediles curules, twee in getal, jaarlijks in de comitia centuriata gekozen, werden met dezelfde bediening belast voor de patriciërs als de cediles plebis voor de plebejers; algemeene politie der stad; toezigt op de markten en de tempels. Later zaten zij bij de openbare feesten voor (ludi maximi), toenmaals ingesteld ter herinnering aan den vrede, die tusschen de patriciërs en de plebejers gesloten was en ten koste van den Staat gegeven werden. Zij bekleedden ook nog het ambt van aanklagers voor de comitia centuriata wegens misdaden van woeker, vergiftiging, enz. Onder­srheidings-teekenen van de «diles curules: de sella curulis en de versierde toga (Wickets). Spoedig werd hun getal tot vier gebragt en zij oefenden hunne bediening uit in overleg niet de vier plebejische cediles; allen voerden toen den titel van cediles curules. — 143 —

Gelijkheid der plebejers en patriciërs in den Staat, 366-286.— De Licinische wetten, ofschoon niet altijd nageleefd , vestigden de gelijkheid van het plebs en de patriciërs in den Staat. Al de staatsambten werden dra toegankelijk voor de plebejers. Zoo werd in eenen oorlog tegen de Etrurische steden Falerii en Tarquinii, de plebejer &reins Rutilus tot dictator benoemd en kort daarna werd eene wet aangenomen, waarbij de comitia centuriata gemagtigd werden, de twee consuls onder de plebejers te kiezen. De plebejische dictator Publilius Philo vaardigde eene wet uit, waarbij aan de comitia curiata het regt van bekrachtiging of verwer­ping der beslissingen van de comitia centuriata of lribula ontnomen werd. De goedkeuring van den Se­naat was genoegzaam, om aan die beslissingen kracht van wet te geven. Hij schonk daarenboven aan de plebejers toegang tot de censura ; twee jaren later werden zij ook tot het prcelorschap toegelaten. Ein­delijk schafte de wet Ogulnia het zoo gewigtig voor­regt der patriciërs af, van uitsluitend de priesterlijke bediening te kunnen vervullen; de plebejers werden tot het ligchaam der priesters en dat der augures toegelaten. De dictator Ilartensius voltrok de inrigting der volksregering (demokratie) te Rome, door de af­schaffing van het regt des Senaats, om de beslissin­gen der comitia centuriata of tributa te bekrachtigen.

Van toen af werd de volks-souvereiniteit erkend, want het oppergezag behoorde aan de comitia. — Terwijl

deze veranderingen in den inwendigen toestand van het gemeenebest plaats grepen, voltooiden de Romein­sche wapens de verovering van gansch Italie.

De Licinische wetten werden niet altijd uitgevoerd, omdat

— 144 —

de vermogende plebejers vaak gemeene zaak met de patri­ciërs maakten. De gelijkheid van het plebs en de patriciërs in den Staat werd echter spoedig volmaakt. De eerste ple- bejische dictator werd in het jaar 356 benoemd. Wel Ge­nucia , 341 ; 10. de beide consuls kunnen plebejers zijn; 20. niemand mag twee staatsambten te gelijk bekleeden ; 30. niemand mag met hetzelfde ambt bekleed worden, dan na een tijdsverloop van tien jaren. De leges Publiliae secun­dae, 338, schaffen het regt der patriciers af, om in de co- mina curiata de besluiten der cornilia centariala of tributa te bekrachtigen of te verwerpen; de aan de comitia centu­riata onderworpen besluiten werden van toen af vooruit be­krachtigd door de coinitia der patriciers (ut patres in in­certum evenhun auctores fierent). Deze voorafgaande bekrach­tiging wordt door de lex Mcenia buiten werking gesteld , 292. Toelating der plebejers tot de censura, 338, en tot het preetorschap, 336. Wet Ogulnia, 302; zij schenkt aan de plebe­jers toegang tot de priesterlijke bediening; het ligchaam der priesters wordt zamengesteld uit negen leden; de Pontifex maximus en acht priesters, waaronder vier plebejers; vijf plebejische augures worden den vier patriciërs toegevoegd.— Verarming van een deel der plebejers; een opstand barst uit in het jaar 287. Hortensius wordt tot dictator benoemd; hij herstelt de rust door de afschaffing der bekrachtiging des Senaats van de besluiten der comitia tributa; die be. sluiten erlangen kracht van wet (ut quod plebs jussisset nes Quiriles tenerent.) Op die wijze wordt de demokratische staatsregeling van Rome voltooid.

§ 2. Oorlogen der Romeinen, tot het begin van

den tweeden Sainnitischen oorlog.

390-326 vcSór Chr.

De oorlogen , welke de Romeinen gedurende dit tijdvak te voeren hadden, waren schier onophoudelijk; zij eindigden met de onderwerping van al de Italiaan­sche Staten. Rome erlangde de heerschappij over gansch Italie, van de Rubico, ten noorden, tot de zeeëngte van Sicilie, ten zuiden. Door deze oorlogen, en vooral door die, welke tegen Pyrrhus, koning van Epirus,

— 145 —

een der behendigste en vermaardste veldheeren van zijnen tijd, ondernomen werden, kwamen de Romeinen in de gelegenheid, om hunne krijgskundige kennis uit te breiden en zich alzoo voor te bereiden tot dien immer gedenkvvaardigen strijd tegen het gemeenebest Karthago, die over het lot van de oude wereld besliste. De voor­naamste oorlogen waren tegen de Galliërs, die hunne invallen in Latium hernieuwden; tegen de Samnieten, die den Romeinen het gebied over Midden-Italie be­twistten en met de Etruriërs en Galliërs een verbond sloten; tegen de Latijnen, de oudste en getrouwste bondgenooten der Romeinen; eindelijk tegen de rijke Grieksche volkplanting van Tarente, die over een groot gedeelte van Neder-Italie het bevel voerde en Pyrrhus, koning van Epirus, te hulp riep.

Zie hier een overzigt der groote oorlogen van de Romei­nen gedurende dit tijdperk :

1°. Oorlogen tegen de Galliërs, 367-349.

20. Eerste oorlog tegen de Samnieten, 343— 341. 30. Oorlogen tegen de Latijnen, 340-338.

40. Tweede oorlog tegen de Samnieten, 326-304.

50. Oorlogen tegen de Etruriërs en de Umbri , 311-308. 60. Derde oorlor, tegen de Samnieten en oorlog tegen de Etruriërs, de Umbri en de Galliërs, 299-290.

70. OorlOg tegen de Sabijnen, 290.

80. Oorlogen tegen de Senones en de Boii, 284-282.

90. Oorlog tegen Tarente en tegen Pyrrhus, 281-272.

Gedurende die oorlogen hernieuwden de Volsci en ./Equi onophoudelijk hunne aanvallen tegen Rome. Doch bij her­haling verslagen, vervielen zij eindelijk onder de heerschappij der Romeinen, die, na de vernietiging der onafhankelijkheid van de Latijnen, meester van Latium werden.

Oorlogen tegen de Galliërs, 367-349. — De ver­nielino. van Rome door de Galliërs had den haat der Latijnsche volken weder opgewekt tegen deze stad,

7

— 146 —

die sedert lang hunne onafhankelijkheid bedreigde. De Votsci en iEqui, met de Etruriërs verbonden, ver­klaarden den oorlog aan de Romeinen, die te gelijk door hunne oude bondgenooten , de Latijnen en de Hernici, verlaten werden. De tot dictator benoemde Camillus dreef de vijanden terug; maar het gelukte hem niet het verbond met de Latijnen te vernieuwen, en toen de Galliërs nogmaals Latium overrompelden, was Rome verpligt alleen tegen hen te strijden. Ca. millus versloeg hen bij eene eerste ontmoeting; maar zij keerden twee jaren later terug en verwoestten La­tium vijf jaren lang, terwijl eene pest de bevolking van Rome wegmaaide en Camillus medesleepte. Ein­delijk werden zij door de Romeinen aangevallen en leden zij eene volkomene nederlaag, door de dapper­heid van Manlius Torquatus , die een hunner aanvoer­ders in een tweegevecht doodde. De invallen der Gal­liërs in Latium hielden evenwel in verre na niet op, en de door hen aangevallen Latijnen sloten op nieuw een verbond met de Romeinen. Eene beslissende over. winning, aan den voet van den berg Albanus behaald en grootendeels te" danken aan den heldenmoed van Valerius Corvus , joeg den Galliërs zoo grooten schrik aan , dat zij niet meer in Latium terugkeerden. De twee Etrurische steden Falerii en Tarquinii hadden

oorlogen die oorloen Rome aangetast. Maar door Marcius Rutilus , eersten plebejischen dictator, ver­slagen, sloten zij een veertigjarig Bestand.

Benarde toestand van Rome na het vertrek der Galliërs. De Latijnen en de Hernici , naijverig op de steeds toene­mende magt der Romeinen, maken zich los van het Ver­bond met hen. Aanval der Volsci, iEqui en Etruriërs. Camil­lus redt Rome door eene zegepraal, op die volken behaald, — 147 —

388. De Etruriërs worden door de Galliërs aangetast en daardoor gedwongen, den oorlog tegen de Romeinen fe sta­ken; de Volsci en IEqui zetten dien voort. De bijzonderhe­den daarvan zijn onbekend , maar de benoeming van een aantal dictators bewijst, dat het gevaar voor Rome dringend

was.— De Galliërs hervatten hunne invallen in Latium en zetten

die achttien jaren voort,367-349. Overwinning van Camillus op de Galliërs, 367. Verwoesting van Latium gedurende vijf jaren door zijne vijanden, die tot onder de muren van Ro­me doordringen. Aardbeving, waardoor in het Forum eene groote scheur ontstaat. Dichterlijke overlevering betrekkelijk de zelfsopoffering van den ridder Marcus Curtius : hij werpt zich gewapend in den afgrond , die zich over hem weder toesluit. Veldslag tegen de Galliërs; zij worden verslagen door de dapperheid van Manlias, die een Gallisch bevel­hebber in een tweegevecht doodt en hem Zijne gouden keten ontneemt; van dáár zijn bijnaam Torqualus , 361. De Latijnen, die in de onmogelijkheid waren, alleen het hoofd aan de Galliërs te bieden, vernieuwen hun verbond met de Romeinen, 358. Laatste groote veldslag tegen de Galliërs; gevecht van Marcus Valerius tegen een Gallischen reus , door dichters opgesierd : een raaf, die op den schouder des Romeins gezeten was, belooft hem de zegepraal over zijnen vijand; om deze reden ontving hij den bijnaam van Conus.

Eerste Samnitische oorlog, 343-341. — De Sam­nitische volken, vermaard door hunne krijgshaftige ze­den en dapperheid, hadden langzamerhand hun gebied over Midden-Italie uitgebreid; de Etrurische steden in Campania waren onder hunne wapens bezweken, en de Lieris. in Latium was de grens hunner veroverin­gen geworden. Tusschen de Samnieten en de Romei­nen was een verbond gesloten, dat door deze laatsten te gereeder werd aangenomen, omdat de aanvallen der Galliërs al hunne krachten verslonden. Maar de vrede til sschen die twee, even oorlog- en veroveringszuchtige vo Iken kon niet van langen duur zijn. De Romeinen ve rbraken dien, toen de Sidicini en de Campani, door

-- 148 —

de Samnieten overwonnen, hunne hulp inriepen. Toen barstte de eerste Samnitisebe oorlog uit. Na den bloe­digen veldslag aan den voet van den berg Gaurus , waarbij de consul Valerius Corvus de zegepraal be­haalde, trokken de Samnieten in het gebergte, dat hun land overdekt, terug en de Romeinen namen de stad Capita in. Maar de afval der Latijnen dwong hen, den vrede met de Samnieten te sluiten en het voor­malig verbond met hen te vernieuwen.

Oorlog tegen de Latijnen , 340-338. — De Latijnen, naijverig op de toenemende magt der Romeinen, die begonnen met hen eerder als overheerschers dan als bondgenooten te behandelen, vorderden het burger­regt te Rome en den toegang tot het consulaat. Op de weigering, welke daarop volgde, verbraken zij het verbond en namen de wapens op. De Campani ver­eenigden zich met hen en de legers der twee volken vestigden zich aan den voet van den Vesuvius. De Romeinen, aangevoerd door de twee consuls, Alan­lius Torqualus en Decius Mus, en ondersteund door een Samnitisch leger, drongen in Campania door en vielen den vijand aan. Zij versloegen hem in den bloc­digen slag aan den Vesuvius, vooral door de zoo heldhaftige zelfsopoffering van Decius, die zich. na zich aan de onderaardsche goden te hebben toe­gewijd, in het midden van het gevecht wierp en om­kwam, en alzoo de reeds wankelende kans des Ro­rneinschen legers herstelde. Onderscheidene Latijnsche steden onderwierpen zich en ontvingen het burger­regt te Rome, dat ook aan de Campani geschonken werd. De steden . die weigerden zich te onderwerpen, werden achtervolgens ingenomen : men vestigde er

— 149 —

ikplantingen en Latium viel op nieuw onder de erschappij der Romeinen.

Gewigt der Samnitisebe oorlogen. Zij beslissen over het lot van Italie en de heerschappij van dat land, welke de twee dapperste volken, de Romeinen en de Samnieten, el­kander betwistten. Die oorlogen, drie in getal, duurden in het geheel 73 jaren lang en eindigden met de verdelging van een groot gedeelte der Samnieten. Dat zij in een zeker getal onafhankelijke volken verdeeld waren, maakte de over­winning voor de Romeinen gemakkelijk. — Veroveringen der Samnieten in Campania; zij maken zich meester van Capua, Nota en vele andere Etrurische steden (zie bladz. 66.) Hunne oorlogen tegen de Volsci en verbond met de Romeinen, 354. Oorlog der Samnieten tegen de Sidicini, die zich met de Campani vereenigen : beide volken werden overwonnen en de Campani wendden zich tot de Romeinen , die van de Samnieten vorderen, dat zij van den oorlog tegen de Sidicini zullen afzien. Weigering der Samnieten. — Eerste .Sionni­lische oorlog, 343-341. De consul Valerius Corvus, vermaard door zijne dapperheid en door de liefde, welke de krijgs­lieden, in wier vermoeijenissen hij steeds deelde, hem toe­droegen, dringt in Samnium door en wint na een zeer moord­dadig gevecht, den slag van den berg Otiums, 343. De andere consul Cassus, die tot in het gebergte van Samnium voort­gerukt was, wordt door den vijand omsingeld, maar ontzet door de dapperheid van den tribuun Decius Mus. De vrede met de Samnieten wordt hersteld, 341.

Oorlog tegen de Latijnen, 340-338. — Naijver der La­tijnen tegen de Romeinen ; hunne aanmatiging tot het er­langen der staatsregten te Rome wordt van de hand gewezen. Zij zetten den oorlog tegen de Samnieten voort en vereenigen zich met de Campani, Gevaren van dien oorlog; de Latijnen hadden dezelfde wijze van krijgvoeren als de Romeinen; een . afval berooft dezen van de helft van hun leger. De Romei­nen, niet de Samnieten vereenigd, vallen in Campania. Slag van den Vesuvius, 340. De linkervleugel, door den consul Decius aangevoerd, wordt in verwarring gebragt en de Ro­meinen nemen bijna allen de vlugt. Decius wijdt zich aan de onderaardsche goden toe bij eene godsdienstige plegtig­heid, op het slagveld zelf voor den opperpriester verrigt. Hij werpt zich in het midden der vijanden en vindt er den dood; de moed der Romeinen herleeft en zij behalen eene

vo he

-- 150

volkomene zegepraal. Tweede nederlaag der Latijnen Minlurnw. Onderwerping' der Latijnen en vestiging van meinsche volkplantingen in vele hunner steden , als te tium. De Romeinen herstellen in Latium hunne heerscha over dezelfde uitgestrektheid lands , als onder de rep van Tarquinius den Trotsche.

§ 3. Tweede Samnitische oorlog en oorlo

tusselten de Etruriërs en de Inanbri.

326-299 v66r Chr.

Tweede Samnitische oorlog, 326-304. — Het moest den Samnieten weldra berouwen, dat zij de Romei­nen in den oorlog tegen de Latijnen ondersteund had­den; want het verbond, dat zij met hen hadden ge­sloten, werd niet geëerbiedigd. De versterking der stad Fregellw, , op de oevers van de Lieris, door de Romeinen, in strijd met dat verbond, deed den oor­log op nieuw uitbreken. Deze tweede Samnitische oorlog, die twee en twintig jaren duurde, is een der gedenk­waardigste van het Romeinsch gemeenebest. De groote Romeinsche veldheeren, Papirius Cursor en Fa, ius Maximus , vonden tegenstrevers, hunner waardig, in de twee Samnieten, Herennius en zijn zoon Pontius. die evenzeer schitterden door hunne krijgs-begaafd­heden als door de behendigheid, waarmede het hun gelukte de eendragt onder de verschillende Sar ni­tische , van elkander onafhankelijke, volkstammen te behouden.

Na in de eerste jaren van den oorlog verschillende veldslagen verloren te hebben, vroegen de Samnieten den vrede ; maar aangezien de Romeinen eene on­voorwaardelijke onderwerping eischten , werden de vijandelijkheden voortgezet. Pontius trok toen zijn voor­deel uit de onervarenheid der twee consuls Veturius

-- 151 —

en

Posthumius, die zonder eenige voorzorg tot in het gebergte van Samnium doorgedrongen waren, om den vijand in den Caudijnschen bergpas (furculw caudince) te omsingelen; hij dwong hem zich op genade over te geven. Om het leger te redden, teekenden de con­suls, op billijke voorwaarden, eenen vrede met de Samnieten; zeshonderd Romeinsche ridders bleven als gijzelaars in handen der overwinnaars. Maar de Se­naat weigerde het gesloten verdrag te bekrachtigen

en leverde de consuls aan de Samnieten over. Deze ,

edelmoediger dan de Romeinen, gaven hun de vrij­heid terug en drongen te vergeefs op de uitvoering der overeenkomst aan. Een Romeinsch leger viel in Samnium en nam wraak over de eerste nederlaag door eene schitterende overwinning, bij Caudium be­haald. De stad Luceria in Apulie, die de partij der Samnieten gekozen had, werd na eene krachtdadige verdediging door den consul Papirius Cursor ingeno­men. De Samnieten vroegen en verkregen een wapen­stilstand van twee jaren; de Romeinen maakten daarvan gebruik, om de Apuli en de Lucani tot onderwerping te brengen. Daarna hervatten zij den oorlog tegen de Samnieten en dreven dien met de grootste kracht door, zonder echter grooten voortgang te maken. Toen ver­anderden zij van handelwijze en begonnen het land achtervolgens te veroveren, terwijl zij in de gewon­nen gewesten volkplantingen vestigden. Maar een oorlog der Etruriërs tegen hen, dwong de Romeinen, hunne magt te verdeelen en hield voor eenigen tijd den voort­gang hunner wapens tegen.

Oorlog tegen de Etruriers en de Umbri , 311-308.

vrede tusschen de Romeinen en de Etruriërs had

zeventig jaren geduurd, toen de laatsten dien, op aan‑

De

bij Ro- An-

PPij ring

g

-- 152 --

hitsing der Samnieten, verbraken. Door de Umbri on­dersteund, namen zij de stad Sutrium in en rukten tegen Rome op. De consul Fabius Maximus, tegen hen uitgezonden , dwong hen tot den terugtogt langs het woud van Ciminus en versloeg ze in eenen bloedigen slag onder de wallen van Sutrium. In het volgend jaar leden zij eene nieuwe nederlaag bij het meer Va­dimonia en vernieuwden toen het voormalig vredes­verdrag met de Romeinen. — Deze afleiding was voordeelig aan de Samnieten, die zich meester maak­ten van een aantal volkplantingen, welke op hun grond­gebied gevestigd waren. Maar de dictator Papirius Cur­sor versloeg hen in den slag van Longula. De Samnieten werden eindelijk verpligt den vrede te vragen, welken de Romeinen hun onder zeer harde voorwaarden schon­ken. Zij verloren een gedeelte van hun grondgebied, werden op eene jaarlijksche schatting gesteld en moes­ten de Romeinen in al hunne oorlogen ondersteunen. — De lEqui , Marsi en Herniei , die in de laatste ja­ren van den oorlog gemeene zaak niet de Samnieten gemaakt hadden, werden toen door de Romeinen over­wonnen en onder het juk gebragt.

Trouweloos gedrag der Romeinen jegens de Samnieten. Stichting der volkplanting van Fregellw op de Lieris , in eene landstreek , over welker bezit de twee volken in ge­schil waren : de Romeinen maken daarvan eene versterkte plaats en wijzen de klapten van de Samnieten van de hand. Gewigt van den tweeden Samnitischen oorlog; de Romeinen zijn verpligt, herhaaldelijk dictators te benoemen, om in die gewigtige omstandigheden raad te schaffen. — Papirius Cur­sor wordt tot dictator benoemd, 325; Fabius, zijn magister equilum, waagt zich, tegen de bevelen van den dictator, in een gevecht tegen de Samnieten ; hij behaalt eene schitte­rende overwinning, maar wordt ter dood veroordeeld wegens overtreding der krijgstucht; hij erlangt genade op verzoek

-- 153 —

van het volk en het leger. Zegepralen van Papirius Cursor, die nogmaals voor het volgend jaar tot dictator benoemd wordt, 324. Overwinningen van den consul Fabius op de Samnieten, 322. Deze vragen den vrede; eischen der Romei­nen. Behendige krijgsbewegingen van den Samnitischen prx­tor Pontius : hij lokt het Romeinsche leger in de Caudijnsehe bergpassen en dwingt het, zich met de beide consuls op genade over te geven. Verhalen der Romeinsche schrijvers, die ver­melden dat Pontius het leger dwong, onder het juk te gaan (1) en den consuls eenen schandelijken vrede oplegde. Deze omstandigheid is waarschijnlijk verzonnen, om de trouweloosheid van den Romeinschen Senaat te verbloe­men, die weigerde het verdrag te bekrachtigen en de consuls aan de Samnieten overleverde. Edelmoedigheid van dezen ; zij stellen de consuls weder in vrijheid, even als de Ro­meinsche ridders, die als gijzelaars gegeven waren. De oor- lor,' wordt voortgezet. Overwinningen der consuls Publilius Pl7ilo en Papirius Cursor ; de eerste verslaat de Samnieten bij Caudium , de tweede neemt de stad Luceria in Apulia , bondgenoot der Samnieten, in. Wapenstilstand van twee ja­ren, 318-316. De Romeinen veranderen hunne wijze van oorlog voeren ; zij beginnen met Samnium achtervolgens te veroveren en vestigen tevens gewapende volkplantingen op het onderworpen grondgebied; die volkplantingen waren : Arpinum, Sora, Interamna, Nola, Suessa.

Oorlogen tegen de Etruriërs en de Umbri. De oorzaken daarvan zijn niet goed bekend ; die twee volken grepen waarschijnlijk de wapens aan op aanhitsing van de Samnieten. Inneming der Romeinsche stad Sutrium door de Etruriërs en de Umbri, die tegen Rome aanrukken; de consul Fabius Rullianus drijft ze terug. Veldslagen van Sutrium, 310 en van het meer Vadimonia, 309. De vrede tusschen die volken en de Romeinen wordt vernieuwd. — Nieuwe overwinningen der Samnieten, die een aantal steden van Latium innemen. Veroveringen der Romeinen in Samnium; het gelukt hun,

(1) Deze, voor het verslagen leger zoo vernederende daad, bestond hierin, dat men de krijgslieden één voor één en onge­wapend onder eene soort van galg (jugum) liet trekken ; het juguna was gemaakt van lansen en zoo laag, dat men diep moest bukken, om er door te gaan ; de overwinnaars woonden dat tooneel bij en overlaadden de vijanden met hunne spotternijen.

7.

-- 154 —

verdeeldheid te strooijen onder de Samnitische volkstarn, men, die één voor één den vrede sluiten. Vredesvoorwaar­den : P. Afstand van een gedeelte van hun grondgebied; 20. betaling eener jaarlijksche schatting; 30. hulpbetoon aan de Romeinen in hunne oorlogen. — Oorlogen tegen de Hernia, de Mars/ en de iEqui; die volken worden tot on­derwerping gebragt en het gebied der Romeinen over La­tium wordt op nieuw geves

§ 4. Derde Satnnitisehe oorlog en oorlogen

tegen de Etroriërs en de Galliërs.

299-282 v66r Chr.

Derde Samnitische oorlog, 299-290. — De met

de Samnieten gesloten vrede duurde slechts vijf jaren. Gellius Egnatius , de waardige mededinger van Pon­tius, sloot toen een verbond met de Eil'Ilrien , de linibri en de Galli Senones tegen de Romeinen, wier toenemende magt meer en meer de onafhankelijkheid van al de volken van Italie bedreigde. De Romeinen streden evenwel eerst met goed geluk tegen al die vijanden, door te gelijk hunne legers naar Etrurie en Samnium te zenden. Toen vormde Gellius het plan, om de magt der verbondene steden te vereenigen en leidde, in overleg met Pontius, het Samnitische leger naar Etrurie, alwaar het zich bij de Etruriërs, de Um­bri en de Senones voegde. De Romeinen vielen de vijanden, ondanks hunne overmagt, in de nabijheid van de stad Sentinum aan. De slag was langdurig en moorddadig; de Romeinen begonnen te wijken en de vlugt te nemen, toen de consul Decius Mus, die hen met zijn ambtgenoot Fabius Maximus aanvoerde , zich, op het voorbeeld zijns vaders, aan de onder­aardsche goden toewijdde, en door zijn heldhaftigen dood de overwinning aan de Romeinen bezorgde. Deze

tigd, 304.

--- 155 —

nederlaag verbrak het verbond der Italiaansche

ken. De Galliërs trokken naar hun land terug en de Etrurische steden werden één voor één gedwongen ,

den vrede met Rome te sluiten.

Pontius had inmiddels het overschot van zijn leger

naar Samnium teruggevoerd en met 40,000 man ver­sterkt, die allen gezworen hadden, voor hun vader­land te sterven. Maar de consul Papirius Cursor ver­sloeg hen in een bloedig gevecht en vernielde een aantal hunner steden. De Samnieten namen evenwel wraak over deze nederlaag in eene overwinning, welke zij op den jeugdigen consul Fabius, zoon van Fabius Maximus, behaalden. Laatstgenoemde begaf zich toen naar het leger, alwaar hij een bevel onder zijnen zoon aanvaardde, en versloeg de Samnieten in een gevecht, waarbij Pontius gevangen werd genomen. Twee jaren later onderwierpen zich de Samnieten en erkenden zij het oppergezag der Romeinen.

Toeneming der magt van de Romeinen ten gevolge van den tweeden Samnitischen oorlog; zij heerschen over gansch Latium en sluiten verbonden met de Luconi even als met een aantal Sarnnitische volkstammen , als de .Frentani, de Peligni, Marucini. De stammen , die het eigenlijk gezegde Samnium bewoonden (zie blz. 24-25), vatten de wapens we­der op onder bevel van Pontius. Behendigheid van Geltjes Egnalius , wien het gelukt een verbond te sluiten met de EITIITië "8 , de Untbri en de Senones. — Derde Samnitische oorlog, 299--290. Zegepralen der Romeinen op de Samnie­ten, verwoesting van Samnium, 297. Oorlog in Etrurie en Umbria en overwinningen der Romeinen. De verbondene volken vereenigen hunne krijgsmagt bij Sentinum, 295: hun leger bestaat uit 100,000 man voetvolk , 46,000 ruiters en 1000 oorlogswagens, door de Senones geleverd. De Romei­nen stellen 90,000 man tegen hen over, als : 40,000 Ro­meinen en 50,000 man hulptroepen, onder bevel van Fabius Maximus en Decius Mus. Slag van Senlinunt; bloedig gevecht;

-- 156 —

het Romeinsche leger deinst terug ; zelfsopoffering en. dood van den consul Decius, die de zegepraal ten voordeele der Romeinen beslist. 10,000 Romeinen en 30,000 vijanden bedek- ken het slagveld. Ontbinding van het verbond. De Senones en de Umbri trekken naar hun land terug. De Etrurische steden onderwerpen zich achtervolgens. Volsinii, Per sia en Aretium verkrijgen een 40jarig bestand, 294.

Schoone aftogt der Samnieten onder Pontius ; zij wenden eene wanhopige poging aan, om den Romeinen wederstand te bieden. Zegepraal van Papirius Cursor, bij Aquiknia op hen behaald, 293. Nederlaag der Romeinen onder d( n con­sul Fabius den jongere; de Senaat wil hem bet opperbevel ontnemen; maar zijn vader verzet zich daartegen en neemt dienst bij het leger als legalus (stedehouder) van zijnen zoon. Schitterende zegepraal op de Samnieten en triomf van den consul Fabius, wiens vader den zegewagen volgt. Pontius wordt gevangen genomen en te Rome ter dood gcbragt , 292. Onderwerping der Samnieten; de voorwaarden daarvan zijn niet bekend.

Verovering van Unibria en van Etrurie, 290-282. — Midden-Italie gehoorzaamde, na de nederlaag der Samnieten, aan de Romeinen; de pogingen van Benige volken, om zich aan die heerschappij te onttrekken, bleven zonder gevolg. De Sabijnen , die anderhalve eeuw lang in vrede met de Romeinen geleefd hadden, namen in het laatste jaar des oorlogs tegen de Sam- nieten de wapens op. Maar zij werden in Benen enkelen veldtogt verslagen en men verleende hun het burgerregt te Rome, zonder regt van stemming, De twee voornaamste Gallische volken in Umbria en in Gallia Cispadana , met de Umbri en eenige Etrurische steden verbonden, vingen den oorlog tegen de Ro­meinen weder aan. Maar na vele veldslagen verloren te hebben, onderwierpen zich al die volken en de heer­schappij der Romeinen strekte zich alzoo tot at- n de Pei ten noorden uit. Nieuwe overwinningen op de Lu. eani en Brutti i , die gedurende dezen oorlog Pge­ -- 157 —

staan waren, behaald, waren de voorbode der onder­werping van het zuiden van Italie aan de Romeinsche heerschappij, na eenen belangrijken strijd tegen de rijke stad Tarente en tegen Pyrrhus //, koning van Epiru ;.

Rijkdom en werkeloosheid der Mijnen, die hoegenaamd geen deel hadden genomen aan den strijd, welken de Italiaan­sche volken tegen de Romeinen voerden; hunne steden waren vermogend door haren handel en nijverheid. Zij verbinden zich met de Samnieten , 290. Gemakkelijke zegepraal der Romeinen, die eenen rijken buit maken; eerst op dien tijd, zegt de geschiedschrijver Fabius, werd de rijkdom te Rome bekend. Zij bekomen het jus eivita lis sine suffragio. — Oor­logen tegen de Senones en de Boii, 284-282.. Overwinnin­gen van Curius Dentatus op de Senones, die grootendeels verdelgd worden , 284. De Boii en de Etrurische steden in het noorden van Etrurie worden door den consul Dolabella overwonnen, 282. Romeinsche volkplantingen in die land­streken : Sena Gallia, Adria , Venusia , Parma , Mutina. — Onderwerping der Lueani en Brutlii. De Romeinen worden naburen der Tarentijnen.

§ 5. Oorlogen tegen Tarente en 1Pyrrhus.

282-272 v6ór Chr.

Aanleiding tot den oorlog. Komst van Pyrrhus. 282-281.

De rijke Grieksche volkplantingen, in het midden van Italie gelegen, hadden geen deel genomen aan de oor­hagen tegen de Romeinen ; velen onder haar hadden zelfs verbonden met dat volk gesloten. Tusschen Rome en • Tarente, de magtigste der Grieksche steden , be­stond een verdrag van scheepvaart. Maar het steeds toenemend gebied der Romeinen wekte eindelijk den naijver der Tarentijnen op, en toen eene Romeinsche vloot van tien schepen door den storm gedwongen werd, in de baai van Tarente eene schuilplaats te zoe­ken, beschouwde het volk dier stad deze daad als

— 159 —

'lagen )eg gelijk. Daarna rukte hij voort tot onder de muren van Rome, om door het ontzag zijner wapens de onderhandelingen, welke hij weder geopend had , te ondersteunen. De Romeinen bleven onverzettelijk en vorderden, alvorens tot onderhandelen over te gaan, de ontruiming van Italie. Deze vastberadenheid van den Rome nschen Senaat, even als de hinderpalen, welke Pyrrhus in de voortzetting van den oorlog van de zijde der I aliaansche volken ontmoette, deden dien vorst besluiten, eenen wapenstilstand met de Romeinen te treffen en zich met zijn leger naar Syraku,se in te sche­pen, alwaar hij tegen de Karthagers geroepen werd.

Belangrijkheid en bloei der Grieksche volkplantingen in het zuiden van Italie. (Zie het 51" deel van dit Leerboek bl. 130­133.) Vredelievende betrekkingen tusschen die volkplantingen en de Romeinen; handelsverdragen tusschen deze en velen dier steden gesloten. Rijkdom en magt van de stad Tarenle, die over een gedeelte van Apulie het gebied voerde. Weelde en w ilpschheid der bewoners, die hun leven in onophoude­lijke feesten en vermaken sleten, zoodat men bij wijze van spreekwoord zeide, dat te Tarente alle dagen des jaars feest­dagen waren. Verdrag van scheepvaart, met de Romeinen gesloten, krachtens hetwelk geen schip, zonder voorafgaand verlof, de golf van Tarente mogt binnenvaren. Naijver der Tarentijnen tegen de Romeinen, wier gebied zich over Lu­canie en Bruttium uitstrekte. Aanleidende oorzaak tot den oorlog; eene Romeinsche vloot van twaalf schepen, welligt door den storm gedreven, kwam ter reede van Tarente zon­der kennisgeving, terwijl het volk in den schouwburg was, die •zoodanig was gebouwd, dat men er het gezigt op de zee had. Men greep naar de wapens, om deze inbreuk op het verdrag te wreken : de menigte snelde naar het strand, beklom de Romeinsche schepen en boorde ze in den grond; de bemanning werd in den kerker opgesloten. Romeinsch gezantschap naar Tarente, om genoegdoening te vragen; het kwam terwijl de Bacchus-feesten gevierd werden. Het'volk beleedigde Posthumius, toen hij zijnen eisch op het tooneel voordroeg, en de oorlog werd verklaard. Gewoonte der` Ta‑

— 158 --

eene inbreuk op het verdrag, viel de vloot aan, boorde de schepen in den grond en wierp de bemanning in den kerker. De Romeinen zonden een gezantschap naar Tarente, om zich over deze handelwijze te beklagen; maar het volk beleedigde Posthumius, die aan het hoofd van het gezantschap stond, en de oorlog werd onver­wijld verklaard. — De Tarentijnen, een rijk en weel­derig volk, waren weinig voor den oorlog geschikt; daarom waren zij gewoon, wanneer zij met eenen ge­vaarlijken vijand te doen hadden, hunne toevlugt tot eenigen vreemden vorst te nemen. Thans met eenen aanval der Romeinen bedreigd, riepen zij de hulp in van Pyrrhus II, koning van Epirus, die een der krijgs­haftigste vorsten van zijnen tijd was en onder de beste veldheeren van Alexander den Groote gerangschikt

fj werd. Pyrrhus begaf zich naar Tarente met een leger huurbenden en een aantal gewapende olifanten. Bij zijne aankomst namen de volken in het zuiden van Italie, de Lueani en de Bruttii, alsmede de San nieten de wapens op en vereenigden zich met hem.

Zegepralen van Pyrrhus, 280-278. — De Romei­nen schenen eerst dien vorst weinig te achten; maar spoedig moesten zij ondervinden, dat zij met eenen even dapperen als krijgskundigen vijand te strijden hadden. Pyrrhus versloeg hen in een gevecht, dat hij hun bij Heraclea leverde: het beter overleg zijner krijgs- bewegingen en het aanzijn der olifanten in zijn leger hadden hem, ondanks de dapperheid der Romeinen, de overwinning bezorgd. De overwinnaar bood hun den vrede aan, maar zij wezen dien van de hand. Pyrrhus drong toen in Apulie door en behaalde op hen eene tweede zegepraal bij Aseulum, welke hem dure offers kostte; het verlies was van beide zijden

ir

— 160 —

rentijnen , om oorlog te voeren met behulp van vreemde vorsten, met welke zij verbonden sloten en met betaling eener bepaalde som gelds. Oorlog tegen de Bruttii en over­eenkomst gesloten niet Alexander I, koning van Epirus, 331. (Zie het 2de deel, bladz. 249.) Zij roepen Pyrrhus II, koning van Epirus te hulp, 281, die naar Tarente komt met 25,000 man en 20 gewapende olifanten. Hij beveelt dat de poorten der stad gesloten worden, maakt een einde aan de feesten en lijft het volk bij zijn leger in. Opstand der Italiaansche volken tegen Rome. Slag van Heraclea. 280; de consul vinus wordt verslagen. Onderhandelingen met de Romeinen. Pyrrhus zendt Cineas naar Rome; hij tracht den Romeinschen gezant Fabricius om te koppen. Tweede slag bij Asculum: de consul Decius Mus sterft op het voorbeeld zijner voorou­ders, voor zijn vaderland, 279. Dapperheid der Romeinen en groot verlies van krijgsvolk, aan de zijde van Pyrrhus, die na de overwinning uitriep : „ Nog eene zegepraal als deze, en wij zijn verloren! " Hij trekt voort tot in de om­streken van Rome en wil nieuwe onderhandelingen openen; vastberadenheid van den Senaat. Pyrrhus stemt in eenen wapenstilstand toe en begeeft zich naar Sicilie, in de hoop van den troon van Syrakuse te zullen bestijgen. Hij was gehuwd met Lanassa, dochter van Agatbocles, laatsten tiran van die stad. (Zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 138.)

Nederlaag van Pyrrhus. Inneming van Tarente,

, 278--272. — De Romeinen maakten gebruik van de verwijdering van Pyrrhus, om de Italiaansche volken, die tegen hen opgestaan en niet onder den wapen­stilstand begrepen waren , te kastijden. Zij onderwier­pen op nieuw door de kracht hunner wapenen de Sam- nieten, de Lucani en de Bruttii, en dwongen de Grieksche volkplantingen van Heraclea, Crotona en LOM om Romeinsche bezettingen te ontvangen. Zij vernieuwden te gelijker tijd hun verbond met de Karthagers. De Te- renlijnen riepen toen Pyrrhus, die bijna geheel Sicilie door de wapens onderworpen had , maai door de Sy­rakusers verlaten was. Hij kwam naar Italie terug met een verzwakt leger en verloor den beslissenden slag

— 161 —

van Beneventum tegen de Romeinen. Na deze neder­derla ig scheepte hij zich naar Epirus in, eene bezet­ting te Tarente achterlatende, onder bevel van Mao. Maar drie jaren later belegerden de Romeinen die stad en dwongen haar tot overgave; de vestingwerken wer­den gesloopt en eene jaarlijksche schatting aan de Ta- rentij len opgelegd. Eenige jaren daarna was gansch zuidelijk Italie aan de Romeinen onderworpen, die daardoor naburen werden van de Karthagers, toen­maals meesters van Sicilie. De oorlog brak weldra tusschen de twee naijverige gemeenebesten uit.

Oorlogen der Romeinen tegen de Italiaansche volken, die deel hadden genomen aan den oorlog van Pyrrhus. Over­winningen van den consul Fabricius Luscinus op de Samnie­ten , de Lucani en de Bruttii. Zij vallen de voornaamste Grieksche volkplantingen aan, ofschoon zij de Tarentijnen niet ondersteund hadden, en dwongen haar, hun gezag te erkennen. Zegepralen van Pyrrhus in Sicilie, hij verslaat de Karthagers en verjaagt ze uit bijna al hunne bezittingen, be­halve uit Lilybceum , welke stad een langdurig beleg door­staat. Ontevredenheid der Syrakusers en onderscheidene Grieksche volkplantingen, die door Pyrrhus met gestrengheid behandeld worden. Afval der Syrakusers, die zich tegen hem verklaren. Hij wordt door de Tarentijnen teruggeroepen. Slag van Beneventum en nederlaag van Pyrrhus, 275. Hij neemt de wijk naar Tarente en scheept zich naar Epirus in, onder voorwendsel van versterking te gaan halen. Inneming van Tarente door den consul Fabricius, 272. De Tarentijnen wer­den gedwongen, hem hunne vloot en wapens af te staan en eene jaarlijksche schatting te betalen. Onderwerping der. Sa­lentrnen en der Messapii, 266. De verovering van Italie is voltooid.

§ 6. »e steden met burgerregt (nuniripia). De

bondgenootent De volltplantingen. Krijgs‑

kundige inrigting. Openbare werken.

De munieipia. De bond genooten van het Latijnsela

-- 162 —

en van het Italiaansch regt. — De Romeinen, die hun geluk in den oorlog aan hunne dapperheid en voor­treffelijke krijgskunde te danken hadden, verstonden ook de kunst, om hun gezag over de overwonnen volken te bevestigen, door eenigen voor hunne zaak te winnen, anderen in de onmogelijkheid te stellen, om tegen hen op te staan. Met dat doel verleenden zij aan een groot aantal onderworpene steden eene zekere onafhankelijkheid, door haar eene vrije inrigting te gunnen. Die steden werden municipia genaamd en de bewoners ontvingen het burgerregt te Rome met de bevoegdheid, om zich bij een der Romeinsche stam. men te laten inschrijven. De staatsregelingen, aan die steden gegeven, waren gelijk aan die van Rome. Twee overheids-personen , jaarlijks gekozen en duumviri ge­naamd, stonden aan het hoofd van het bewind der stad ; zij werden bijgestaan door eenen Senaat, be­staande uit tien leden, voor hun leven benoemd door de vrije ingezetenen, die het regt hadden vergaderin­gen te houden en er over de belangen der gemeente te beraadslagen. — De Romeinen schonken insgelijks zeer uitgebreide voorregten aan gansche volken, die dan den naam ontvingen van bondgenooten van het La­tijnsch regt; die volken behielden hunne eigene staats­regelingen , de uitoefening der burgerlijke regtsmagt en het regt, om in de comitia tributa te stemmen, als zij te Rome waren; daarenboven erlangden al degenen, die een staatsambt bekleed hadden , het Romeinsche burgerregt. Een andere rang van verbonden volken waren die, welke men bondgenooten van het Italiaansch regt noemde; deze volken behielden insgelijks, althans grootendeels, hunne oude staatsregelingen, maar zij werden niet toegelaten tot de uitoefening der staats­ — 163 —

regten te Rome. Al de verbonden volken waren ver­pligt in de oorlogen der Romeinen een aandeel van krijgsvolk en geld te leveren: die krijgslieden droegen den naam van hulpbenden (auxiliarii) en dienden in de Romainsche legers zonder bij de legioenen inge­lijfd te worden.

Verschillende middelen door de Romeinen gebezigd , om de overwonnen volken aan zich te hechten of hen in bedwang te houden; die middelen waren vooral de verbonden (fiedera) en de volkplantingen. — De municipia (inancipia), eene soort van vrije steden, welker inwoners het burgerregt te Rome bezaten, zonder dat, van er zich voor goed te vestigen (jus domicilii). Regten der municipia : 10. vrijheid van godsdienst dus sacrorunt); 20. regt der vrije ingezetenen om algemeene vergaderingen (concilia , comitia) te houden, waarin zij de belangen der stad behandelden ; 30. regt om de hooge over­heidspersonen, duumviri genaamd, voor den tijd van vijf ja­ren of van één jaar te kiezen; 40. regt om eenen Senaat van tien leden te benoemen (decuriones , ordo decurionum , decent priori, senatus minor). — De socii juris Wint, voorna­melijk bestaande uit de oude Latijnsche volken en de Hernici. Zij bezaten te Rome burgerregten (jus connubii et emmeren), maar geene staatsregten, behalve zij, die ambten bekleed hadden. Zij behielden hunne eigene staatsregelingen. — De socii juris naliet, die geen enkel regt te Rome bezaten en wier toestand afhing van de voorwaarden van het verdrag, met de Romeinen gesloten op het tijdstip hunner onderwerping.

De Romeinsche en Latijnsehe volkplantingen. — Een der meest afdoende middelen, door de Romeinen aan­gewend , om hunne heerschappij over een onderwor­pen land te vestigen , was he, 1 zenden van volhplan- tingen. Gewoonlijk stichtten zij ,olkplantingen in reeds aanwezige steden, welker bewoners tot den staat van beschermelingen der volkplanters, die er zich kwamen vestigen, gebragt werden. Men onderscheidt twee soor­ten van volkplantingen: de Romeinsche en de Latijn‑

— 164 --

sche. De eersten werden gesticht door Ilomeinsche bur‑

gers , die geen enkel hunner regten verloren, als zij

hunne geboortestad verlieten. De inwendige inrigting dier

volkplantingen was geregeld naar de Romeinsche staats‑

regeling. De Latijnsche rolkplantingen , daarentegen ,

stonden tot de Romeinen in dezelfde betrekkinc, als

de bondgenooten van het Latijnsch regt. Somtijds ver‑

leende men aan zekere steden, zelfs buiten Italie ge‑

legen, den rang van Latijnsche volliplantingen, ofschoon

de Latijnsche volken geen aandeel in hunne stichting

hadden. — Al die volkplantingen bleven in eene vol‑

slagene afhankelijkheid van Rome, waarvan zij zich

nimmer konden losmaken. Zij waren alzoo een sterke

steun voor de heerschappij der Romeinen over de land­streken, waarin zij gevestigd waren.

Verschil tusschen het stelsel van volkplantingen der Eo- manen en dat der Grieken; laatstgenoemden stichtten gewoon. lijk nieuwe steden en schonken daarenboven aan hunne volk- plantingen eene zekere onafhankelijkheid. (Zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 110.) De Romeinen vestigden de hun. nen in reeds bestaande steden en hielden ze onder eene strenge afhankelijkheid. — Romeinsche volkplantingen (colo­nice romance of Quiritium) , door Romeinsche burgers ge­sticht, die zich in eene vreemde stad vestigden en er alsdan een zekeren adel, patriciaat, uitmaakten; de bewoners der steden werden hunne beschermelingen. — Latijnsche volk- plantingen molonite &tinto; de eersten dagteekenen van het tijdstip des verboncis tusschen de Romeinen en de Latijnen, toen de veroverde landen bij gelijke deelen tusschen de beide volken verdeeld werden (prisco Latinorum colonie). Later zetten de Romeinen de vestiging van zoodanige volk- plantingen voort (colonice latinw populi romani); zij werden door de socii juris latini bevolkt.

Inri ging van het krijgswezen. — De Romeinen, die de wereld veroverd hebben, hadden hunne voortreffe­lijkheid in de krijgsdienst te danken , vooreerst aan

--165

hunne persoonlijke dapperheid enten anderen aan hunne strenge tucht en de uitstekende inrigting van hun leger. De opperbevelhebber oefende een onbeperkt gezag uit en de geringste overtreding zijner bevelen werd met

de meeste gestrengheid gestraft; tijdens den ganschen

duur des oorlogs had hij het regt, lijfstraffen en zelfs

den doodstraf op te leggen. Het Romeinsche legioen ,

dat e er uit 4000 man voetvolk en 300 ruiters be-

stond, en later gebragt werd tot 6000 man voetvolk

en 600 ruiters, bevatte vele soorten van krijgsbenden,

op verschillende wijze gewapend. Bijeen geschaard

vorm le het een digt aan een gesloten leger, dat tegen

den schok van eenen aanval bestand was; maar het

ontvouwde zich met de meeste gemakkelijkheid, om

ook den vijand aan te vallen. Een korps timmerlieden

vergezelde elk legioen, om bruggen te leggen en werk-

tuigen voor belegeringen te vervaardigen; daarenboven

waren zij den krijgslieden behulpzaam in het verster-

ken der legerplaats , waarin zij zich verschansten , eer zij tegenover den vijand stonden. De talrijke gen, welke zij te voeren hadden, vooral tegen tius van Epirus , een der bekwaamste veldheeren zijnen tijd, waren oorzaak, dat de Romeinen snelle mingen in de krijgskunde maakten.

Gestrengheid der krijgstucht bij de Romeinen. Regt van leven en dood, gedurende den oorlog aan den opperbevel-

,

hebber verleend : volstrekte on ergeschiktheid ; niemand mogt zonder bevel handelen. He legioen bestond uit vijf soorten van krijgsbenden : de ha iti, met eene lange lans (basla) gewapend, stonden in het eerste gelid; de principes, die met een kort zwaard streden, in het tweede; de triarii, in het werpen der spies (pilum) geoefend, in het derde; de rorarii, met slingers en bogen gewapend, in het vierde; terwijl de accensi , de reserve uitmakende, hunne plaats in

wann oorlo Pyrr van vord

— 166 —

het middenpunt van het legioen hadden; zij waren zonder wapens , maar namen die der gesneuvelden. Het legioen vormde een vierkant , aan de vier zijden front makende ; het breidde zich met de meeste gemakkelijkheid uit of schaarde zich bijeen en zijne gelederen openende, baande het eenen doortogt voor den vijand, dien het vaak ver­pletterde. Het legioen telde 4000 en later 6000 man voet­volk en was weder verdeeld in cohortes van 400 of 600 man; de cohortes in 2nanipuli van 40 of 60 man; de ma­nipuli in ordines van 20 of 30 man. De ruiterij 300 of 600 man sterk voor elk legioen , diende om de vleugels WO van het leger te dekken ; van daar de naam van ala,, aan eene bende van 300 ruiters gegeven. Zware wa­penrusting van een Romeinsch krijgsman : behalve Zijne wapens en mondbehoeften, droeg hij nog alles wat noodig was om eene tent op te slaan, alsmede eene spade. Tegen­over den vijand, sloeg het leger een versterkt kamp op, in den vorm van een vierkant, omringd van grachten en bol­werken van aarde; in het midden van elke zijde bevonden zich poorten, die door twee regthoekige wegen met elkan­der in gemeenschap stonden en alzoo de legerplaats in vier vierkante vakken doorsneden, waarin de tenten opge­slagen werden; die wegen dienden tot verzamelplaats der krijgsbenden , wanneer zij eenen uitval tegen den vijand moesten doen.

Openbare werken. — Dat de beschaving geen groo­ten vooruitgang bij de Romeinen maakte, was een gevolg hunner onophoudelijke oorlogen. Doch door hunne aanraking met de Etruriërs aan den eenen, en met de Grieksche volkplantingen in het zuiden van Italie aan den anderen kant, drong de beoefening der letteren en schoone kunsten langzamerhand tot in Rome door. Een aantal gebouwen van openbaar nut dagtee­kenen van dat tijdstip; onder anderen de via Appia, een groote steenweg van Rome naar Capua, door de zorg van den censor Appius Claudius aangelegd. De­zelfde Appius bezorgde aan Rome de eerste waterlei­ding, om het water van l'rceneste naar Rome te voe‑

— 167 —

ren, want dat van Rome was schier onbruikbaar, 312. De censor Curius Dentatus gaf, door de rotsen heen, eene uitlozing aan het meer Velinus en stelde alzoo de vermaarde watervallen van Terni daar, 288. Vele vier­kante mijlen van uiterst vruchtbaren grond werden daardoor voor den landbouw geschikt gemaakt. De weelde was te Rome zoo weinig bekend, dat de cen­soren den dictator Rufus eene boete oplegden, om­dat hij tien ponden zilverwerk bezat.

— 168 —

21W1 IIMCgDY911.

1)e lkarthageys.

§ 1. Aardrijkskundige opgaven. (1)

Algemeene beschrijving. — De noordelijke kust van Afrika, van Cyrenaïca ten oosten tot den Atlantischen Oceaan ten westen, is begrepen tusschen de Middel­landsche Zee ten noorden en het Atlasgebergte en de groote woestijn van Libye ten zuiden. De na bijheid der zee, die de hitte van het klimaat tempert, en de talrijke waterstroomen, die van de bergen afdalen , schenken aan die landstreken eene wonderbare vrucht­baarheid, welke haar bijgevolg geschikt maakt om eene talrijke bevolking te voeden. Vele zeeboezems, ofschoon minder in getal en minder diep dan die van de kusten van Azie , stellen door de natuur ge­vormde havens daar en bevorderen de scheepvaart. In de eerste tijden bewoond door de Libyërs , die tot hetzelfde geslacht behoorden als de Ethiopiërs, ont­ving het noorden van Afrika op een ver afgelegen tijd­stip Phenicische volkplantingen , die door den handel met het moederland en met de zwervende volkstammen

(1) Raadpleeg : Falbe, recherches sur remplacement de Carthage,

Paris 1833. — Dureau de la Malle, recherches sur la topcgraphie de Carthage, Paris 1S35. — Heeren , idées sur la politique et le

commerce des peuples de rantiguité, traduit en franeais par  uelcan, Paris 1832, t. IV. — Carthage, door Dureau de la Malle, in nl:flyers pittoresque, Afrique. Paris 1844.

— 169 --

van Afrika rijk en bloeijend werden. Deze laatsten

voerden de voortbrengselen van het binnenland naar

de zeehavens en verruilden die tegen de voortbreng‑

selen der Phenicische nijverheid. — In dat gedeelte van

Afrika onderscheidde men oudtijds vier landstreken :

het land van Kartbago , ten oosten ; Numidie, in het

midden; Illauritanie, ten westen, en Getulie, ten zui‑

den, op den rand van de groote woestijn van Libye.

No Td-Afrika , van het dal van den Nijl, ten oosten, tot den Atlantischen Oceaan ten westen, vormt slechts eene smalle streep van bewoonbare landstreken, die ten zuiden begrensd zijn door die onmeetbare zandwoestijn, door de Ouden Libye, thans de woestijn van Sahara, genaamd. Op vele plaatsen strekt het zand zich tot aan den oever der zee uit, en alzoor wordt Egypte van Cyrenaïka, en dit laatste land van het grond- gebied I van Karthago, door woestijnen afgescheiden. Alleen de bergen , waarvan de ketens van het Atlas-gebergte (de groot?, en de kleine Atlas) de voornaamste zijn, werpen eenen dijk op tegen de overstrooming van dat vlottend zand , dat dikwijls door hevige stormen opgejaagd, als de haren der zee over de omliggende landen nederstort. De brandende hitte van het klimaat van Afrika zou daarenboven allen wasdom beletten, zoo niet de nabijheid der zee en de talrijke water­loopen, die deze landstreken doorsnijden, haar verkoelden. Die waterloopen zijn evenwel des zomers dikwijls droog, tot dat overvloedige regens ze komen aanvullen en soms in ware stroomen herscheppen. Verdeeling van dat gedeelte van Afrika in vier landstreken : 1°. liet grondgebied van Karthago, door de Romeinen Africa propria genaamd, ten oosten van de kleine Syrle; 2°. Numidia, tusschen Karthago en Maurilanie; 30. 31zuritania, van Numidie ten oosten, tot het Atlas-gebergte ten zuid-westen; 40. Getulia, ten zuiden van liet Atlas-gebergte, langs de woestijn van Libye. Deze drie laatste landstreken zijn niet zeer belangrijk voor de geschiedenis. Later namen de vorsten van Numidie en van Mauritanie deel aan de oor­logen der Romeinen tegen Karthago.

Phenicische vollrplantingen. Bewoners. De stad Kar- Mag), 826. — Het land van Kartbago bevat de Afri‑

8

— 170 —

kaansche kust, van de kleine Syrte, ten zuid-oosten, tot den zeeboezem van Hippo, ten noord-westen : ten zuiden bevindt zich het groote meer van Triton (Tritonites lacus), dat deze landstreek van de woestijn van Libye scheidde. De Bagrada doorsnijdt haar van liet zui­den naar het noorden en werpt zich in den zeeboe­zem van Utica. De Kathagers breidden evenwel later hun gebied over de gansche kust van Afrika uit tot de zuilen van Herkules (straat van Gibraltar), door in die landstreken talrijke volkplantingen te stichten, die vooral stapelplaagen voor den handel waren. Vóór de twaalfde eeuw zonden de Sidoniërs volkplan­tingen naar Afrika ; onder dezen waren vooral merk­waardig de steden Hippo, Lebdys en Gambe. Een wei­nig later stichtten de Tyriërs de stad Utica. Weldra had de bijeensmelting der Phenicische volkplantingen en de oude Libysche bevolking des lands plaats : aan het daaruit ontstane volk werd de naam gegeven van Liby-Phenieièrs. Eene landverhuizing van den adel van Tyrus, die zich in de volkplanting van Cambé ging vestigen, had de vergrooting dier stad ten gevolge, en zij ontving toen den naam van Karthada of Karthago, d. i. de nieuwe stad. Deze stad was gelegen in de diepte van eene groote baai op een schiereiland, dat door eene landengte aan het vasteland verbonden is. Het kasteel, Byrsa genaamd, was op eene steile rots gelegen. De stad had twee havens: de buiten- en de binnenhaven, die aan elkander verbonden waren; de laatste diende tot bergplaats der oorlogsvloot. Tijdens hare grootheid had de stad Karthago eene bevolking van bijna een millioen zielen. Zij werd, op het einde van den derden Punischen oorlog, door de Romei­nen vernield. Later werd er eene Romeinsche volk‑

— 171 — planting gevestigd, die bloeijende bleef, tot de verove­ring van Afrika door de Arabieren plaats had.

Tijdens de grootheid van het gemeenebest, bevatte Kar­thago, behalve het eigenlijk gezegde Afrika (Africa propria), de kusten van Numidie en Mauritanie, tot voorbij de straat van Gibraltar, in het tegenwoordig keizerrijk Marocco. Eerste volkplantingen der Sidoniers, gesticht vóór de twaalfde eeuw. (Zie het eerste deel van dit Leerboek bladz. 195) Hippo (Hippo regius thans Bone) op eenen zeeboezem van denzelfden naam; Groot Lebdys; Adrumetum; Cambé. Volkplantingen der Ty­riers : Utica, gesticht omtrent het jaar 1100. Kart/wgo, in de oude volkplanting van Cambé , gesticht door den adel van Tyrus, omtrent het jaar 826. Gunstige ligging op den zeeboezem, die de reede der stad vormde, met twee ha­vens : de buiten- of handelshaven was van kaden omringd en door eenen muur van de binnenhaven, die de oorlogsvloot bevatte, gescheiden. Aan de landzijde was de stad versterkt door eenen grooten muur, die over de landengte liep. Het kasteel, Byrsa, op eene steile rots aan de zijde der zee, was alleen langs de stad genaakbaar. Bevolkino. van Kar- thago : bij hare verwoesting telde zij nog 700,000 inwo­ners, ofschoon hare grootheid toen reeds vervallen was. Hare verwoestino. door de Romeinen, 146. Keizer Augustus zond er eene Romeinsche volkplanting heen, die spoedig bloeide; reeds in de vierde eeuw had zij 400,000 inwoners. Door de Wandalen ingenomen , werd zij de hoofdstad van hun rijk. In de zevende eeuw vernielden de Arabieren haar geheel. Volkplantingen der Karthagers in Afrika. Zama, ver­maard door de overwinning der Romeinen op Hannibal , 202; Tbapsus, Klein Lebdys, Tunes, dat na de vernietiging van Karthago eene belangrijke zeehaven werd.

Bezittingen der Karthagers buiten Afrika : de eilanden der Middellandsche Zee : Melita (Malta); Gaulos (Gozzo); Ebusus (lvica); Majorka; Minorka; iEtbalia (Elba); Sardinie (Sardo), dat eene hunner belangrijkste bezittingen was; Korsilca (Kur­nos); Sicilie : zij bezaten er eerst de Phenicische volkplan­tingen, langs de westkust van het eiland gelegen, Saloës, Panormus en Motya; later veroverden zij, na langdurige oor­logen tegen de Syrakusers en de overige Grieksche volk- plantingen, het grootste gedeelte van Sicilie; de zuidkust van Spanje, alwaar de oude Phenicische volkplantingen onder

— 172 —

hunne heerschappij vielen. Na den eersten Punischen oorlog onderwierpen zij het land tot aan de Ebro ten noorden. De Karthagers stichtten nog een groot aantal volkplantingen op de westelijke, kusten van Afrika tot Senegal : die volk- plantingen werden belangrijk door haren handel.

§ 2. voorafgaande bemerkingen.

Karthago was geene nieuwe stad , door de Tyriërs in Afrika gesticht, maar eene volkplanting, welke zich in de Phenicische stad Cambé kwam vestigen, welker stichting tot vóór de twaalfde eeuw opklimt. De komst der Tyrische volkplanting had plaats omstreeks het jaar 826. De stad Cambé veranderde toen van naam en werd Karthada, d. i. de nieuwe stad genaamd. Deze tweevoudige stichting van Karthago heldert het verschil van gevoelen op der Ou­den , omtrent het tijdstip der komst van deze Phenicische volkplanting in Afrika.

De geschiedenis van Karthago wordt verdeeld in drie tijdperken :

Eerste tijdperk, van de komst der Tyrische volkplanting tot den aanvang der oorlogen in Sicilie 826-480 vóór Chr.

Tweede tijdperk, van den aanvang der oorlogen in Sicilie tot den eersten oorlog tegen de Romeinen, 480-264 vóór Chr.

Derde tijdperk, van het begin der oorlogen tegen de Ro­meinen tot de vernieling der stad 264-146 vóór Chr.

In dit hoofdstuk zal alleen de geschiedenis der twee eerste tijdperken worden behandeld ; die van het derde is naau• verbonden aan de geschiedenis der Romeinen en zal tegelijk met deze behandeld worden.

§ 3. Eerste tijdperk.

VAN DE STICHTING VAN KARTHAGO TOT DE OORLOGEN IN SICILIE.

826-480 vóór Chr. (1)

Stichting van Karthago, 826. — Eene omwenteling,

(1) Raadpleeg : Heeren, Idées, etc. — Kluge, De republica Car­thaginiensium. — Boetliger, , Geschiedenis der Karthagers, Berlijn 1827 in-8. (hoogduitsche uitgave). — Movers, De Pheniciërs, Breslau 1850, 3 vol. in-8. (hoogduitsche uitgave). — Cantu, Histoire universelle. — Dnrean de la Malle, Cardiage, in l'Univers pittoresgue.

—173—

na na den dood van koning Mutton te Tyrus ontstaan, had de verhuizing van het grootste gedeelte van den adel ten gevolge; het nam de wijk naar Cambé, in Afrika, onder geleide van Elissa, dochter van Mutton, die met haren oom , den hoogepriester Sicharbaal , in den echt getreden was. Deze was door den adel op den troon verheven, ten nadeele van Pygmalion, broeder van Elissa. De rijkdommen, welke de banne­lingen met zich voerden, gaven aan de stad Cambé een groot overwigt boven de andere Phenicische steden , die in Afrika gevestigd waren. Zij ontving toen den naam van Rarthada of Karthago, d. i. de nieuwe stad. De Karthagers hadden evenwel terstond strijd te voe­ren tegen de zwervende volkstammen van Afrika en tegen de overige Phenicische volkplantingen, die na­ijverig waren op de toenemende magt der nieuwe stad. Die volkplantingen sloten echter spoedig verbonden met Karthago, omdat zij eveneens met onophoudelijke aanvallen van de Afrikaansche stammen bedreigd wer­den.

Uitbreiding van het gebied van Karthago. — De handel van Karthago nam spoedig eene hooge vlugt, door middel der schatten , welke de Tyrische adel aangevoerd had, en reeds eene eeuw na de stichting van hunne stad (tegen het einde der 8ste eeuw), na­men de Karthagers de Phenicische volkplantingen in Sicilie onder hunne bescherming tegen de Grieksche steden , die hare heerschappij over een groot gedeelte van dat eiland begonnen uit te breiden. Te gelijker tijd bragten zij de zwervende volkstammen van Afrika tot onderwerping en lijfden de Liby-Pheniciërs bij zich in; deze bewoonden een gedeelte van Numidio en Mau­ritanie en waren ontstaan ten gevolge der bijeen‑

— 174 —

smelting van Phenicische en Kananeesche volkplanters

met de oude bevolking des lands. De Karthagers ver‑

leenden aan de talrijke steden, die door de Liby-Phe‑

niciërs gesticht waren , het burgerregt te Karthago en

lieten haar een eigen beheer. De grootheid van Kar‑

thago dagteekent echter eerst van de zevende eeuw vciór Chr.

Verdichtselen omtrent de stichting van Karthago door Dido, eene Phenicische godin , vooral te Sidon vereerd en wier dienst te Karthago ingevoerd werd door de Sidonische volk- planters, die in de 13" eeuw de stad Cambé gesticht had­den. Deze hadden ook de Byrsa, d. i. het kasteel, de citadel, gebouwd. Later werd Dido verward met Elissa, dochter van Milton of Mallan, koning van Tyrus. — Strijd te Tyrus tusschen het volk en den priesterlijken adel, die oppermagtig was geworden na de komst der edele geslachten van Sidon, welke door de Philistijnen uit die stad verdreven waren. (Zie het eerste deel van dit Leerboek bladz. 184--185). Omwen­teling te Tyrus na den dood van Mutton, 833, die twee zeer jonge kinderen naliet, Pygmalion en Elissa onder de voogdij van zijnen broeder Sicharbaal, hoogepriester van Melcarth en hoofd van den adel. (Zie het lste deel bladz. 186-187.) Verhuizing van den adel onder geleide van Elissa, die haren oom Sicharbaal gehuwd had; deze laatste was omgekomen in de uitgebroken omwenteling, 826. Daar het grootste ge­deelte van dien adel uit Sidon afkomstig was , zocht hij zijne toevlugt in de Sidonische volkplanting van Cambé,, van toen af Cardatha , d. i. nieuwe stad genoemd; de Grieken gaven aan de stad den naam van Karchedon, dien zij deden afstammen van dien eens helds , die beschouwd werd als den stichter der stad. Schatten door den adel naar Karthago overgebragt, dat spoedig eene hooge vlugt neemt.

Inwendige toestand van dat gedeelte van Afrika op het tijdstip der stichting van Karthago; talrijke Phenicische volk- plantingen, de eene door de Sidoniërs, de andere door de Tyriërs gesticht ; onder de laatsten was Utika de belang­rijkste; van daar de naijver tusschen die stad en Karthago, dat zijnen oorsprong aan de Sidoniërs verschuldigd was. Twee volken in het binnenland : de Afrikaansche bevolkingen,

genaamd Afri, Gcetuli, Libyes, ~nide (deze laatste naam

— 175 --

heeft dezelfde beteekenis als zwervende), bijna allen een zwervend leven leidende, en de Liby-Pheniciërs , ontstaan door de bijeensmelting der eerste bevolking en de Kana­neesche volkstammen, die reeds, tijdens de verovering van Palestina door de Israëlieten onder Josué, in dat land door­drongen, 1451. Een gedeelte des Kananeeschen volks ver­huisde toen en nam de wijk naar Noord-Afrika, alwaar het zich met de oude bewoners vermengde. Later verwarde men hen met de Pheniciërs, die insgelijks tot het Kananeescfs geslacht behoorden. (Zie het late deel bladz. 182.)

Staatkunde der Karthagers : zij sluiten verbonden met de oude Phenicische volkplantingen, en trachten de Liby-Pheni­cièrs te winnen : wat de zwervende volkstammen, die her­haalde invallen ondernemen, betreft, deze worden door de wapens bestreden en tot jaarlijksche schattingen gedwongen. — Verval van Tyrus na de verhuizing van den adel; het ver­liest zijne overmagt in den handel op de Middellandsche Zee. De Karthagers knoopen handelsbetrekkingen aan met de Phenicische volkplantingen , gevestigd op de eilanden Sicilie, Sardinie, Malta en op de kusten van Spanje. Komst der Grieksche volkplantingen in Sicilie (zie het 2de deel van dit Leerboek bladz. 134); worsteling tusschen die steden en de volkplantingen der Pheniciërs; deze erlangen hulp van de Karthagers, die aldus hunne heerschappij op de Middel­landsche Zee uitbreiden.

Veroveringen der Karlhagers op de eilanden der Middellandse/ie Zee, 654-509. — De groote verove­ringen der Karthagers, die in de tweede helft der zevende eeuw aanvingen, strekten zich eerst slechts uit tot over de landen , alwaar de Pheniciërs reeds volkplantingen gevestigd, en bijgevolg mindere moeije­lijkheden te overwinnen hadden. In vele dier landen , als in Sardinie en de Balearische eilanden , had de bevolking den invloed ondergaan der Pheniciërs, met welke zij zich vermengd had, en de Karthagers von­den daar meestal slechts een geringen wederstand. Na de eilanden Ebusus (IviÇa) en Meliltz (Malta), tot onderwerping gebragt te hebben, vingen zij de ver-

0

".4

— 176 —

°vering van Sardinie aan en voltooiden die, na lang­durige en bloedige oorlogen, welke de onderwerping der gansche oude bevolking van dat eiland ten ge­volge hadden. Het vermogende geslacht van Alago, dat toenmaals, dank zijne rijkdommen en de kunde van een aantal zijner leden, aan het hoofd van Kar­thago stond, schitterde vooral in die veroveringen uit. Omtrent denzelfden tijd vestigden de Karthagers fac­torijen op het eiland Korsika, welks toegang zij van toen af aan de andere volken ontzegden, ofschoon aan de bewoners van dat land hunne onafhankelijk­heid latende behouden. De Phenicische volkplantingen op de kusten van Spanje traden insgelijks reeds vroeg­tijdig in betrekking met de Karthagers, die zelve een aantal steden in dat land stichtten en alzoo de ver­overing daarvan voorbereidden (in de zesde eeuw). Handelsverdragen , met onderscheidene volken van Italie, onder anderen met de Romeinen gesloten, breid­den hunne betrekkingen met dat land nog verder uit. Kort daarna ontstonden de oorlogen der Karthagers en de Syrakusers in Sicilie , welke oorlogen bijna twee eeuwen lang duurden.

Onzekerheid omtrent het juiste tijdstip der veroveringen van de Karthagers : zij hadden plaats van het midden der zevende tot het begin der vijfde eeuw, 650-500, en hadden ten gevolge, dat het gebied der Karthagers op het westelijk deel der Middellandsche Zee, begrepen tusschen Italie, Spanje en Afrika, gevestigd werd. De Karthagers traden in het voetspoor der Pheniciers, die talrijke volkplantingen op de eilanden en de kust dier zee vestigden. Italie alleen had geene Phenicische volkplantingen ontvangen. Uitbreiding van de heerschappij der Karthagers tegen het einde van het eerste tijdperk : in Afrika tot Cyrenaïka ten oosten en den Atlantischen Oceaan ten westen ; ten zuiden waren de zwer­vende volken schatpligtig geworden; wijders over de eilan‑

— 177

den der Middellandsehe Zee, Ivica, de Balearische , Malta, Sardinie, Korsika; in Spanje, de kusten van Bcetika tot Ga- des ten westen. Naijver der Karthagers en der Etruriers. Handelsverdrag met Rome, 509.

§ 41. Tweede Tijdperk.

VAN HET BEGIN DER OORLOGEN IN SICILIE TOT DEN

EERSTEN OORLOG MET ROME.

480-265 vóór Chr.

Eerste oorlog in Sicilie, 480. — De Xarthagers hadden reeds sedert lang de Phenicische volkplan­tingen in Sicilie onder hunne bescherming genomen, toen de steeds aanwassende magt der stad Syrakuse, even als het verdrag van bondgenootschap, dat de koning der Perzen, Xerxes 1, met ben tegen de Grie­ken sloot, hen deden besluiten, de verovering van dat eiland te beproeven. Hamilcar, zoon van Mago, begaf zich met een talrijk leger naar Sicilie; maar hij werd geheel verslagen en kwam zelf om in den slag, hem door de Grieken onder Gelon, tiran van Syrakuse en Tkeron, tiran van Agrigentum, bij Himera geleverd. De Karthagers, vreezende in Afrika zelf door de overwinnaars aangevallen te zullen worden , kochten den vrede voor den prijs van twee duizend talenten. Eerst zeventig jaren later hervatten zij hun voorne­men om Sicilie te veroveren.

De ontdekkingsreizen, 450. — De Karthagers maak­ten van dezen langdurigen vrede gebruik , om hun gebied en hunne handelsbetrekkingen op de kust van den Atlantischen Oceaan uit te breiden. Twee broe­ders, Hanno en Himilco, zonen van Hamilcar, die in Sicilie omgekomen was, werden met twee vloten ge­zonden, de eerste om de Afrikaansche kusten , de

8.

— 179 .—

3bergte (1). Talrijke Phenicische volkplantingen op die Hanno stichtte er Karthaagsche volkplantingen. Van s van Ilinzi/co langs de Europeesche kust is weinig , omdat er geen verhaal meer van bestaat. De drukke welken de Karthagers met de Britsche eilanden, de uien. (Cassiterides) genaamd, voerden, doet verouder- dat deze togt zich tot in die landstreken heeft uit- t.

Nieuwe oorlogen in Sieilie tot den vrede van Mago. 410-382. — Een oorlog, die tusschen de twee Griek­sche volkplantingen van Segesta en Selinonte uitge­broken was, gaf aan de Karthagers de gelegenheid, om hunne veroveringen in Sicilie te hervatten. Door de Segesters geroepen, zonden zij een leger derwaarts onder bevel van Hannibal, kleinzoon van Hamilcar, die a ltervolgens de steden Selinonte , Himera en Agrigentum innam. Syrakuse, door inwendige t wee­dragt geteisterd, had geen deel aan dezen oorlog ge­nomen, tot dat Dionysius 1 zich van het oppergezag had meester gemaakt. Deze rukte toen tegen de Kar­thagers op , maar werd bij Gela geheel verslagen. Eene pest, die in het leger der Karthagers uitbrak, dwong het tot de aanneming van het door Dionysius voorgestelde verdrag; krachtens deze overeenkomst stond hij hun nog de steden Gela en Camarina af. De vrede was echter niet van langen duur; Dionysius verbrak dien, na een verbond met de meeste Griek­sche steden in Sicilie gesloten, en den Karthagers een groot deel hunner bezittingen ontnomen te hebben.

Sie : Bougainville, Mémoires sur les découvertes d'Hannon, Itémoires de l'acad. des inscriptions, t. 26 et 28.— neeren, etc. t. II , appendice 5. — Movers , De Pheniciërs, t. leelte, ho ofdst. 10 (hoogduitsch e uitgave).

in (1 de) Idées,

2de ge

Atlas-g kust.

de rei bekend

handel,

tin-eila stellen pestrek

178 — tweede die van westelijk Europa te erkennen. Hanno kwam tot de landspits van den berg Atlas, in Mau­ritanie ; hij stichtte op die kust een aantal nieuwe volkplantingen en maakte zich van de Phenicische steden, die er reeds bestonden, meester. Himilco zette zijnen togt tot de Cassiteriden (Britsche eilanden) voort, langs de kusten van Spanje en Gallie trekkende. De handel van Karthago plukte rijke vruchten uit die togten, waarvan de bijzonderheden niet bekend zijn, en de magt van het gemeenebest nam zoodanig toe, dat het op nieuw, en met beter gevolg, de oorlogen tegen Syrakuse konde hervatten.

Belangrijkheid van het bezit van Sicilie, zoowel voor de meesters van Italie als voor hen, die op de noordkust van Afrika het gebied voeren. De ligging van dat eiland tusschen die twee rijken, in het midden van de Middellandsche Zee, was oudtijds eene natuurlijke aanlegplaats voor de schepen, die zich van het oostelijk gedeelte dier zee naar het weste­lijke begaven. Grieksche volkplantingen in Sicilie; raagt van Syrakuse onder het bewind van Gelon. (Zie het 2de deel van dit Leerboek bladz. 135). Verbond gesloten tusschen Xerxes 1 en de Karthagers; deze laatsten verbonden zich, de Grieken in Sicilie aan te vallen. Zij zenden een leger van 300,000 man, onder bevel van Hamilcar, naar dat eiland. Gelon van Syrakuse vereenigt zijne magt met die van Theron van Agrigentum. Slag van Hiwera , 480, op denzelfden dag als die van Salamina ; Hamilcar sneuvelt bij den aanvang van dit gevecht; nederlaag der Karthagers, zij sluiten den vrede.

Twee grootti ontdekkingsreizen, die ook de stichting van volkplantingen ten doel hadden, door de Karthagers in den Atlantischen Oceaan, onder de leiding van Hanno en Hi­mik° ondernomen. De eerste heeft eene beschrijving zijner reis nagelaten, genaamd de zeereis vdn Hanno; maar men kan niet met zekerheid zeggen , tot hoever deze togt zich uitstrekte; volgens eenige schrijvers zou Hanno tot aan de monding van den Senegal gekomen zijn; volgens anderen kwam hij niet verder, dan tot het zuidelijk uiteinde van het

L.-

-- 180 —

Maar het geluk keerde hem spoedig den rug toe.

IIi,nilco, die met een nieuw leger uit Karthago ge‑

komen was , behaalde eene schitterende overwinning

op Dionysius en sloeg het beleg voor Syrakuse. De

stad werd gered door eene pest, die groote verwoes‑

tingen in het heir der belegeraars aanrigtte en hen

dwong, een nieuw verdrag te sluiten, krachtens het‑

welk zij een groot deel hunner veroveringen afston‑

den , die onder de heerschappij van Dionysius van

Syrakuse vielen. Negen jaren later, hervatten de Kar‑

thagers, onder aanvoering van Mago, den oorlog, die

met eenen vrede, waarbij de rivier Halycus aange‑

wezen werd als de grensscheiding tusschen beide landen, eindigde.

Naijver en oorlogen tusschen de Dorische en Ionische volkplantingen in Sicilie (Zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 136-137). Oorlog tusschen &geste en Selinont e; tusschen­komst der Atheners in die oorlogen. (Zie het 2de deel, bladz. 187); rampspoedige uitslag van hunnen togt, 413. De Se­gesters roepen de Karthagers te hulp. Eerste oorlog in &eitje,

410-405, Zegepralen en veroveringen der Karthagers,

410-406, welke zij aan de burgertwisten, die Syrakuse teisteren, te danken hadden. Dionysius 1 wordt tiran. (Zie het 2de deel bladz. 137). Zijne nederlaag bij Gela; hij sluit den vrede. Heerschzuchtige plannen van Dionysius I, die gansch Sicilie aan zijn gebied wil onderwerpen ; zijne zege­pralen over de Ionische volkplantingen; de Dorische erken­nen hem als haar opperhoofd. Tweede oorlog in Sicilie 398-392. Overwinningen van Dionysius; hij neemt de Kar­Ihaagsche stad Motya in en verwoest haar. Komst van Ik­milco , met een leger van 100,000 man; de Sicuti, dat is de inlandsche bevolking, vereenigen zich met de Karthagers tegen de Grieken. Nederlaag van Dionysius en beleg van Syrakuse, 396; de, zoowel van den zeekant als te lande bele­gerde stad is op het punt van te bezwijken, toen eene pest in het leger der Karthagers uitbarst. Dionysius maakt daarvan gebruik en lever hun een gelukkigen slag; hunne vloot

— 181 —

wordt verbrand. Verlies hunner bezittingen in Sicilie, met uitzondering der versterkte steden op de westkust, 292. Derde oorlog in Wille, 383-382. — Mago wordt naar Sicilie gezonden. Zegepraal van Dionysius; de Karthagers bieden den vrede aan; maar de overwinnaar vordert de ontruiming van Sicilie. Nederlaag der Syrakusers in den veldslag van Granion. Vrede van Mago; de Halycus wordt aangewezen als de grensscheiding der beide landen.

Oorlogen legen Dionysius 11, 34(1-340. — Sedert den vrede van Mago bleven de Karthagers in het bezit van geheel het westelijk gedeelte van Sicilie; want eene poging van Dionysius I, om het hun te ontnemen , had geen ander gevolg, dan de vernieuwing van het verdrag. Die vorst stierf in hetzelfde jaar en zijn dood was het teeken van ernstige onlusten te Syrakuse , al­waar het volk herhaaldelijk tegen Dionysius II, die zijnen vader opgevolgd was, opstond. De Karthagers maakten daarvan gebruik, om hunne heerschappij uit te breiden en werden spoedig de beschikkers over het lot van Sicilie. Dionysius 11, die, door hen ge­holpen, den troon van Syrakuse bestegen had, er­kende hun oppergezag. Maar de dwingelandij van dien vorst verwekte eenen opstand der Syrakusers, die Ko­rinthe te hulp riepen. Timoleon kwam met eene vloot, verdreef Dionysius II en versloeg de Karthagers in eenen bloedigen veldslag, welken hij hun bij Crimes- sus leverde. De vrede van Mago werd vernieuwd en de Halycus werd op nieuw de grens van beide landen.

Oorlog legen Agalhoeles , 317-307. — Het gemee­nebest van Karthago werd toenmaals door ernstige onlusten beroerd, en de rijke en heerschzuchtige Hanno trachtte zich van het opperbewind meester te maken. Hij had het afschuwelijk plan gesmeed, om den gan­schen Senaat ter dood te brengen en de slaven en

— 182 —

Afrikaansche volken ten zijnen behoeve tot opstand aan te hitsen. Maar men nam hem gevangen en hij werd te Karthago ter dood gebragt. Na het herstel der in­wendige rust, hervatten de Karthagers hun voornemen, om Sicilie tot onderwerping te brengen. Te Syrakuse waren, na den dood van Timoleon, nieuwe wanor­delijkheden ontstaan, en een stoutmoedig gelukzoe­ker, Agathocles, een pottebakkerszoon, had daarbij gelegenheid gevonden, om zich, met behulp der Kar­thagers, tot tiran dier stad te verheffen. Naauwelijks in het bezit der oppermagt geraakt, verklaarde hij den oorlog aan Zijne bondgenooten, met het erkende doel, om gansch Sicilie aan zijn gezag te onderwerpen. Maar hij konde dit voornemen niet ten uitvoer leggen; in onderscheidene veldslagen overwonnen, nam hij de wijk naar Syrakuse, dat door de Karthagers belegerd werd. Agathocles beraamde en volvoerde toen een wanhopig plan: hij verliet Syrakuse en scheepte zich met een klein , maar goed geoefend leger naar Afrika in. Deze vermetele togt werd met den besten uitslag bekroond: Agathocles maakte zich van een groot ge­deelte des grondgebieds van Kathago meester, hierin ondersteund door den afval der Afrikaansche steden en volkstammen, die zich vóijir hem verklaarden; maar een opstand der Syrakusers tegen hem, riep hem naar Sicilie terug en dwong hem, den vrede van Mago met de Karthagers te hernieuwen.

Oorlog tegen Pyrrhus , 277-264. ---- Na den dood van Agathocles herrees te Syrakuse de burgertwist en verschafte aan de Karthagers de gelegenheid, om hun gebied over de meesten der Grieksche volkplantingen in Sicilie uit te breiden. De Syrakusers wendden zich toen tot Pyrrhus II van Epirus, schoonzoon van Aga‑

— 183 ---

thocles, die in Italie tegen de Romeinen streed. Die vorst kwam in Sicilie en dreef de Karthagers binnen eenige steden op de westkust terug. Maar daar hij de Grieken door zijnen hoogmoed verbitterde, moest hij van alle die voordeelen afstand doen en naar Italie scheep gaan. Na zijn vertrek hervatten de Karthagers hunne oude veroveringen en sloten een verbond met Hiéro, die tot koning van Syrakuse gekozen was. Zij sloegen, in overleg met dezen vorst, het beleg voor de stad Messana, welke in de magt gevallen was der Mamertijnen, voormalige huurbenden van Agathocles, die gansch Sicilie door hare rooverijen kwelden. Deze riepen de Romeinen te hulp en alzoo ontstond de eerste oorlog tusschen Karthago en Rome.

Belangrijkheid van den vrede van Mago, die de grondslag bleef van al de verdragen, welke later tusschen de Kartha­gers en Syrakusers gesloten werden. Tweede handelsverdrag tusschen Karthago en Rome , 348. Vierde oorlog in Sicilie, tegen Timoleon, 346-340. De Karthagers mengen zich in de onlusten, die, na den dood van Dionysius 1, Syrakuse beroeren (zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 138). Overwinningen der Karthagers. Komst van Timoleon en slag van Crimessus, 340. Vernieuwing van den vrede van Mago.

Onlusten te Karthago : Hanno die tot het .geslacht van Mago behoort, wil zich tot koning verheffen, hij wordt ter dood gebragt, 338. Aanvang der grootheid van het huis van Barcas; het wordt de mededinger van dat van Mago.

Vijfde oorlog in Sicilie, tegen Agathocles, 317-307. Nieuwe onlusten te Syrakuse; de Karthagers ondersteunen .4galho cks, die van eenvoudig werkman, vorst der stad -wordt. Hij streeft naar de heerschappij over Sicilie en randt zijne bondgenooten aan. Zegepralen der Karthagers; beleg van Syrakuse, 311. Agathocles scheept zich naar Afrika in, al­waar hij vier jaren lang verblijft; zijne overwinningen; hij brengt de Afrikanen tot opstand en maakt zich van een aantal steden meester. De afval der Grieksche steden van zijne partij, verpligt hem, naar Sicilie terug te keeren. Ver­zwakking der maft van Karthago door dezen oorlog. De

— 184 —

vrede van Mago wordt ten tweeden male vernieuwd. — Zesde oorlog in Steilte, tegen Pyrrhus, 277-275. Nieuwe verove­ringen der Karthagers na den dood van Agathocles, 289. Zij maken zich van bijna gansch Sicilie meester. De Syra­kusers roepen Pyrrhus II te huif) (zie hierboven, bladz. 160.) Voornemen van Pyrrhus om Sicilie te veroveren ; hij wordt te Syrakuse ondersteund door de aanhangers van Agatho­des, wiens dochter Larissa hij tot vrouw genomen had. Nederlaag der Karthagers ; zij trekken naar Lilybceum af. Pyrrhus belegert die stad. Afval van Syrakuse en andere Grieksche steden; hij wordt door de Tarentijnen terugge­roepen, 275. De Karthagers hervatten hunne veroveringen en verbinden zich met .ilit','PO tegen de Mamertijnen van Messana. Aanvang der oorlogen tegen Rome.

§ 5. Inwendige toestand van Illarthago. Staats‑

regeling. Ilandel. Beschaving.

Maatschappelijke instellingen. — Te Karthago be­stonden drie standen : de erfelijke adel, het volk en de slaven. De voorregten van den adel waren op het be­ginsel der priesterlijke bediening gegrondvest; hij was verdeeld in familiën of genten;• dertig daarvan bekleed. den een meer verheven rang en vormden de hooge aristokratie. Deze bevatte de tien vorstelijke geslachten, uit welke men de koningen en later de Suffetes koos. — Het volk, de tweede stand , bestond uit kleine eigenaren en ambachtslieden: deze was verdeeld in vereenigingen of gilden en oefende staatsregten uit in de volksvergaderingen. — De slaven bezaten noch staats- noch burgerregten en hun toestand was te Kar­thago zeer hard. — Bij die standen, welke het eigen. lijk gezegde volk uitmaakten, moeten nog gevoegd worden de onderworpen bevolking van Afrika en de be­woners der volkplantingen. Laatstgenoemden oefenden al de burgerregten uit, wanneer zij zich te Karthago bevonden, terwijl de eerste ofschoon persoonlijke — 185 —

vrijheid genietende, van de uitoefening der staatsregten uitgesloten was en vaak eene aanzienlijke jaarlijksche schatting betaalde; zij had zelfs den eigendom niet der gronden, welke zij bearbeidde; deze behoorden grootendeels tot den adel of waren staats-eigendom. Deze toestand werd eene der oorzaken van die her­haalde opstanden der Afrikaansche volken tegen de heerschappij der Karthagers.

Overeenkomst der instellingen van de Karthagers met die der Pheniciërs (zie het Dle deel van dit Leerboek, bladz. 191--192). Drie standen : 10. de priesterlijke en erfelijke adel; hij bestond uit een zeker aantal geslachten of gentes, door de Grieken hetairies genaamd. De adel was verdeeld in twee soor • ten: de hooge aristokratie, uit dertig geslachten bestaande, prin­cipes genaamd en waaronder tien een nog verhevener rang be­kleedden; en de andere edele geslachten, ten getale van 300. Het bewind van den Staat was in handen van dien adel.-2°. De stand der vrije mannen, het volk, waartoe ook de vrijgemaakte slaven behoorden ; deze was verdeeld in vereenigingen (cor­poratiën). Dwaling van vele nieuwere schrijvers , die deze vereenigingen met de gentes of hetairies van den adel ver­warren ; deze stand was in het genot van alle staats- en burgerregten, maar van de hoogere ambten uitgesloten. — 30, De slaven, die geene regten bezaten; zij waren verdeeld in huisselijke slaven, aan den persoon des meesters verbonden en die vaak in hooge gunst stonden, en in werkende slaven, die of in de werkplaatsen der groote fabriekanten werkten, of den grond bearbeidden. — De onderworpen of schat­pligtige volken behoorden niet tot het Karthaagsche volk ; deze waren de Liby-Pheniciers (zie hierboven). Onder deze wierf men de legers, die meestal uit huurbenden bestonden. De Karthaagsche volkplantingen en de Phenicische steden, in Afrika gevestigd, genoten het burgerregt te Karthago ; zij betaalden den Karthagers een jaarlijksche schatting.

Staats-instellingen. — De staatsregeling van Kar‑

thago was in den aanvang een koningschap bij keuze, waarbij de adel en de hooge aristokratie een over- wegenden invloed uitoefenden. Later werd het koning‑

— 186 —

schap afgeschaft en vervangen door twee opperste be. windvoerders, eerst voor hun leven benoemd, maar eindelijk jaarlijks onder de vorstelijke geslachten ge­kozen: zij werden Suffetes d. i. regters genaamd. De raad der dertig, uitsluitend genomen uit vertegen­woordigers der dertig vorstelijke geslachten, en waar­in de commissie der tien eene grootere magt uitoe­fende, deelde het bewind van den Staat met de Softies. Een Senaat van 300 leden, die de 300 edele geslach­ten vertegenwoordigde, vormde eene wetgevende ver­gadering, voor welke alle belangrijke zaken gebragt moesten worden als : de beslissing over vrede en oor­log, alsmede de onderhandelingen met vreemde volken. Al die betrekkingen werden levenslang bekleed. Wan­neer de eerzucht van eenige magtige geslachten de staatsregeling van Karthago in gevaar bragt , koos men uit den boezem van den Senaat een raad van honderd leden, welken men belastte met het waken voor de uitvoering der wetten , het gedrag der overheden en vooral der opperbevelhebbers. De volksvergadering , uit alle meerderjarige burgers bestaande, oefende nim­mer eenen grooten invloed te Karthago uit; zij werd alleen bijeengeroepen, om mededeeling te ontvangen van hetgeen door den Senaat beslist was.

Het koningschap bij keuze werd te Karthago ingesteld bij de komst van den adel van Tyrus, onder geleide van Elissa, want de Phenicische staten waren in de eerste tij­den erfelijke koningrijken. (Zie het iste deel van dit Leer­boek, bladz. 191--192). De keuze was aanvankelijk beperkt bij de tien vorstelijke geslachten (decent principes of proceres) die na de afschaffing van het koningschap nog eenen grooten invloed behielden. De Buffetes (Schoffetim of regters), eerst voor hun leven benoemd, worden dikwijls koningen (reges, basileis) genaamd en met de koningen van Sparta

— 187 ---

gelijk gesteld; later werd dit staatsambt bij jaarlijksche keuze hernieuwd. Een der Suffeles was in oorlogstijd met het opperbevel des legers belast; maar daarna benoemde men daartoe een veldheer, die aan den Senaat verantwoor­delijk was. De raad der dertig, door de commissie der tien voorgezeten, vertegenwoordigde den hoogen adel en was de Suffeten in de uitoefening hunner bediening behulpzaam; de Grieken noemden den raad van dertig geponste. Drie leden van dien raad en een bepaald getal leden van den Senaat vergezelden gewoonlijk de veldheeren ten oorlog. — De Senaat, door de Grieken syncletas, dat is vergadering genaamd, bestond uit 300 leden, voor hun leven benoemd, als vertegenwoordigers der 300 gentes of adellijke ge­slachten. De raad van dertig had insgelijks zitting in den Senaat, alwaar de Suffetes voorzaten ; men gaf soms aan de twee vereenigde vergaderingen den naam van Syne­dein. — Instelling van eenen raad van honderd leden ten gevolge der heerschzuchtige pogingen van eenige geslach­ten, vooral van dat van Mago; die raad was met dezelfde magt bekleed als de Areopagus te Athene. — De volksver­gadering : deze schijnt geen grooten invloed uitgeoefend te hebben, hare bevoegdheid en inrigting zijn niet bekend.

Handel. — De Karthagers hadden uit hun moe­derland, Phenicie, de handelskennis medegebragt, en werden erfgenamen van den handel van Tyrus , die , sedert het vertrek van den adel onder geleide van Elissa, merkbaar afnam. De handel van Karthago be­stond uit twee van elkander onderscheiden takken : de zeehandel en de handel te land. De eerste werd regtstreeks door hunne eigene schepen gedreven en was even zoo uitgebreid als die der Pheniciërs ; door het volgen der voetstappen van die stoute zeevaar­ders kwamen de Karthagers tot de Britsche eilanden eenerzijds, en anderzijds tot de kusten van Gambia en de Kanarie-eilanden. Eindelijk verkregen zij den alleenhandel op geheel het westelijk gedeelte der Mid­della idsche Zee, die hen slechts voor een korten tijd

— 188 —

betwist werd, eerst door de Etruriërs en later door

de Tarentijnen. Om den handel te land met het bin‑

nenland van Afrika te onderhouden dienden de zwer‑

vende volkstammen, die dat land bewoonden en wier

karavanen de talrijke voortbrengselen te Karthago

aanbragten, van waar zij weder uitgevoerd werden.

Die karavanen trokken door Afrika tot de _Niger en

drongen langs de groote woestijn van Libye door tot

Opper-Egypte en Nu/ie; uit die landstreken haalden

zij zout, dadels, goudstof en vooral negerslaven. Deze

laatsten hadden goeden aftrek in Italie, Griekenland en het Oosten.

De snelle uitbreiding van den • handel van Karthago vindt hare verklaring in de komst van den adel van Tyrus, die zijne rijkdommen medegebragt en zijne handelsbetrekkingen aanhield, welker middelpunt van toen af te Karthago gevestigd werd. — Zeehandel der Karthagers; deze was de­zelfde als die der Pheniciërs (zie het iste deel, blad. 196--199); de kooplieden vergezelden dikwijls in persoon de goederen, welke zij op hunne schepen uitvoerden. Hunne vaart ver­wijderde zich echter niet van de kusten, en het was door die van Europa en Afrika te volgen, dat zij de Britsche eilanden (Cossiterides, de tin-eilanden) ten noorden bereik­ten en ten zuiden tot de monding van den Senegal door­drongen. Die handel, meestal uit ruilhandel bestaande, werd bevorderd door den handel te land, dien zij met het binnenland van Afrika dreven. Deze ontleende al zijne le­vendigheid aan de zwervende volkstammen van dat binnen­land. (Zie de bijzonderheden bij: Heeren, Idées sur la poli­tique ei le commerce des peuples de l'antiquité.)

Krijgsmagt. Geldmiddelen. — De krijgsmagt der Kar­thagers bestond voornamelijk in hunne vloten , die somtijds vier honderd schepen van drie (triremes) of zelfs van vijf roeibanken (quinqueremes) telden. De slaven dienden als roeijers; maar de schepen waren

— 189 —

ook van zeilen voorzien en bewogen zich alzoo met even veel gemakkelijkheid als snelheid. De krijgsben­den, die de bemanning uitmaakten, bestond uit Kar­thagers of bewoners der Phenicische volkplantingen, die in Afrika gelegen waren. liet leger te lande werd uitsluitend bij de onderworpene volken geworven en bestond uit huurbenden, door Karthaagsche bevelheb­bers aangevoerd; somtijds koos men die ook onder de huurbenden zelve. — Deze wijze van oorlog voe­ren eischte vooral aanzienlijke geldmiddelen. De voor­naamste inkomsten der Karthagers sproten voort, eer­stens uit de schattingen, van de onderworpen volken geheven; vervolgens uit de tolregten, door den handel te Karthago en in de volkplantingen verschuldigd en eindelijk uit de zilvermijnen van Spanje , die sedert den eersten Punischen oorlog door talrijke slaven ontgind werden en rijke opbrengsten leverden. Het grootste gedeelte dier inkomsten werd besteed aan het onderhoud der vloot en des legers; dikwijls even­wel, en vooral ten gevolge der langdurige oorlogen tegen de Romeinen, waren de geldmiddelen van het gemeenebest uitgeput en dan ontstonden onder de huurbenden oproeren wegens het achterblijven der soldij.

De oorlogsvloot der Karthagers was zeer sterk; bij de oorlogen in Sicilie bestond zij gewoonlijk uit 150 tot 200 triremes, en gedurende de oorlogen tegen Rome werd het getal tot op 400 gebragt en bouwde men daarenboven quinqueremes, waarvan elk met 300 roeijers en 120 krijgs­lieden bemand was. In vredestijd rustte de vloot gewoon­lijk in eene der havens van Karthago, opzettelijk tot dat doel ingerigt. (Zie hierboven bladz. 171.) De Karthagers waren niet aan de krijgsdienst gehecht ; zij dienden alleen op de vloot, of als bevelhebbers bij het leger te lande;

-- 190 —

dat bijna uitsluitend uit huurbenden zamengesteld was; eene afdeeling Karthagers, het heilig Legioen genaamd, omringde den opperbevelhebber. Afrika vooral leverde de ligte ruiterij, bestaande uit Numidiërs en Libyërs; Gallie, Ligurie, Sardinie en later Spanje het voetvolk ; de Balea­rische eilanden, de slingerwerpers. Deze wijze van oorlog- voeren was zeer kostbaar en de oorlogen putten vaak de geldmiddelen van Karthago uit. De goede uitkomst van den oorlog was bijna geheel afhankelijk van de krijgskundige bekwaamheid der opperbevelhebbers, die somtijds de meeste moeite hadden om de tucht te handhaven. Een ander ge­volg van dit stelsel was de wreedheid, waarmede de Karthagers hunne eigene krijgslieden behandelden; zij aar­zelden niet, die op de offeren, om anderen te kunnen werven. — Belangrijkheid van het geldstelsel der Karthagers. Zij bezigden gouden, zilveren en zelfs lederen munt; de laatste had slechts eene ingebeelde, door den Staat gewaar­borgde waarde. Inkomsten der Karthagers : 10. de schattin­gen, door de Afrikaaische volkstammen en de volkplantin­gen opgebragt; die schattingen werden meestal in natura voldaan ; 20. de belastingen op den in- en uitvoer, die zeer hoog liepen uithoofde der groote uitgestrektheid van den handel ; want de tolregten werden zoowel te Karthago als in alle hunne overzeesche bezittingen gehe­ven ; 30 de zilvermijnen van Spanje, reeds door de Pheni­ciërs ontgind en die zeer rijk waren.

Zeden en aard der Rarthagers. — De Karthagers beleden dezelfde godsdienst als de Pheniciërs ; zij be­stond in de vereering van de natuur en hare krachten. Die dienst was wreed en door menigvuldige men­schenoffers bezoedeld. De godsdienstige band, welke de Phenicische volkplantingen met het moederland vereenigde , werd niet geheel tusschen Karthago en Tyrus verbroken , ondanks de omstandigheden , die het vertrek van den adel der laatstgenoemde stad veroorzaakt hadden. Een Karthaagsch gezantschap be­gaf zich jaarlijks naar Tyrus, om in den tempel van Melcarth offeranden op te dragen. De aard der Kar‑

— 191 --

thagers was niet vrij van wreedheid en zelfzucht, of­schoon de Romeinen dit gebrek vergroot hebben, door de Punische trouw erger te schandvlekken dan zij verdiende. — De Panische taal was een mengsel van die der Pheniciërs met de verschillende tongvallen, die in Afrika in zwang waren. Van hunne letterkunde is geen gedenkteeken overgebleven, en evenwel beza­ten de Karthagers belangrijke werken over al de we­tenschappen , die een praktisch nut hadden : men weet dat Mago eene volledige verhandeling over den landbouw geschreven heeft. Later werd de Grieksche letterkunde druk te Karthago beoefend.

Godsdienst der Karthagers. (Zie het Iste deel van dit Leer­boek, bladz. 202--303). Wreede eeredienst van Melcarth, meer bekend onder den naam van Moloch of Melech, dat is : ko­ning: men offerde somtijds tot 300 jongelieden der aan­zienlijkste geslachten ter eere der godheid. De godsdienst had een belangrijk aandeel in de openbare aangelegenheden, en tot op het slagveld en zelfs te midden des gevechts werden offers aan de goden gebragt. — Wreede aard der Karthagers, die vaak hunne groote mannen met ondank looadtn. Overdrijving der Romeinen ten deze; de Romein­sche trouw stond waarschijnlijk te Karthago in geen beteren geur, dan de Punische trouw te Rome. — Onzekerheid om­trent de taal der Karthagers, uithoofde van het algeheele verlies der letterkunde, die echter, naar het getuigenis der Romeinen, rijk was. Het groote werk van 111ago over den landbouw werd door Silanus in de Latijnsche taal vertolkt. Sa lustius maakt melding van geschiedkundige werken der Karthagers. De Romeinen vonden, bij de inneming der stad, boe kverzamelingen, die zij aan de koningen van Numidie

schonken.

— 192 —

21TIMI 1100V911.

Derde Tijdperk.

VAN DEN AANVANG DER PUNISCHE OORLOGEN TOT E GERTWISTEN ONDER DE GRACCHI. 264-134 vóór Chr.

E UUR-

§ 1. De eerste Punische oorlog.

264-241 v66r Chr.

Uit- en inwendige toestand van het Gemeenebest. — Het tijdperk der Romeinsche geschiedenis, dat geo• pend wordt met den strijd tegen het magtige gemee­nebest van Karthago, is dat der groote veroveringen. Tot dien tijd hadden de Romeinen de grenzen van Italie, waarvan zij zich, na de inneming van Tarente en de oorlogen tegen de Galliërs in het noorden des lands, meester hadden gemaakt, nog niet overschreden. Weldra bragten zij hunne zegevierende wapens over naar alle landen, die de Middellandsche Zee omgeven, en schreven zij de wet aan al de volken der oudheid voor. Sicilie, Sardinie en Korsika; Spanje, Afrika, Griekenland en Macedonie moesten beurtelings zwich­ten en werden wingewesten van den Romeinschen Staat, die zijnen invloed nog uitbreidde , door als scheidsman in de zaken van het Oosten op te treden. De koningrijken Syrie, Armenie en Egypte onderwier­pen zich aan de bevelen van het Romeinsche volk en den Senaat , die , na eenen strijd van honderd dertig jaren lang, de meesters van de oude wereld geworden waren. -- Van binnen waren de twisten onder de patriciërs en de plebejers gestild en de

— 193 —

rust werd in dat lange tijdsverloop niet meer ge­stoord. Evenwel ontstond langzamerhand eene klove, grooter dan die, welke tot dien tijd bestaan had, en deze was reeds het voorteeken van den nieuwen in­wendigen strijd , die den val van het gemeenebest ten gevolge moest hebben. Deze verdeeldheid ontstond tusschen de rijken en de armen; de eersten vormden eenen adel, magtiger en heerschzuchtiger dan het oude patriciaat; terwijl de minvermogenden, voor hun bestaan zwoegende , eene demok•atische partij daar- stelden, veel gevaarlijker voor de openbare orde, dan het plebs der eerste tijden van het gemeenebest. De geschiedenis van dezen nieuwen twist behoort tot het vierde tijdperk van Rome.

Het derde tijdperk der geschiedenis van liet Romeinsche gemeenebest bevat die lange reeks van oorlogen, die aan­vingen met den eersten oorlog tegen Karthago, en met den eersten opstand der slaven in Sicilie eindigden. Ziehier de tijdrekenkundige tafel dier oorlogen :

10. Eerste Punische oorlog, 264-241.

20. Oorlog tegen de Galliërs en Ligures in het noorden van Italie, 232-222.

30. Eerste Illyrische oorlog, 230-228.

40. Tweede Illyrische oorlog, 219.

50. Tweede Punische oorlog, 218-201.

60. Eerste Macedonische oorlog, 214 —205.

70. Oorlog tegen Syrakuse, 214-212.

80. Tweede Macedonische oorlog, 200-197,

90. Oorlog tegen Antiochus den Groote , koning van Sy­rie, 195-190.

100. Derde Macedonische oorlog en oorlog tegen Epirus , 181-178.

110. Oorlogen der Galliërs en Ligures in het noorden van Italie, 200-160.

120. Derde Punische oorlog, 149-146.

130. Laatste oorlogen tegen de Macedoniërs en de Grie­ken, 148-146.

9

— 194 —

140. Oorlogen in Spanje tegen de Lusitani, 148-141. 15°. Oorlog tegen Numantia, 143-133.

160. Eerste opstand der slaven in Sicilie, 133-131.

Eerste Punische oorlog. Eerste tijdperk. 264-260. — De inneming van het grootste gedeelte van Sicilie door de Karthagers moest een oorlog tusschen hen en de Romeinen, die meester van Beneden-Italie waren gewor­den, tot gevolg hebben. Deze laatsten maakten gebruik van de gelegenheid, die zich aanbood, om tusschen beide te komen, en zonden een leger naar Messana ter hulp van de Mamertijnen. De consul Appius Clau­(aas dwong de Karthagers en de Syrakusers, om het beleg dier stad op te breken en trok tegen Syrakuse op. Iliéro bedong toen den vrede met de Romeinen en sloot met hen een verbond tegen de Karthagers, die naar Agrigentum geweken waren. Onderscheidene Grieksche steden in Sicilie volgden het voorbeeld van Syrakuse en verbonden zich met de Romeinen , die het beleg voor Agrigentum sloegen. Deze stad werd na eenen dapperen wederstand, die zeven maanden duurde, ingenomen en. grootendeels vernield. De Kar­thagers hielden zich evenwel in de versterkte steden, langs de westkust van Sicilie staande, en hunne vloten bragten menigmaal verwoesting op de kusten van Italie. De Romeinen beseften alstoen de noodzakelijk. heid, om eene vloot tot stand te brengen en in twee maanden tijds werden honderd twintig oorlogschepen ge­bouwd. Aan elk schip werd eene ophaalbrug vastge­hecht, door middel van welke men de vijandige schepen kon aanklampen en stormenderhand overmeesteren.

Tweede tijdperk, 260-257. — De consul Duilius, met het opperbevel der vloot belast , behaalde bij

— 195 —

Mijtte , op de kusten van Sicilie eene eerste overwin­ning ter zee op de Karthagers. Al de bewegingen der Karthaagsche vloot waren verlamd geworden door de ophaalbruggen der Romeinsche schepen. Duilius vierde eenen zegetogt te Rome en eene gedenkzuil, versierd met de voorstevens van de op den vijand bemees­terde schepen, werd ter zijner eere opgerigt. De ze­gepralende vloot nam de steden Olbia, in Sardinie, en Aleria in Korsika in, en de Karthagers werden daarna uit onderscheidene hunner vestingen in Sicilie , dat bijna geheel onder de heerschappij der Romeinen viel, verjaagd. Deze vatten toen het voornemen op , om den vijand in zijn eigen land aan te randen, door den oorlog naar Afrika over te brengen.

De eerste Punische oorlog duurde 24 jaren, 264-241 : de voorname oorzaak daarvan was de naiver tusschen Kar­thago en Rome, en de gevaren, welmm de verovering van Sicilie door de Karthagers had doen ontstaan voor de Ro­meinen, die meester van Beneden-Italie waren : reeds meer­malen hadden de tirannen van Syrakuse pogingen aange­wend, om de zuidelijke kusten van Italie aan hun gebied te onderwerpen. Pyrrhus had den oorlog tusschen Rome en Karthago, ter oorzake van Sicilie voorzien, toen hij bij het verlaten van dat eiland aan zijne vrienden zeide : „ Welk „ slagveld! laat ons het aan de Romeinen en de Karthagers „ overlaten!" De eerste Punische oorlog wordt verdeeld in vier tijdperken : 1"e tijdperk, de oorlog in Sicilie, 264-260. — Aanleiding tot den oorlog : de aanvraag om hulp door de Marnerlijnen van Messana , die door de Karthagers en Hiéro , koning van Syrakuse, belegerd werden. (Zie hierbo­ven, bladz. 184.) Aarzeling váki den Senaat, om zich de zaak dier huurbenden aan te trekken; het volk verklaart zich voor den oorlog. Een Romeinsch leger steekt de zeeëngte over op slechte vaartuigen, die aan de vloot der Kartha­gers ontkomen, en landt onder bevel van den consul Appius Claudius Caudex, in Sicilie , 264. Opbreking van het beleg van Messana door de Kadi-lagers en de Syrakusers, na eenen veldslag, waarbij de Romeinen overwinnaars blijven.

— 196 —

Vredebreuk tusschen de Karthagers en Hiéro , en verbond van laatstgenoemde met de Romeinen, 263, aan welke hij 100 talenten voor oorlogskosten betaalt. De Karthagers kie­zen Agrigenlurn tot wapenplaats; sterke ligging dier stad. Beleg van Agrigentum door de Romeinen ; de stad wordt verdedigd door Hannibal, 262. Hanno wordt uit Karthago gezonden om haar te hulp te komen ; hij omsingelt de Ro­meinen in hunne legerplaats, maar bij wordt verslagen en zijn leger verstrooid. Hannibal, die het bevel in de stad voerde, baant zich aan het hoofd der bezetting eenen weg door den vijand. Inneming en plundering van Agrigentum; de bewoners worden als slaven verkocht. De meeste steden in het binnenland van Sicilie vallen in de magt der Romei­nen. De Karthagers verwoesten de kusten van Sicilie ; noodzakelijkheid voor de Romeinen, om eene vloot te bou­wen; zij nemen eene Karthaagsche quinqueremis, die op de kusten van Latium gestrand was, tot voorbeeld, en 120 vaartuigen worden in 60 dagen tijds voltooid; de slaven worden tot roeijers gebruikt.

2de Tijdperk, oorlog op zee en in Sicilie, 260-257. — Uitvinding der ophaalbruggen, met puntige haken voorzien (corvi, manos [erre«) en aan den voorsteven der schepen vastgehecht, door welk middel men de vijandelijke schepen kon aanklampen en den zeeslag doen veranderen in een gevecht van schip tegen schip. Duilius wordt bekleed met het opperbevel der vloot. Zeeslag van Nylm, 260. Zegepraal van Duilius; gedenkzuil, ter zijner eere op het forum op­gerigt. Overwinning der Karthagers bij Mytistrate , 259. Verovering der Romeinen in Sardinie en Korsika. De Kar­thagers zenden versterkingen naar Sicilie, alwaar zij een gedeelte hunner bezittingen herwinnen, 258. Regulus stelt voor, den oorlog naar Afrika over te brengen.

Derde Tijdperk, 257-255. — Na hunne vloot tot op 320 galeijen te hebben versterkt, zonden de Ro­meinen haar, onder het bevel der consuls Regulus en Manlius, naar Afrika, met een leger van 130,000 man. De Karthagers vielen haar bij Eenomos , in Sicilie, aan; maar de Romeinen behaalden eene tweede ze­gepraal ter zee, welke zij alweder aan hunne ophaal­bruggen te danken hadden. Daarna landden zij in

— 197 —

Afrika en versloegen de Karthagers in een moordda­dig gevecht bij Clupea. De consul Manlius keerde toen met een gedeelte van het leger naar Rome terug en Regulus trok tegen Karthago op, alwaar men in de grootste verslagenheid verkeerde. Xantippus , een La­cedemoniër van afkomst, die een leger Grieksche huur­benden aanvoerde, werd met het opperbevel bekleed. Gebruik makende van de achteloosheid van den Ro­meinschen consul, die den vijand te gering achtte, leverde hij hem slag en verdelgde zijn gansche leger. Regulus zelf werd gevangen genomen. De ongelukkige uitslag van dezen togt en het verlies hunner vloot , die nabij de landspits van Paebyniunt bijna geheel door eenen storm vernield werd, dwongen de Romei­nen, zich te bepalen bij het oorlog voeren in Sicilie, werwaarts de Karthagers een nieuw leger gezonden hadden.

Vierde tijdperk, 255-241. — De inneming der be­langrijke stad Panonnus door de Romeinen zou hen weldra in het bezit van geheel Sicilie gesteld hebben, zoo zij hunne vloot niet andermaal door eenen storm verloren hadden. Zij behaalden evenwel eene beslis­sende overwinning op den vijand nabij Panormus ; het gansche leger der Karthagers werd in de pan ge­hakt of gevangen gemaakt. De Karthagers zonden toen Hamilear Bartas, vader van Hannibal, een der dapperste en kundigste veldheeren, naar Sicilie. Deze versterkte de drie steden Lilybceum,Drepanum en Eryx; en eiken geregelden veldslag vermijdende, vergenoegde hij zich met de Romeinen te teisteren, steeds naar zijne ongenaakbare verschansingen terugtrekkende. Na eenen zeeslag bij Drepanum, die ongelukkig voor de Romeinen uitviel, en de vernieling hunner vloot door

— 198

eenen storm, besliste de Senaat van Rome, dat men den oorlog ter zee zou laten varen. Maar de onmo­gelijkheid om de Karthagers uit Sicilie te verdrijven, zoo lang zij versterking uit Afrika konden trekken, bragt de Romeinen in de verpligting , eene nieuwe vloot uit te rusten; de kosten werden gedekt door vrijwillige giften , en tweehonderd schepen werden gebouwd. De consul Lutatius Catulus overviel met deze vloot eene Karthaagsche vloot, met graan voor het leger van Hamilcar geladen, en boorde haar bij de eilanden "Egates in den grond. Hierop vroegen de Karthagers den vrede en erlangden dien/ onder voorwaarde van Sicilie en de omliggende eilanden te ontruimen,2de krijgsgevangenen zonder losgeld in vrij­heid te stellen enddrie duizend talenten in tien jaren

tijds te betalen. Zoo eindigde de eerste Punische oorlog.

3de Tijdperk, oorlog in Afrika, 257-2.55. — Wapentoe­rustingen te Rome en te Karthago : de Romeinsche vloot wordt tot op 320 galeijen gebragt; de Karthagers rusten :350 schepen uit, waaronder vele met vijf roeibanken (quin­quereme,․). Zeeslag van Ecnomos en overwinning der Ro­meinen, 256 : 130,000 man, niet de consuls Attilius Regulus en Lucius Manlius aan het hoofd, worden naar Afrika inge­scheept. Zij landen in de nabijheid der stad Clypea , die zich zonder. tegenstand overgeeft. Nederlaag der Karthagers; vele steden vallen in handen der Romeinen. Terugkeer van Manlius met het grootste gedeelte des legers en eenen rij­ken buit. Togt van Regulus tegen Karthago; onderhande­lingen der Karthagers, die den vrede vragen; doch de con­sul stelt te harde voorwaarden. Xanlippus toont de missla­gen der Karthaagsche veldheeren in den oorlog tegen Re­gulus; de Karthaagsche Senaat draagt hem het opperbevel op. Zijne overwinning op de Romeinen , met behulp der lipte ruiterij van Numidie en honderd gewapende olifanten, waarvan hij een groot voordeel tegen de Romeinen wist te trekken. Gevangenschap van Regulus; onzekerheid omtrent

199

-Lune zending naar Rome, om over den vrede te onderhan­delen. Regulus sterft te Karthago in hoogen ouderdom; uit hoofde van zijne nederlaag was hij niet naar Rome terug­gekeerd. De Romeinsche vloot vergaat in eenen storm; on­bedrevenheid der Romeinen in het varen; zij redden slechts 80 schepen van de 364, waaruit hunne vloot bestond. 4de Tijdperk, oorlog in Sicilie, 254-241. --Inneming van Panormus door de Romeinen; deze stad was de belangrijk­ste bezitting der Karthagers, 254. De Romeinsche vloot, die naar de kusten van Afrika gezonden was, wordt door eenen storm vernield, 253. De Karthagers handelen weder aanval­lenderwijs en belegeren Panormus. Zegepraal der .Romeinen onder Netellus, 250. De Karthagers verliezen 20,000 man en al hunne olifanten. Beleg van Lilyhmum door de Romei­nen. Zeeslag van Drepanwn en nederlaag der Romeinen; hunne vloot wordt ten derden mate door eenen storm ver­nield; de Senaat beslist, dat geene vloot meer uitgerust zal worden, aangezien de geldmiddelen van hel gemeenebest uitgeput waren. Komst van Handkar Barcas in Sicilie, 248. Hij verandert de wijze van krijgvoeren en ziet van den groo­ten oorlog af. Vierjarige strijd tusschen hem en de Romei­nen, 248- 244. Te Rome wordt eene nieuwe vloot, door middel van vrijwillige giften der vermogenden, uitgerust; zij verrast de vloot, die uit Karthago gezonden was, om levens­middelen naar het leger in Sicilie over te brengen, en valt haar aan vóór de ontscheping van het graan : 400 Karthaag­sche bodems worden in den slag der eilanden iEgales ver­nield, 242. Onmagt van Karthago om den oorlog voort te zetten, daar de geldmiddelen uitgeput waren. Vrede tusschen Rome en Karthago; Sicilie blijft den Romeinen toebehooren, de krijgsgevangenen worden teruggegeven en de Karthagers zijn verpligt 3,200 talenten (ongeveer 8 milioen gl.) voor oorlogskosten te betalen.

§ 2. floane en Karthago tot den tweeden

1.1111iSellell oorlog.

241-218 vóór Chr.

Verovering van Sardinie en Korsika. 238-231. — De eerste Panische oorlog had gewigtige gevolgen voor de Romeinen : zij werden meester van het ei­land Sicilie, dat een wingewest werd; de zeemagt,

-- 200 —

welke zij gedurende den oorlog tot stand hadden gebragt, bekwam, na de vernietiging der Karthaag­sche vloot, het overwigt op de Middellandsche zee, terwijl de oorlogskosten , den Karthagers opgelegd, den staat van Rome's geldmiddelen weder opbeurden. De opstand der huurbenden tegen Karthago verschafte aan de Romeinen de gelegenheid, om zich, niettegen­staande het verzet der Karthagers, van de eilanden Sardinie en Korsika "ester te maken ; de bewoners dier eilanden boden wel tegenstand aan de Romein­sche heerschappij, maar zij werden verslagen en, na eenen bloedigen oorlog , waarin de meesten hunner verdelgd werden, tot onderwerping gebragt. De Kar­thagers werden gedwongen, het bezit dier twee ei­landen op te geven en de Romeinen legden hun eene nieuwe schatting van 1200 talenten op.

Oorlog tegen de Gallische volken in het noorden van Italie 232-222. — Een meer langdurige krijg was ter zelfder tijd ontstaan met de Gallische rolben .van Opper-Italie, bij welke zich de Ligures gevoegd hadden. De toenemende magt der Romeinen joeg die volken vrees aan; zij namep de wapens op, toen het oude land der •Senones onder de arme burgers van Rome verdeeld werd, die er talrijke volkplantingen stichtten. De Boii en de Insubres sloten toen een verbond met de Gesales , die de oevers der Rhóne in Gallie be­woonden, alsmede met de Taurinii, en de vereenigde krijgsmagt dier volken viel in Etrurie. De tijding van dien inval verwekte te Rome groote verslagenheid : men nam zijne toevlugt tot menschen-offers, om den toorn der goden te stillen, en de consul "Emitius werd aan het hoofd van een talrijk leger tegen de vijanden, die de Romeinen bij Fesules verslagen hadden, afge‑ -- 201 --

zonden. Bij de aannadering van den consul, weken zij, om den behaalden buit in veiligheid te brengen; maar de Romeinen achterhaalden hen op het °ogen­blik, toen de andere consul, Atilius, die met zijn le­ger uit Sardinie terugkeerde, nabij Pisa landde. De Galliërs, tusschen twee Romeinsche legers ingesloten, werden volkomen geslagen en•.lieten 40,000 dooden op het slagveld achter, 10,0001hunner werden gevan­gen. — De Boii onderwierp en zich na deze zegepraal. Toen trokken de Romeinen de PÖ over en versloegen de Insubres in eenen grooten veldslag op de Adda. De oorlog nam in het volgend jaar een einde, na de overwinning, door den consul Mareellus op de Gesates, die eenen nieuwen inval in Italie gewaagd hadden , behaald. De Gallische volken in Opper-Italie betaalden van dien tijd af eene jaarlijksche schatting aan de Romeinen.

Oorlogen tegen de Illyriërs. 230-219. Gedurende

dezen oorlog tegen de Galliërs, hadden de Romeinen er nog een anderen ondernomen tegen de Illyriers , die door hunne zeerooverijen de vaart op de Adria­tische zee verstoorden. Nadat een Romeinsch afgevaar­digde ter dood was gebragt, werd de oorlog verklaard aan de koningin Teuta, die uit naam van haren min­derjarigen zoon Pinneus het bewind voerde. Zij kon niet lang wederstand bieden, doordien de Grieksche volkplantingen langs de kusten zich aan de zijde der Romeinen schaarden; daarenboven was zij door een harer veldheeren , Demetrius van Phares, verlaten ge­worden. Bij den vrede, die toen gesloten werd, stond Teuta het beheer des lands en de voogdij over haren zoon aan Demetrius af, zich slechts het bezit van

9.

— 202 --

eenige steden voorbehoudende. Maar toen Demetrius zijne zeerooverijen hervatte, werd hij aangevallen en verpligt eene schuilplaats te zoeken bij Philippus 111 ran Macedonie. Het grootste gedeelte van het koning- rijk Illyrie werd een Romeinsch wingewest.

Geiciglige gevolgen van den eersten Punischen oorlog voor de Romeinen; hij was de eerste stap naar de opperheer­schappij over de oude wereld. Oorlogen der Romeinen ge­durende het tijdsverloop tusschen den eersten en den tweeden Punischen oorlog : 10. Verovering van Sardinie en van Korsika, 238-231. — Opstand der huurbenden tegen Karthago (zie verder); zij, die in Sardinie haar verblijf had­den, bragten de Karthaagliche veldhe en om het leven; maar door de bewoners van dip eiland-aangevallen , vlugt­ten zijp naar Italie en stelden zich onder de bescherming der Romeinen, die eenen togt tegen Sardinie ondernamen, 238. Wederstand der Karthagers, die een leger daarheen zenden. De Romeinen dwingen hen, het terug te roepen en daarenboven 1200 talenten te betalen ; zij vorderen krach­tens het verdrag, dat een einde aan den eersten Punischen oorlog had gemaakt, het bezit van dat eiland even als dat van Korsika. — Opstand der bewoners van Sardinie en Kor­sika, die hunne onafhankelijkheid achter hunne bergen ver­dedigen, 236-231. De consul Pomponius bezigt groote jagthonden, om die eilanders uit hunne schuilhoeken te doen komen. Onderwerping van Sardinie en Korsika.

20. Oorlogen tegen de Galliers en de Ligures, 232-222. — Ontevredenheid der Gallische volken in het noorden van

'koltalie, veroorzaakt door de volkplantingen , die op liet voor­alig grondgebied der Senones geplaatst waren. De Boii vorderen de ontruiming der Romeinjche volkplanting van Ariminum; zij zoeken hulp bij de Gesates, een Gallisch volk, dat de oevers der RhOne bewoonde, 236. Er ontstaat twee­spalt tusschen hen en hunne bondgenooten, en de Romei­nen wijzen hunnen eisch van de hand. De tribuun Flaminius laat eene akkfreel goedkeuren, krachtens welke de land­streken tusschen de volkplanting Sena en de Rubico gelegen, die tot den alter publicus behoorden, onder de arme bur­gers verdeeld worden, 232. De ontevredenheid der Bod barst op nieuw uit; zij verbinden zich met de Insubres, de Taurinii en de Gesates. De Cenomani sluiten zich bij de

-- 203 —'

Romeinen aan. Schrik te Rome en groote toebereidselen tot den oorlog. Menschenoffers : twee Galliërs en twee Grieken, mannen en vrouwen, worden levend begraven, om de god- spraak der Sibyllische boeken te vervullen, welke inhield, dat Italie eenmaal in het bezit der Galliërs en der Grieken zou komen. Inval der Galliërs in Etrurie; na een Romeinsch leger bij Fesules op de vlugt gedreven te hebben, dringen zij tot Ghislain door, 225. De consul iEinilius trekt hun te gewet; zij zakken, met buit beladen, langs de kust der Tyrrenische Zee af. Komst van het leger onder bevel van den consul Atilius, die uit Sardinie terugkeerde en bij Pisa landde, zonder kennis te dragen van den togt der Galliërs. Bloedige veldslag bij Pisa. De Galliërs bezwijken na een heldhaftigen strijd tegen de twee Romeinsche legers. Onder­werping der Boii, 224. Veldsla op de Adda tegen de Insu- bres en de Gesallts, 223. Infleming van Milaan, Comum en de andere steden der lbsubres, die zich tot eene jaarlijk­sche schatting aan de Romeinen verbinden , 222.

30. Oorlogen tegen de Illyriërs. — Zeerooverijen der Illij­riërs op de Adriatische Zee : de Romeinen lijden daardoor, sedert de uitbreiding hunner scheepvaart na den eersten Punischen oorlog. Oorlogen der Illyriërs tegen de Grieken, wier kusten zij verwoesten. Afvaardiging van een gezant­schap aan de koningin Teuta, , die, na den dood van haren man Agro , uit naam van haren zoon Pinneus het bewind voert; de gezanten brengen hunne klagten in over de zee­rooverijen der Illyriërs. De koningin zendt het gezantschap terug en laat een der afgevaardigden, wiens openhartigheid haar mishaagd had, ter dood brengen, De oorlog wordt verklaard; overwinning der Romeinen. Demetrius van Phares, Illyrisch landvoogd van de stad Korcyra, levert haar aan de Romeinen over, 229. Vrede met de Illyriërs. Teuta stjh de voogdij over haren zoon en het landsbewind in han

^ van Demetrius van Vhares en behoudt slechts eenige steden voor zich, 228. De Romeinen schenken de onafhankelijkheid terug aan de Grieksche steden Korcyra en Apollonia. Erken­telijkheid der Grieken, die den Romeinen toegang tot de Isthinische spelen verleenen. — Tweede Illitrische oorlog te­gen Demetrius van P/tapes , die de zeeroverijen herhaald had, 219. Hij wordt overwonnen en neemt de wijk naar Macedonie bij Philippas III, dien hij spoedig overhaalt, om zich tegen de Romeinen te verklaren. Een gedeelte van Illyrie wordt Romeinsch wingewest.

— 204 —

Oorlog tegen de hulptroepen te Karthago. 240-237. — Terwijl Rome's magt aldus eene zoo uitgebreide vlugt nam, zag het gemeenebest van Karthago zich door den opstand zijner huurbenden, wier soldij niet geheel kon voldaan worden, tot het laatste uiterste gebragt. De opstandelingen kozen Mathos, een gebo­ren Afrikaan en Spendius, in Campania geboren, tot hunne hoofden; en na een aantal Afrikaansche volken en eenige aan de Karthagers onderworpene steden voor zich gewonnen te hebben, sloegen zij h( t beleg voor Utica en Hippo. Hanno, uit Karthago ter hulp van eerstgenoemde stad afgezonden, werd verslagen en in het opperbevel des legers door den dapperen Hamilcar Barcas vervangen. Deze dwong Spendius het beleg op te breken en naar Tunes, welke stad zich voor de opstandelingen verklaard had, te wijken. Maar de tweedragt, die tusschen Hamilcar en Hanno, wien de Karthagers weder het bevel over eene leger­afdeeling hadden opgedragen , ontstaan was, alsmede de afval der steden Vaat en Hippo, die de zaak der huurbenden omhelsden. stelde dezen in staat Karthago te belegeren. De stad werd gered door den onder­stand in krijgsbenden en levensmiddelen, die door Hiéro van Syrakuse toegezonden werden. Hamilcar, die steeds te velde bleef, bekwam versterking, viel de hulpbenden voor Karthago aan en versloeg ze ge­heel. Hamilcar en Hanno verzoenden zich , trokken gezamenlijk tegen Tunes op en verdelgden de nog overgeblevene opstandelingen in een bloedig gevecht. De steden van Afrika onderwierpen zich op nieuw aan de Karthagers.

Oorlog der huurbenden tegen Karthago, 240-237. — Uitputting der geldmiddelen te Karthago, waardoor men

—205—

buiten staat geraakt de huurbenden te betalen. Men biedt haar de helft der soldij aan; weigering der krijgslieden, die naar Tunes wijken en twee hoofden kiezen : Mathos en Spendius. Onderhandelingen der Karthagers : zij vaardigen een gezantschap naar hen af, aan welks hoofd Gisco stond. De opstandelingen maken zich van de gezanten meester, 240. Afval der Afrikaansche volken en van een aantal onderwor­pene steden, die zich voor de opstandelingen verklaarden. Gevaren en moeijelijke toestand der Karthagers, die van geld en krijgsvolk ontbloot zijn. Spendius belegert Utica en Itlathos Hippo. Nederlaao. van Hanno, die Utica te hulp komt, 239. Handkar Bartas wordt tot opperbevelhebber benoemd. Naijver tusschen de twee even magtige geslachten van Benno en Barcas. Zegepraal van limiteer, die de op- standelino.''en dwingt, het beleg van Utica op te breken, 238. Opstand der huurbenden in het eiland Sardinie. Verdeeld- heden in het Karthaagsche leger, ten gevolge der twee­spalt tusschen de twee veldheeren. Afval der steden Utica en Hippo, waarvan de reden niet bekend is. Beleg van Kar­thago door Spendius; de stad ontvangt levensmiddelen van Hiéro en de Romeinen. Zegepraal van Hamilcar, die Kar­thago verlost en zich van Spendius meester maakt, 237. Verzoenino. van Hamilcar en Hanno. Nederlaag der huur- benden onder de muren van Tunes. De opstand wordt ge­dempt en Karthago alzoo door Hamilcar Barcas gered.

Verovering van Spanje. 236-226. -- De opstand der huurbenden en de bloedige oorlog , welken de Karthagers tegen haar moesten voeren, hadden hunne laatste hulpmiddelen uitgeput; het verlies van Sardinie en Korsika, waarvan de Romeinen zich meester had­den gemaakt, had hen daarenboven beroofd van de aanzienlijke inkomsten , welke zij van die twee eilan­den trokken. Hamilcar Barcas was toen er op bedacht, om die verliezen te herstellen, en ondernam tot dat einde de verovering van Spanje , een land, rijk aan natuurvoortbrengselen en metalen en bewoond door dappere volken, die zeer geschikt waren, om bij het Karthaagsche leger ingelijfd te worden. De talrijke Phe‑

— 206 —

nicische volkplantingen , in het zuiden van dat land. gevestigd, maakten deze groote onderneming nog gemak- kelijker. Hamilcar rukte met een klein leger in Spanje en het gelukte hem, na eenen arbeid van negen jaren, een aantal volken tot onderwerping te brengen, eenige door de kracht der wapens, andere door middel van onderhandelingen en verdragen. Hij sneuvelde in een gevecht en men benoemde zijn schoonzoon Hasdrubal tot zijnen opvolger in het opperbevel des legers; deze ( bevestigde het gebied der Karthagers over Spanje door de behendigheid, waarmede hij de Spaansche volken voor zijne zaak wist te winnen. Reeds was hij tot aan de oevers van de Ebro doorgedrongen, toen de Ro. meinen tusschen beide kwamen en den Karthagers een verdrag oplegden, waarbij het hun verboden werd, die rivier over te trekken ; de onafhankelijkheid der Grieksche stad Saguntus werd tegelijkertijd gewaar- borgd. Hasdrubal stichtte toen de stad Kurthagena (nieuw Karthago), nabij de rijke zilvermijnen gelegen, welke hij ten voordeele van zijn vaderland liet ont- ginnen. Hij werd door eenen slaaf vermoord, en het zich in Spanje bevindende leger koos Hannibal, zoon van Hamilcar, tot opperhoofd. De Senaat van Karthago bekrachtigde deze keus , welke eene voorbereiding was tot den nieuwen strijd, die spoedig tegen Rome uitbarstte.

Verzwakking van de magt van Karthago door den ooi tegen de huurbenden en het verlies der eilanden Sar en Korsika, die met Sicilie de belangrijkste bezittingen Karthagers uitmaakten. Onderneming van Handkar Bar( om die verliezen te herstellen door de verovering Spanje, een land, dat onmeetbare hulpbronnen aanbc Menigvuldige betrekkingen der Karthagers met de Pher sche volkplantingen in Spanje. Negenjarige oorlog van -- 207 —

milcar in dat land, 236-227; de bijzonderheden daarvan zijn weinig bekend; hij onderwerpt. een aantal volken door overreding. (Zie hierboven over den inwendigen toestand van Spanje, bladz. 34-39.) Hij sneuvelt in een gevecht. Zijn schoon­zoon Hasdrubal volgt hem op, 227-220. Hij volhardt op den weg der onderhandelingen, om het gebied der Karthagers tot de Ebro uit te breiden. Tusschenkomst der Romeinen, die voor eene zoo groote toeneming van de magt der Kar­thagers beducht werden. Verdrag, tusschen hen en Hasdru­bal gesloten, 226. De Karthagers verbinden zich, om de Ebro niet over te trekken en de onafhankelijkheid der Grieksche volkplanting van Saguntus te zullen eerbiedigen; deze wordt onder de bescherming der Romeinen gesteld. Stichting van Karthago nova (Karthagena, nieuw Karthago), door Hasdrubal; de stad met hare uitmuntende haven, bloeit weldra door haren handel. Hare ligging nabij de zilvermij­nen, tot welker ontginning de Karthagers meer dan 20,000 slaven bezigen. Bevestiging van de Karthaagsche heerschappij in Spanje. Komst van Hannibal, zoon van Hamilcar, in Spanje, 223; hij wordt derwaarts gezonden op aanzoek van Hasdrubal, ondanks het verzet van het geslacht van Ranno, naijverig op dat van Barcas en zich aan het hoofd van een invloedhebbend gedeelte van den Senaat te Karthago bevindende. Hasdrubal draagt hem een belangrijk opperbevel in het leger op, waarvan hij weldra de afgod wordt. Hasdrubal wordt door een Gallischen slaaf vermoord, Het leger kiest Hannibal tot opperbevelhebber en deze keus wordt door den Senaat van Karthago bekrachtigd.

§ 3. Irweede Poniselae oorlog.

218-201 vair Chr.

Togt van Hannibal en overwinningen op de Tieino en 'de Trebia , 219-218. — Het verlangen van Han­nibal om de nederlaag, welke de Karthagers in den eersten Punischen oorlog geleden hadden , op de Ro­meinen te wreken, en de natuurlijke naijver tussehen die twee magtige gemeenebesten, waren de twee voor­name oorzaken van den tweeden Punischen oorlog. Hannibal, die bij zijne krijgsbekwaamheden al de hoe‑

log linie der as, van od.

Ha‑

-- 208 —

danigheden paarde, welke den staatsman onderschei. den, en zijn vaderland eene onbegrensde liefde toedroeg, vormde het plan, om de Romeinen in Italie zelf aan te vallen, zonder zich aan de kansen van eenen zee­slag te wagen. Na Saguntus ingenomen te hebben, ten einde de Romeinen tot eene oorlogsverklaring te dwingen, trok hij aan het hoofd van een klein, maar goed geoefend leger, de Ebro en de Pyrenwz over. Aan de oevers van de IINne gekomen, vernam hij, dat een Romeinsch leger aan de monding dier rivier geland was. Maar elke ontmoeting met den vijand ver­mijdende, trok hij langs de Rhóne en de Isère opwaarts, na in onderscheidene gevechten de Gallische volken, die deze landstreken bewoonden, overwonnen te heb. ben. Hij drong tot de Alpen door en trok over den berg, thans bekend onder den naam van den kleinen St. Bernard, zich alzoo eenen weg banende, welke voor hem nimmer door eenig leger betreden was. Ondanks het verlies van de helft zijner krijgslieden, dat in dien gevaarvollen togt omgekomen was, versloeg Hannibal den consul Scipio, in een gevecht dat op de Ticino plaats had. Daarna rukte hij voort tot de oevers van de Trebia en behaalde eene beslissende overwinning op de twee consuls Scipio en Sempronius. De Gal­liërs in het noorden van Italie verklaarden zich voor hem, en hij bragt den winter in de vlakte van de I'15 door, om zijn leger aan te vullen, bij hetwelk hij een groot getal dappere Galliërs opnam.

Overwinning van Trasimenus en van Canna', 217­216. — In de lente van het volgend jaar drong Han­nibal , over de moerassen van Pisa trekkende, in Mid­den-Italie door, terwijl de Romeinen den grooten weg, die van Opper-Italie naar Etrurie leidde, bezet hadden. — 209 --

Hij ging hen aan de oevers van het meer Trasimenus opzoeken, alwaar hij geheel het Romeinsche leger , door den consul Flaminius aangevoerd , in een bloe­dig gevecht verdelgde. Deze nederlaag benam echter den Romeinen den moed niet; zij benoemden Fabius Maximus tot dictator; deze redde zijn vaderland door zijne behendige kunst van oorlog voeren, die hem den naam verwierf van Cunctator, , d. i. de draler. Na de overwinning van Trasimenus verklaarden zich de vol­ken van Midden-Italie voor Hannibal, die zijnen togt in Saminium voortzette. Rome ter regterzijde latende, drong hij tot in het zuiden van Italie door, om de krijgshaftige bevolkingen van die landstreken te win­nen, en dan zijne vijanden, na ze gescheiden te heb­ben, te verpletteren. Hij werd gevolgd door Fabius, die, zonder zich in een ernstig gevecht te wagen, zijn leger onophoudelijk kwelde en zijnen togt belem­merde. Deze voorzigtige handelwijze wekte eindelijk de ontevredenheid van het Romeinsche volk op, en hij werd van kleinmoedigheid beschuldigd. Men droeg het bevel over een nieuw leger op aan de consuls ../Emifius en Varro. Deze laatste, die zeer voortvarend was, haalde zijnen ambtgenoot over , om den noodlottigen slag van Cannw te leveren, waarbij de Romeinen volko­men verslagen werden. Vijf en veertig duizend krijgs­lieden kwamen er met den consul iEmilius om. Varro week daarna met 10,000 man naar Rome terug en de Senaat was grootmoedig genoeg, hem zijne tevre­denheid te betuigen, dat hij niet aan de redding van het gemeenebest gewanhoopt had.

De tweede Punische oorlog is het werk van Hannibal. Onbillijkheid der Romeinsche schrijvers ten zijnen aanzien; hij is groot als veldheer en als staatsman; met eene on‑

— 210 —

baatzuchtige vaderlandsliefde, die nimmer door de ondank­baarheid van zijn vaderland aan het wankelen gebragt konde worden, bezield, had hij slechts één doel : de vernedering van Rome. Hij bleef alzoo getrouw aan den eed, dien zijn vader hem , in zijne kindsche jaren , had afgevorderd : dat hij de Romeinen met een onverzoenbaren haat zou vervolgen. Zijn voornemen was, gansch Italie tegen Rome in opstand te brengen en zijnen vijand te verdelgen, na hem alleen te hebben doen staan. Beleg van Saguntus, 219, en onderhandelingen der Romeinen. Inneming der stad : de oorlog wordt verklaard. De tweede Punische oorlog duurde zeventien jaren en wordt in vier tijdperken verdeeld : lste tijd­perk : de zegepralen van Hannibal tot den slag van Canna, 218-216. — Hannibal wil zich niet aan eenen zeeslag wagen ; want de zeemagt der Karthagers was verzwakt door den eersten Punischen oorlog en de Romeinen beschikten over eene aanzienlijke vloot. Hij vertrouwt de verdediging van Spanje aan zijnen broeder Hasdrubal toe en trekt met een leger van 59,000 man en 37 olifanten de Pyreneën over, langs de zee tot Narbonne voortrukkende. Zijn togt tot aan de oevers van de RhOne. Krijgstoerustingen der Romei­nen en uitzending van twee legers, het een onder den consul Sempronius in Sicilie, het ander onder den consul Scipio in Spanje. Dit laatste komt, na het vertrek van Han­nibal aan, en gaat weder naar Marseille scheep. Hannibal ontwijkt het en trekt de RhÖne en de Isère opwaarts voort. Moeijelijkheden van zijnen togt over de Alpen, al­waar hij te strijden heeft tegen de natuur en de volken, die deze bergen bewoonden. Hij trekt over den kleinen St. Bernard en daalt in het dal van Aoste neder (1). Zijn togt had vijftien dagen geduurd en zijn leger was tot op 25,000 man en eenige olifanten verminderd. De Romeinen roepen de beide consuls naar Italie terug. Scipio valt Han­nibal op de Ticino aan ; hij zwicht voor de betere leger­kunde van zijnen vijand en de dapperheid der Numidische ruiterij : zijn zoon redt hem het leven. Hij trekt naar het leger van Seinpronius , dat eene stelling op de Trebia ingenomen had, terug. klannibal rukt tot aan die rivier voort, en de consuls zijn zoo onvoorzigtig, van haar in

(1) Zie J. A. de Luc, Histoire da passage des Alpes par Han­nibal. Paris 1818. P.

— 211 —

tegenwoordigheid van den vijand over te trekken. Slag van de Trebia en zegepraal van Hannibal.

Opper-Italie verklaart zich voor Hannibal, die er den winter doorbrengt en de verliezen van zijn leger herstelt, door Gallische benden daarbij in te lijven. De Romeinen bezetten de doortogten van de Appenijnen , om Midden-Italie te beschutten. Stoute togt van Hannibal door de moerassen van de Arno, 217; hij verliest er veel menschen en paar­den en zijne laatste olifanten, en wordt door eene ziekte van een zijner oogen beroofd. Hij ontmoet de Romeinen in de bergpassen tusschen het meer Trasiwenus en de met hout bewassen heuvelen ; bloedige veldslag van Trasimenus; het slagveld wordt door eene aardbeving, waarbij de mu­ren van een aantal steden instortten, geschud, zonder dat de strijders het bemerken. De Romeinen verliezen 30,000 man : 15,000 dooden en 15,000 gevangenen. Vastberaden­heid van het Romeinsche volk, aan hetwelk de prtor Pomponius deze ramp bekend maakt met de enkele woor­den : „ Wij hebben eenen grooten slag verloren. " Fabius wordt tot dictator benoemd. Togt van Hannibal in Samnium; hij kon Rome niet aanranden, uithoofde van de uitputting zijns legers. Handelwijze van Fabius, bijgenaamd Cuncta­tor: hij blijft op de hoogten, Hannibal steeds volgende en hem gevoelige verliezen toebrengende. Afval der Sawnieten, die de gelederen der Karthagers aanvullen. Ontevredenheid van het volk te Rome, dat Varro, den tegenstander van Fa­bius, tot consul verkiest. Deze haalt zijnen ambtgenoot, den voorzigtigen /Emilius over. Noodlottige slag van Cannw, 216; 45,000 Romeinen sneuvelen er met den consul /Emilius. Varro neemt de ringt naar Rome met 10,000 man. Groot­moedigheid van den Romeinschen Senaat.

Tweede Tijdperk, 216-211. — Na de overwinning van Cann, nam Hannibal Capua, hoofdstad van Cam­pania, in en hield zich ijverig bezig met zijn leger aan te vullen, in afwachting der versterking, welke men hem uit Karthago beloofd had. Maar Zijne staatkun­dige tegenstrevers belemmerden het afzenden van die hulp in krijgslieden en geld, waaraan hij echter be­hoefte had. De Romeinen spanden van hunne zijde

-- 212 —

alle krachten in: de dappere Marcellus, bijgenaamd het zwaard van Rome, werd belast met het opperbevel eens legers, gedeeltelijk uit vrijgemaakte slaven zamen- gesteld en bestemd om den oorlog tegen Hannibal voort te zetten, met inachtneming van het beleid van Fabius; een tweede leger, onder bevel der broeders Scipio , werd naar Spanje gezonden en dwong de Karthagers, aldaar een talrijk leger te onderhouden. Toen sloot Hannibal een verbond met Philippus van Macedonie en met de Syrakusers, die, na den dood van Hie'ro , den trouwen bondgenoot van de Romeinen , het gemeenebest hersteld hadden. Maar Philippus verloor den slag van Apollonia en werd verpligt Macedonie tegen de rEtoliërs, die door de Romeinen tot dezen oorlog gedwongen werden, te verdedigen. Syrakuse werd insgelijks door Marcellus ingenomen, na een beleg van drie jaren, dat ver­lengd werd door de werktuigen, welke de groote Ar­chimedes uitvond. Hannibal , tot eene verdedigende houding gedwongen, nam, wel is waar, Tarente in, alwaar hij op nieuw naar toevoer van zijn ondank­baar vaderland wachtte; maar hij verloor de belang­rijke stad Capua, die zich aan de Romeinen overgaf.

Derde tijdperk, 211-206. — De volken in het zui­den van Italie, die eerst de zaak van Hannibal om­helsd hadden, verlieten hem na het verlies van Capua, en de Senaat van Karthago, die onder den invloed van Hanno, vijand van het geslacht van Barcas, stond, zond noch krijgsmagt noch geld naar Italie. Hannibal werd dus verpligt de wijk te nemen naar het onge­naakbaar gebergte van Bruttium , van waar hij nog vaak, met zijn klein, maar dapper leger, den Romei­nen gevoelige slagen toebragt. Zijn moed verliet hem -- 213 —

evenwel niet en eene nieuwe hoop bezielde hem , toen hij vernam, dat zijn broeder Hasdrubal Spanje verlaten had, om hem te hulp te komen. Deze had de Romeinen in onderscheidene veldslagen, waarbij de twee broeders Scipio omgekomen waren, overwon­nen, en de heerschappij der Karthagers in Spanje her­steld, toen hij een voortreffelijkeren tegenstander aantrof in den persoon van den jongen Cornelius Scipio, wel­ken de Romeinen naar dat land zonden en die de stad Karthagena innam. Deze konde echter het vertrek van Hasdrubal niet beletten, en nam denzelfden weg, welken zijn broeder het eerst gebaand had. Maar een Romeinsch leger wachtte hem aan den voet der Alpen en hij sneefde in den bloedigen veldslag van de Metaurus. Mago , tweede broeder van Hannibal , die in het volgend jaar met een leger in het noor­den van Italie landde , onderging hetzelfde lot; hij werd overwonnen en sneuvelde in een gevecht tegen de Romeinen. Toen bleef voor Hannibal niets meer over, dan het lot van zijn ongelukkig vaderland, dat met rassche schreden zijnen ondergang te gemoet ging, te betreuren.

Vierde tijdperk, 206-201. — Scipio had de vero­vering van Spanje voltooid, hij dreef er de Kartha­gers uit en de meeste volken aanvaardden het bond­genootschap der Romeinen. Tijdens zijn verblijf in dat land was het hem gelukt Massinissa, vorst van Numidie, die den troon van dat land aan Syphaa, bondgenoot der Karthagers , betwistte, voor zich te winnen; deze laatste werd onttroond en Massinissa noodigde de Romeinen uit, den oorlog naar Afrika over te brengen. Scipio drong bij zijnen terugkeer te Rome, alwaar hij in zegetogt binnentoog, insgelijks

— 214 —

aan op de noodzakelijkheid , om Karthago aan te vallen. Nadat de vrede met Philippus van Macedonie gesloten was, ging Scipio naar Afrika scheep en ver­sloeg de Karthagers geheel bij Utica. In dit uiterste gevaar herdachten zij hunnen veldheer en riepen hem terug. Hannibal verliet, na een verblijf van vijftien jaren, Italie met het kleine overschot van een wel­eer zegepralend leger. Maar hij vond te Karthago noch geld noch krijgsvolk, en bezweek in den slag van Zama onder de wapens van zijnen vijand Scipio. De overwinnaar legde den Karthagers , onder zeer harde voorwaarden, den vrede op ; 'zij moesten voor altijd afstand doen van Spanje, Sardinie en Korsika en al de eilanden van de Middellandsche Zee;

hunne

gansche vloot, op tien schepen na, overleveren tien

duizend talenten in den tijd van 50 jaren betalen en beloven, clat zij geen oorlog zouden voeren, dan met toestemming der Romeinen. Zoo eindigde de tweede Punische oorlog.

Tweede tijdperk van den oorlog, van den slag van Canna' tot de inneming van Capua door de Romeinen, 216-211.— Onmogelijkheid voor Hannibal, om tegen Rome op te trek­ken, alvorens zijn leger versterkt te hebben : de tegen hem deswege ingebragte beschuldigingen zijn niet gegrond. Ver­deeldheid in den Senaat van Karthago : Hanno verzet zich tegen het zenden van hulp, hij moet onderdoen, maar de toegezonden hulp was ontoereikend. Toerustingen der Romei­nen; zij brengen twee legers op de been, voor een gedeelte uit vrijgemaakte slaven bestaande. Hannibal neemt Capua tot het middelpunt zijner krijg-sverrigtingen ; onnaauwk eurigheid der opgaven omtrent de bedorvenheid zijner troepen, Over­winning van Marcellus in een gevecht bij Nola, 215. Ver­bond tusschen Hannibal en Philippus III van Macedonie, 219. Door dit verbond ontstaat de eerste Macedonische oor­log, 215-205. (Zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 270-272.) De overwinning van Apollonia, door de Romeinen be­ — 215 —

vochten, belette Philippus, krijgsvolk aan Hannibal te zen­den. Afval van de Syrakusers van het Romeinsch verbond en beleg van Syrakuse, 214-212. (Zie het 2de deel, bladz. 138.)— Oorlog in Spanje : de twee broeders Scipio, Publius en Cneïus, zijn overwinnaars, 216-215; zij beletten den togt va n Hasdrubal naar Italie. Zij sneuvelen de een na den ander, en Hasdrubal herstelt in Spanje de heerschappij van Karthago, 213. Inneming van Tarente, Heraelea en Thurii door Hannibal : hij wacht te vergeefs op hulp uit Karthago. Beleg van Capua, door de Romeinen. Stoute togt van Han­nibal tegen Rome, om eene afleiding ten behoeve van Capua te bewerkstelligen. Onversaagdheid der Romeinen, die de bejaarde en de jonge lieden ter verdediging van de stad wapenen. Aftogt van Hannibal en inneming van Capua door de Romeinen, 211.

Derde tijdperk van den oorlog, van de inneming van Capua tot het overbrengen van den oorlog naar Afrika, 211-204.— Afval der volken in het zuiden van Italie, die tot de ge­hoorzaamheid aan Rome terugkeeren. Hannibal trekt naar Brunium af. Inneming van Tarente door de Romeinen, 209. — Oorlog in Spanje : de Romeinen zenden er een leger heen, onder bevel van den proconsul Cornelius Scipio, zoon van Publius, een jongeling die met de schitterendste hoedanig­heden begaafd was : dapper in den oorlog, eenvoudig en rein van zeden en zich door zijne regtschapenheid en regt­vaardigheid de algemeene achting verwervende. Hij komt te Tarraco, 210, neemt Karthagena in en behaalt eene schit­terende overwinning op Hasdrubal bij Becula, 209. Een Kartha igsch leger werpt zich in de stad Gades. Voorspoed der Romeinsche wapens in Spanje. Scipio wint door zijne billijkheid en regtschapenheid de gehechtheid der verschil­lende volken. Togt van Hasdrubal naar Italie door Gallie, hij komt zonder aanzienlijke verliezen in het dal van Aoste, 207. Slag van Melaurus. Dood van Hasdrubal; zijn leger wordt vernietigd. De Romeinen boodschappen deze neder­laag a in Hannibal, door het hoofd zijns broeders in zijne legerplaats te werpen. Togt van Mago met dezelfde uit­komst, 206. De verovering van Spanje door de Romeinen wordt voltooid; zij besluiten den oorlog naar Afrika over te brengen.

Vierde tijdperk, oorlog in Afrika tot den slag van Zama, 204-201. — Oorlog om den troon in Numidie, tusschen Syphar en Massinissa; de eerste, die vroeger met de Ro‑

t

-- 216

meinen verbonden was, omhelsde later de zaak der Kartha­gers. Massinissa verbindt zich met Scipio. Dezes zegetogt binnen Rome; hij stelt voor den oorlog naar Afrika over te brengen; verzet van een gedeelte van den Senaat daarte­gen. Hij bekomt het consulaat en begeeft zich naar Sicilie, 205. Hij landt op de Afrikaansche kust en behaalt eene overwinning op de vereenigde krijgsmagt der Karthagers en Numidiërs. Syphax wordt door Massinissa onttroond. Terug­roeping van Hannibal, 203, die het tooneel zijner helden­daden verlaat onder het storten van tranen, omdat hij zijne wraakzuc h tegen de Romeinen niet had kunnen bevredigen. Hij stelt het Karthaagsche leger op nieuw te zamen; maar het ontbreekt hem aan geld en krijgsvolk. Slag van Zona, 202. Einde van den oorlog. Hannibal geeft aan zijne land­genooten den raad, om de voorwaarden der Romeinen, hoe hard ook, aan te nemen : 10. Bepaalde afstand van Spanje en van al de eilanden der Middellandsche Zee. Kar­thago verloor daardoor het gebied op die zee; 20. Overgave van al hunne oorlogschepen , 2000 in getal ; zij behielden slechts tien schepen met vijf roeibanken ; 30. betaling van 10,000 talenten ongeveer (20 millioen gl.) in den tijd van 50 jaren, hetgeen inderdaad aan eene schatting gelijk stond; 40. Verbindtenis van geen oorlog te zullen ondernemen, dan met voorafgaande bewilliging van den Romeinschen Senaat. Zegetogt van Scipio te Rome; hij ontvangt den bijnaam van Afrikaan (Africanus).

§ 4. Oorlogen tegen llacedonie , tegen Antio‑

chus den Groote, koning van Syrie,

en tegen de Galliërs.

200-16S v66r Chr.

Gevolgen van den tweeden Punischen oorlog. — De

gevolgen van den tweeden Punischen oorlog waren onoverzienbaar; de zoo langdurige oorlog tegen Han­nibal in Italie had, wel is waar, een gevoeligen slag aan den bloei van dat land toegebragt; maar de heerschappij der Romeinen was er dan toch voor goed gevestigd en breidde zich van de Rubico tot de zeeëngte van Sicilie uit. De verovering van Sar-

— 217 —

dinie, Korsika en Spanje verzekerde aan de Romeinen het overwigt in het Westen; want hun eenige mede­dinger, Kartbago, was zoodanig verzwakt, dat het den strijd niet konde hervatten. Na de vernietiging van de Karthaagsche zeemagt waren de Romeinen mees-ter van de Middellandsche Zee, en de vloot, welke zij hadden daargesteld, maakte hun de verovering van het Oosten, dat slechts op eenen meester wachtte, gemakkelijk. In de oorlogen, die toen een aanvang

namen,was de zegepraal altijd aan de Romeinsche

legers verzekerd, mits zij slechts een bekwaam veld­heer aan hun hoofd hadden. Innige bondgenootschap­pen vereenigden reeds de koningen van Pergamus en van Egypte aan de Romeinen, en in laatstgenoemd land had men de voogdij van den jeugdigen Plole­neus Epiphanes aan den Romeinschen Senaat opge­dragen, om er de inwendige rust te herstellen. Alace­donie en Griekenland erkenden ook spoedig de op­perheerschappij der Romeinen.

Oorlogen tegen Philippus van Macedonie,. 215-197.

—Toen Phi/kus /// van Macedonie gedwongen werd,

den vrede met de Romeinen te sluiten, moest hij van

het met Hannibal gesloten verbond afzien. Hij was

echter op nieuwe veroveringen bedacht en viel de

Grieken, de Illiodiërs en het koningrijk Pergamus aan;

daarbij ging hij voort, de Karthagers heimelijk met

geld en krijgsvolk te ondersteunen. Toen hij de Ma‑

cedonische krijgsgevangenen , door de Romeinen bij

den slag van Zama gemaakt , opvorderde , eischten

deze van hem het opbreken van het beleg van Athene,

;rklaarden hem, op zijne weigering, den oorlog.

(wede Macedonische oorlog, die toen ontstond,

10

en v De te

k

-- 218 —

duurde slechts drie jaren. De Romeinen, door de Grieken en vooral door het Etolisch Verbond onder­steund, behaalden bij C ynoseephales op Philippus eene beslissende zegepraal en dwongen hem tot het sluiten van den vrede , onder de navolgende voorwaarden : hij moest afzien van de opperheerschappij over Grie­kenland , zijne vloot afstaan, met behoud van slechts vijf schepen , zijn leger ontbinden en eene schatting van duizend talenten voor oorlogskosten betalen. Zijn zoon Demetrius werd als gijzelaar aan de Romeinen overgeleverd. Flamininus , de overwinnaar bij Cynos• cephales, begaf zich naar Korinthe en riep bij de Isthmische spelen de vrijheid der Grieksche Staten uit; maar hij bleef nog drie jaren met zijn leger in Grie­kenland , om het naar zijn goedvinden in te rigten.

Gewigtige gevolgen van den tweeden Punischen oorlog. Rome is zonder mededinger en zijne heerschappij over de oude wereld is van toen af verzekerd. De Italiaansche vol­ken, die zich bij de zaak van Hannibal hadden aangeslo. ten, hielden op, bondgenooten der Romeinen te zijn : zij werden als onderworpen volken beschouwd. Het grondgebied van liet gemeenebest strekte zich uit van de Rubico, ten noorden, tot het uiteinde van Beneden-balie, ten zuiden. Vijf gewesten waren veroverd : Sieilie, Sardinie, Korsika , Spanje en Illyrie. De opperheerschappij over het westelijk gedeelte was door die veroveringen en door de vernietiging der Karthaagsche zeemagt verzekerd. Zonder een zeevarend en handeldrijvend volk te worden, onderhielden de Romeinen evenwel eene vrij sterke vloot, om meester van de Middel­landsche Zee te blijven. Hun verbond met Massinissa van Numidie, de Plolemeussen van Egypte en de koningen van Pergamus, was de voorbereiding tot hunne opperheerschappij over Afrika en Azie; de staats-verbrokkeling van dat land maakte hun weldra de verovering daarvan gemakkelijk. (Zie het 2" deel van dit Leerboek hoofdst. 9-12).

Oorlogen tegen Macedonie.Veroveringsplannen van Philippus

van Macedonie. (Zie het 2de deel, b1.270-272.) Zijn verbond met

— 219 --

Hannibal was oorzaak van den eersten Macedonischen oorlog, 215-205. Philippus erlangde den vrede van de Romeinen onder voordeelige voorwaarden, uithoofde van den oorlog tegen Karthago. Hij gaat voort met de Karthagers te onder­steunen en hervat zijne aanvallen tegen Griekenland en Klein-Azie. Athene, Rhoclus, en Attalus, koning van Pergamus, wenden zich tot de Romeinen. Groot aantal Macedonische krijgsgevangenen in den slag van Zama. Philippus vordert hunne uitlevering. Beleg van Athene; de Romeinen verklaren hem den oorlog. Tweede Macedonische oorlog , 200-197. Philippes wordt door het Achaïsch Verbond geholpen, terwijl het Etolisch Verbond zich voor de Romeinen verklaart. Tegenstand van Philippus. Komst van den consul Quinetius Flemininus, die de Acheërs van het verbond met Macedonie losmaakt. Slag van Cynoseephales , 197. Sluiting van den vrede : Philippus verliest zijne vloot en zijn leger, betaalt de o iflogkosten en ziet van de opperheerschappij over Griekenland af. Ramininus bij de Isthmische spelen te Ko­rinthe ; hij roept de onafhankelijkheid der Grieksche Staten uit. Dwaze vreugd der Grieken , die slechts van meester veranderen. (Zie het 2de deel bladz. 272.) De Romeinen houden de staatkundige verdeeldheden onder de Grieken gaande.— Een meer belangrijke oorlog ontstond toen tegen het magtig koningrijk Syrie.

Oorlog tegen Antiochus den Groote. Veldslag van Ma­gnesia. 196-190. — De oorlog tegen Philippus van Macedonie werd spoedig opgevolgd door eenen oor­log tegen Antiochus den Groote, koning van Syrie. Na de verovering van Klein-Azie ten einde gebragt te hebben, streefde die vorst naar de opperheerschappij over Egypte en Griekenland : reeds had hij Phenicie en Palestina aan de koningen van Egypte ontnomen en zich van Thracie meester gemaakt, toen Hannibal bij hem een toevlugtsoord kwam zoeken. Na den slag van Zama had deze getracht, de magt van zijn va­derland te herstellen, door de geldmiddelen te regelen; maar de haat der Romeinen , die Zijne uitlevering eischt en, dwong hem bij Antiochus de wijk te nemen.

— 220 --

In plaats van den raad van Hannibal te volgen, die hem wilde overhalen, om zich aan het hoofd van een verbond van al de Oostersche Staten tegen Rome te stellen, viel die vorst in Griekenland en dwong daar­door het Achaïsch Verbond en Philippus van Mace­donie , om de Romeinen te hulp te roepen. Zij be­vrijdden Griekenland, en Lucius Scipio, broeder van den Afrikaan, trok met een talrijk leger den Nelles- pont over. Antiochus werd in den grooten veldslag van Magnesia overwonnen en stond, om den vrede te verwerven , Klein-Azie tot het Taurus-gebergte af , betaalde 15,000 talenten en gaf zijne vloot over. Sci­pio ontving den bijnaam van Aziër (Asiaticus). Het Etolisch Verbond, dat gemeene zaak met Antiochus had gemaakt, kocht den vrede tot den prijs van 500 talenten en Klein-Azie werd tusschen Eumenes, koning van Pergamus, en de libodiërs , die de Romeinen in dezen oorlog ondersteund hadden, verdeeld. — Han. nibal , die naar Prusias, koning van Bithynie, gevlugt was, benam zich het leven, om niet aan de Romeinen overgeleverd te worden. De twee broeders Scipio, door de tribunen tot verbeurdverklaring hunner goe­deren veroordeeld, begaven zich in ballingschap. Scipio de Afrikaan, overleed kort daarna.

Veroveringen van Antiochus den Groole, koning van Syrie, (Zie het 2de deel van dit Leerboek bladz. 302-305.) Hij had een verbond gesloten met Philippus van Macedonie, hetwelk de verdeeling van Egypte ten doel had. 203. Zijne veroveringen in Klein-Azie en ontevredenheid van Attalus , koning van Pergamus en der Rhodiers. Na den slag van Cynoscephales eischen de Romeinen van Antiochus, dat hij van zijn gezag over de Grieksche steden van Klein-Azie zou afzien. Wei­gering van Antiochus, die zich van Thracie meester maakt, 196. Komst van Hannibal in Azie ; zijne pogingen om de geldmid­ — 221 —

delen van Karthago te herstellen ; hij heeft een groot gedeelte van den Senaat tegen zich, dat hem te Rome be­schuldigt, van geheime onderhandelingen met Antiochus te voeren. Een gezantschap wordt naar Karthago gezonden , om zich van zijn persoon meester te maken ; vlugt van Hannibal; zijn raad aan Antiochus. (Zie het 2de deel, 61.304-305.) Togt van Antiochus naar Griekenland, alwaar hij een verbond niet de Et oliërs sluit, 192. De Romeinen dringen in Thessalie door en behalen eene overwinning op het Syrische leger, dat de Thermopylen bezette , 191. Zeeslagen , waarbij de Syriërs het onderspit moeten delven. Antiochus trekt naar Klein-Azie terug ; de Romeinen volgen hem, onder het bevel van Lucius Cornelius Scipio, broeder van Scipio den Afri­kaan. Veldslag van Magnesia en nederlaag van Antiochus, 190. Hij vraagt den vrede en erlangt dien onder de navolgende voorwaarden : 10. Afstand van Klein-Azie tot het Taurus-geberg­te; 2°. overgave der vloot; 3°. betaling van 15,000 talenten, in den tijd van twaalf jaren ; 4°. uitlevering van Hannibal aan de Romeinen. Verdeeling van Klein-Azie tusschen de Ilhodiërs en Eumenes, koning van Pergamus. Onderwerping der Etollers.— Uiteinde van Hannibal, 183. Veroordeeling der broeders Scipio, die beschuldigd worden, een gedeelte van den buit verdonkerd te hebben. Zij nemen de wijk naar Linternum. Dood van Publius, 183. Lucius Scipio wordt, op aanzoek van Tiberius Gracchus, die in het huwelijk trad met Cornelia , dochter van Publius Scipio , in zijn vermogen hersteld.

Verovering van Macedonie en Epirus, 171--167.

— Philippus van Macedonie stelde zich niet clan met weerzin afhankelijk van de Romeinen, die hem met trotschheid behandelden, en was op het hervatten van den oorlog bedacht; maar de dood overviel hem te midden zijner toebereidselen. Zijn zoon Perseus , die den troon na hem bekleedde, had tevens den haat zijns vaders tegen de Romeinen geërfd. Hij zette de krijgstoerustingen voort en sloot verbonden met de koningen van Illyrie, Syrie, Bithynie en met de Epi­roten en de Karthagers. Daarna verklaarde hij den oorlog aan de Romeinen en streed gedurende drie

— 222 —

jaren met goed gevolg tegen hunne legers, bij welke de tucht slecht onderhouden werd en die door onhandige bevelhebbers aangevoerd werden. Maar toen Paulus lEmilius niet het opperbevel belast was geworden, keerde de kans om en Perseus werd in het gevecht van Pydna verslagen. Kort daarna gaf hij zich aan de Romeinen over en stierf te Rome in den kerker. Macedonie werd in vier gemeenebesten ver­deeld, aan welke alle wederzijdsche gemeenschap ver­boden was, en die onder de bescherming der Ro­meinen geplaatst werden. — Genlius , koning van Illyrie, die met Perseus gemeene zaak gemaakt had, onderging hetzelfde lot als hij en stierf te Rome ; Illyrie werd in drie gemeenebesten verdeeld. Wat Epirus betreft, dit land werd door Paulus ./Emilius aan plundering overgeleverd en zijne krijgslieden ver­woestten er zeventig steden; 50,000 Epiroten werden als slaven verkocht. — De opperheerschappij der Ro­meinen over het Oosten was van toen af gevestigd, en de Senaat zond zijne bevelen aan de koningen van Syrie en Egypte , die daaraan geen wederstand durfden bieden. Prusias, koning van Bithynie, noemde zich zelven een vrijgemaakten slaaf van Rome, en Mes­sinissa beheerde Numidie in naam van het Romeinsche volk.

Derde Macedonische oorlog 171-168.— Trouweloos gedrag der Romeinen jegens Philippus van Macedonie, dien zij met veel ontzag behandelen, zoolang de oorlog tegen Antiochus den Groote duurt ; het Macedonische leger, dat op nieuw ingerigt was , had in hunne gelederen gestreden. Philippus breidde op nieuw zijn gebied over een gedeelte van Thes­salie uit ; hij wordt naar Rome gedaagd en de Senaat beveelt hem al zijne veroveringen te laten varen , 184. Hij wapent zich in het geheim en zendt zijnen tweeden zoon Demetriu& — 223 —

naar Rome. Afgunst van Perseus, oudsten zoon van Philippus, tegen zijnen broeder; hij maakt hem verdacht bij zijn vader, die hem ter dood doet brengen,182. Dood van Philippus 179. Krijgstoerustingen van Perseus ; hij sluit verbonden en ver­klaart eindelijk den oorlog aan de Romeinen. Slag van Pydna, 168. De verdeeling van Macedonie is de eerste aanleiding tot de algeheele onderwerping van dat land; de vier dis­tricten of Staten worden geheel van elkander afgescheiden ; het is den inwoners verboden , handel te drijven of de zil­vermijnen hunner landen te bewerken, en zij zijn verpligt eene hooge schatting aan de Romeinen te betalen ; koning Gentius wordt gevankelijk naar Rome vervoerd. — Droevig lot van Epirus ; dat land wordt geheel verwoest en gedeeltelijk ontvolkt.— Tusschenkomst der Romeinen in den oorlog van Antiochus Epiphanes van Syrie tegen Egypte. Popilius Leenas, door den Romeinschen Senaat afgevaardigd, dwingt dien vorst tot het opbreken van het beleg van Alexandrie en het opgeven zijner veroveringen. Het koningrijk Egypte wordt, op bevel van den Senaat, tusschen Ptolemeus Philometor en zijn broeder Physcon verdeeld. (Zie het 2de deel van dit Leerboek bl. 292.) De Romeinen zijn de lotbeschikkers van het Oosten.

Verovering van Gallia Cisalpina , Venetie en Ligurie. 200-160. — Terwijl de Romeinen als meesters in het grootste gedeelte der oude wereld de wet stelden, hadden zij langdurige en bloedige oorlogen in Italie zelf door te staan. De Gallische volken in het Noor­den van Italie, even als de Ligures en de Veneti, die den togt van Hannibal niet genoegzaam ondersteund hadden, namen na den tweeden Punischen oorlog de wapens weder op en streden gedurende meer dan veertig jaren voor hunne onafhankelijkheid. De Boii, dé Insubres en Cenomani onderwierpen zich eerst na herhaalde nederlagen, en het land, dat zij bewoonden, werd tot Romeinsch wingewest gemaakt onder den naam van Gallia Cisalpina. Drie Romeinsche volk- plantingen , de steden Parma Mutina (Modena) en Bononia (Bologna), werden er gesticht, om de Romein‑

— 224 —

sche heerschappij te verzekeren. Weinig tijds daarna werden de Veneti tot onderwerping gebragt en de volkplanting Aquileja werd de hoofdplaats dier and- streken. De Ligures zetten den oorlog nog voort , daartoe in de gelegenheid gesteld door de ongenaakbare bergen, welke hun land overdekken, en de Romeinen konden hen niet ten onder brengen , dan nadat zij 50,000 Ligures naar Samnium overgebragt hadden; een groot deel des volks was gedurende den oorlog verdelgd.

Oorlogen tegen de Galliërs, de Ligures en de Venen, 200-160. — De bijzonderheden dezer oorlogen zijn weinig bekend; zij werden vaak afgebroken door wapenstilstanden, en die volken werden overwonnen, omdat zij niet altijd eenstemmig handelden. Moeijelijkheden in de verovering van dat land , wegens de Alpen, alwaar de vijanden de wijk namen en waaruit zij weder te voorschijn traden, om op nieuw den oorlog voort te zetten. De Romeinen bezigden tot de onderwerping van dat land, twee middelen : 10. volk- plantingen, welke zij daar stichtten en versterkten, als : Forma, Modena , Bologna, Aquileja; 20. de overbrenging van een gedeelte der bevolking naar andere landstreken van Italie.

§ D. Mierde Punische oorlog en laatste oorlo gen

tegen de Macedoniërs en de Grieken.

167-146 r66r Chr.

Karthago , van de ballingschap van Hannibal , tot den derden Punischen oorlog. 193----149. ---- De wijze maatregelen, door Hannibal genomen, om de magt van zijn vaderland op te beuren , begonnen goede vruchten te dragen, toen de haat der Romeinen en de kuiperijen van het geslacht van Hanno hem dwon­gen , Karthago te verlaten. Dit gemeenebest , door staatkundige partijschappen verscheurd en onophou­delijk aangevallen door illassinissa, koning van Nu‑

— 225 —

rnidie , die naar de heerschappij over( 'streefde ,

werd steeds zwakker en bezweek weldra in den strijd, dien het met zijn ouden mededinger ondernam. Mas­sinissa ontnam den Karthagers achtervolgens onder­scheidene gewesten , zonder dat de klagten , welke deze tot de Romeinen rigtten , gehoord werden; en toen eindelijk een Romeinsch gezantschap naar Kar­thago werd afgevaardigd, om de grieven der Kartha­gers te onderzoeken , verklaarde Cato , die aan het hoofd der gezanten stond, zich voor den koning van Numidie. Naar Rome teruggekeerd , drong hij op de verwoesting van Karthago aan ; hij achtte zich daarenboven beleedigd door de openhartigheid, waar­mede de Senaat van Karthago zich over het gedrag der Romeinen uitgelaten had. De gelegenheid om den oorlog aan te vangen bood zich weldra aan. De Kar­thagers, de knevelarijen van Massinissa moede, ver­klaarden hem den oorlog. Ofschoon zij geheel door dien vorst verslagen werden en gedwongen, om aan al zijne eischen te voldoen, verweet de Romeinsche Se­naat hun dien oorlog, als eene inbreuk op het verdrag, na den tweeden Punischen oorlog gesloten , en een Romeinsch leger, onder bevel der twee consuls, Cen­sorinus en Manilius, werd naar Afrika gezonden.

Derde Panische • oorlog. Vernieling van Karthago. 149—.146. ---- De Karthagers, buiten staat om tegen die sterkere magt te strijden, traden in onderhande­ling, en om den vrede te bekomen, stemden zij er in toe, drie honderd gijzelaars , hunne gansche vloot , die verbrand werd, en hunne wapens aan de Romei­nen over te leveren. Maar toen de consuls vorderden, dat zij ook hunne stad zouden verlaten en eene an‑

10.

— 226 --

dere , op vier uren afstands van de zee , bouwen , drong de liefde voor het vaderland het volk tot eenen hopeloozen tegenstand. Men wees den eisch der Ro­meinen van de hand en bereidde zich , om de stad Karthago tot het uiterste te verdedigen. De oorlog, die toen aanving, duurde drie jaren; maar, ondanks de wonderen van dapperheid der Karthagers en de voor­deelen , welke zij in de eerste twee jaren op de Ro­meinen behaalden, die hunnen voornaamsten bondge­noot , koning Massinissa , door den dood verloren hadden, bezweek de stad Karthago na een beleg van bijna twee jaren. Zij werd door Scipio iEmilianus stor­menderhand ingenomen en tot in den grond vernield. De naam van Karthago werd uitgewischt en het grondgebied van het gemeenebest Romeinsch winge­west verklaard, onder den naam van Afrika. Scipio ontving dep bijnaam van de jongere Afrikaan (Africa­/ms minor.)

Treurige toestand van Karthago na het vertrek van Han­nibal , 193, Drie staats-partijen bestrijden elkander in den Senaat : de partij van Hanna, die naar de Romeinen overhelt ; de partij van Barcas, die op de hervatting van den oorlog uit is, ten einde de onafhankelijkheid van het gemeenebest te herstellen, en de Nurnidische partij, die de ontwerpen van koning Massinissa ondersteunt. Heersehzucht van dien vorst, die naar de heerschappij over geheel het noorden van Afrika streeft; hij vleit de Romeinen en maakt zich meester van het rijke gewest Emporia , 182. Vrtichte­looze klagten der Karthagers te Rome. Massinissa stelt zich in het bezit van het gewest Thysca , 174. Nieuwe klagten der Karthagers : een Romeinsch gezantschap, aan welks hoofd de trotsche Cala staat, wordt naar Karthago afge­vaardigd. Honend en partijdig gedrag der Romeinsche ge­zanten; zij staan Massinissa voor. Cato vormt het plan om Karthago te verdelgen, en werkt tot dat einde onophoudelijk in den Senaat, door al zijne redevoeringen te besluiten met

-- 227 —

de woorden : ego vero censeo Carina p,inem esse delendarn. Verbittering te Karthago tegen Massinissa; 40 leden van den Senaat, aanhangers van dien vorst, worden uit de stad ge­bannen en vlugten tot hem. De Karthagers verklaren hem den oorlog, 152. Hun leger, onder aanvoering van Hasdru­bal, wordt verslagen en verdelgd door Massinissa, die hen dwingt Zijne aanhangers terug te roepen. Afval van de stad Utica; zij geeft zich aan de Romeinen over. Deze be­klagen zich te Karthago over schennis van het verdrag, dat aan de Karthagers verbood, eenen oorlog te ondernemen zonder bewilliging van den Romeinschen Senaat.

Derde Punische oorlog, 149-146. Komst van een Ro­meinsch leger van 84,000 man, onder bevel van de con­suls, die in het geheim bevel hadden ontvangen, Karthago te vernielen. Trouweloosheid der Romeinen, die onder voor­wendsel van den vrede te handhaven, de overgave vorderen : 10. van 300 gijzelaars; 20. van de gansche vloot; 3°. van al de wapens. Men leverde 200,000 voltallige wapenrustin­gen; de vloot wordt op de reede van Karthago verbrand. Laatste voorwaarde , aan de Karthagers gesteld, om hunne stad te verlaten. Wanhoop des volks, dat tot wederstand besluit; de poorten der stad worden gesloten; men vervaar­digt in allerijl wapens en alle bewoners vereenigen zich tot gemeenschappelijke verdediging van het vaderland. Een aan­val der Romeinen wordt afgeweerd; Hasdrubal, ondersteund door Phamias, een Numidisch opperhoofd , dwingt de Ro­meinen tot den aftogt; dezen gelukt het Phamias tot hun belang over te halen, 148. Dood- van Massinissa in hetzelfde jaar. Bandeloosheid in het Romeinsche leger, dat naar Clu­péa aftrekt. Scipio 1Emilianus wordt tot consul gekozen en met eene dictatoriale raagt naar Afrika gezonden. 147. Krijgshoedanigheden, persoonlijke dapperheid en regtscha­penheid van Scipio; hij is vergezeld van zijnen vriend, den geschiedschrijver Polybus; hij herstelt de tucht in het Ro­meinsche leger en dwingt Hasdrubal, zich binnen Karthago te werpen ; beleg der stad en heldhaftige verdediging harer inwoners. De stad wordt van alle zijden omsingeld : hon­gersnood en ellende. Laatste storm, door Scipio geloopen; het gevecht wordt zes dagen lang in de straten volgehou­den. Hasdrubal wijkt naar Byrsa en wordt verpligt zich over te geven. Brand der stad, die geheel verdelgd wordt, 146. Medelijden van Scipio, die over de broosheid der mensche­lijke dingen en den toekomstigen ondergang van Rome

— 228 —

nadenkende , naast zijnen vriend Polybus deze dichtregelen van Homerus uitspreekt (Ilias, 1V; 164, 165). „ De noodlottige

dag zal komen, die den ondergang van Priam , de Troja­„ nen en de stad der Goden zal beschijnen. ” Overgang van het grondgebied van Karthago tot den staat van Romeinsch wingewest, onder den naam van Africa propria. Scipio JEmi­lianus ontvangt den bijnaam van Africanus minor.

Overgang van Macedonie en van Griekenland tot Romeinsche wingewesten. 150----146. ---- Op hetzelfde tijdstip ging ook de vrijheid der Grieken ten onder. Na den oorlog tegen Perseus van Macedonie, legden de Romeinen aan het Achaïsch Verbond ten laste, dat het dien vorst in het geheim ondersteund had, en om het nog meer te verzwakken voerden zij duizend Acheërs, onder de invloedhebbendste geslachten ge­nomen, als gijzelaars naar Rome. Van toen af von­den de bevelen van den Romeinschen Senaat geen wederstand meer in Griekenland. Er ontstond even­wel een inwendige strijd, toen een gedeelte der gij­zelaars, na eene gevangenschap van zeventien jaren, in het vaderland terugkeerde. Deze gebeurtenis werd voorafgegaan van den opstand der Macedoniërs, die onder Andriscus, voorgewenden zoon van Perseus, de wapens hadden opgevat. Doch, nadat zij door de Romeinen verslagen waren, drong Metellus in Grie­kenland door en behaalde eene eerste overwinning op de Grieken in Phocis. Critolaus, een der Achaï­sein opperhoofden, sneuvelde in het gevecht en Me- tellus bood den overwonnenen den vrede aan. Zijn aanbod werd door Diaus , die het opperbevel met Critolaus gedeeld had, van de hand gewezen. Mum­mius, de nieuwe consul, viel toen de Acheërs aan en verdelgde hun leger in den bloedigen slag, Welken hij hun op de landengte van Korinthe leverde. Deze

— 229 —

stad , toenmaals het middenpunt van Griekenland, werd stormenderhand ingenomen en geheel verwoest. De overwinnaar maakte Griekenland tot een Romeinsch wingewest, onder den naam van Achata. Athene alleen werd vrij verklaard, onder het beschermerschap van Rome.

Vierde Macedonische oorlog, 150-148. — Verval van Ma­cedonie ten gevolge der verdeeling van het land in vier gemeenebesten. Ontevredenheid des volks. Andriscus , in lilysie geboren, stelt zich voor als zoon van Perseus; het volk erkent hem als koning onder den naam van Philip- pus 1V. Hij sluit een verbond met Karthago, verslaat een Romeinsch leger en maakt zich van Thessalie meester, 149. Zegepralen van den consul Metellus. die van Macedonie een Romeinsch wingewest maakt. Andriscus wordt gevangen genomen en sterft te Rome in den kerker. Metellus ontvangt den bijnaam van Macedonius (de Macedoniër). — Oorlog te­gen de Grieken 148-146. — Trouweloos gedrag der Romei­nen jegens de Grieken, na den slag van Cynoscephales; na Griekenland vrij verklaard te hebben, 197, stoken zij inwen­dige tweedragt en ondersteunen den tiran Nabis van Sparta tegen het Achaïsch Verbond. (Zie het 2" deel van dit Leer­boek, bladz. 272.) Ontevredenheid der Grieken en verden­king der Romeinen, die hen beschuldigen Perseus geholpen te hebben. Opligting van 1000 jonge Acheërs, die zeventien jaren lang te Rome verblijven, 167--150: onder hen bevindt zich Polybus. Driehonderd keeren naar Griekenland terug en hitsen de Grieken tot den oorlog aan. Crilolaus en Dile91S, de opperhoofden der misnoegden, halen het Achaïsch Verbond over, om den oorlog aan de Spartanen te verklaren. Tus­schenkomst der Romeinen -als bondgenooten der Spartanen. De' afgevaardigden van Rome worden in de vergadering van Korinthe mishandeld en de 'oorlog wordt verklaard, 148. Overwinning van gletellus bij Scarphea in Phocis op Crito­lans, 147. Hij biedt den Grieken den vrede aan, om dien oorlog in persoon te kunnen eindigen. Zijne voorstellen worden afgewezen. Zegepraal van den consul Mummius op Dimus en inneming van Korinthe 146. De stad wordt ver­woest en onschatbare rijkdommen, bestaande in voorwerpen van kunst , standbeelden , schilderijen , borstbeelden enz.

-230--

worden naar Rome vervoerd. Griekenland wordt Romeinsch wingewest onder den naam van Athaïa. Schijn van vrijheid, aan de Atheners gelaten.

§ G. Oorlogen in Spanje en opstand der slaven

in ~We.

153-131 vdór Chr.

Cato in Spanje. 195. Opstand der Lusitani. 153-140. — De volken van Spanje hadden zich aan de zaak der Romeinen verbonden, toen Scipio de Karthaagsche heerschappij in dat land vernietigde. De regtschapen inborst en de regtvaardigheid van dien veldheer had­den hen doen hopen, dat zij onder het gebied van Rome vrijer zouden zijn, dan onder dat van Karthago. Doch zij werden in hunne verwachting bedrogen en de ontevredenheid tegen de Romeinsche opperheer­schappij werd weldra algemeen. De consul Gat°, naar Spanje gezonden, om het land tot vrede te brengen, maakte zich wel bemind door de strenge regtvaar­digheid, die al zijne handelingen leidde; om den te­rugkeer van opstand te voorkomen, gebood hij de sloping der vestingwerken van een aantal steden. Maar de knevelarijen en de hebzucht van hen, die hem in het beheer van het land opvolgden en niets anders beoogden, dan zich zelven te verrijken, lokten weldra nieuwe oorlogen uit. Seinpronius Graechus overwon de Celtiberi en de Lusitani en verbood hun, voortaan hunne steden te versterken. Dit verbod gaf aanleiding tot den opstand der Lusitani en der IlTuinan­lijnen , en de oorlog, die toen uitbarstte , duurde twintig jaren lang onafgebroken voort. De Romeinen, eerst gelukkig in hunne krijgsverrigtingen , vonden een even kundigen als dapperen tegenstander in den

— 231 --

rsoon van Viriathus , die van landbouwer, opper­hoofd der Lusitani geworden was. Zorgvuldig eiken geregelden veldslag met eenen vijand , die magtiger was in getal en geoefendheid, vermijdende, bragt hij hem in afzonderlijke gevechten gevoelige slagen toe. De bergachtige grond van zijn vaderland bevorderde die wijze van oorlog voeren. Eindelijk erlangde hij van de Romeinen eenen voordeeligen vrede, krach­tens welken de Lusitani bondgenooten van het Ro­meinsche volk genaamd werden. Maar de consul Ccepio hervatte de vijandelijkheden en dwong de Lusitani tot onderwerping , na Viriathus door eenigen zijner nhangers , die hij omgekocht had, te hebben doen rmoorden.

De ontevredenheid der Spaansche volken tegen de heer­schappij van Karthago, had de verovering van dat land en de uitdrijving der Karthageri voor Scipio gemakkelijker gemaakt. Hij behandelde de meeste dier volken eerder als bondgenooten dan als onderdanen. Na den tweeden Punischen oorlog werd Spanje in een Romeinsch wingewest herschapen en de volken werden tot hooge schattingen gedwongen, Hebzucht der Romeinsche prtors , die het beheer der wingewesten beschouwden als een middel om zich te verrijken. Algeineene opstand der Spaansche volken, die steeds met cene levendige gehechtheid aan de vrijheid en cenen krijgs­haftigen geest bezield waren. De consul N. Portius Cato behaalt vele overwinningen op hen, 195, en verleent hun den vrede, onder voorwaarde dat zij hem gijzelaars zullen leveren; daarna zendt hij naar alle steden een geheim bevel, dat overal tegelijk ten uitvoer moest gelegd worden en bestond in het slopen der wallen van die steden : meer dan 80 werden aldus van hare vestingwerken beroofd.— Nieuwe opstand der alliberi en der Lusitani, de twee magtigste volken van Spanje, 180. Sempronins Gracehus wordt tegen hen uitgezonden ; hij verslaat ze en verbiedt hun , nieuwe steden te versterken, 179.

Oorlog tegen de Lusitani en tegen Viriathus, 153-140. a Lusilani verdrijven de Romeinsche bezettingen uit hun

pe

D

aa

ve

— 232 —

land: de Numantijnen en onderscheidene volken van Celtiberia nemen gelijktijdig de wapens tegen de Romeinen op. Die opstanden worden uitgelokt door de knevelarijen en de geldzucht der proconsuls Lucullus en Galba, die de vreed­zame burgers van een aantal steden om het leven hadden laten brengen. Viriathu.s , eenvoudig landman, even dapper als voorzigtig, plaatst zich aan het hoofd der Lusitani, 148; hij voert eenen oorlog in het klein tegen de Romeinen en behaalt zoo vele voordeelen op hen, dat de consul Cnejmv Servilius eenen eervollen vrede met hem sluit, 141. Maar Gapio, broeder en opvolger van Servilius in het consulaat, koopt een aantal aanhangers van Viriathus om, en laat dezen om het leven brengen , 140. De Lusitani besluiten alsnu zich te onderwerpen.

Oorlog tegen Numantia. 143-133. -- De stad Nu­mantia , sterk zoowel door hare ligging in het ge­bergte , op de oevers van de Douro , als door de dapperheid harer inwoners, zette na den dood van Viriathus den oorlog tegen de Romeinen voort. De consul Pompejus Aulus, 'die de stad belegerd had, werd gedwongen dat beleg weder op te breken en den vrede met de Numantijnen te sluiten ; doch daar de Romeinsche Senaat weigerde het vredes-verdrag te bekrachtigen, werd de oorlog voortgezet. De consul Mancinus werd door de Numantijnen verslagen en omsingeld, en kon zijn leger niet anders redden dan door het sluiten van een nieuw verdrag. De Senaat weigerde nogmaals de bekrachtiging en leverde den consul aan den vijand over, die hem de vrijheid te­ruggaf. De heldhaftige wederstand der Numantijnen verwekte eindelijk de vrees voor eenen algemeenen opstand der Spaansche volken, en de Romeinen droe­gen het opperbevel des legers aan Scipio, den over­winnaar van Karthago, op. Deze begon met de tucht in het Romeinsche leger te herstellen en liet daarna

— 233 —

bolwerken rondom de stad bouwen, om alle gemeen­schap der bewoners naar buiten af te snijden. Weldra begon men, ondanks de welgelukte uitvallen der be­legerden , gebrek aan levensmiddelen te gevoelen. De stad gaf zich eindelijk aan Scipio over; deze vond er nog slechts weinigen in leven; de meesten hadden er zich zelven van beroofd, om niet in de handen van den overwinnaar te vallen. De stad werd vernield en Scipio ontving den bijnaam van Numantinus.

Oorlog tegen Numantia, 143-133,— Sterke ligging van die stad op hoogten en van drie zijden door water omgeven, als door de Douro en eene harer invloeijende rivieren , in de nabijheid van de tegenwoordige stad Soria in Kastilje ; zij was de voornaamste stad van Vacca en daarenboven met veel kunst versterkt. De oorlog tegen de Lusitani had eerst de Romeinen belet hunne wapens tegen Numantia te keeren. De consul Pompejus Aulus slaat het beleg voor die stad, 141: overwinning der Numantijnen bij eenen uitval. Pompejus sluit den vrede met hen, 140: weigering van den Senaat, om het verdrag te bekrachtigen. Herhaalde nederlagen der Romein­sche legers, waardoor de tucht grootendeels verloren gaat. Rampspoeden van den consul Mancinus die met geheel zijn leger door de Numantijnen omsingeld wordt, 137 ; hij bedingt met hen den vrijen aftogt, onder voorwaarde, dat de onafhankelijkheid der Numantijnen, die gaarne Rome's boudgenooten geworden waren, erkend zou worden. Trouwe­loos gedrag van den Romeinschen Senaat, die het verdrag afkeurt en Mancinus aan de Numantijnen overlevert ; groot­moedigheid van dezen : zij geven hem de vrijheid weder en vorderen de uitvoering van het verdrag. De oorlog wordt voortgezet. Nieuwe nederlagen der Romeinsche legers, tegen Numantia uitgerust. Scipio wordt naar Spanje gezonden, 134; hij voert eene strenge tucht in bij het leger en sluit de stad naauw in. Daar ontstaat de ijsselijkste hongersnood ; de in­woners worden verpligt , zich met menschenvleesch te voeden. De stad geeft zich na den dood van de meeste ingezetenen over, 133 ; zij wordt tot in den grond toe geslecht. Zegetogt van Scipio, die den bijnaam van Numantinus ontvangt.

— 234 —

Opstand der slaven in Sicilie. 135-132. — De op­stand der slaven in Sicilie, die omtrent denzelfden tijd uitbrak, toont genoegzaam aan, welke de inwen­dige toestand van het gemeenebest was. De grondei­gendom was in Italie en in Sicilie grootendeels in het bezit van een klein getal vermogende geslachten ge­komen, die hunne gronden door eene ontelbare me­nigte van slaven lieten bewerken. De mishandelingen, waaraan deze van de zijde hunner opzigters bloot­stonden, veroorzaakten meer dan eenen opstand. Eunus, in Syrië geboren, en Cleo van Cilicie, plaatsten zich aan het hoofd van een zeker getal vlugtende slaven , en dit getal klom tot 70,000 op. Eunus nam den titel van koning aan, en de opstandelingen begonnen eene bloedige wraak te nemen op hunne onderdrukkers, die grootendeels vermoord werden. Vele Romeinsche legers werden door de slaven overwonnen , en deze telden ten laatste meer dan 200,000 gewapende man­nen. Maar de consul Rupilius versloeg ze eindelijk, na eenen strijd van drie jaren , in eenen bloedigen veldslag, welken hij hun onder de wallen der stad Enna , waarvan de slaven zich meester hadden ge­maakt, leverde. Sicilie was gedurende dezen oorlog bitter geteisterd geworden en Rupilius gaf aan dit wingewest eene nieuwe inrigting.

Inwendig verval van het gemeenebest : de middelklasse verdwijnt meer en meer, vooral ten platten lande ; in Italie en in Sicilie waren schier geene vrije landbouwers meer. De vermogende grondeigenaren lieten hunne uitge­breide bezittingen Vali fundia) door een ontelbaar heir van slaven bebouwen.—Opstanden der slaven in Steilte, 135-132.- Eunus , geboren te Apaméa in Syrie , die bij de overige slaven als een wigchelaar beschouwd werd, stelt zich aan het hoofd eener bende van 400 man en dringt tot in de

— 235 —

stad Enna door, welker bewoners gedood worden. Eunus wordt tot koning gekozen onder den naam van Antiochus, 134, Opstand der slaven te Agrigentum onder Cleo, die in Cilicie geboren was. Deze vereenigt zich niet Eunus. Een leger van 8000 man, onder den preetor Hypsaus, wordt door de slaven verdelgd; deze maken zich meester van Tauromenium en slaan het beleg voor Nessana. De consul Piso bevrijdt de stad en belegert Tauromenium, ; die stad wordt ingenomen en al de zich daarin bvindende slaven ter dood gebragt. Veldslag onder de wallen van Enna, 132; 20,000 slaven werden onthalsd. Eunus wordt gevangen genomen en gedood. Wreede verwoesting van Sicilie. De wel Rupilia geeft aan dat wingewest eene nieuwe inrigting.

§ I. Inwendige toestand van het gemeenebest.

13e comitia; de nobilitas; de wingewesten.

De Adel. De Senaat. De Comitia. — Gewigtige veranderingen hadden gedurende dit tijdperk in den inwendigen toestand van het gemeenebest plaats ge­had. Het onderscheid tusschen de patriciërs en de plebejers verdween geheel en al en daarmede de twee staats-partijen , welke tot dien tijd liet gemeenebest verdeeld hadden. Maar de natuurlijke verdeeling , ten allen tijde door de ongelijkheid van vermogen onder de bewoners van denzelfden Staat daargesteld , deed te Rome twee nieuwe staats-partijen ontstaan : de rijken , die den adel (nobilitas) uitmaakten , en de armen , welke men met den naam van volk (plebs) bestempelde. De adel , welke uit de vermogende ge­slachten bestond, maakte zich langzamerhand van alle hooge staatsambten meester en vormde alzoo alleen den Senaat , in welken de hooge ambtenaren bij het nederleggen hunner betrekking toegelaten werden. Het oppergezag werd door den Senaat gevoerd : deze schreef zonder moeite de wet voor aan het volk, dat

---- 236 --

in de comitia tributa of centuriata vergaderd was , waarvan de behoeftige burgers, voor den invloed van het geld, als zoodanig zeer vatbaar, de groote meer­derheid uitmaakten. Ook de comitia centuriata had­den eene hervorming ondergaan, welke den aard zelf dier vergaderingen geheel veranderde. Elk der vijf en dertig stammen , waaruit al de burgers bestonden, werd in vijf klassen verdeeld , naar gelang van elks vermogen, en bekwam een gelijk getal stemmen of centuria, die op tien vastgesteld werden, zoodat de comitia centuriata van toen af 350 centuria of stem­men hadden. Die vergaderingen behielden het regt, om de staatsbeambten te kiezen, terwijl de comitia tributa, waar men hoofdelijk stemde, met de wetgevende magt bekleed bleven.

Veranderingen in de staats-instellingen te Rome. De patri­ciërs vermengen zich met het plebs van den tijd af, dat ten gevolge der wel Canuleia, de rijke plebejische geslach­ten zich door huwelijken met de patricische geslachten ver­eenigden. Ontstaan eener nieuwe aristokratie te Rome, nobilitas genaamd; deze heeft geen anderen grondslag dan het vermogen en den invloed , welke in elk demokrati; ch gemeenebest den rijkdom ten deel valt. Deze adel, welks leden ~biles en illustres genaamd werden, in tegenstel­ling van hen, die daarvan uitgesloten waren en welke men ignobiles of obseuri noemde, bestond uit al de vermogende geslachten, die zich van de hooge betrekkingen uitsluitend meester maakten, zich door middel van hun goud latende kiezen. Zij lieten borstbeelden of geschilderde afbeeldingen (imagines) van die leden van hun geslacht vervaardigen, welke hooge ambten bekleed hadden. Die afbeeldsels wer­den in het Atrium hunner woningen geplaatst en bij som­mige plegtige gelegenheden, als bij begrafenissen, openlijk ten toon gesteld. Eindelijk werd de rang van adeldom geschat naar het getal dier afbeeldsels, en het jus imaginunt werd een wezenlijk voorregt dier geslachten. Zij, die tot een hoog ambt geraakten, zonder tot den adel te behooren,

— 237

werden homines novi (nieuwe mannen, parvenu's) genoemd. — Groote magt van den Senaat, die uitsluitend bestond uit oude overheidspersonen, door de censoren tot leden van den Senaat benoemd. Deze werd alzoo de vergadering der rijken of edelen en oefende zijne magt uit, zonder evenwel de demokratische vormen van het gemeenebest te wijzigen. — Veranderingen in de inrigting der comitia renturiala , de kiezersvergadering te Rome; zij wordt in eenen demokratischen geest gewijzigd. Elke stam erlangt tien stemmen of centuria , zoodat de gansche vergadering 350 stemmen bezat; later wordt elke stam verdeeld in vijf klassen en elke klasse in juniores, beneden 45 jaren, en .seniores boven dien leeftijd; elke stam bevatte vijf centu­ria van juniores en vijf van seniores, een in elke klasse : de. maks, de fabri en de tibieines maakten niet langer afzonderlijke centuria uit, maar ieder stemde in zijn eigen stam. Deze verandering werd kort voor den tweeden Pu­nischen oorlog ingevoerd, welligt in het jaar 2'20 vóór Chr., onder den censor Raminius.

De wingewesten en hunne inrigting. — Het beheer der wingewesten was voor den Romeinschen adel een krachtig middel, om zijnen rijkdom en invloed te ver­grooten. Op het einde van dat tijdperk waren de elf volgende landen tot den staat van wingewest gebragt : Galba Cisalpina , of Opper-Italie , Sicilie Sardinie , Korsika, Spanje, Afrika, d. i. het voormalig grondge­bied van Karthago, Illyrie, Epirus, Macedonie, Grie­kenland, onder den naam van Achaia, en Klein-Azie , met uitzondering der koningrijken Cappadocie, Galatie en Pontus. 1)e toestand van elk wingewest was gere­geld door eene soort van staatsregeling, welke zoo- wel het bedrag der belastingen, die de inwoners moesten voldoen , als de regten , welke zij genoten , vaststelde; men liet hen soms een deel hunner eigene instellingen behouden en gaf aan een zeker getal ste­den een meer onafhankelijken staat, door haar onder een afzonderlijk beheer te plaatsen of tot den rang

-- 238 —

van vrijsteden (municipia) te verheffen. Aan het hoofd

van het bewind van elk gewest stond een prcelor;

later werd die bediening vervuld door proconsules en

proprcelores. Twee quostores , belast met de inning

der directe belastingen, welke in geld of natura vol‑

daan werden, stonden onder het gezag van. den pree-

tor, die soms een groot getal van ondergeschikte

ambtenaren bij zich had. De prmtor was het hoofd

van het burgerlijk bewind van het gewest, sprak regt

en had het bevel over de zich aldaar bevindende

krijgsbenden. De uitgestrekte magt, waarmede de pree-

tors bekleed waren, gaf hun de gelegenheid tot kne‑

velarijen jegens de bewoners, en om zich te verrijken,

door aanzienlijke bijdragen voor hun onderhoud van

hen te vorderen. In den aanvang werd de betrekking

van praetor slechts voor één jaar gegeven, maar spoe‑

dig verlengde men hun gezag tot twee en drie jaren.

Zoodra de Romeinen hunne veroveringen buiten Italie uitgebreid hadden, onderscheidde men eenerzijds de win­gewesten, en van de andere zijde het grondgebied van bet gemeenebest , hetwelk geheel Italie van de Rubico tot de Macra ten noorden omvatte. Het grondgebied van het ge­meenebest stond onder het regtstreeksch beheer van Rome, terwijl de wingewesten een afzonderlijk bewind hadden. Verschillende toestand der onderscheidene gewesten, door eene staatsregeling (forma provincie) vastgesteld. De bewo­ners betaalden of belastingen : grondbelasting en hoofdgeld (stipendium, stipendiarii) of tienden (vectigalia), die in natura of in geld voldaan werden. In elk wingewest waren ste• den, die meer onafhankelijk waren : eenige werden vrij (immunes) verklaard, hadden haar eigen beheer en betaal­den geene belastingen ; men noemde haar (civitates fwdera­tx ; andere werden als municipia ingerigt. (Zie hierboven, bladz. 161-163.) Het burgerlijk, regterlijk en krijgsbeheer van een wingewest was aan een prmtor opgedragen; later be­noemde men proconsules en proprwtores. De inning der

--- 239 —

directe belastingen geschiedde door twee of meer qucesto­res. De prmtor werd in zijn beheer door ondergeschikte ambtenaren bijgestaan. Tot de uitoefening der regtsmagt voegde hij zich regters (indices) toe, die Romeinsche bur­gers moesten zijn, wanneer het een regtsgeding tusschen Romeinsche burgers gold, en gewestelijke in alle zaken, tussehen de bewoners van het gewest hangende, De prmtor had het bevel over de krijgsbenden, die zich als vaste bezetting in het wingewest bevonden; in oorlogstijden droeg men hein ook het opperbevel des legers op (imperium mi- Nare). Knevelarijen der landvoogden van de wingewesten, die zich door allerlei middelen verrijkten.

Beschaving en zedelijk verval. Het strijden der zwaard­vechters. — De toevloed der rijkdommen naar Rome baarde er de weelde, en het zedebederf werd weldra algemeen. De pogingen van Cate, die als censor te­gen degenen, welke van de oude Romeinsche eenvou­digheid afweken , streng te werk ging, bleven zonder gevolg. De met dat doel uitgevaardigde wetten kon­den noch de algemeene toomeloosheid, noch de dwaze verspillingen dier gelukkige krijgers tegenhouden, die zich in den oorlog verrijkt hadden en geen ander genoegen kenden, dan het inwilligen hunner dierlijk­ste driften. Wetenschappen en letteren waren te Rome nog schier onbekend en zij, die ze beoefenden , be­dienden zich veelal van de Grieksche taal. Eene wet ver­bande de studie der wijsbegeerte en men sloot de scholen der redekunstenaars. De schoone kunsten werden alleen door vreemdelingen, als Grieken en Etruriërs, beoe­fend; maar Rome verrijkte zich spoedig met den buit der kunstvoorwerpen van Griekenland, Afrika en Klein­Azie. Bij de inneming van Karthago, werden duizen­den van standbeelden door de overwinnaars uit die stad weggenomen en naar Rome vervoerd. De wreede aard van de lage volksklasse te Rome werd nog ge‑

--- 240 — voed door het strijden der zwaardvechters en het worstelen tegen wilde dieren, waardoor de voormalige

../ópenbare spelen in het renperk vervangen waren. De regtschapenheid, eene der schoonste eigenschappen van het Romeinsche volk, verdween geheel in hunne be­trekkingen naar buiten en van toen af was eene sluwe en trouwelooze staatkunde de leidster van al hunne onderhandelingen met andere volken. Burgertwisten, die te Rome ontstonden en het gemeenebest ten val voerden , stelden dit inwendig bederf in het helderst daglicht.

Gevaren, ontspruitende uit de rijkdommen voor een volk, dat zich noch op nijverheid, noch op handel toelegt, en bij hetwelk de wetenschappen, letteren en schoone kunsten niet in eere zijn. Vruchtelooze pogingen, om door wetten (leges sumpluarice) de uitspattingen der weelde in maaltijden en kleeding, tegen te gaan. De wet Oppia, 215, stelde een perk aan de uitgaven voor den opschik der vrouwen ; de wet Orchia 175, bepaalde het getal der gasten, welke men bij eenen maaltijd mogt noodigen, en de wel Fannia, 161, het getal der geregten, die opgedischt mogten worden. Gestreng heid van den censor 31. Porcius Cato, Censorinws. bijgenaamd, 184, tegen de steeds toenemende weelde; vruchteloosheid zijner pogingen. Verbanning der wijsgeeren en redekunste­naars uit Rome, 161.— Ontstaan eener letterkunde te Rome: men bezigt nog de Grieksche taal ; de dichter Ennius en de jaarboekschrijvers Fabius Pictor, Cincius. Aliinenlus en Cajus ~hts schreven in het Grieksch. De Latijnsche dichters, als Livius Andronicus, Ncevills, Plautus en Terentius namep hun voorbeeld in de Grieksche dichters. Grieksche en Etruri; sche kunstbeoefenaars te Rome ; men voert daarheen de meesterstukken van kunst der overwonnen volken, als der Karthagers, Macedoniërs en Grieken. Rijkdom van kunststukken te Korinthe. Dagorder van den consul Mummius aan zijne krijgslieden, bij de inneming dier stad, waarin hij hen bedreigt, de schade, door hen aan standbeelden of schilderstukken toegebragt, op hunne kosten te zullen doen herstellen. Aan­geboren wreedheid van het Romeinsch karakter; de spelen in het renperk worden vervangen door de worstelingen tegen

— 241 --

wilde dieren en den strijd der zwaardvechters. Gewoonte om bij de begrafenis eens rijken slaven te offeren : die menschenoffers maken plaats voor gevechten tusschen slaven rondom den brandstapel (bustum); van daar de benaming van gladialores bustuarii ; deze gewoonte werd het eerst ingevoerd door Junius Brutus, bij gelegenheid der begrafenisplegtigheden van zijnen vader, 264. Weldra werd het strijden der zwaardvechters het gewone schouwspel, dat op kosten van den Staat aan het volk van Rome gegeven werd. De trouwelooze staatkunde van den Romeinschen Senaat wordt blijkbaar in alle betrekkingen met vreemde volken.

11

— 242 —

2111VVI 110CtYinlEi<

Vierde Tijdperk.

VAN DE BURGERTWISTEN ONDER DE GRACCHEN TOT 1 EN VAL

VAN HET GEMENEBEST. (1)

134-30 vijoir Chr.

§ 1. Hervormingen der Gracchen.

134-121 vcidr Chr.

Tiberius Gracchus en zijne voorstellen, 134. — De

ellende der arme burgers van Rome van den eenen, en de buitensporige rijkdommen van den adel aan den anderen kant, werden vooral veroorzaakt door het niet naleven der akkerwet van Licinius Stolo. De grondeigendom was in een groot deel van Ital e lang- zamerhand overgegaan in handen van een zeker getal vermogende geslachten, die hunne uitgebreide eigen- dommen door tallooze slaven, wier waarde n et hun getal verminderde, lieten bewerken. De gansche stand der kleine eigenaren op het land en de middelstand onder de burgers van Rome waren geheel verdwenen, want de nijverheid was ook bijna uitsluitend in han- den van de slaven. Door dien rampzaligen ti estand

Hcefier. Regensburg 1842. — Franz de Champagny. Le. het Westen (italiaansche uitgave) in het hoogduitsch verta histoire de la république romaine dans le cours du 7me sièc schiedenis, van de Gracchen tot den val van het Romeinsch Berlin 182S, (hoogduitsche uitgave). — Garzetti , Romei. Tableau du monde Romain sous les premiers empereur 1843. 4 vol. 80.

1777. — Reiff , geschiedenis van de burgeroorlogen der

(1) Raadpleeg de reeds vroeger opgegeven werken. De

Romeinen. le. Dijon

leid door e rijk in s. Paris

Brosses, sche ge- Césars.

— 243 —

van het gemeenebest getroffen, deed Tiberius Gracchus, zoon van Sempronius en van Cornelia, dochter van Scipio den Afrikaan, na het volks-tribunaat erlangd te hebben , drie voorstellen , met het doel om dien toestand te verbeteren. Bij het eerste voorstel ver­nieuwde hij de akkerwet van Licinius, die het getal morgen lands, dat elk burger van den alter publicus in bezit mogt hebben, tot vijf honderd beperkt had ; hij voegde er echter nog twee honderd vijftig mor­gen voor eiken meerderjarigen zoon bij. Het overschot moest tot den lands-eigendom terugkeeren, om onder de behoeftige burgers verdeeld te worden. Bij het tweede voorstel vroeg hij, dat eene ruime bedeeling van geld aan de armen zou plaats hebben uit de nalatenschap van Attalus 111, koning van Pergarnus , die bij uiterste wilsbeschikking zijn rijk en zijne schat­ten aan het Romeinsche volk vermaakt had. Bij een derde voorstel bepaalde Gracchus , dat de doodstraf tegen een Romeinsch burger alleen door de comitia mogt uitgesproken worden.

Tegenstand van den adel en dood van Tiberius Grac­chus, 133. — De adel verzette zich met kracht te­gen deze voorstellen en won voor zich den tribuun Octavius, die door zijn veto belette, dat zij voor de comitia gebragt werden. Gracchus , over dezen te­genstand verbitterd, liet zich tot eene onwettige daad verleiden : hij maakte dat zijn ambtgenoot ontzet werd en Zijne voorstellen werden goedgekeurd. Eene commissie, bestaande uit zijnen schoonvadef Appius Claudius , zijn broeder Cajus en hem zelven , werd benoemd om de akkerwet ten uitvoer te leggen. De Senaat poogde nu den arbeid der commissie te be­lemmeren en toen , in het volgend jaar, liet volk in

— 244 —

de comitia vergaderd was, om tot herkiezing der tri‑

bunen over te gaan, werd de vergadering door een

gedeelte van den adel, op aanhitsing van den driftigen

Scipio Nasica , met eene gewapende bende aangeval‑

len ; de tribuun en driehonderd zijner aanhangers

verloren daarbij het leven ; zij, die aan de slagting

ontkomen waren , werden door den consul Popilius

Leenas achtervolgd. Het gelukte evenwel den Senaat

niet , de akkerwet af te schaffen, en de commissie

maakte zich door de toevoeging van Garbo voltallig;

deze liet zich echter door geld omkoopen en Cajus

Gracchus werd als quaestor naar Sardinie gezonden.

De uitvoering der akkerwet werd op die wijze gestuit.

De nieuwe inwendige twist, die te Rome uitbarstte, is zeer verschillend van dien, welke eertijds het gemeenebest ver­deeld had, daar alle onderscheid tusschen de patriciërs en de plebejers verdwenen was. Dwaling der oude schrijvers, die den adel (nobililas) met het patriciaat verwarren. De twee staatspartijen, die nu strijd voerden, waren de adel, de rijken, aan de eene, en de arme standen aan de andere zijde; de laatsten werden later de steun eener demokratische partij, welker hoofden meestal heerschzuchtige en persoonlijke inzigten koesterden, zonder acht te slaan op de belangen des volks. Edel doel der twee gebroeders Gracchus, die, door eene meer gelijke verdeeling van den ager publicus, naar eene verligting van het lot der talrijke armen van Rome streefden. Zij waren met zorg door hunne moeder Cornelia, dochter van Scipio den Afrikaan , opgevoed , en onder­scheidden zich beide door eene groote vastberadenheid en ongewone werkzaamheid. Tiberius, de oudere, was bedaar. der en nadenkender; terwijl Cajus meer vuur bezat en zich door een wijderen blik onderscheidde. Onregtvaardigheid der oude schrijvers, die hen als heerschzuchtige volksleiders voorstellen.— Tiberius Gracchus had, op eene reis door Etrurie, gezien dat alle akkers door slaven bebouwd werden, terwijl de behoeftigen te Rome in de grootste ellende verkeerden. Dit was een gevolg der niet naleving van de Licinische wet betreffende den ager publicus (zie hierboven — 245 —

bl. 140-141): de armen waren verpligt geworden, het gedeelte dat hun van den ager publicus ten deele was gevallen, te bezwaren en aan de rijken af te staan, om het geld' dat zij van hen in leen ontvangen hadden, terug te kunnen geven. Drie voorstellen (rogationes) van Tiberius Gracchus : 10. de akkerwet, die niet anders was dan de Licinische wet, eenigzins verzacht ten behoeve dergenen, die in het bezit waren van den ager publicus, welke steeds 's lands eigendom bleef en niet vervreemd mogt worden. (Zie hiervoren bladz. 105.) — 20. Wet op den onderstand, aan de armen van Rome te verstrekken. Uiterste wilsbeschikking van den koning van Pergamus , Malus III, die krankzinnig geworden was en onder den invloed van raadslieden , welke aan Rome gehecht waren, zijn rijk en zijne schatten aan den Romeinschen Senaat en het volk vermaakte. — 30. Wet betreffende de veroordeeling ter dood van een Romeinsch burger, welke nu uitsluitend door de comitia tributa mogt uitgesproken worden. Tegenstand van den Senaat en den adel. De tribuun Octavius verzet zich door zijn veto tegen het brengen der voorstellen van Tiberius Gracchus in de comitia tributa. Gewelddadige en onwettige handeling van dezen, die zijnen ambtgenoot, ondanks de onschendbaarheid van zijnen persoon, doet ontzetten : door deze daad verliest hij de gunst van een gedeelte des volks. Aanneming der drie voorstellen en benoeming eener com­missie van drie leden, om de akkerwet ten uitvoer te leggen. Hinderpalen, welke zij ontmoette, in de moeijelijkheid, om den bijzonderen eigendom (ager privatus) van den ager publicus te onderscheiden ; deze was door het langdurig bezit veelal met den eersten ineengesmolten.— Onlusten te Rome bij gelegenheid der verkiezing van de tribunen. Noord van Tiberius Gracchus en 300 zijner aanhangers : hunne lijken worden in den Tiber gesleept; geregtelijke ver­volgingen tegen andere personen, die voor buitengewone vierscharen te regt staan. De werkzaamheden der commissie werden belemmerd en zij wordt eindelijk uit een gedre­ven, 127. De akkerwet blijft onuitgevoerd.

Voorstellen van Cajus Gracchus, 123-122. — Tien jaren na den moord van zijnen broeder , gelukte het Cajus Gracchus, zich tot volkstribuun te doen kiezen. Voortvarender dan zijn broeder , begon hij met de akkerwet te vernieuwen, doch met intrekking der twee

— 246 —

honderd vijftig morgen, die aan eiken meerderjarigen zoon toegestaan waren ; daarna vaardigde hij eene reeks van wetten uit, bestemd om het lot der behoeftige burgers te verbeteren; een gedeelte dier burgers werd tot openbare werken gebezigd, terwijl anderen gezon­den moesten worden naar vijf volkplantingen, in het zuiden van Italie en in Afrika te vestigen. Maande­lijks moest aan de arme standen tarwe tot vermin­derde prijzen verschaft worden; zij , die in het leger dienden , kregen eene uniform. Cajus Gracchus legde eene hooge belasting op de voorwerpen van weelde, om daardoor de inkomsten van liet gemeenebest te verhoogen. Al die wetten deden hem het vertrouwen des volks verwerven en hij werd tot tribuun voor het volgend jaar herkozen. Toen deed hij drie nieuwe voorstellen, waarbij hij de voorregten van den Senaat en den adel aanrandde. Ter verbetering van de reg­terlijke inrigting voegde hij den Senaat , welks leden tot nu toe alleen in de burgerlijke regtbanken zitting hadden , driehonderd ridders toe, wier namen hij op den rooster der regiem liet inschrijven. Daarna deed hij het besluit uitvaardigen, dat de verdeeling der ge­westen onder de consuls , die uit hunne bediening traden, jaarlijks zou plaats hebben vóór de verkiezing dier overheidspersonen in de ~Ria centuriata. delijk stelde hij voor, het burgerregt te schenken aan al de Italiaansehe volken, die bondgenooten van de Romeinen waren. Door dit laatste voorstel beoogde Cajus Gracchus het daarstellen van eenen magtigen •middelstand , dien hij tegen den adel wilde overstellen.

Onlusten te Rome en moord van Cajus Gracchus, 121. — Indien de voorstellen van Cajus Gracchus in hun geheel waren uitgevoerd geworden, zouden zij

— 247 —

eene algeheele verandering in den inwendigen toe­stand van het gemeenebest ten gevolge hebben gehad. Maar het laatste , dat het gewigtigste was in zijne gevolgen, wekte de ontevredenheid des volks op, dat naijverig was op het burgerregt, hetwelk men aan de bondgenooten schonk. De Senaat maakte van deze omstandigheid gebruik , om Cajus Gracchus in het verderf te storten : hij liet door den tribuun Livius Drusus , dien hij had weten te winnen, voorstellen, om twaalf volkplantingen te stichten in de plaats van vijf, en om aan degenen, die bij de laatste verdeeling van den ager publicus gronden bekomen hadden,kwijtschel­ding van de tienden te verleenen./.=Deze list gelukte : Gracchus, die ten derden male het tribunaat vroeg, leed schipbreuk, en de consul Opimius, zijn hevigste tegenstrever, stelde de intrekking der nieuwe wetten voor.;`Er brak eene omwenteling uit, waarbij Cajus Gracchus en drieduizend der zijnen omkwamen : de overigen werden voor de regtbanken gedaagd en ter dood of ballingschap veroordeeld.4;te door de Grac­chen uitgevaardigde wetten werden toen afgeschaft, behalve die op het regterschap : de ridders bleven daarin gezamenlijk met de leden van den Senaat deel hebben. De akkerwet werd niet meer ten uitvoer ge­legd en de rijken kochten op nieuw van de armen de gedeelten van den ager publicus , die hun toege­kend waren. Men beloofde hun eene schadeloosstelling in geld, welke echter bijna nimmer volgde.

Eerste tribunaat van Cajus Gracchus, 123-122. Hij ver• nieuwt de akkerwet van zijnen broeder, doch brengt haar terug tot de bepalingen der Licinische wel. Vijf wetten ten behoeve der arme burgers : P. de lex viaria„ betrekkelijk de herstelling der groote wegen en den aanleg van nieuwe,

— 248 —

om arbeid aan het volk te verschaffen en de middelen van gemeenschap in Italie te vermeerderen ; 2°. de lex de colo­niis , waarbij tot de vestiging van vijf volkplantingen, waar­onder Tarente en Karthago, besloten werd; 30. de lex fru­mentari a, die de maandelijksche uitdeeling van tarwe tegen verminderde prijzen aan de behoeftigen voorschreef; 40. de lex militaris, waarbij aan de krijgslieden eene uniform werd gegeven; 50. de lex portaria tot verhooging der belastingen op voorwerpen van weelde. — Tweede tribunaat van Cajus Gracchus , 122-121. Belangrijke wetten om de te groote magt van den Senaat en den adel te fnuiken : 1°. de lex de Pakijs; 200 ridders werden op den rooster der regters (album judicuo, waarop zich 300 leden van den Senaat bevonden, ingeschreven ; de ridderschap (ordo equestris) ontving daardoor eene eindinrigting als staatsligchaam; deze hervorming in het regtswezen was noodzakelijk, om een einde te maken aan de omkoopbaarheid en partijdigheid der regt­banken ; 2°. de lex de provincils ordinandis , volgens welke de wingewesten, aan consuls, die uit hunne betrekking tra­den, te vergunnen, aangewezen moesten worden vóór de verkiezing dier overheids-personen; 3°. de lex de civilate sociis danda , krachtens welke het burgerregt eerst moest geschonken worden aan de bondgenooten van hel Latijnsch regt, maar later breidde men het ook uit op de bondgenoo­ten van liet Italiaansch regt. (Zie hiérvoren, bladz. 161-163.) Belangrijkheid der laatste wet, door welke nieuwe grond­slagen in de inrigting van het gemeenebest zouden gebragt worden. Ontevredenheid des volks. Kuiperijen van den Se­naat en voorstel van den tribuun Livius Drusus, om: 1°. twaalf volkplantingen te stichten; 2°. aan het volk kwijtschelding te verleenen van de tienden voor het gebruik van den ager publicus. Afwezigheid van Gracchus, die zich naar Afrika had begeven, om de volkplanting van Karthago te regelen. Hij wordt niet tot tribuun herkozen, 121. Voorstel van den consul Opirnius, om de wetten der Gracchen af te schaffen. Omwenteling en slagting, te Rome. Cajus Gracchus neemt de vlugt in een heilig woud, nabij Rome; hij wordt door Septimulejus , die daarvoor door den consul betaald werd, omgebragt. Afschaffing der wetten van de Gracchen, behalve van die op de regtbanken. De lex Thoria, 107, beloofde aan het volk eene schadeloosstelling in geld voor de afge­stane gronden. — 249 —

§ Rome, tot de nederlaag der Cimbren en

der Toetenen.

121-100 v6(Sr Chr.

Oorlog legen Jugurtha , 118-106. — Het groote zedebederf in het gemeenebest en de noodzakelijk­heid der door de Gracchen voorgestelde maatregelen, om een algeheel verval te verhoeden , bleken ten duidelijkste in den oorlog tegen Jugurtha. Micipsa , die zijnen vader Massinissa op den troon van Nu­midie opgevolgd was , had bij zijn dood zijn rijk verdeeld tusschen zijne twee zonen, Adherbal en Hiemp­sal, en zijn neef Jugurtha. Laatstgenoemde, die zeer heerschzuchtig was , streefde naar het gebied over gansch Numidie. Hij liet Iliempsal ombrengen en ver­sloeg Adherbal, die te Rome hulp zocht. De Senaat herstelde hem op den troon en verdeelde op nieuw Vnmidie tusschen hem en Jugurtha. Maar deze her­mtte spoedig zijne heerschzuchtige plannen, en zich meester van Adherbal gemaakt hebbende, liet hij hem ter dood brengen. Toen verklaarden de Romeinen hem den oorlog en de consul Calpurnius Piso werd met een leger naar Afrika geionden. Jugurtha , die de omkoopbaarheid der Romeinen kende, kocht van dien consul een voordeeligen vrede en begaf zich naar Rome, om dien door den Senaat te doen be­krachtigen. Hij ware daarin geslaagd, zoo hij Massira, kleinzoon van Massinissa , .die te Rome woonde en wiens invloed hij vreesde, niet had doen omkomen. Die wandaad verpligtte hem , naar Afrika terug te keeren. Hij versloeg evenwel het tegen hem uitgezon­den Romeinsche leger en liet het onder het juk gaan.

Marius en Sylla. — Maar de fortuin des oorlogs keerde zich om, toen de consul »taks het opper-

11.

-- 250 -

bevel aanvaard had. Even uitstekend door Zijne reg(. schapenheid als door zijne dapperheid, herstelde hij de tucht onder de krijgslieden en dwong Jugurtha , na twee overwinningen, welke hij op hem behaalde, de vlugt te nemen naar zijnen schoonvader Bocchus, koning van Mauritanie. De roem van dien oorlog ten einde gebragt te hebben, werd hem evenwel ont­rukt door Cajus Marius, die hem als legatus verge­zeld had. Deze, van lage afkomst, was jong in het leger getreden en had zich dra door zijne dapperheid en krijgskundige begaafdheden doen onderscheiden. Onder de bescherming van Metellus was hij tot het preetorschap opgeklommen, en door een huwelijk aan het rijke geslacht van Julia vermaagschapt. Toen vroeg en erlangde hij, ondanks den tegenstand van Metellus, het consulaat. Nadat hij het opperbevel van het leger van Afrika , waarin hij voor liet eerst arme burgers van Rome opnam, aanvaard had, versloeg hij Jugurtha, die de wapens weder had opgevat en door Bocchus geholpen werd, in den beslissenden slag van Cirla. - Cornelius Sylla, die als quaestor onder Marius diende, haalde Bocchus over, zijn schoonzoon Jugurtha in Zijne handen te leveren en deze stierf te Rome in den kerker. Doch daar Sylla zich de eer dezer laatste omstandigheid toeëigende, ontstond tusschen hem en Marius spoedig een naijver, die tevens zijnen oorsprong had in de verschillende afkomst dier twee mannen. Sylla, trotsch op zijne adellijke geboorte, verachtte zijnen mede­dinger, als zijnde een nieuw mensch (homo novus) zonder opvoeding of kennis, terwijl hij zelf door uitgebreide kunde uitblonk. Beide waren grenzeloos heerschzuchtig en zij aarzelden niet, liet gemeenebest in de rampen van een bur­gerkrijg te storten, ten einde er meester van te worden.

- 251 --

eeks der oorlogen van de Romeinen gedurende dit ierk :

Oorlog tegen Jugurtha, 118-106.

Invallen der Cimbren en Teutonen , 113-101. Tweede opstand der slaven in Sicilie , 103-99. Oorlog tegen de bondgenooten , 91-88.

Eerste burgerkrijg, 88-82.

Eerste oorlog tegen Mithridates, 88-84. Tweede oorlog tegen Mithridates, 83-81. Oorlog tegen Sertorius in Spanje, 80-72. Opstand der zwaardvechters, 73-71. Oorlog tegen de zeeschuimers, 67.

Derde oorlog tegen Mithridates, 74-64. Zamenzwering van Catilina, 63.

Verovering van Gallie en Belgie, 58-50. Tweede burgerkrijg, 49-45.

Derde burgerkrijg, 43-42.

Vierde burgerkrijg, 32-30.

)orlog legen Jugurtha 118-106. - Het koningrijk Nu­midie was, na de inneming en de verwcesting van Kar­thago, merkelijk vergroot. Micipsa, zoon van Massinissa (in het jaar 149 overleden), was de getrouwe bondgenoot ge­bleven der Romeinen, die hem een gedeelte van het grond­gebied van Karthago hadden afgestaan. Dood van Micipsa , 11 9, en verdeeling van Numidie tusschen Zijne twee zonen, Adherbal eá Iliempsal, en zijnen neef Jugurlha. Heersch. zucht van dezen laatste, die reeds in het Romeinsche leger onder Scipió, tegen Numantia gestreden en er door zijne dapperheid geschitterd had. Zijn voornemen om zich van het noorden van Afrika meester te maken. Hij laat Iliempsal ombrengen, 118, en verjaagt Adherbal, die de wijk naar Rome neemt. De Senaat vaardigt eene bezending naar Afrika af, om Jugurtha te oordeelen : deze koopt de regters om en erlangt eene voordeelige verdeeling van Numidie tusschen Adherbal en hem. Hij hervat zijne veroveringsplannen, 112. Adherbal, te Cirta ingesloten, wordt tot de overgave ge­dwongen en ter dood gebragt. Oorlogsverklaring der_Romei­nei. De consul Calpurnius Piso neemt het geld van Jugurtha aan en geeft hem den vrede. Jugurtha te Rome; hij wint de gunst van den Senaat door het nitdeelen van groote sommen gelds. Moord van Massiva , 111. Jugurtha wordt ve 'pligt Rome te verlaten. „ 0 bedorvene en veile stad,. riep hij uit, gij verbeidt slechts eenen kooper om te ver‑

10.

20.

3". 40. 50. 60.

7°.

80.

9°. 00. 1°. 2". 3°. 40. 50. 6°.

— 252 —

gaan!" De oorlog vangt weder aan. Bandeloosheid van het Romeinsche leger; het wordt door Jugurtha verslagen, 110.

Metellus wordt naar Afrika gezonden; hij behoort tot den adel en is zelfs een der hoofden daarvan. Zijne krijgsbe­kwaamheden en zegepralen op Jugurtha, die gedwongen wordt naar Mauritanie, bij zijnen schoonvader, koning Boc­chus, te vlugten, 108. Zijne geschillen met Cajus Marius, te Arpinum uit een onvermogend geslacht geboren (homo novus), na hem eerst beschermd te hebben. Marius vraagt en erlangt, ondanks het verzet van Metellus, het consulaat, 107. Marius was hevig en onstuimig van aard, maar eenvoudig van ze­den; hij had geene andere kennis dan van den oorlog, want hij was onder de wapens opgegroeid : zijne heersch­zucht kende geene grenzen en hij was niet angstvallig in de keus zijner vrienden; hij was een man van handelen, niet van spreken. Zijn huwelijk met Julia, uit een oud pa­tricisch geslacht (de Bens Julia), moei van Julius Cesar. Hij zet den oorlog tegen Jugurtha en Bocchus voort. Overwin­ning van Cirta. Zijn qumstor Cornelius Sylla onderhandelt met Bocchus en verkrijgt van hem de uitlevering van Ju­gurtha , 105; hij eigent zich de eer toe, van een einde aan den oorlog gemaakt te hebben. Naijver tusschen Marius en Sylla : laatstgenoemde was uit een oud patricisch ge­slacht gesproten, uitstekend door zijne veelvuldige en uit­gebreide kennissen; hij deelde in het zedebederf van den Romeinschen adel ; even heerschzuchtig als Marius, verstond hij in hooge mate de kunst van veinzen en paarde de be­hendigheid van den staatsman aan krijgskunde. Wreed uit overleg, ontzag hij geen middel hoegenaamd, om zijn doel te bereiken. — Onmenschelijkheid jegens Jugurtha, dien men in den kerker van honger laat sterven. Zijn doodstrijd duurde zes dagen.

De Cimbren en de Teulonen. Nederlagen der Ro­meinen, 113-105. — Terwijl de Romeinsche legers in Afrika strijdende waren, werd Italie bedreigd met een inval van barbaarsche volken, met welke de Ro­meinen nog niet in aanraking geweest waren. De Cimbren en de Teutonen beide van Germanischen oorsprong, hadden Germanie , hun vaderland, verla­ten ; na de Ambronen in hunnen togt medegevoerd

— 253 —

te hebben , drongen zij eerst in NOTiell212 door en naderden Italie. De consul Garbo die hen bij Noreja aanviel , werd door hen verslagen. Maar in plaats van hunnen togt naar het zuiden voort te zetten, rukten de Barbaren in Helvetie, alwaar zij de Tigurijnen dwongen, zich met hen te vereenigen, en vielen Gallie aan. Na dat land gedurende vele jaren verwoest te hebben, kwamen zij voor de Romeinsche volkplanting van Aix , en vroegen verlof van de Romeinen, om zich in die landstreken neder te zetten. De consul Silanus, die dit verzoek afsloeg, on­derging eene volslagene nederlaag ; den consul Seaurus trof in het volgend jaar hetzelfde lot en de vijanden hakten op het meer van Gelige e?n_gansch

Romeinsch leger in de pan. Nadat r4.1 eene

laatste overwinning e aan de oevers

van de Rhijne behaald hadOverd plot liet consu‑

laat verheven.

Zegepralen van Marius, 104-100. — De overwin­naars veranderden inmiddels nogmaals hunnen togt sloegen den weg in naar Spanje, alwaar zij gedu­rende drie jaren de gewesten, tusschen de Pyreneën en de Ebro gelegen, verwoestten. Marius, gedurende vier achtereenvolgende jaren tot consul benoemd, be­steedde dien tijd, om zijn leger in te rigten en te oefenen, en toen de Barbaren uit Spanje terugkeerden, wachtte hij hen in zijne verschanste legerplaats, aan de oevers van den Rijn, af. Na hem te vergeefs tot eenen slag uitgetart te hebben, verdeelden zij zich : de Cimbren en de Tigurijnen drongen in Helvetie door, terwijl de Teutonen en de Ambronen naar Italie oprukten. Marius volgde de laatsten op de hielen en versloeg ze geheel, na eenen strijd van twee dagen, in

en

-- 254 -‑

het bloedig gevecht, dat hij hun bij Aix leverde. Daar­na snelde hij den consul Catulus te hulp, die door de Cimbren gedwongen was naar de Adigo terug te trekken. Bij Verona behaalde hij op hen eene schitte­rende zegepraal. Marius vierde een prachtigen zege- logt te Rome en bekwam ten zesden male het con­sulaat.

Invallen der Cimbren en Teutonen, 113-101.— Onzeker‑

heid omtrent de landstreken, van waar die volken afkom­stig waren : de Cimbren bewoonden waarschijnlijk het schier­eiland Jutland (Chersonnesus Cimbrica); zij waren van Ger- manisch geslacht, even als de Teutonen, Dwaling der Ro­meinsche Schrijvers, die hen Galliërs of Celten noemden. Eenige nieuwe geleerden, door de gelijkenis der namen misleid, hebben ze verward met de Kymri, een Celtische volkstam. (Zie hiervoren bl. 42 en 67.) Bewijzen van den Ger­manischen oorsprong dier volken : 10. de beschrijving, welke de Romeinen daarvan geven; 20. hunne wijze van strijden ; 30. hunne zeden en gewoonten. De oorzaken hunner landverhuizing is niet bekend. De Cimbren kwamen in de rigting van het noorden naar het zuiden ; de Teu­tonen kwamen den Donau op ; de twee volken ontmoetten elkander op de oevers van dien stroom, welken zij overtrok. ken en vereenigden zich met de Ambronen, die de oevers van de Isara bewoonden. Zij drongen in Noricum door. (Zie hiervoren bladz. 45-46.) De consul Papirius Carbo bezet de bergpassen van de Alpen en randt de vijanden , die met hem onderhandeld hadden, aan. Slag van Noreja en nederlaag der Romeinen, 113. De Barbaren dringen in Helvetie door, alwaar de Tigurijnen zich met hen vereeni­gen. (Zie hiervoren bladz. 43.) Verwoesting van Gallie en Belgie, 112-109. Komst dier volken in de Romeinsche provincie (provincia, Provence), in het zuiden van Gatlie; zij vragen gronden, om er zich te kunnen vestigen, want die krijgers hadden hunne gezinnen met zich. Weigering der Romeinen en nederlaag van den consul Silanus, nabij Aix, 109. Nieuwe nederlaag van den consul AS"caurus, 108. Rampspoedige veldslag voor de Romeinen bij het meer van Geneve, 107, de consul Cassius Longinus kwam daarbij, met een groot gedeelte van zijn leger om. Groote zege‑

— 255 —

praal der Cimbren en Teutonen op de oevers van de Rhöne, 105; de legers van de beide consuls worden in de pan gehakt. Ontzetting te Rome : Italie siddert voor Teutoboch, koning der Teutonen en Bojorix, opperhoofd der Cimbren. Niemand streeft naar het consulaat : men geeft het aan Marius, 104.

Togt der Barbaren in Spanje : zij dringen tot de Ebro door. Worsteling der Spaansche volken tegen hen, zij be­letten hen, zich in het land te vestigen. Nieuwe inrigting van het leger door Marius, die met de dictatoriale magt bekleed wordt; hij erlangt gedurende vier achtereenvolgende jaren het consulaat , 104-101; hij lijft de proletarissen en de zonen der vrijgemaakte slaven bij zijn leger in. Te­rugkeer der Barbaren in Gallie, 102. Marius wacht hen aan (I) boorden van den Rijn af, alwaar hij zich in eene leger­plaats verschanst had, welke de vijand niet durft aanvallen. Deze verdeelt zich, om langs twee verschillende wegen in Italie door te dringen. De Cimbren en de Teutonen rukken in Zwitserland, alwaar de laatsten zich voor goed nederzetten. De Teutonen en Ambronen tarten de Romeinen uit, om hen t )t het verlaten hunner verschansingen te bewegen. Marius houdt het krijgsvuur zijner benden in toom. Togt der Bar­baren in Provence : Marius volgt hen en achterhaalt ze bij Aix. Bloedige slag van twee dagen : volkomene zegepraal der Romeinen; de hoofden der Teutonen worden gevangen genomen. Invallen der Cimbren in Italie; de consul Luta­rus Catulus trekt tot achter de Adigo terug. Komst van Marius en slag van Verona., 101. Volslagen verdelging der vijanden, waarvan 140,000 gedood en 60,000 gevangen genomen worden. Zegetogt en zesde consulaat van Ma­rius, 100.

3. liet gemeenebest, tot den afstand van Sylla.

100-79 vddr Chr.

Opstand der slaven in Sieilie, 103-99. Onlusten te Rome , 100. — Sedert de afschaffing der hervormin­gen, door de Gracchen ingevoerd, om de ernstige en talrijke misbruiken , waarover men zich beklaagde , uit te roeijen , verergerde de inwendige toestand van het gemeenebest van dag tot dag. De alstoen plaats

— 256 —

grijpende gebeurtenissen strekten tot volle regtvaardi­ging van het gedrag dier twee uitstekende staatsman­nen. In Sicilie brak een nieuwe opstand der slaven uit, en gaf dat eiland over aan de wreede wraakne­ming dier ongelukkigen op hunne meesters. De slaven worstelden vier jaren lang tegen de Romeinsche le­gers, onder aanvoering van een hunner, Tryplio ge­naamd, dien zij tot koning verheven hadden. Eindelijk werd de opstand in het bloed der muiters gesmoord; bijna een millioen hunner waren geslagt. Te Rome zelf hitsten twee volksleiders, de tribuun Saturninus en de prettor Glaucia, beide vrienden van Marius, die hen in het geheim ondersteunde, het volk, door omwenteling beoogende voorstellen tegen den Senaat op. Metellus, bijna de eenige die hun het hoofd durfde bieden, werd verbannen. Glaucia dong toen naar het consulaat, en ware zijne verkiezing gelukt, het ge­meenebest zou aan de grootste wanorde prijs gegeven zijn geweest. Maar de Senaat haalde Marius over, om zijne oude vrienden te verlaten en de burgers te wapen te roepen. Glaucia en Saturninus, die insge­lijks hunne aanhangers gewapend hadden, werden in het Forum aangevallen en gedwongen naar het Kapi. tool terug te wijken; zij gaven zich spoedig over en kwamen door de handen van het verbitterde, volk om het leven.

Voorstellen van Livius Drusus, 91 — De tribuun Livius Drums , wiens vader een der hevigste tegen­standers van Cajus Gracchus geweest was , wendde toen eene nieuwe poging aan , om hervormingen in het gemeenebest tot stand te brengen. Maar het ont­brak hem aan voorzigtigheid , en daar hij zich door zijn onstuimigen aard en ook door zijne heerschzucht

-- 257 —

liet vervoeren, wekte hij door zijne voorstellen de on­tevredenheid op van alle partijen. Na eene akkerwet uitgevaardigd te hebben, tot verdeeling van den grond van den Staat in Umbria en Etrurie , beval hij , dat alle maanden aan de behoeftigen kosteloos tarwe zoude uitgedeeld worden. Daarna wilde hij den Se­naat driehonderd ridders toevoegen, aan dat ligchaam de regtsbedeeling teruggeven en aan alle Italiaansche bondgenooten het burgerregt schenken. De Senaat verzette zich tegen de aanneming dier ontwerpen en Drusus trad heimelijk met de volken van Italie in onderhandeling : te Rome werd eene omwenteling voorbereid , toen de tribuun in zijne woning omge­bragt werd. Zijn dood was het teeken van den bloc­digen oorlog tegen de bondgenooten , die spoedig uitbarstte.

Tweede opstand der slaven in Sicilie, 103-99. Toenemende vermindering der vrijen in de wingewesten en moeijelijkheid om krijgslieden voor het leger te vinden, waarin geene slaven opgenomen werden. De Senaat beveelt dat de slaven, die ten onregte tot dien stand gebragt waren, in vrijheid zullen gesteld worden. De rijke eigenaren in Sicilie wederstaan aan de uitvoering van dat bevel. Opstand der slaven, die twee hoofden vinden : Salvius , die den naam van Trypho , met den titel van koning aanvaardde, en Athenio , 103. Zij nemen verscheidene steden in; moord der in Sicilie gevestigde Romeinen en verwoesting van het land. De oorlog wordt niet krachtdadig tegen hen gevoerd, uithoofde van den strijd tegen de Cimbren en de Teutonen. Manlius Aquilius trekt naar Sicilie, 100, en verdelgt de tuchtelooze benden van slaven, die slechts van roof leefden. De opstand wordt, na de uit­delging der muiters, gedempt, 99.

Onlusten te Rome onder Saturninus en Glaucia, 100-99. Ontstaan eener demagogische partij te Rome: heerschzuchtige en stoutmoedige mannen, die naar gezag en rijkdom haken en hun doel willen bereiken, door het gemeenebest omver te werpen. Aan het hoofd dier partij stonden Apulejes

258 ____

ninus , volkstribuun en de prxtor Servilius Glaucia. Zij maken gebruik van hunne vriendschaps-betrekkingen met Marius, om hunne heerschzuchtige inzigten verwezenlijkt te zien. Voorstellen van Saturninus : 10. van maandelijksche kostelooze uitdeeling van tarwe; 2°. om aan eiken krijgsman van het leger van Marius 100 morgen (jugera) van den ager publicus te geven ; 3°. nieuwe volkplantingen te stichten; 40. iedereen aan hoog verraad schuldig verklaren, die zich tegen het voorstel van een tribuun zou verzetten. Zwakheid van Marius, die aan den Senaat den raad gaf, die voorstel­len goed te keuren. Metellus weigert, hij wordt gebannen. Glaucia vraagt het consulaat : Sarturninus wapent zijne aan­hangers, om de verkiezing van zijnen vriend te ondersteunen. De Senaat geeft aan Marius de dictatoriale magt, en al de burgers , die aan de orde gehecht waren , vatten insgelijks de wapens op. Marius wordt, als het ware, gedwongen zijne vrienden te verlaten. Gevecht in het Forum en einde der onlusten door het vermoorden van Saturninus, Glaucia en hunne aanhangers, 99.

Hervormingsplannen van Livius Drusus, 91.— Onzekerheid omtrent de ware bedoeling van Livius Drusus: men kan hem niet gelijkstellen met Saturninus en Glaucia ; ofschoon hij minder onbaatzuchtig is dan de Gracchen en met over­ijling, soms uit loutere ijdelheid handelt, door zich een te groot denkbeeld van zijn persoonlijken invloed te vormen. Zijne voorstellen : 1°. lex de coloniis, om volkplantingen naar het zuiden van Italie en Sicilie te zenden, 2°. lex agraria, om de gronden, in Umbria en Etrurie tot den ager publicus behoorende, te verdeelen ; 3°. lex frurnentaria, om kosteloos tarwe aan het volk uit te reiken; 4°. lex de judicils, om 300 ridders aan den Senaat toe te voegen en aan dat, aldus op nieuw ingerigt, ligchaam de regtspleging in alle lijfstraffelijke zaken terug te geven; 5°. lex de civitate socils danda, om het burgerregt aan de verbondene volken van Italie te schen­ken. Verzet van den Senaat tegen de inlijving der ridders en ontevredenheid des volks over het gunnen van burgerregt aan de volken van Italie. Deze laatsten door Drusus opge­stookt, vorderen openlijk het burgerregt en scharen zich bij de partij, waarvan die tribuun het hoofd werd. Drusus wordt door C. Varius vermoord ; zijne voorstellen worden te niet gedaan en de lex Varia beveelt regterlijke vervolgingen tegen al degenen, die gunstig gestemd zijn voor de bond­genooten. Al die gebeurtenissen geven aanleiding tot den oorlog tegen de bondgenooten.

— 259 —

Oorlog tegen de bondgenooten. 91-85. — De veel­vuldig herhaalde voorstellen om aan de bondgenooten, die aanzienlijke bijdragen van krijgsvolk en geld le­verden, het burgerregt te verleenen, en vooral de op­hitsingen van Livius Drusus, verwekten eenen bijna algemeenen opstand dier volken. Hij barstte te Ascu­lum los, alwaar de proconsul Servilius en de Romein­sche burgers, die er zich bevonden, omgebragt werden. De Marsi , de Peligni , al de Samnitische volken, de Picenes , de Lucani , de Apuli sloten een uitgebreid Verbond, dat zij het Italiaansch Gemeenebest noemden; Corfinium werd als hoofdstad aangewezen en ontving den naam van Italica. Een Senaat van 500 leden , onder de verbondenen gekozen, vestigde daar zijnen zetel. Het burgerlijk en militair oppergezag werd toever­trouwd aan twee consuls, onder welke twaalf prcetores de krijgsbenden der verschillende volken aanvoerden. Het was gelukkig voor de Romeinen , dat de Latijnsche volken en de volkplantingen hun getrouw bleven. De Etruriërs en de Umbri aarzelden, om tot het Verbond toe te treden; deze omstandigheid redde Rome, alwaar men zich haastte het burgerregt aan de Latijnen, de Etruriërs en de Umbri te schenken. De Italiaansche volken bragten een leger van 100,000 man op de been, dat door de twee consuls Popedius Silo, tot de Marsen behoorende, en Aponius Motulus, uit Sam­nium, aangevoerd werd. De Romeinen stelden eene niet minder aanzienlijke magt tegen hen over, onder het bevel van Sylla , Pompejus Strabo , en Marius. Die bloedige oorlog , bekend onder den naam van oorlog tegen de bondgenooten , duurde drie jaren en overdekte Italie met bloed en puinhoopen. De Romei­nen bleven overwinnaars, dank aan de behendigheid

-- 260 —

en dapperheid hunner veldheeren en de verdeeldheid

der vijanden. Na de inneming van Asculum en van

Corfinium en den dood van Papedius en Motulus,

legden de meeste verbondenen de wapens neder en

sloten den vrede met de Romeinen , die dezen op

voordeelige voorwaarden schonken; bijna allen erlang‑

den achtervolgens het burgerregt. Men verdeelde de

nieuwe burgers in tien stammen en verlamde daar‑

door hunnen invloed , want de overblijvende vijf en

twintig stammen bestonden alleen uit oude burgers.

De oorlog tegen de bondgenooten Odium sociale sive Mar­sicum) 91-85.— Betrekkingen der verbondenen (socii) met de Romeinen (zie hiervoren bl. 161-162); hunne belangrijkheid uithoofde der hulp in krijgsknechten en geld, welke zij aan­bragten. Hunne hoop van het burgerregt te Rome te erlangen was gevoed door de voorstellen van Cajus Gracchus. Onvoor­zigtigheid van Livius Drusus, die met de hoofden dier volken in onderhandeling gekomen was, en hen alzoo gelegenheid had gegeven, om in overleg te treden en zich te vereenigen. De moord van den tribuun en de lex Varia hadden die volken verbitterd. Te Asculum breekt een opstand uit, 91. De proconsul Servilius en de Romeinen van zijn gevolg worden door de bewoners der, stad om het leven gebragt. Daarstelling van het Italiaansch Gemeenebest : een Senaat van 500 leden, onder al de verbondenen gekozen, wordt met het oppergezag bekleed en voorgezeten door twee consuls, die jaarlijks gekozen worden, met de uitvoerende magt en het bevel over het bondsleger belast; 12 prwtores hebben het bevel over het aandeel van elk der verbondenen. Cor­finium wordt tot hoofdstad van het gemeenebest gekozen en ontvangt den naam van Italica. De twee eerste consuls waren Popedius Silo en Aponius Motulus.— De Romeinen gaven bij de lex Julia het burgerregt aan de getrouw geble­vene Latijnen, Etruriërs en Umbri. De Italiaansche volken verdeelden hun leger in twee afdeelingen , de eene onder bevel van Popedius Silvo in het noorden, de andere onder dat van Motulus in Samnium. Krijgstoerustingen der Romeinen, die drie legers tegen de vijanden afzenden. Tegenspoeden in het eerste jaar van den oorlog, 90. Werkeloosheid van — 261 —•

lltarius, die het bevel over een dier legers voert. Zegepralen van den consul Pompejus Strabo ; hij neemt Asculum in, 89; een gedeelte der verbondenen sluit den vrede met de Romei­nen, die hun het burgerregt te Rome schenken. Overwinnin­gen van Sylla; inneming der steden Corfinium en Nola, 88. Einde van den oorlog, waarin meer dan 300,000 man sneuvelen en zeer vele steden vernield worden.

Eerste oorlog tegen Mithridates, 89-84. — De eer, van dien oorlog tot een einde gebragt te hebben , werd voornamelijk aan Sylla toegeschreven , die op die wijze Marius overschaduwde. De naijver tusschen die twee mannen brak weldra uit , toen de Senaat aan eerstgenoemden het opperbevel opdroeg in den oorlog , die aan Mithridates den Groote , koning van P antus, verklaard was. De volkspartij, met den tri­buun Sulpicius Rufus aan het hoofd, vernietigde het besluit van den Senaat en belastte Marius met dat op­perbevel. Maar Sylla, die zich reeds naar het te Nola v weenigde leger begeven had , voerde het tegen Ro­me aan, alwaar hij zonder tegenstand intrad. Marius en zijne voornaamste aanhangers namen de vlugt naar Afrika en de rust werd voor een oogenblik hersteld. Toen ondernam Sylla zijnen togt tegen Mithridates. Die vorst, even listig als moedig, had de koningrijken Paphlagonie, Cappadocie en Bithynie door de kracht der wapens tot onderwerping gebragt, en, door zij­nen schoonzoon Tigranes , koning van Armenie, on­dersteund, een Romeinsch leger verslagen, dat afge­zonden was om aan de overwonnen vorsten , die bondgenooten van Rome waren , hulp te verleenen. Daarna maakte hij zich meester van het Romeinsch gedeelte van Klein-Azie, en, na al de aldaar gevestigde Romeinen over den kling gejaagd te hebben, onder‑

— 262 —

derwierp hij het land aan zijn gebied. Arehelaus , dien hij toen met een leger naar Griekenland zond bragt dat land in opstand tegen de Romeinen. De oorlog tegen de bondgenooten was oorzaak geweest, dat men er niet vroeger aan gedacht had, Mithridates den oorlog te verklaren. Sylla nam Athene in , ver­sloeg het Syrische leger in twee veldslagen en stak naar Klein-Azie over. Toen trad Mithridates in onder­handeling en bekwam den vrede onder voorwaarde , dat hij afstand zou doen van al zijne veroveringen in Azie, zijne vloot overleveren en tweeduizend ta­lenten betalen. Sylla was verlangend den vrede te sluiten , om zijne wapens te keeren tegen Fimbria, die door de partij van Marius, welke zich van het bewind van Rome had meester gemaakt, met een leger naar Azie gezonden was ; maar door zijne krijgslieden , die naar Sylla overliepen , verlaten , maakte hij een einde aan zijn leven en de overwin­naar van Mithridates keerde naar Italie terug.

Eerste burgerkrijg. Dood van Marius , 87-82 — De consul Cinna , die tot de volkspartij behoorde , had de terugroeping van Marius en zijne aanhangers gevraagd ; maar door de partij der edelen gedwon­gen om Rome te verlaten, had hij de wijk genomen naar het zuiden van Italie, alwaar hij een leger, uit ontevredenen en vrijgemaakte slaven zamengesteld , bijeenbragt. Marius keerde uit Afrika terug en deed aan het hoofd zijner ongeoefende krijgsbenden zijne intrede te Rome. De stad werd gedurende vijf dagen geplunderd, en zeer vele rijke burgers, die zich niet door de vlugt konden redden, werden vermoord en hunne goederen verbeurd verklaard. Marius liet zich tot consul benoemen , doch stierf kort daarna , en — 263 —

Cinna, Sertorius, Garbo en Marius de jongere, voer­den het bewind over het gemeenebest. Zij rustten een leger tegen Sylla uit en zonden Fimbria naar Azie. Evenwel deden de dood van dezen en de afval van zijn leger , even als de geweldenarijen waaraan de hoofden zich schuldig maakten, het getal hunner vijanden nog toenemen. Toen Sylla in Italie landde, werd zijn leger versterkt door een groot aantal Ro­meinen, onder welke Pompejus was. Na in twee veld­slagen de legers van den consul Norbanus en van Marius den jongere vernield te hebben, trok Sylla naar Rome, dat te gelijk door een Samnitisch leger werd aangevallen onder aanvoering van Pontius Telesinus, die gekomen was , om den uitslag van den oorlog tegen de bondgenooten op de Rcimeinen te wreken. Sylla hakte de vijanden onder de wallen van Rome in de pan, en de stad gaf zich aan den overwinnaar over. Zij werd van bloed overstroomd en vijf duizend burgers werden verbannen; hunne goederen dienden ter verrijking van Sylla, die zich tot dictator voor zijn leven liet benoemen.

Eerste oorlog tegen Mithridates, 89-84, en eerste burger­krijg 87-82.— Veroveringen en plannen van Mithridates VI, bijgenaamd de Groote, koning van Pontus. (Zie het 2de deel van dit Leerboek bladz. 283.) De oorlog tegen de bondgenoo­ten, die de Romeinen uitsluitend bezig hield, had de ont­werpen van Mithridates in de hand gewerkt ; hij was meester geworden van Klein-Azie, alwaar hij op denzelfden dag 80,000 Romeinen had doen ombrengen en een leger naar Griekenland gezonden had. Athene, Beotie en geheel Peloponnesus hadden zich met hem vereenigd. 88. De Senaat verklaart hem den oorlog en bekleedt Sylla met het opperbevel over het leger, dat te Nola bijeenkomt. Kuiperijen van Marius. De tribuun Sulpicius Rufus stelt voor, de nieuwe burgers onder alle stammen te verdeelen; al degenen, wier schuld meer dan 2000

— 264 —

drachmen bedroeg, van den Senaat uit te sluiten, en aan Marius het opperbevel in den oorlog tegen Mithridates op te dragen. De comitia nemen deze voorstellen aan. Togt van Sylla tegen Rome; de stad biedt geen wederstand. Vlugt van Marius en zijne aanhangers : hij verbergt zich in de moerassen van Minturnm, alwaar een krijgsman, die gezonden was om hem te achtervolgen, hem ontdekt, maar de hand niet op hem durft leggen. Marius op de puinhoopen van Karthago Sul­picius wordt ter dood gebragt; Sylla verlaat Rome, zonder andere geweldenarijen te plegen en zonder zich tegen de verkiezing van Cinna tot het consulaat te verzetten.— Inne­ming en plundering van Athene, 87 ; de stad wordt van hare onafhankelijkheid beroofd. Overwinningen van Sylla op Archelaus, veldheer van Mithridates, te Cheronea, 86, en te Orchomenus, 85. Onderhandeling van Mithridates, die over­wonnen wordt door Fimbria, welken de Senaat, door de aanhangers van Marius beheerscht, naar Azie gezonden had, 85. Hij sluit den vrede met Sylla, die zich naar Klein-Azie begeeft, 84. Mithridates doet afstand van zijne veroveringen , geeft zijne vloot van 70 schepen over en betaalt 2,000 talenten. Sylla rukt tegen Fimbria op , die hulp van de Aziatische steden erlangd had. Afval der krijgs­benden van dezen laatste ; zij loopen naar het leger van Sylla over ; deze legt aan de steden van Klein-Azie eene belasting op van 20,000i talenten. De bloei van dat land gaat te niet. Terugkeer van Sylla naar Rome, 83.

Onlusten te Rome na het vertrek van Sylla, 87. Cinna, stelt voor, Marius en zijne aanhangers terug te roepen ; verzet van zijnen ambtgenoot Octavius en van de partij der edelen, die de bovenhand in den Senaat heeft. Cinna wordt tot de vlugt gedwongen en vogelvrij verklaard. Hij begeeft zich naar Campania en wint daar de legioenen, die te Nola verzameld zijn. Marius wordt uit Afrika teruggeroepen en omgeeft zich van eene omwentelingsgezinde wacht van 4000 man, uit vrijgemaakte slaven zamengesteld en bereid, om aan al Zijne bevelen te gehoorzamen. Zijn terugkeer te Rome, dat aan plundering wordt overgegeven. Moord van allen die niet tot de partij der edelen behooren en zich niet door de vlugt kunnen redden. Hunne goederen worden verbeurd verklaard. Zevende consulaat van Marius, die eenige maanden later in bijna tachtigjarigen ouderdom sterft, 86. „Wanneer men, zegt Titus Livius, zijne ondeugden en deugden met elkander vergelijkt, zou men niet kunnen beslissen, of hij aan het

— 265 --

gemeenebest meer goeds in oorlogstijd bewezen, of kwaads in vredestijd berokkend heeft." Valerius Flaccus vervangt hem en voert een leger tegen Mithridates aan ; hij wordt om het leven gebragt door zijnen legatus Fimbria, die het opper­bevel aanvaardt. Cinna, Sertorius, Garbo en Marius de jongere beheeren het gemeenebeSt en maken groote toebereidselen, om aan Sylla het hoofd te bieden. Dood van Cinna door de hand van zijne eigene krijgslieden, 84. Carbo maakt zich gehaat door zijne afpersingen en lafhartigheid. Komst van Sylla in Italie, aan het hoofd zijner zegepralende legers, 83. Cnejus Pompejus verzamelt zijne krijgsbenden en vereenigt zich met Sylla. Overwinningen van dezen op den consul Norbanus en Marius den jongere; deze laatste beneemt zich het leven. Sertorius, de dapperste en behendigste onder de hoofden der volkspartij, begeeft zich naar Spanje. Togt van Sylla tegen Rome. Opstand der Samnieten, Lucani en Campani , die misnoegd waren over de beperking in de uitoefening van het burgerregt, bij de wet Julia aan de bondgenooten toegekend. Ponlius Telesinus trekt met 70,000 man tegen Rome op ; Slag onder de muren van de stad, door Sylla aan de opstandelingen geleverd ; zij worden verslagen en in de pan gehakt, 82. Intrede van Sylla te Rome. Moord der aanhangers van Marius. Verbanning van 5000 burgers, wier grootste misdaad was, dat zij rijk waren. Catilina on­derscheidt zich het meest in de uitvoering der bevelen van

Sylla.

Dictatorschap en hervormingen van Sylla, 82-79. — Sylla aanvaardde zijn dictatorschap met drie maat­regelen , die allen bestemd waren om zijn gezag te bestendigen : hij regelde den toestand van degenen, die verbannen waren , door hen en hun geslacht or altijd van de openbare ambten uit te sluiten; arna verleende hij het burgerregt aan tienduizend jgemaakte slaven , welke hij onder alle stammen verdeelde en waarvan hij zijne wacht maakte; eindelijk vestigde hij 120,000 zijner krijgsknechten in de mili­taire volinplantingen. Sylla poogde inmiddels de staats­geling in een aristokratischen zin te hervormen :

12

vo da vr

re

— 266 —

tot dat einde ontnam hij aan de comitia tributa het regt, om over de wetten te stemmen en gaf dit aan de comitia centuriata terug , welke hij tegelijker tijd belastte met de keus der Senatoren, onder bepaling, evenwel , dat die keus zich binnen de ridderschap zou beperken. Het getal der leden van den Senaat werd op 500 bepaald. De volks-tribunen werden van al hunne bevoegdheid beroofd : Sylla liet hun niets over dan het veto tegen de besluiten van den Senaat , zoo als zij dit bij de instelling van het tribunaat hadden uitgeoefend. Hij bragt het getal der pretoren op acht, der quaestoren op twintig en der priesters en augures op vijftien ; daarenboven gaf hij aan die twee priesterlijke ligchamen het vroeger ontnomen voorregt, van vrije aanvulling der opengevallen plaatsen, terug.

Afstand en dood van Sylla, 78. — Al die wetten

konden evenwel de misbruiken, welke bij het ge.

meenebest ingeslopen waren, niet uitroeijen ; de ver

beteringen, door Sylla in de regterlijke inrigting ge‑

bragt , waren alleen van Benig gewigt. Hij gaf aan

de Senatoren het regt terug , om in de regtbanken

zitting te hebben, en schafte het hooger beroep van

doodvonnissen op de comitia tributa af. Daarna rigtte

hij vaste vierscharen op , om in lijfstraffelijke zaken

regt te doen; elke vierschaar, door een preetor voor‑

gezeten, had over eene bepaalde reeks van misdaden

regt te spreken ; de regtspraak erlangde daardoor

eene meer geregelde inrigting , ofschoon zij altijd

gebrekkig bleef door de omkoopbaarheid der regters.

Sylla vaardigde nog een aantal wetten uit tegen de

misdaden , welke op eene zoo schrikbarende wijze

onder de Romeinen toenamen. Na gedurende drie

jaren met eene onbeperkte magt over Rome gere‑

— 267 —

geerd te hebben , deed hij afstand van het bewind en overleed in het volgende jaar aan de gevolgen der buitensporigheden van allerlei aard , aan welke hij zich had overgegeven. Onmiddellijk na zijnen dood ontstonden nieuwe onlusten.

Wetgeving van Sylla (leges Cornelia). — Het doel van Sylla was het herstel der oude patricische staats-regeling van Rome, zoo als zij vóór de wetgeving der XII Tafelen bestaan had; hij kon echter dat doel niet bereiken, om­dat bijna alle patricische geslachten door de bijeensmelting met de plebejische geslachten verdwenen waren. Hij moest zich vergenoegen met eene wijziging der demokratische instellingen, door aan den geld-adel (nobilitas) een over- wegenden invloed te verschaffen. De voornaamste wetten van Sylla waren : 10. lex de proscriptione, waarbij de bal­lingschap tot op de zonen en kleinzonen van den banne­ling werd uitgestrekt; 2°. lex de civitate, waarbij hij 10,000 vrijgemaakte slaven tot burgers verhief, die den naam van Corneliani aannamen. 30. leges agrark e, waarbij hij zijnen krijgslieden een groot getal steden van Italie aanwees, uit welke de bewoners verjaagd waren, en die daardoor militaire volkplantingen werden. Deze wetten strekten, om de magt van den dictator te bevestigen; de volgende had­den betrekking op de staats-instellingen : 4°. lex de cornitiis: de comitia tributa verloren hunne wetgevende bevoegdheid, welke aan de comitia centuriata werd teruggegeven; deze konden evenwel alleen over een besluit van den Senaat beraadslagen; 5°. lex de tribunis; deze staatsbeambten werden van al hunne regten, uitgezonderd dat van veto, verstoken; Sylla wilde hen terugbrengen tot hetgeen zij bij hunne instelling geweest waren (zie bladz. 115); 6°. lex de senatu; dit ligchaam, welks leden hij tot 500 vermeer­derde, werd als eene vertegenwoordigde vergadering, door de comitia tributa onder de ridders, d. i. onder de rijken, gekozen en met het oppergezag bekleed; al de wetsont­werpen moesten door den Senaat behandeld worden, al­vorens voor de comitia centuriata te komen; 70. lex de magistratibus; verhooging van het getal der praatoren en qumstoren en van de twee priesterlijke ligchamen : de priesters en de wigchelaars; deze laatsten erlangden weder het regt zich door cooptatie voltallig te maken; 8°. lex

— 268 —

de judiciis; de lijfstraffelijke en burgerlijke regtspraak werd aan den Senaat teruggegeven en de eerste opgedragen aan blijvende regtbanken, (questiones perpetue); het regt van hooger beroep (provocalio) op de comitia tributa werd afgeschaft. Elke regtbank had eene bepaalde reeks van misdaden (qucestio) te beregten. — Afstand van Sylla 79. Hij stierf aan eene afschuwelijke ziekte, het gevolg zijner buitensporigheden; zijn vleesch ging tot verrotting over en verwekte eene ontelbare hoeveelheid wormen. Zijn graf. schrift, naar men zegt door hem zelven opgesteld, luidde : „ Niemand heeft immer meer goeds aan zijne vrienden en meer kwaads aan zijne vijanden gedaan. "

§ 4. Pompejus. — Oorlog tegen Sertorius, Spar‑

tacus en de Zeeroovers. Oorlogen in Azie.

Zamenzwering van Catilina. Cicero.

79-62 vcStir Chr.

Onlusten te Rome 78. Sertorius in Spanje. 83-77. Pompejus. — De demokratische partij , aan welker hoofd de consul Lepidus zich geplaatst had, vorderde, al dadelijk na den afstand van Sylla, de afschaffing der wetten van dien magtigen dictator. Maar de an­dere consul Catulus , door den Senaat ondersteund, verzette zich tegen dezen eisch en Lepidus , die in Callia Cisalpina een leger verzameld had , werd in twee opvolgende gevechten verslagen en stierf in Sar­dinie. Zijne aanhangers namen de vlugt naar Spanje, bij Sertorius. Deze had de genegenheid der Lusitani en vele andere volken van Spanje gewonnen. Hij had Spanje tot een gemeenebest, naar het voorbeeld van Rome, ingerigt. Een Senaat van 300 leden stond aan het hoofd der zaken, en Sertorius voerde de bescha­ving en de legerkunde der Romeinen bij die volken in. Hij had met goeden uitslag tegen een leger, dat door Sylla , onder bevel van Metellus naar Spanje gezonden was , gestreden. Na den afstand van Sylla — 269 —

zond de Senaat een nieuw leger tegen Sertorius uit, en droeg het bevel daarover op aan den jeugdigen Cnejus Pompejus, zoon van Pompejus Strabo, die in den oorlog tegen de bondgenooten geschitterd had. Pompejus bezat meer opgeblazenheid dan genie; door de omstandigheden geholpen, gelukte het hem, zijne heerschzucht te bevredigen en, na de gunst van Sylla gewonnen te hebben , zich aan het hoofd van het gemeenebest te plaatsen. Hij bekwam den bijnaam van de Groote, hem onverdiend door zijne tijdgenoo• ten gegeven.

Pompejus in Spanje. 77-72. Opstand der zwaard­vechters. 73-71. Pompejus maakte zich, bij zijne komst in Spanje, het eerst meester van de landstre­ken, tusschen de Ebro en de Pyreneën gelegen; maar toen hij daarna aanzienlijke verliezen geleden had , vroeg en bekwam hij van den Senaat versterking in krijgsbenden en geld. De oorlog werd intusschen met veel traagheid gevoerd, en Sertorius werd om het leven gebragt door Perperna, die onder hem het bevel voerde en zelf het opperbewind in Spanje wilde bemeesteren. Toen onderwierpen de Spaansche vol­ken zich aan Pompejus, die het leger van Perperna, in eenen veldslag op de Taag, verdelgde. De fortuin begunstigde nogmaals Pompejus , toen hij met zijn leger naar Italie terugkeerde. -- Eenige zwaardvech­ters waren uit Capua ontvlugt, onder de leiding van Spartacus, die alle misnoegde slaven te wapen riep. Dra stond die dappere veldheer aan het hoofd van een leger van 70,000 man, waarmede hij Campanie en Lucanie verwoestte. Vele Romeinsche legers wer­den verslagen en Spartacus gaf zijnen aanhangers den raad, Italie te verlaten en zich in Gallie te

— 270 —

vestigen; maar die ongeoefende benden dwongen hem, haar tegen Rome, dat zij plunderen wilden, aan te voeren. Crassus, met het opperbevel van een magtig leger bekleed, versloeg ze geheel op de oevers van de Silarus. Spartacus zelf kwam in het gevecht om. Vijf duizend man redden zich en trokken naar het noor­den van Italie af, alwaar zij Pompejus ontmoetten. Deze bragt hen om en eigende zich de eer toe, van een einde aan den oorlog gemaakt te hebben.

Onlusten te Rome na den dood van Sylla, 78. £milius Lepidus, ofschoon van patricische afkomst, stelt zich aan het hoofd der demokratische partij en randt de wetgeving van Sylla aan. Pompejus voegt zich eerst bij hem, maar wordt door Calulus gedwongen, Rome te verlaten. Togt van Lepidus tegen Rome; hij wordt door Pompejus verlaten en onder de wallen der stad verslagen. Hij verzamelt een nieuw leger in Etrurie en verliest een tweeden veldslag, na wel­ken hij zich naar Sardinie begeeft en er sterft. Perperna brengt de overblijfselen van zijn leger naar Spanje over. — Oorlog tegen Sertorius, 80-72. — Sertorius, de kundigste en regtschapenste aanhanger van Marius, had, bij den terugkeer van Sylla te Rome, de wijk naar Spanje geno­men, 83. Hij stond weldra aan het hoofd van een geducht leger, met hetwelk hij de Romeinsche landvoogden beoor­loogde. De Lusitani, de Iberi en vele andere volken ver­klaarden zich voor hem. Toen begon Sertorius Spanje als gemeenebest in te rieten, met een Senaat van 300 leden; hij behield het opperbevel van het leger en den titel van dictator voor zich, 80. Zijn voorspoedige oorlog tegen Me- tellus, 80-78. ---- Pompejus wordt met een leger naar Spanje gezonden; ijverig aanhanger van Sylla, had hij, door tegelijk het volk en den Senaat te vleijen, dit opperbevel verkregen. IJdel en baatzuchtig van aard, was Pompejus niet van krijgskunde ontbloot; maar hem ontbrak die wijde en doordringende blik, welke den staatsman vormt. Sylla had hem onder zijne bescherming genomen en hem den bijnaam van G rooie doen geven, hetgeen Zijne ijdel­heid nog meer voedde.

Hij begeeft zich over Gallie naar Spanje, 77, en dringt tot de Ebro door. Zijne nederlagen. Sertorius biedt hem

— 271 —

met vrucht het hoofd, 76-74. Pompejus vraagt om hulp uit Rome; hij erlangt die en zet den oorlog met meer kracht voort. Begin van den afval der Spaansche volken, die den oorlog moede worden; strenge maatregelen van Ser­torius, die de, van zijne volken geëischte, gijzelaars ter dood doet brengen. Verdeeldheid sedert de komst van Per­perna tusschen zijne eigene aanhangers en die der demo­kratische partij te Rome. Metellus verklaart Sertorius vogel­vrij, en deze wordt door Perperna vermoord, 72. De vol­ken verlaten den moordenaar en onderwerpen zich aan Pompejus. Veldslag op den Taag. Perperna wordt gevangen genomen en ter dood gebragt, 72. Terugkeer van Pompejus naar Italie. -- Opstand en oorlog der zwaardvechters, 73--71.-- Oefenscholen der zwaardvechters, waarin deze hun bloedig bedrijf leeren en dikwijls met veel gestrengheid behandeld worden. Ontvlugting van Spartacus met 70 zwaardvech­ters uit eene school van Capua, 73. Zij roepen nog anderen hunner en de misnoegde slaven te wapen. Spartacus verza­melt al spoedig een leger van 70,000 man, dat later tot 90,000 aangroeide; maar zijne benden waren even slecht geoefend als gewapend. Verwoesting van Campanie en Lu­canie en nederlaag van verschillende, tegen de opstandelin­gen uitgezonden legers. Raad van Spartacus, om Italie te verlaten en zich in Gallie te vestigen; deze raad wordt eerst ingewilligd en zijn leger nadert de Alpen, maar toen barstte een oproer uit : zijne krijgslieden vorderen de plun­dering van Rome en dwingen Spartacus, hen tegen die stad aan te voeren. Krijgstoerustingen te Rome; de prwtor Gras- sus wordt aan het hoofd van een magtig leger geplaatst. Moorddadig gevecht op de Silarus en dood van Spartacus, 71 : 5000 man redden zich en trekken naar het noorden van Italie, om zich van cláár naar Gallie te begeven; doch zij worden door Pompejus verdelgd, die aan den Senaat schrijft, dat hij den oorlog geëindigd heeft.

Pompejus en Crassus. Oorlog tegen de Zeeschuimers, 67. — Toen Pompejus te Rome teruggekeerd was ,

knoopte hij vriendschap aan met Crassus , die on­metelijke rijkdommen bezat , en , ofschoon een goed veldheer, geen hinderpaal aan de heerschzuchtige in­zigten van Pompejus konde stellen. Beide tot consuls

— 272 —

benoemd , gaven zij aan de volks-tribunen al de be­voegdheid terug , welke Sylla hun ontnomen had. Crassus deed daarenboven kostelooze uitdeelingen van koren aan al de burgers van Rome en gaf hun een groot feest, waarbij tienduizend tafels op de open­bare pleinen aangelegd werden. Spoedig brak voor Pompejus de gelegenheid aan, om de vruchten der volksgunst te plukken. Ten gevolge der vernieling van de zeemagt van alle door de Romeinen overwonnen volken , die zelve weinig prijs op die magt stelden , oefende een aanzienlijk getal zeeschuimers hun bedrijf op de Middellandsche Zee uit. Meest allen van de zuidelijke kusten van Klein-Azie afkomstig, vielen zij de handelsschepen aan en plunderden ze, terwijl zij tevens de kusten van Griekenland , Italie en Sicilie verwoestten. Zij hadden zelfs de vermetelheid zoo ver gedreven, om Ostia , de haven van Rome, te plunde­ren. Zij waren in het bezit van meer dan tweedui­zend schepen en bragten hunnen buit in de steden , welke zij langs de kust van Cilicie gesticht hadden , in veiligheid. Reeds meermalen hadden zij de vloten aangevallen , die jaarlijks het, tot bevoorrading der stad benoodigde graan naar Rome overbragten , en daardoor was herhaaldelijk gebrek ontstaan; meer dan eenmaal ook had men jagt op hen gemaakt , doch steeds zonder gewenschte uitkomst. Het kwaad had zoodanig toegenomen , dat men verpligt was uiterste middelen te beproeven, om het uit te roeijen.

De tribuun Gabinius stelde toen voor, om Pom­pejus voor drie jaren een dictatoriaal gezag over al de kusten en de gansche zeemagt op te dragen, ten einde de zeeschuimers te beoorlogen. Dit voorstel werd, ondanks het verzet van den Senaat, bekrach‑

— 273 --

tigd , en het gelukte Pompejus , dien oorlog in den tijd van drie maanden ten einde te brengen. Hij ge­bood, dat van alle belangrijke punten gewapende smal­deelen zouden uitgaan , om op de vaartuigen der zeeschuimers jagt te maken en hen te dwingen, naar de kusten van Cilicie terug te wijken. Daarna veree­nigde hij al die smaldeelen, verdelgde den vijand in eenen grooten slag, zette zijn leger aan land en vernielde hunne steden, welker bewoners gedeeltelijk als slaven verkocht, en voor het andere gedeelte over een aantal steden in het binnenland van Klein-Azie verspreid werden. De roem , welken Pompejus bij dezen oorlog behaalde, was zoo groot, dat het volk hem, op voorstel van den tribuun Manilius , met een onbeperkt dictatoriaal gezag over gansch Azie be­kleedde, ten einde den derden oorlog tegen Mithri­dates den Groote, koning van Pontus, ten einde te brengen.

Consulaat van Pompejus en Crassus, 70. — Pompejus verlaat de partij der edelen en verzoent zich met de demokra­tische partij, door 46 leden, aanhangers van Sylla, uit den Senaat te sluiten en aan de volks-tribunen al hunne vorige bevoegdheid terug te geven (lex tribunicia). Naijver van Crassus, die door eene milddadigheid, waartoe zijn groot vermogen alleen hem in staat konde stellen, de volksgunst tracht te winnen. Ieder arm burger krijgt voor drie maanden koren ; openbaar feest aan het volk gegeven. Oorlog tegen de. zeeschuimers, 67.— Vernieling der vloten van de Kartha­gen, Macedoniërs, Grieken, alsmede van de koningen van Syrie en Pontus, door de Romeinen. De zeeschuimers be­ginnen zich te vertoonen ; zij ontstaan uit de krijgshaftige en onversaagde bewoler loráten van Cilicie, Capje en Lycie, nemen langzatt" toe en sluiten een verbond onder elkander, door een zeker aantal volplantingen in Cilicie te stichten. Zij vallen de handelsschepen aan, verwoes­ten de kusten, berooven tempels en gansche steden. Plun‑

--- 274 —

dering van Ostia en opligting van vermogende Romeinen, die gedwongen worden, zich tegen een hoog losgeld vrij te koopen. Ondergang van den handel op de Middellandsche Zee en gebrek te Rome, welks uit Sicilie en Afrika toegezonden voorraad in de magt der zeeschuimers valt. Wet Gahinia, 67, waarbij Pompejus met het opperbevelhebberschap (impe­rium militare) over al de kusten en al de vloten bekleed wordt, zonder tot eenige verantwoordelijkheid gehouden te zijn. Verzet van de consuls en den Senaat; de wet wordt door de comitia tributa bekrachtigd. De buitengewone groote hulpmiddelen, welke ter beschikking van Pompejus gesteld worden, geven de oorzaak aan van den korten duur des oorlog,s , die in drie maanden tijds afgeloopen was. Zegetogt van Pompejus binnen Rome, hij erlangt bij de wet Manilla dezelfde onbeperkte magt over Azie. 66.

Tweede en derde oorlog tegen Mithridates, 83-63. — Toen Sylla uit Klein-Azie trok, had hij daar een leger , onder het bevel van zijnen legatus Murena , achtergelaten, opdat deze het oog op de uitvoering van het met Mithridates den Groote gesloten verdrag zou houden. Maar de zucht om uit te schitteren had Murena tot het hervatten van den oorlog, onder een nietig voorwendsel, gedreven. Deze tweede oorlog te­gen Mithridates eindigde evenwel spoedig door de vernieuwing van het eerste verdrag. De koning van Pontus was intusschen op niets meer bedacht, dan op het herwinnen van de heerschappij over Klein-Azie, en maakte gebruik van de onlusten en oorlogen van het gemeenebest, om zich op een geduchten voet te wapenen. Sertorius , met wien hij een verbond geslo­ten had , zond hem Romeinsche bevelhebbers , om zijne krijgsbenden op nieuw te oefenen. De oorlog brak weder uit, toen Mithridates, na den dood van zijn schoonbroeder, Meomedes III, koning van Bithy­nie en Paphlagonie, het rijk van dezen innam, ofschoon — 275 —

die vorst het aan de Romeinen had vermaakt. Nadat hij den consul Cotta, bij Chalcedonie, verslagen had. werd hij door de bewoners van Klein•Azie als hun­nen bevrijder van het Romeinsche juk ontvangen. Lucullus, de andere consul, kwam aan het hoofd van een nieuw leger in Azie, en zijne dapperheid en krijgskunde herstelden de kans der Romeinsche wa­pens. Mithridates, in een aantal gevechten verslagen, werd verpligt , eene schuilplaats in de bergachtige streken van zijn land te zoeken.

Zegepralen van Lucullus en van Pompejus, 71-63. — De oorlog was daarom nog niet geëindigd. Mithri­dates verzamelde een nieuw leger en viel Lucullus aan, maar deze versloeg hem geheel en dwong hem de vlugt te nemen naar zijnen schoonbroeder Tigranes, koning van Armenie. De overwinnaar vroeg zijne uitlevering, en verklaarde Tigranes, op zijne weigering, den oor­log. Na twee overwinningen, veroverde Lucullus bijna geheel Armenie: Tigranes en Mithridates zochten vei­ligheid bij de Parthen, tegen welke de overwinnaar alweder op het punt stond aan te rukken, toen de oproeren, welke onder zijne krijgsbenden ontstonden, al do vrucht van den veldtogt verloren deden gaan. Pompejus, die naijverig was op den roem van Lucul­lus, beschermde heimelijk de misnoegden in zijn le­ger, en de onvermoeide Mithridates maakte daarvan gebruik, om zijn rijk te herwinnen. Tigranes keerde naar Armenie terug. Toen kwam Pompejus, aan het hoofd van een nieuw leger en met een onbeperkt gezag bekleed, in Azie. Hij vernielde in eenen slag op den Eufraat de vereende magt van de ko­ningen van Pontus en Armenie, en maakte van die twee landen Romeinsche wingewesten. Daarna begaf

— 276 —

hij zich naar Syrie en maakte een einde aan het reeds verzwakte koningrijk der Seleuciden. De oorlog om den troon, in Judea, stelde Pompejus in de gele­genheid, om dat land aan de Romeinsche heerschappij te onderwerpen , ofschoon de regering aan Hyrca­nus II overlatende. Mithridates beroofde zich van het leven, om niet door zijnen zoon Pharnaces aan zijne vijanden overgeleverd te worden, en van toen af viel Azie, tot den Eufraat toe, onder de heerschappij der Romeinen.

Tweede oorlog tegen Mithridates, 83-81.— Deze wordt veroorzaakt door de eerzucht van Murena, legatus van Sylla, die de vijandelijkheden hervatte, omdat Mithridates zich wa­pende, ten einde de tegen hem in opstand gekomen bewoners van Cholcis te bedwingen. Overwinning van Mithridates op IlIurena, bij de boorden van de Halys, 82. Sylla zendt Gabinius naar Azie en vernieuwt het oude vredes-verdrag met Mithri­dates, 81. — Nieuwe veroveringsplannen van Mithridates na den opstand en den dood van Sylla, 78. Hij komt in aanraking met Sertorius, die over Spanje heerschte, en met de zeeschuimers, welke hij in hunne ondernemingen tegen Rome ondersteunt. Zijne krijgstoerustingen ; zijn leger wordt door Romeinsche bevelhebbers onderwezen ; het bestaat uit 140,000 man voetvolk en 16,000 man ruiterij; zijne vloot werd op 400 bodems geschat. Hij roept de Scythen, de Sar- maten, de Jazygen, de Bastarnen en andere barbaarsche volken te wapen. Zijn verbond met Nicomedes III, die zijne zuster in huwelijk had. Deze vorst vermaakt zijn koningrijk aan de Romeinen, 75. — Derde oorlog tegen Mithridates, 74-64.— Zegepraal van Mithridates op den consul Aurelius Cotla ; de Romeinsche vloot wordt in de haven van Chalce­donie verbrand. Klein-Azie, de knevelarijen der Romeinsche landvoogden moede, staat op ten behoeve van den koning van Pontus. Komst van Lucullus in Azie; deze was een der ijverigste aanhangers van Sylla, een goed onderwezen man, bekwaam veldheer en schatrijk. Hij herstelde de tucht in het Romeinsche leger en dwingt Mithridates, naar Sinope terug te trekken, 73. Zegepralen van Lucullus, die in het koningrijk Pontus doordringt en de steden Amisus en Heraclea in­ — 277 -‑

neemt, 72. Mithridates trekt naar den Kaukasus af, na Zijne vloot en zijn leger verloren te hebben.

Hervormingen in het bewind van Klein-Azie, door Lucullus ingevoerd, die daardoor een aantal beambten, welke zich door knevelarijen verrijkt hadden, tegen zich in het harnas jaagt. Mithrid'ates brengt een nieuw leger van 40,000 man op de been, waarmede hij eerst eenige voordeelen op de Romeinen behaalt, 72. Maar na eene volkomen nederlaag, neemt hij de vlugt naar Armenie. Verovering van het ko­ningrijk Pontus, Lucullus vordert van Tigranes de uitlevering van Mithridates, deze weigert daaraan te voldoen en verzamelt een leger van 250,000 man. Schitterende overwinning der Romeinen, onder de wallen van Tigranocerta , hoofdstad van Armenie, 69. De stad wordt ingenomen en geplunderd. Tweede veldslag bij Artaxata, door Lucullus gewonnen, 68. Tigranes en Mithridates nemen de wijk bij de Parthen. Toebereidselen van Lucullus, om dat volk te beoorlogen. Oproer onder zijne troepen, die door de tegenstanders zij­ner staatspartij opgeruid worden. Naijver en kuiperijen van Pompejus. Mithridates maakt van dat alles gebruik en her­overt Pontus en Cappadocie. Lucullus wordt verpligt Armenie te ontruimen, en Tigranes herstelt aldaar zijnen troon. Pom­pejus wordt bij de wel Manilla met het oppergezag in Azie bekleed, 66. Hij rukt met eene geduchte magt in Pontus en Armenie. Mithridates en Tigranes trekken naar den Eufraat af, alwaar hun leger geheel verslagen wordt, 65. Pontus wordt een Romeinsch wingewest. (Zie het tweede deel van dit Leerboek bladz. 284.) Tigranes behoudt Klein-Armenie, dat hij onder afhankelijkheid van de Romeinen beheert. (Zie het 2de deel bladz. 310.) Einde van het rijk van Syrie en van den vorstenstam der Seleuciden, 64. (Zie het 2de deel, bl. 308.) Ptolemeus in Judea ; hij geeft het bewind van dat land aan Hyrcanus II, 63. (Zie het late deel bladz. 139-140.) Azie is onderworpen aan de Romeinen, die alzoo naburen van de Parthen worden.

Cicero. Zamenzwering van Catilina , 63-62. —

Terwijl de Romeinsche wapens in Azie zegepraalden, werd het gemeenebest door de zamenzwering van Ca­tilina met eene algeheele omverwerping bedreigd , maar door de waakzaamheid en vastberadenheid van

278 —

Cicero gered. Cicero, te Arpinum , uit een vermogend, maar niet adellijk geslacht geboren, had zich op de regtsgeleerdheid toegelegd; zijne regtschapenheid en welsprekendheid maakten hem spoedig vermaard, en de moed, waarmede hij voor de regtbanken de verdediging der slagtoffers van den gelddorst der land­voogden in de wingewesten op zich nam, deed hem weldra zeer hoog in de volksgunst stijgen. Hij werd eindelijk tot consul gekozen, op hetzelfde oogenblik, toen Catilina , in overleg met de gansche patricische jeugd, die haar erfdeel verkwist had, en op de lage volksklasse van Rome steunende, den Staat poogde omver te werpen om zich, op het voorbeeld van Sylla, door moord en uitbanning te verrijken. Cicero ont­dekte zijn snood bestaan en dwong Catilina, door hem in den Senaat aan te vallen, de stad te verlaten en naar het leger te vlugten , dat hij door Manlius op de been had laten brengen en uit ontvlugte en misnoegde slaven bestond. Toen liet Cicero de overige hoofden der zamenzwering in hechtenis nemen, ver­oordeelen en te regt stellen, zonder het beroep toe te laten op het volk, welks gunstige stemming voor de zamengezworenen hij te regt vreesde. Catilina sneuvelde in een gevecht tegen Petrejus, bij Pistoja, en de rust van het gemeenebest werd op nieuw hersteld. Cicero bekwam den bijnaam van vader des vader­lands en vierde, naar zijne eigene verklaring , den schoonsten dag zijns levens.

Zamenzwering van Catilina, Consulaat van Cicero. 69.— Groot zedebederf te Rome (1) ; verkwistingen der jeugd uit

(1) Zie de treffende schildering van dat zedebederf bij Cham­pagny : les Cesars, t. I. § I.

— 279 —

de hoogere standen, die haar gezonken vermogen wil her­stellen door knevelarijen, in het vervullen der betrekkingen van prettor of quaestor gepleegd. Catilina uit het edel geslacht van Sergius gesproten, behoorde tot die soort van lieden. Na zijn vermogen doorgebragt te hebben, werd hij tot proprmtor in Afrika benoemd, 67, alwaar hij zich op nieuw door de grootste afpersingen verrijkte. Aanhanger van Sylla, had hij een werkdadig aandeel gehad in de uitbanningen, en die omstandigheid had hem doen besluiten, eene onwen­teling te Rome te beproeven, om dezelfde rol te spelen als Sylla. Groote omvang der zamenzwering en gevaren voor het gemeenebest, uithoofde van den verheven stand van een groot aantal der zamengezworenen; medepligtigheid van Cesar. Het gemeenebest wordt gered door Marcus Tullius Cicero, geboren te Arpinum , die niet tot den adel behoort (homo novus), maar als regtsgeleerde en redenaar schittert. Zijne redevoeringen tegen Verres, landvoogd van Sicilie, 70 : Zijne vaderlandsliefde ; hij is de republikeinsche instellingen toegedaan en vereenigt zich met Pompejus, bij de afschaf­fing der wetten van Sylla. Ijdelheid en eigenliefde van Cicero. Hij vraagt tegelijk met Catilina het consulaat : deze moet voor hem onderdoen, 63 ; van dáfir zijn naijver en haat tegen Cicero. Strijd tusschen hen in den Senaat. Catilina bezwijkt en verlaat Rome. Cicero laat de voornaamste hoofden der zamenzwering, onder anderen Cethegus en Lentulus , gevangen nemen. Gevaar voor eenen volkopstand ten hunnen behoeve. Ter dood brenging der zamengezworenen in de gevangenis en schennis hunner regten als Romeinsche bur­gers, daar zij niet dan door de comitia ter dood konden - veroordeeld worden. Slag van Pistoja en dood van Catilina. Haat van eene talrijke en magtige partij te Rome tegen Cicero.

§ 5. Het Gemeenebest, tot den moord van Cesar.

62-44 vddr Chr.

Pompejus en Cesar. Het eerste driemanschap 62-59.— Na Azie aan de Romeinen onderworpen te hebben, keerde Pompejus naar Rome terug, alwaar hij gedu­rende twee dagen een schitterenden triomf vierde en 20,000 talenten in de schatkist stortte. Maar de Se­naat weigerde, op inblazing van Cato en Lucullus ,

— 280 —

de maatregelen, welke hij in Azie genomen had, te bekrachtigen. Pompejus, door die weigering verbitterd, sloot een geheim verbond met Crassus en Cesar, hetwelk later door het volk driemanschap genoemd werd. Pompejus deed alzoo den eersten stap tot zij­nen val, door zijne ondersteuning te verleenen aan eenen mededinger, die hem weldra zou overvleugelen. Julius Cesar, uit een oud patricisch geslacht gespro­ten, behoorde niettemin tot de partij van Marius. Eerst door Sylla verbannen, had hij genade bekomen, omdat hij, uitsluitend aan de studie overgegeven, geen deel aan de openbare zaak genomen had. Sedert kor­ten tijd tot de staatsambten toegelaten, was hij praal­tor, toen de zamenzwering van Catilina, waaraan hij niet geheel vreemd was, uitbrak. Na zich in Spanje, bij de oorlogen tegen de Lusitani, onderscheiden te hebben, was hij naar Rome teruggekeerd en werd de voorname oprigter van het driemanschap. Met eene uitgebreide kennis, wegslepende welsprekend­heid, innemenden en edelmoedigen aard uitgerust, overtrof Cesar nog al zijne landgenooten door de verhevenheid zijner begaafdheden en zijn onbeperkt genie, als veldheer en als staatsman. Brandend van heerschzucht, haakte hij de eerste te zijn in dat Ro­meinsch gemeenebest, dat niet meer konde blijven bestaan, indien het niet door eene vaste en krachtige hand bestuurd werd. Hij verzegelde zijne vereeniging met Pompejus, door hem de hand zijner dochter Ju­lia te schenken en als consul alles te doen bekrach­tigen , wat deze in Azie verrigt had. Na het volk, door eene verdeeling van landsgronden aan 20,000 arme burgers, voor zich gewonnen te hebben, liet Cesar, door Pompejus en Crassus ondersteund, een

— 281 —

aantal wetten aannemen, ondanks het verzet van den Senaat , aan welks hoofd Cato en Cicero stonden. Van het consulaat aftredende, bekwam hij voor vijf jaren het beheer van Gallie en Illyrie, en vond daar­door een ruim veld, om zijn genie te doen schitteren en de grondslagen voor zijne toekomstige grootheid te leggen.

Terugkeer van Pompejus naar Rome, 62 ; hij ontbindt zijne legioenen; zijn triomf; hij had de inkomsten van het gemeenebest verdubbeld en 20,000 talenten in de schatkist gestort. Zijne voorstellen : I°. om de inrigting van Azie te bekrachtigen. 20. gronden aan zijne krijgslieden te schenken. Verzet van den Senaat, alwaar de fiere republikein Cato , zijn persoonlijke vijand, Lucullus, en de twee Metellussen den boventoon voerden. Ontevredenheid van Pompejus, die de partij van den adel verlaat, om die der demokraten te omhelzen. Terugkeer van Cesar te Rome, 60. Hij behoort tot de gens Julia; banden van bloedverwantschap doen hem aan de partij van Marius gehecht zijn; deze was met zijne moei in het huwelijk getreden; hij zelf had Cornelia, doch­ter van Cinna, een der ijverigste aanhangers van Marius, tot vrouw. Hij wordt door Sylla verbannen, doch weder in genade aangenomen; Sylla voorspelt zijne aanstaande groot­heid; hij begeeft zich naar Rhodus, alwaar hij, onder Ap­polonius, onderwijs in de redekunst ontvangt, 82. Cesar wordt tot qucestor in Spanje benoemd, 67, en tot (maas cu­muls 65; pracht der spelen aan het volk gegeven. Hij klimt tot het prmtorschap op, 63; zijne verstandhouding met Ca­tilina en de andere hoofden der zamenzwering; zijn verzet tegen Cicero ; hij begeeft zich naar Spanje als proprwtor, 62, en komt, na den terugkeer van Pompejus , weder te Rome; geheime overeenkomst met dezen en Crassus, welke later het eerste driemanschap genaamd werd , 60.

Cesar overtreft Pompejus, zoowel door de hoedanighe­den van het hart als van den geest; hij deelt echter in het zedebederf van zijnen tijd, zonder evenwel immer de slaaf zijner hartstogten te worden. Edelmoedig en toegevend je­gens zijne bestrijders, was Cesar's heerschzucht zoo groot, dat hij liever de eerste in eene kleine buitenstad wilde zijn, dan de tweede te Rome; doch hij verloor nimmer de ware be‑

— 282 —

langen des vaderlands uit het oog. — Consulaat van Cesar, 59. Zijne wetten (leges Jullee): P. akkerwet, waarbij de ager publicus in Campanie onder 20,000 arme burgers verdeeld wordt; 2°. wet ten behoeve der ridders (publicani), pachters van de indirecte belastingen ; aan welke hij het derde deel van hunne pacht kwijtscheldt, 30. wet op de wingewesten, waarbij het beheer der peoprtetores in de gewesten tot één jaar, en dat des proconsuls tot twee jaren beperkt wordt, terwijl het tevens aan die landvoogden wordt verboden, hun gewest te verlaten, ten zij met verlof van den Senaat; 4°. wet waarbij het bijhouden van geregelde verslagen der handelin­gen van den Senaat en de comitia bevolen wordt (acta diurna). Verzet van den Senaat tegen de voorstellen van Cesar, die aangenomen worden. De tribuun Valinius bewerkt, dat aan Cesar het bewind over de beide Galliën , Cisalpina en Tran­salpina, en van Illyrie wordt opgedragen, tegelijk met het bevel over een leger van vier legioenen Romeinsche krijgs­benden , behalve de hulpbenden (lex Vatinia de Ccesaris imperio).

Verovering van Gallie, 58-56. — Op het tijdstip, toen men aan Cesar het bewind van Gallig Cisal­pina opdroeg, bezaten de Romeinen in dat land slechts eene kleine landstreek tusschen de Zee-Alpen en de RhOne (Provincie, Provence); het overige Gallie was door onafhankelijke volken bewoond. Maar de inval­len der Helvetische en Germanische volken , deze laatsten onder geleide van Ariovislus, met het doel, om zich in Gallie te vestigen , gaven aan Cesar ge­legenheid, om de heerschappij der Romeinen uit te breiden. Na de Helvetiërs naar het gebergte van hun land, en de Germanen tot aan gene zijde van den Rijn teruggedreven te hebben, eischte hij van de Gal­lische volkstammen gijzelaars en schreef hun de wet voor. De Belgen namen toen de wapens tegen hem op en streden manhaftig voor hunne onafhankelijk­heid. Maar zij bezweken onder de betere krijgskunde

— 283

der Romeinen en werden op hunne beurt verpligt , de heerschappij van Cesar te erkennen, die zich naar Lucca begaf, alwaar hij eene bijeenkomst met Pom­pejus en Crassus had. Het driemanschap werd ver­nieuwd. Cesar erlangde het beheer van zijne gewes­ten voor nog vijf jaren, met eene aanzienlijke ver­sterking van zijn leger. Pompejus liet zich van zijne zijde de wingewesten Spanje en Afrika, en Crassus Syrie toekennen, met het regt, om een sterk leger op '-fle been te brengen.

Opstanden der Gallische volkstammen, 55-51. —

Gedurende Cesars afwezigheid waren in Gallia-Trans­alpina onlusten uitgebroken, die hem tot de terug­komst verpligtte. In Armorica versloeg hij de Veneti, die de wapens opgenomen hadden, onderwierp de twee Belgische volkstammen : de Mosini en de Me- napi i, die onafhankelijk gebleven waren, en hakte de Usipetes en de Tenchteres, Germanische volkstam­men, die Belgie overrompeld hadden, in de pan. Hij trok den Rijn over, om de Germanen te bestraffen , maar keerde eenige weken daarna terug , om eene landing op de kusten van Groot-Britannie te doen. In het volgende jaar hervatte hij dien togt en drong door tot aan de boorden van de Teems. Een alge­meene opstand der Belgische en Germanische volk- stammen dwong hem naar Gallie terug te keeren , alwaar, hij eerst na eenen bloedigen oorlog, die twee jaren duurde, zijne heerschappij herstelde. Hij trok ten tweeden male over den Rijn , om de Germani­sche volken, die de opstandelingen geholpen hadden, te straffen, zonder echter nieuwe veroveringen in Gal­lie te doen. Na een tweeden opstand der Galliërs , welke hij door zijne groote krijgskunde en persoon‑

— 284 —

lijke dapperheid overwon, plaatste Cesar bezettingen in de voornaamste steden van Gallie, dat hij geheel tot onderwerping had gebragt, en toen eerst kon hij er aan denken, zijne aandacht op den inwendigen toestand van het gemeenebest, die weder verwikkeld was geworden, te vestigen.

Oorlogen van Cesar in Gallie, 58-50. — Toestand van Gallie, toen Cesar zich daarheen begaf. (Zie de aardrijks­kundige opgaven bladz. 40-43.) Oorlogen der Gallische vol­ken tegen elkander : invallen der Helvetiërs en der Germa­nen. De Allobroges , door de Helvetiërs aangevallen, roepen Cesar te hulp, die de vijanden in twee gevechten verslaat en hen dwingt, naar hun vaderland terug te keeren. On­derhandelingen tusschen Cesar en Ariovistus, zij worden afgebroken en de laatste verslagen. Hij vlugt tot voorbij den Rijn, 58. Cesar blijft met zijn leger in Gallia Transalpina en laat zich door de meeste Gallische volken gijzelaars le­veren. Misnoegdheid der Galliërs. De Belgische volkstammen nemen de wapens op en sluiten een verbond onder elkan­der. Overwinningen van Cesar, die door de "Edui geholpen wordt, 57. Onderwerping der Belgen. — Bijeenkomst van Gesar met Pompejus en Crassus te Lucca, in Gallia Cisal­pina , 56. Verdeeling der wingewesten onder hen. Consu­laat van Pompejus en Crassus, 55; de verdeeling der wingewesten wordt bekrachtigd door de lex Trebonia, door de comitia aangenomen, ondanks den tegenstand van den Senaat en vooral van Cato.

Opstand der Veneti (Venddrs) in Armorica tegen de Ro­meinsche heerschappij; vele volkstammen maken met hen gemeene zaak. Cesar laat eene vloot bouwen en onderwerpt hen op nieuw, 56. Opstand der Aquitani, die door Cras­sus, legatus van Cesar, verslagen worden. Oorlog tegen de Morini en de Menapii, Belgische volkstammen, die nog niet afhankelijk waren. Inval der Usipetes en Tenchteres zij .,00rden bijna geheel door Cesar verdelgd, 55, die nabij Coblenz op eene houten brug over den Rijn trekt en 18 da­gen daarna terugkeert : de bergen en de wouden van Ger- manie hadden zijnen togt gestuit. Zijne eerste landing in Groot-Britannie blijft zonder gevolg; hij keert in het volgend jaar derwaarts terug, 54, en onderwerpt het land tot de — 285 —

Teems, legt het volk eene jaarlijksche schatting op en vor­dert gijzelaars van hen. Groote opstand der Galliërs onder lndutiomar, , koning der Treviri en Ambiorix en Cativolcus hoofden der Eburones; overwinningen der opstandelingen op de legati van Cesar. Zij worden een voor een verslagen, ondanks de hulp , welke hun door de Germanische volken toegezonden wordt, 53. Cesar trekt ten tweede mate over den Rijn, doch weder zonder gunstig gevolg. Tweede op­stand der Galliërs onder Vercingetorix , vorst der Arverni , 52. Zegepralen van Cesar, die een aantal sterke steden als : Asaricuni (Bourges), Gergovia (Clermont), Alesta (Alize), in­neemt en daardoor de verovering van Gallie voltooit, 51.

Oorzaken van den tweeden burgerkrijg. 54-49. Te Rome hadden inmiddels groote veranderingen plaats gegrepen. Crassus had zich naar zijn winge­west Syrie begeven en den oorlog aan de Parthen verklaard ; doch door Abgar , vorst van Osrhoë , in Mesopotamie , die hem tot een inval in dat land overgehaald had, verraden, kwam hij, in eenen groo­ten veldslag tegen de Parthen, met een groot gedeelte van zijn leger om. Zijn dood verbrak den laatsten band tusschen Cesar en Pompejus, die zijne vrouw Julia verloren had, en meer en meer naijverig werd op den roem van zijnen mededinger. Ofschoon Pom­pejus steeds te Rome verbleef , ontbrak liet hem aan de noodige geestkracht , om de inwendige rust , die door Clodius en Milo verstoord werd, te handhaven. Deze verwekten meermalen bloedige gevechten in de straten van de stad zelve, en hun strijd maakte gedu­rende zeven maanden de verkiezing van consuls on­mogelijk. Eindelijk werd Clodius gedood en Milo tot ballingschap veroordeeld. Men benoemde Pompejus tot eenigen consul met dictatoriale magt, om de orde te herstellen. Toen dong Cesar naar het consulaat , maar de Senaat vorderde, op inblazing van Pompejus,

— 286 —

dat hij eerst zijn leger zou ontbinden en dan zijn

wingewest verlaten. De tribunen Curio en Antonius ,

door Cesar gewonnen , deden dezelfde eischen ten

aanzien van Pompejus, maar de Senaat, onvoorwaar‑

delijk aan dezen gehecht , beval , onder straffe van

hoog verraad , dat Cesar zijn bewind over Gallie zou

nederleggen. De tribunen, die hun veto op dat besluit

van den Senaat gelegd hadden, vlugtten uit Rome en

begaven zich naar Cesar, die met zijn leger op de

Rubico , aan de grens van het grondgebied van het

gemeenebest was. Eindelijk besloot hij die rivier over

te trekken en zoo werd de tweede burgerkrijg ver. klaard.

Toen Pompejus het consulaat verliet, 55, bleef hij te Rome, in plaats van naar zijn wingewest Spanje te gaan, ter­wijl Crassus naar Syrie vertrok. Geldgierig en naijverig op den roem, welken Cesar door de verovering van Gal­lie behaald had, verklaart Crassus den oorlog aan de Par., then ; dit was het begin van dien langdurigen strijd tus­schen dat volk en de Romeinen. (Zie het tweede deel van dit Leerboek, bl. 317-318.) Hij trekt den Eufraat over, die de grensscheiding van het rijk der Parthen uitmaakt, en komt door het verraad van Abgar om; zijn leger wordt in de pan gehakt, 53; van de 100,000 ontkomen slechts 10,000. Het driemanSchap wordt in tweemanschap veranderd. Ver­koeling tusschen Pompejus en Cesar sedert den dood van Julia, 55. Werkeloosheid van Pompejus en onlusten te Rome, verwekt door de vijandschap tusschen Clodius, een driftig en zedeloos mensch, en Nilo, een der hoofden van de partij der edelen ; zij stellen zich aan de spits hunner aanhangers en leveren bloedige gevechten. Milo vraagt het consulaat, maar Clodius werkt zijne verkiezing tegen. Re­geringloosheid te Rome en moord van Clodius. Pompejus wordt tot eenigen consul benoemd en neemt, eene maand later, zijn schoonvader Metellus met zich op. Cesar vraagt het consulaat: Pompejus scheidt zich geheel van hem af en laat aan den Senaat voorstellen, dat Cesar afstand van het beheer zijner wingewesten zal moeten doen, alvorens

— 287 —

naar het consulaat te kunnen dingen. Strijd in den Se­naat. De tribunen Curio en Antonius, door Cesar gewonnen, eischen, dat Pompejus insgelijks van het bewind zijner ge­westen afzie. De Senaat neemt eindelijk het voorstel van Pompejus aan, door Cesar tot vijand van het gemeenebest te verklaren, indien hij zijn leger niet ontbindt, 49. Cesar aan de boorden van de Rubico ; hij trekt na eenige aar­zeling die rivier over (Alea facta est).

Tweede burgerkrijg, tot het dictatorschap van Cesar. 49-46. —Pompejus , die door den Senaat met het dic ator's gezag bekleed was, had niets gedaan, om Italie tegen zijnen vijand te beschermen. Cesar toog alzoo zonder tegenkanting door het land en deed zijne intrede te Rome, terwijl Pompejus en zijne aan­hangers van daar naar Epirus gevlugt waren. Cesar won het volk door zijne vergevingsgezindheid en de edelmoedigheid, zelfs jegens de vijanden, die in zijne magt gevallen waren. Alvorens Pompejus te achter­volgen , begaf hij zich naar Spanje en verdelgde in den veldslag van Ilerda het leger, dat door de legati van Pompejus aangevoerd werd. Marseille , dat de poorten voor hem gesloten hield, werd tot de over­gave verpligt, en Cesar deed zijne zegepralende in­trede te Rome. Tot dictator benoemd, verwisselde hij deze waardigheid, aan welke zoo vele grievende her­inneringen verbonden waren , tegen die van consul. Inmiddels was zijn legatus Curio, dien hij naar Afrika gezonden had , in eenen slag tegen \Tams , veldheer van Pompejus omgekomen , en deze had een talrijk leger verzameld , waarmede hij zich te Dyrrachium verschanst had. Cesar stak toen de Adriatische Zee over en viel die plaats aan; doch teruggedreven zijnde, trok hij tegen Thessalie op, alwaar hij nabij Pharsalus post vatte. In plaats van, op den raad zijner vrienden,

— 288 —

naar Italie terug te keeren, volgde Pompejus hem en leverde hem dien noodlottigen slag , waarbij geheel zijn leger in de pan gehakt of verstrooid werd. Hij nam de vlugt naar Egypte, alwaar hij, op bevel van Pothinus, voogd van den jeugdigen koning Ptolemeus, die naar de gunst van den overwinnaar streefde , ter dood werd gebragt. Maar Cesar , te grootmoedig om zich over het droevig lot van zijnen ouden vriend te verblijden, beweende hem en strafte Zijne moordenaren.

Na door zijnen persoonlijken moed een opstand te Alexandrie gedempt , en Cleopatra , zuster van Piole­mens, op den troon geplaatst te hebben, doorliep Cesar Azie als overwinnaar en keerde naar Rome te­rug, alwaar hij zich met Cicero, die aan Pompejus gehecht was , verzoende. Hij bleef daar echter slechts eenige dagen en begaf zich naar Afrika, alwaar Scipio, schoonvader van Pompejus , Cato en Juba , koning van Numidie, aan het hoofd van een aanzienlijk leger stonden. Hij overwon hen in den bloedigen veldslag van Thapsus. Cato benam zich te Utica het leven; Scipio stortte zich in de zee; Juba en Petrejus doodden el­kander. Numidie werd een Romeinsch wingewest en het bewind daarover aan den geschiedschrijver Sallus­tius gegeven. De partij van Pompejus scheen geheel vernietigd en Cesar, in zegetogt te Rome teruggekeerd, aanvaardde het dictatorschap voor tien jaren , dat hem door den Senaat werd opgedragen.

Eigenwaan en traagheid van Pompejus; hij verzuimt de legers van Afrika en Spanje, die hem gehoorzaam waren, naar Italie te roepen. Bij de aannadering van Cesar, be­geeft hij zich naar Epirus, vergezeld van een groot aantal leden van den Senaat, waaronder Cicero en Cato. Schrik te Rome, alwaar men voor de herhaling der vervolgingen

— 289 —

van Marius en Sylla beducht was. Edelmoedigheid van Ce­sar, die de algemeene achting verwerft. Italie, Sicilie en Sardinie onderwerpen zich zonder tegenstand. Vrees voor eenen aanval tegen Italie door de legers van Pompejus, die in Spanje en Afrika zijn ; Cesar zendt Curio naar het laat­ste land en begeeft zich in persoon naar Spanje. Zijne over­winning op Pelrejus en Afranius bij Ilerda. Varro begeeft zich naar Corduba : onderwerping van Spanje. Beleg van Hassilia door de legati van Cesar; de stad geeft zich over en erlangt hare vrijheid. Nederlaag van Curio in Afrika; hij sneuvelt in een gevecht tegen Varus en Juba. Cesar te Rome; hij wordt tot dictator benoemd, doch behoudt die waardig­heid slechts gedurende elf dagen, waarna hij zich tot consul doet verkiezen. Om de volksgunst nog meer te winnen, kondigt hij eene algemeene kwijtschelding af, met eene wet ten voordeele der onmagtige schuldenaars, en verleent het burgerregt aan de bewoners van Gallia Cisalpina, dat van toen af den naam van Gallia Togala draagt. (Zie hiervoren bladz. 12.) Krijgstoerustingen van Pompejus : hij verzamelt een leger van 70,000 man en eene vloot van 800 schepen op de Adriatische Zee; versterking van Dyrrachium. Cesar trekt met zijn leger over de Adriatische Zee, 48. Zijne aan­vallen op de verschansingen van Pompejus worden afge­weerd. Hij rukt tegen Pharsalus op; Pompejus volgt hem. Veldslag van Pharsalus, door de krijgsbenden van Cesar gewonnen. Het leger van Pompejus was, wel is waar, tal­rijker (45,000 man tegen 22,000), maar meerendeels zamen- gesteld uit jonge, verwijfde Romeinen, terwijl de krijgsbenden van Cesar in den oorlog verhard waren. Vlugt van Pompejus naar Egypte; hij wordt ter dood gebragt.

Cesar te Alexandrie; hij beslist het geschil over den troon van Egypte tusschen Plolemeus en zijne zuster Cleopatra ten behoeve dier vorstin. (Zie het 2de deel van dit Leerboek bladz. 295.) Opstand te Alexandrie. Cesar, door het volk op het paleis ingesloten, werpt zich in zee en zwemt naar een Romeinsch schip, dat in de haven ten anker lag. Hij onder­werpt de stad door de kracht zijner wapens en plaatst voor goed de kroon op het hoofd van Cleopatra, 47. Cesar in Azie : hij maakt door zijne tegenwoordigheid een einde aan den oorlog tegen Pharnaces, zoon van Mithridates, en zendt aan den Senaat zijn vermaard verslag : vent, eidi, viel. Hij keert naar Rome terug : Zijne bijeenkomst met Cicero. Onlusten door Dolabella aangestookt, en door Cesar

13

-- 290 —

gestild. Oerlog in Afrika, 46. Slag van Thapsus , na een bloedig gevecht gewonnen ; meer dan 50,000 vijanden sneu­velen; de hoofden benemen zich zelven het leven. Terugkeer van Cesar naar Rome, alwaar hij eenen triomf viert, die vier dagen duurt; hij aanvaardt het dictatorschap voor tien jaren.

Dictatorschap van Cesar. Oorlog in Spanje, 46-45. — Cesar beheerde het gemeenebest met eene onbe­perkte magt, ofschoon hij de, door de staatsregeling voorgeschrevene vormen eerbiedigde. Hij vereenigde in zich al de voornaamste staatsambten, als: het con­sulaat, het tribunaat en het priesterschap; hij liet zich daarenboven voor drie jaren de magt geven, welke de censores op de zeden der burgers uitoe­fenden. Het volk werd door openbare spelen, zwaard­gevechten en kostelooze uitdeelingen van koren ge­wonnen; de ridders omhelsden van hunne zijde zijne zaak , omdat zij met de leden van den Senaat deel erlangden in de uitoefening van de regterlijke magt; eindelijk de Senaat , tot 900 leden gebragt , werd aangevuld door aanhangers van den dictator, die hen zelf tot deze hooge betrekking benoemde. Zijn gezag werd weldra zoodanig te Rome bevestigd, dat hij den laatsten strijd tegen de republikeinsche partij , die zich onder de vanen der twee zonen van Pompejus, Sextus en Cnejus , in Spanje hereenigd had, mogt aanvaarden. Cesor trok daarhenen en won den groo­ten slag van Munda , waarbij echter de zegepraal lang onbeslist bleef. Cnejus Pompejus kwam om en Sextus nam de vlugt naar Griekenland. De steden Munda en Corduba werden stormenderhand ingeno­men, en de tweede burgerkrijg scheen geheel geëin­digd te zijn. — 291 —

Veranderingen in de staatsregeling van het gemee­nebest. Moord van Gesar, 44. — Te Rome terugge­keerd, arbeidde Cesar aan de hervorming van het gemeenebest tot eene eenhoofdige regering, op dat tijdstip de eenig mogelijke te Rome. Hij liet zich het rept toekennen , om in persoon de helft van alle staatsbeambten te benoemen, behalve de consuls; over de schatkist te beschikken, zonder aan iemand verantwoording schuldig te zijn, en de stadhouders van een gedeelte der wingewesten te benoemen. Ce­sar maakte geen ander gebruik van die magt, dan tot welzijn van den Staat; het beheer der gewesten werd aanmerkelijk verbeterd en de bescherming, aan landbouw en handel verleend, beurde de welvaart van Italie op. Hij veranderde de jaarrekening en nam de noodige maatregelen, om de gansche burgerlijke wetgeving op nieuw in te rigten. Maar de heersch­zucht, en welligt ook de raadgevingen van eenige al te ijverige vrienden, waaronder Marcus Antonius, noopten hem eindelijk te beproeven, zich de konink­lijke kroon op te zetten. Een besluit van den Senaat (Senatus-consultus) werd voorbereid , om hem de koninklijke waardigheid op te dragen, tijdens eenen oorlog, dien hij tegen de Parthen zou ondernemen , toen eene zamenzwering tegen zijn leven beraamd werd. Opregte republikeinen, als Brutus; persoon­lijke vijanden van Cesar, als Cassius , eindelijk om­wentelingsgezinden, als Casca , vereenigden zich en doodden den magtigen dictator in de vergaderzaal van den Senaat. Cesar, door drie en twintig dolkste­ken getroffen, gaf den geest aan den voet van het standbeeld van Pompejus. Zijn moord was het teeken

— 292 —

van nieuwe burgeroorlogen, die eerst met den val van het gemeenebest een einde namen.

Dictatorschap van Cesar, 46-44. — Doel van Cesar, om het gemeenebest in eene eenhoofdige regering te herschep­pen, met behoud der republikeinsche vormen. Hij vereenigt in zijn persoon de voornaamste staatsambten en laat zich voor drie jaren de prefeetura morum opdragen, met eene onbeperkte magt, om de burgers van hunne staatsregten te berooven , welke magt eertijds door de censores uitgeoefend werd. (Zie hierboven bladz. 130.) Om zijn gezag te vestigen, wint Cesar het volk door milde giften, openbare spelen, zwaardgevechten, worstelingen tegen wilde dieren; hij zendt 80,000 arme burgers naar de volkplantingen. Hij verdeelt de regterlijke magt tusschen de ridders en de leden van (len Senaat, en brengt het getal der laatsten op 900. Zifting van den Senaat ; vele oude leden worden uitgesloten en door vrijgemaakte slaven, Galliërs, in één woord door handlangers van den dictator vervangen. — Laatste oorlog van Gesar in Spanje, 45. De aanhangers van Pompejus en de opregte vrienden van het gemeenebest hadden zich ge­schaard onder de vanen van de zonen van Pompejus Cnejus en Se.clus, door den kundigen veldheer Labiënus geschraagd. Zij stonden aan het hoofd van een geducht leger. Moordda­dige strijd bij den veldslag van Mund a ; Cesar verliest alle hoop op de overwinning en is op het punt van zijn leven aan te tasten, toen hij, door eene welgelukte beweging van zijn leger, de kans des oorlogs aan zijne zijde brengt. Cnejus Pompejus, Labiënus en 20,000 hunner krijgsknech­ten kwamen in dit gevecht om. Heldhaftige verdediging der steden Illunda, Corduba, ilispalis (Sevilla). Spanje wordt tot onderwerping gebragt.

Nieuwe maatregelen van Cesar om zijn gezag te vestigen; hij eigent zich toe : 1°. de benoeming der helft van alle staatsambtenaren ; de andere helft en de consuls worden bij voortduring in de comitia centuriata benoemd, maar op eene lijst van door hem aanbevolene personen; 2°. de beschikking over 's lands schatkist, buiten toezigt van den Senaat, die tot dien tijd alleen dat regt had bezeten; 30. de benoeming der stadhouders in de prelorische gewesten; de Senaat behoudt de benoeming der stadhouders in de C071Sli•

(1) De pr(elorische gewesten waren die, waarover prcetors het bewind voerden; de consulaire, die, welke aan de consuls, bij het nederleggen van hun ambt, aangewezen werden.

— 293 —

laire gewesten (1) : verbetering van het lot der wingewesten, die nu minder blootgesteld zijn aan de willekeurige kneve­larijen der stadhouders. Ontwerpen en maatregelen ter be­scherming van nijverheid, handel en landbouw : wet, waarbij de vreemde koopwaren te Rome aan eene belasting onder­worpen worden; aanleg van eenen weg door de Appenijnen, om eene gemeenschap tusschen de Tyrrenische en de Adria­tische Zeeën daar te stellen; ontwerp van droogmaking der Pontijnsche moerassen en van doorboring van de landengte van Korinthe, tot voordeel der in die stad gevestigde Ro­meinsche volkplanting. Hervorming van de jaarrekening: het zonnejaar wordt op 365 dagen vastgesteld, met tusschen­voeging van éénen dag in elk vierde jaar (bissextilis, schrik­keljaar); de achtste maand van het jaar wordt Julius (Julij) geheeten , naar den naam van Julius Cesar. Poging van Cesar, om den titel van koning aan te nemen, vooral op aanmoediging van Antonius, die hem eene koningskroon op het Forum belooft, bij gelegenheid der Lupercalische spelen; Cesar wijst haar , op het gemor van het zamengevloeide volk, van de hand. Plan van oorlog tegen de Parthen en verspreide geruchten dat, naar luid der Sibyllische boeken, een koning alleen dat volk ten onder konde brengen. — Zamenzwering legen het leven van Gesar ; verschillende be­weegredenen der zamengezworenen : Bruins alleen handelde uit republikeinsche vaderlandsliefde. De meeste zamengezwo­renen waren onbekende mannen, die zich vereenigd hadden, in de hoop van zich, door een ommekeer van het gemee­nebest, te verrijken. Men verhaalt, dat Cesar door wigchelarij verwittigd was, maar geene voorzorgen wilde nemen; hij wordt den 15 Maart (de Iden van Maart) van, het jaar 44 vóór Chr. vermoord.

§ 6. Het Gemeenebest, tot zijnen va

44-30 v(I(5r Chr.

Antonius en Oelavianus.—Degewelckladige dood van Cesar dompelde Rome in verslagenheid. De zamenge­zworenen hadden geen enkelen maatregel genomen, om

— 294

den magtigen dictator te vervangen. Marcus Antonius, een stout en behendig man, maakte hiervan gebruik; zich met Lepidus , bevelhebber der ruiterij , verbin­dende, hitste hij het volk tegen de moordenaars van Cesar op, die verpligt werden Rome te verlaten, en aanvaardde, zonder iets te ontzien, het bewind. Daar­door mishaagde hij den Senaat, aan welks hoofd Cicero zich op nieuw plaatste , en hij vond weldra een gevaarlijken mededinger in den persoon van Ca- jus Octavianus , neef en erfgenaam van Julius Cesar. Deze jongeling, uitstekend door een scherp vernuft, gepaard aan uitgebreide kennis en eene groote be­hendigheid , om het geschikte oogenblik tot handelen waar te nemen, en om zijne ware inzigten te verbergen, kwam na den moord van zijnen oom te Rome. Hij verklaarde zich echter eerst voor de partij van het gemeenebest en liet , in overleg met den Senaat en met Cicero , Macedonie aan Brutus, en Syrie aan Cassius geven; wat Antonius betreft , die zich naar Gallia Cisalpina begeven had, het banvonnis werd te­gen hem uitgesproken, en toen hij weigerde zijn leger te ontbinden, zond men de consuls Hirtius en Pansa, 'van Octavianus vergezeld , tegen hem af. Antonius verloor eenen slag bij Modena, maar de twee consuls sneuvelden in het gevecht en Octavianus liet zich met het consulaat bekleeden , ondanks het verzet van Cicero , die de heerschzuchtige inzigten van Cesars neef doorgrond had. Octavianus veranderde inderdaad zijn gedrag en liet de moordenaars van zijnen oom voor den Senaat te regt staan ; deze had den moed niet, om de verflediging op zich te nemen van diegenen, met welke hij weleer gemeene zaak gemaakt had. -- 295 —

Tweede driemanschap. Slag van Philippi, 43-42. — Antonius had inmiddels eene schuilplaats gezocht gij Lepidus , in Gallia Transalpina , en beide togen , ian het hoofd van een talrijk leger, over de Alpen. Octavianus ging hen te gemoet met legioenen , die 7,esar aankleefden, en in plaats van zijne tegenstan­Iers te bestrijden , had hij met hen eene bijeenkomst k Bologna. Daar sloten zij het vermaarde drieman­schap, verdeelden de wingewesten onder elkander en maakten zich van het oppergezag in het gemeenebest meester. De driemannen gingen, bij hunnen terugkeer te Rome , met de grootste wreedheid te werk tegen al degenen, die hun verdacht of gevaarlijk voorkwamen; hunne vogelvrij-verklaringen overtroffen die van Marius en Sylla , en Rome baadde in het bloed zijner bur­gers. Cicero viel als slagtoffer van den haat van An­tonius; hij werd gedood door Popilius Laenas , wien bij in vroegeren tijd het leven had gered. Allen, die aan die vreeselijke slagting ontkwamen, vlugtten naar 8rutus en Cassius, die hunne krijgsbenden in Mace­donie verzameld hadden. Doch die veldheeren werden verslagen in twee gevechten , welke Octavianus en Antonius hun bij Philippi leverden. Brutus en Cassius benamen zich het leven , om niet in de handen hun­ner vijanden te vallen. Van tden af hield het bestaan van het gemeenebest metterdaad op; weldra zou het, na eenen strijd tusschen de twee mannen , die het reeds in hunne magt hadden, geheel ten onder gaan.

Onbedachtzaamheid der zamengezworenen , die zich ver­genoegen, met den dood van den dictator aan het volk be­kend te maken, De consul Marcus Antonius en de magister equitum Lepidus hitsen het volk tegen de moordenaars op. Echte of ondergeschovene uiterste wilsbeschikking van Ce‑

— 296 —

sar en redevoering van Antonius. Opstand onder het volk. Brutus en Cassius nemen de vlugt; hunne huizen worden in den grond gehaald. Magt van Antonius, die eer door zijne behendigheid en stoutmoedigheid, dan door ware begaafd­heden schittert, tenzij wettigt alleen als veldheer : heersch­zuchtig , wraakgierig en laaghartig van aard, was hij een der warmste aanhangers van Cesar geweest. Komst van Grijns Octavianus, neef en eerstaangestelden erfgenaam van Cesar, te Rome; hij aanvaardt den naam van Cajus Julius Cesar zijne begaafdheden en kunde, te Apollonia aan eene Grieksche hoogeschool opgedaan; zijn doorzigt en scherp vernuft; hij stond achter Cesar in genie, ook ontbrak hem de edelmoedigheid, welke dezen in zoo hooge mate onder­scheidde. Wederstand van Antonius tegen Octavianus, wiens invloed hij ducht; laatstgenoemde schaart zich aan de zijde van Cicero en toont zich toegevend jegens de moordenaars van zijnen oom. Philippica (redevoeringen tegen Antonius) van Cicero, die Antonius dwingt Rome te verlaten en naar Opper-Italie (Galba Cisalpina), waarover hij het bestuur had verkregen, de wijk te nemen. Hij wordt landsverrader ver­klaard en zijn wingewest wordt hem ontnomen. Hij verzet zich en de oorlog breekt op nieuw uit. — Derde burger­krijg, 44-42. — Slag van Modena; nederlaag van Antonius en dood van de beide consuls; verdenking, welke daarom­trent op Octavianus rust. Consulaat van Octavianus en ver­andering in zijn staatkundig gedrag; hij vervolgt de moor­denaars van Cesar. Cicero onttrekt zich aan het openbare leven. Octavianus scheidt zich van de republikeinsche partij af, omdat hij in het leger een steun kan vinden.

Geheime onderhandelingen met Antonius en Lepidus. Bijeenkomst te Bologna en daarstelling van het drieman­schap (triumviri reipublicce constituendm). De banvonnissen hebben ten doel, om de republikeinsche partij te Rome uit te roeijen, het schrikbewind te voeren en zich door de ver­beurdverklaring der goederen te verrijken. Octavianus offert Cicero op, die in zijne vlugt gedood wordt; Antonius betaalt ongeveer f100,000 voor zijn hoofd. Fulvia, de bloeddorstige vrouw van den drieman, doorpriemt de tong van den ver­maarden redenaar met spelden. Alle banden van bloed- en aanverwantschap worden verbroken. — De republikeinsche partij schaart zich rondom Brutus en Cassius, die hunne legers in Macedonie verzamelen. Eerste slag van Philippi, 42; Cassius beneemt zich het leven, op de valsche tijding der

— 297 —

nederlaag van den vleugel, die door Brutus aangevoerd werd. Tweede slag, twintig dagen na den eersten; neder­laag van het republikeinsche leger en dood van Brutus.

Verdeeling van liet gemeenebest tusschen Oetavianus en Antonius, 41-32. — Na den slag van Philippi deelden Octavianus en Antonius het gemeenebest onder elkander. Lepidus moest zich met Afrika vergenoegen. Antonius begaf zich naar het Oosten , dat met een aanval der Parthen bedreigd werd. Octavianus bleef in Italie , alwaar hij gronden onder zijne krijgslieden uitdeelde. De naijver verwekte echter spoedig verdeeld­heid tusschen die twee mannen. Lucius Antonius broeder van den drieman , stelde zich aan het hoofd der misnoegden in Italie, en nam de stad Perusia in. Octavianius hernam wel die stad, maar Antonius kwam aan het hoofd eenes vloot terug en verbond zich met Sextus Pompejus, die meester van Sicilie gewor­den was. De oorlog scheen onvermijdelijk, toen eene nieuwe overeenkomst te Brundusium gesloten werd, waarbij de eerste verdeeling werd bekrachtigd , 'be­halve dat men Sicilie, Sardinie, Korsika en Achaïa aan Pompejus gaf. Oetavia , zuster van Octavianus , trad in het huwelijk met Antonius, om daardoor de eendragt onder de driemannen te • bezeb,elen Die een- dragt was echter niet van langen duur. Terwijl 0e­tavianus, door de dapperheid en de krijgskunde van zijnen veldoverste Agrippa geholpen , zijn gezag in het Westen bevestigde, Pompejus uit Sicilie verjoeg en Afrika aan Lepidus ontnam, verwaarloosde Anto­nius, door de kuiperijen der heerschzuchtige koningin van Egypte, Cleopatra, verleid, de verdediging zijner landen tegen de Parthen, die hem in een aantal ge­vechten versloegen. 13.

— 298 —

Laatste burgerIrrijg. Slag van Mimi , 32-31. —

De oorlog barstte evenwel spoedig weder tusschen de twee mededingers uit. Antonius scheidde, op aan­drang van Cleopatra , van zijne vrouw Octavia en trad in het huwelijk met de koningin van Egypte. Toen riep Octavianus den Senaat bijeen en beklaagde zich over den hoon, door Antonius zijne zuster aan­gedaan, terwijl hij hem tevens beschuldigde, van een aantal Romeinsche gewesten aan eene vreemde ko­ningin afgestaan te hebben. De Senaat gebood, dat de oorlog aan Cleopatra zou verklaard worden, om het hatelijke , dat er in gelegen was, dien aan een Romeinsch burger te verklaren , te vermijden. Men wapende zich van weêrszijde, en Antonius vatte met zijn leger post in Griekenland, terwijl zijne vloot bij de kaap Aetium hare standplaats innam. Octavianus had Epirus ingenomen, en zijne vloot, over welke Agrippa het bevel voerde, verwoestte de kusten van Griekenland. Er werd ten laatste een zeeslag bij Ae. tium geleverd, waarin de overwinning aan Octavianus ten deel viel , ten gevolge van de overijlde vlugt van koningin Cleopatra, die door Antonius gevolgd werd. Antonius en Cleopatra bragten zich zelven om het leven , en toen Octavianus naar Rome teruggekeerd was , werd hem het oppergezag opgedragen met den titel van Augustus. Het keizerrijk was daár.

Verdeeling van het gemeenebest tusschen Octavianus en Antonius. Lepidus wordt naar Afrika gezonden. Oorlog van Perusia (helium Perusinum), 41-40, tusschen Octavianus van den eenen en Lucius Antonius en Fulvius van den anderen kant. Inneming van Perusia en wraak van Octa­vianus; militaire volkplantingen, die de vreedzame eigena­ren van hunne bezittingen berooven; lot van den dichter Virgilius. Toebereidselen van Antonius tot eenen oorlog

— 299 —

tegen de Parthen, 40. Hij wordt door zijnen broeder en zijn?: vrouw Fulvia naar Italie teruggeroepen ; dood der laatste en overeenkomst tusschen Octavianus en Antonius te Brun­dus um (fedus Brundusinum). Vernieuwing van het drieman­schap, 39. Sextus Pompejus erlangt onderscheidene gewesten. De stad Scodra in Illyrie wordt aangewezen als de grens­scheiding der twee deelen van het gemeenebest. Vaardig­heid van Octavianus en van zijnen kundigen veldheer Agrippa, die de Romeinsche heerschappij in Gallie bevestigt, 39. Oor­log tegen Pompejus, 38-36, die Sicilie , Sardinie en Kor­sika verliest en in Klein-Azie den dood vindt. Lepidus wordt naar Circeii verbannen, 35. Antonius in Egypte en Azie : rampspoedige oorlog tegen de Parthen, 36; hij geeft Syrie, Phenicie en liet eiland Cyprus aan Cleopatra, koningin van Egypte, die hem eindelijk overhaalde, om van Octavia te scheiden en met haar in het huwelijk te treden, 32. Laatste oorlog tusschen Octavianus en Antonius, geëindigd met den zeeslag van Actium, 31. Dood van Antonius en Cleopatra, 30. Einde van het Romeinsch gemeenebest.

— 300 —

DERDE TIJDVAK.

KEIZERRIJK (ij.

30 vii6r — 476 na Chr.

Eerste Tijdperk.

VAN DE STICHTING DES KEIZERRIJKS, TOT HET BEGIN DER

MILITAIRE ALLEENHEERSCHING.

30 v&ir-193 na Chr.

§ 1. Ilegering van Augustus.

30 v(56r — 14 na Chr.

Veranderingen in de staatsregeling van het genwe­nebest. — Augustus weigerde het levenslange dicta­torschap, hem door den Senaat aangeboden, maar aanvaardde, eerst voor tien jaren , het keizerlijk gezag, dat hem, met het bevel over het leger, eene opperste magt toekende en zelfs boven de wet plaatste. Ver­volgens vereenigde hij, op het voorbeeld van Cesar, al de hooge bedieningen van het gemeenebest in zijn persoon, en werd met de bevoegdheid bekleed, die

(2) Raadpleeg : Champagny, Les Césars, tableau du monde re­main sous les premiers empereurs. Paris 1843, 4 vol. in-8. (Een zeer belangrijk werk, uithoofde der uitgebreide kennis van den Schrijver.) — Tillemont, Histoire des empereurs. Paris 1720 , 6 vol. in-8. — Crevier, , Histoire des empereurs romains, depuis Auguste jusqu'd Constantin. Paris 1750, 12 vol. in-8. — Cayx, Ilistoíre de rempire romain, depuis la bataille d'Actium jusqu'd la aula de rempire d'Oecident. Paris 1837 1 vol. — Dumont, His­toire des empereurs romains. Paris. —• Cantu, Histoire unirerselle. -- 301 —

aan elk dier bedieningen verbonden was. De Senaat, uit welken hij al de leden, die hem niet toegedaan waren, verwijderde, werd tot 600 leden teruggebragt. Een raad van vijftien leden van den Senaat, om de zes maanden gekozen, werd door hem met de afdoe­ning der gewigtigste staatszaken belast; de wetten werden door dien raad ontworpen en aan de bekrach­tiging van den Senaat, soms ook aan de comilia een­turiata voorgesteld. De laatstgenoemde vergadering behield het regt, om de voornaamste staats-ambtenaren te kiezen, maar deze oefenden thans geen grooter gezag uit, dan hun door den keizer, wiens ondergeschik­ten of werktuigen zij werden, verleend werd. De re­publikeinsche vormen werden alzoo behouden, maar de opperste raagt was in de handen van een' enkele vereenigd.

Het leger. De wingewesten. De geldmiddelen. — Au­gustus wendde voornamelijk drie middelen aan, om zijn gezag te vestigen. Vooreerst stelde hij een ge­regeld leger daar, dat hij over de voornaamste ste­den en de versterkte legerplaatsen langs de grenzen, die het meest aan de aanvallen der vijanden bloot­stonden, verdeelde; in de voornaamste havens werden vloten geplaatst. Daarenboven rigtte hij eene wacht van 10,000 man op, verdeeld in prwtoriaansehe krijgs­benden, en over een aantal steden in Italie verspreid; een gedeelte der wacht was in de omstreken van Rome gelegerd. Stedelijke krijgsbenden, eene soort van ste­delijke wacht, werden opgerigt, om over de rust der hoofdstad te waken. De krijgslieden ontvingen hunne soldij regtstreeks van den keizer, wien alleen de be­noeming der bevelhebbers toekwam. — De tweede maatregel van Augustus betrof de wingewesten, welke

— 302 -‑

hij in twee soorten verdeelde, de keizerlijke gewes­ten, welker beheer hij zich zelven voorbehield, en de senatoriale, welker stadhouders door den Senaat be­noemd werden. Tot de eerste afdeeling behoorden de rijkste gewesten , die tevens de belangrijkste waren, uithoofde der aldaar geplaatste krijgsbenden. De ver­bondene en onderworpene vorsten werden eveneens van den keizer afhankelijk verklaard. — Ten derde regelde Augustus de geldmiddelen, door twee afzon­derlijke schatkisten in te stellen: die van den Slaat, (cerarium) en die van den keizer, (fiscus) genaamd. In de eerste, welker beheer aan den Senaat verbleef, werden de inkomsten der senatoriale gewesten ge­stort ; zij voorzag in de bezoldiging der openbare ambtenaren en in de kosten van beheer; de schat­kist des keizers, over welke deze vrijelijk beschikte, ontving, behalve de inkomsten der keizerlijke gewes­ten en de jaarlijksche opbrengsten der staatsgronden, de belastingen op het erfregt, de door de regtban­ken opgelegde boeten en de schattingen, die van ver­bondene of onderworpene volken geheven werden. De keizer betaalde daaruit de soldij des legers; overigens was hij aan niemand rekenschap verschuldigd van het gebruik, dat hij daarvan maakte.

Cesar Octavianus Augustus regeerde gedurende 44 jaren, 30 vóór — 14 na Chr., en bragt weldra de republikeinsche staatsregeling in vergetelheid, door den steeds toenemenden bloei van den Staat, die aan hem te danken was. Zijne be­hendigheid : hij weigert de titels en waardigheden, die met het gemeenebest onbestaanbaar waren en vergenoegt zich met de uitoefening van het oppergezag, door alle ambten van het gemeenebest in zijnen persoon te doen vereenigen: zoo liet hij zich tot keizer voor zijn leven (imperator per­petuus) benoemen, en als zoodanig had hij het opperbevel

— 303 —

over het leger , met regt van leven en dood over zijne krijgslieden en van oorlog en vrede; hij was overigens aan geene enkele wet onderworpen (Gesar Augustus cum potestate imperatoria legibus solulis); het levenslange consu­laat gaf hem de uitvoerende magt in handen; het tribunaat verzekerde hem de onschendbaarheid zijns persoons; de een­s ra (prrefectura :lorum) stelde hem in staat de burgers van de uitoefening hunner staatsregten te berooven; het opper­priesterschap (pontifex maximus) plaatste hem aan het hoofd van de eeredienst; het proconsulaat bezorgde hem het toezigt over het beheer der wingewesten. De door de comitia centuriata gekozen staatsbeambten behielden niet meer dan hunnen titel (consoles suffecti). De wet­gevende magt behoorde aan den keizer, die haar met zijnen raad (consilium principis), welke uit vijftien leden van den Senaat bestond , uitoefende; de bekrachtiging der wetten door den Senaat en de comitia was slechts een loutere vorm. De Senaat, tot 600 leden teruggebragt, werd door den keizer benoemd. De comitia tributa werden niet meer opgeroepen; het tribunaat werd een hof-ambt , dat aan 's keizers vrienden gegeven werd.

Inrigting van het leger. — Augustus stelde een blijvend leger daar, dat zonder ophouden onder de wapens was; Int bestond uit 45 legioenen , elk van 6100 man voetvolk e .1 726 ruiters ; de legioenen waren in leger-afdeelingen vereenigd (legionen Germanicw, Illyriece, Syriacce), tot welke nog een zeker getal hulpbenden behoorden. Zij waren in steden of verschanste legerplaatsen langs de grenzen (cas- tra stativa, hiberna) verdeeld. In de havens van Bavenna, Misenum en andere bevonden zich oorlogsvloten. De krijgs­magt van het rijk onder Augustus bedroeg 450,000 man.— De pretoriaansche krijgsbenden, 10 in getal, elk van 1000 man, vormden eene soort van wacht en genoten dubbele soldij; zij hielden verblijf in Italie. — De stedelijke krijgs­benden waakten voor de rust van de stad.

Beheer der wingewesten. — Verdeeling der gewesten in senatoriale (provincies senatus, populi) en keizerlijke (provin­cies Cwsaris); de eerste werden door proconsuls beheerd, die jaarlijks door den Senaat gekozen werden, doch geen krijgsgezag hadden; de tweede door legaten (legati Ccesaris pro prelore), die door den keizer benoemd werden voor een, door dezen te bepalen tijd. Zie hier de opgaaf der senatoriale gewesten : P. Afrika met Numidie; 2°. Klein-Azie

— 304 -‑

tot de Halys; 30. Bwtica in Spanje; 40. Narbonnesisch Gallie; 50. Sicilie; 6°. Sardinie en Korsika; 7°. Illyrie met Epirus; 8°. Macedonie; 9°. Achaïa ; 10°. Creta met Cyrenaïka; 110. het eiland Cyprus; 12°. Bithynie met Paphiagonie en Pontus. De keizerlylte gewesten waren : I°. Lusitanie in Spanje; 2°. Tar­raconensis in Spanje; 3°. Aquitaansch Gallie: 4°. Celtisch Gallie; á°. Belgisch Gallie; 6°. Pannonie; 7°. Noricum met Vindelicia en Rhaetia; 8°. Mcesie; 9°. Dalmatie met een ge­deelte van Illyrie ; 10°. Cilicie met Isaurie en Lycaonie ; 11°. Galatie met Pamphylie en Pisidie; 12°. Syrie met Phe­nicie; 13°. Egypte (zie hiervoren, bladz.29-43.)/talle, tot de Alpen, stond ook onder het regtstreeksche bewind van den keizer. De voornaamste koningen, aan den keizer onderwor­pen waren : de koningen van Judea, Armenie, Cappadocie, Bosphorus, Noord-Arabie, en Nauritanie.

Inrigting der geldmiddelen. Afzondering der twee schat­kisten : het erarium, 's rijks schatkist, en de fiscus, die des keizers. De belastingen, inkomsten en de staats-uitgaven wer­den geregeld en er werd een staat opgemaakt, waarbij de inkomsten van elk gewest en de sommen voor het onder­houd des legers, der vloot, der openbare ambtenaren enz. werden aangewezen. Die maatregelen vermeerderden zeer de inkomsten van den Staat, en maakten een einde aan de ver­kwistingen der ambtenaren.

Oorlogen in het Oosten, tegen de Celtische en Ger- manische volken. 15 vóór — 12 na Chr. — Augustus schitterde niet als veldheer, maar hij had het geluk, kundige mannen te vinden , om het bevel over de Romeinsche legers te voeren. Agrippa en de twee aangenomen zonen van den keizer, Drusus en Tibe­2'iUS, onderscheidden zich in de oorlogen, die voor­namelijk de verdediging van het keizerrijk tegen de invallen der naburige volken ten doel hadden. In het Oosten waren de Romeinsche wapenen niet gelukkig. Een togt tegen Arabie mislukte en de Parthen, die eerst de vriendschap der Romeinen gezocht hadden, weerden eenen aanval af van Cajus , kleinzoon van Augustus, die in dezen oorlog omkwam. In het Wes­ — 305 —

ten voerde Drusus zijne zegepralende wapens tot aan de boorden van de Elve , terwijl zijn broeder Tiberius de Germanische volken, die het land tusschen de Alpen en de Donau bewoonden, tot onderwerping bragt ; laatstgenoemde rivier werd de noordelijke grensscheiding van het rijk. Marhodus , koning der Marcomanni, in Bohemen, aanvaardde den naam van bondgenoot der Romeinen. Na den dood van Drusus, dwong Tiberius de Germanische volken tusschen den Rijn en de Weser, het gezag der Romeinen te er­kennen. Maar die volken namen de wapens op tegen Varus, die zich door Zijne wreedheid en afpersingen gehaat had gemaakt , en verdelgden hem met zijn gansche leger in eenen slag, dien zij hem leverden. Tiberius nam, wel is waar, wraak over deze neder­laag, door de verwoesting van een gedeelte van Ger- manie, maar het gelukte hem niet, er op nieuw de Romeinsche heerschappij te vestigen. De Astures en de Cantabri in Spanje werden overwonnen; de Vas­cones (Biskayers) handhaafden hunne onafhankelijkheid in de Pyreneën, alwaar zij de wijk genomen hadden, nadat zij de boorden van de Ebro hadden verlaten.

De oorlogen onder de regering van Augustus zijn niet zeer belangrijk, behalve die, welke tegen de Germanische volken op den Donau en den Rijn gevoerd werden; die twee stroo­men werden toen de grensscheiding tusschen het Romein­sche keizerrijk en het vrije Germanie. (Zie het 4e deel van dit Leerboek.) Augustus stichtte allerwege volkplantingen, om de veroverde landen in bedwang te houden en de grenzen tegen vijandelijke aanvallen in staat van verdediging te stel­len. Zoo stichtte hij in Spanje : Augusla Emerita (Merida) en Gesar Augusla (Saragossa); aan de oevers van den Rijn : Maguntiacum (Maintz), Bonna (Bonn) en Castra Velera (Xan­ten). De belangrijkste veroveringen waren die der landstre­ken ten noorden van de Alpen, tusschen dat gebergte en

— 306 —

den Donau; die landstreken, door Tiberius veroverd, 15 voor Chr., werden tot Romeinsche wingewesten verklaard onder de namen van Noricum, Rhetia, en Vindelicia. (Zie hiervoren, bladz. 46.) Oorlogen in Germanie. 12 vóór — 12 na Chr. Drie togten van Drusus, 12-9 vóór Chr. Veroveringen van Tiberius, 8-7 vóór Chr. Hij rigt het land tusschen den Rijn en de Weser tot een Romeinsch wingewest in, 4 na Chr. Varus wordt benoemd tot stadhouder van Germanie, 8 na Chr. Opstand der Germanische volken, onder Arminius en nederlaag der Romeinen in het woud van Teutoburgum, 9 na Chr. Nieuwe togten van Tiberius in Germanie, 10-12 na Chr.

Letteren en schoone kunsten. Het geslacht van Au­gustus. Door zijnen vriend Mecenas geholpen, be­schermde Augustus de wetenschappen en schoone kunsten; de gouden eeuw der Latijnsche letterkunde wordt gerekend tot Zijne regering te behooren. Hora­tius, Virgilius en Ovidius, de drie grootste Latijnsche dichters, leefden in dien tijd, en Titus Livius schreef toen zijn onvergankelijk werk over de geschiedenis van het Romeinsche volk. Rome , door Augustus in veertien wijken (regiones) verdeeld, werd met tempels en openbare gedenkteekenen verrijkt , onder welke vooral het Pantheon prijkte , dat door de zorg van Agrippa, die niet minder groot staatsman dan veld­heer was , opgetrokken werd. — Augustus had den troon aan zijnen neef /1/arcellus, aan wien hij de hand zijner eenige dochter Julia geschonken had, toege­dacht , maar deze stierf in den bloei zijner jaren. Julia trad toen in den echt met Agrippa, en hunne zonen, Cajus en Lucius, werden als opvolgers tot het keizerrijk aangewezen. Maar Livia , vrouw van Clan­dius Tiberius Nero , met welke Augustus een tweede huwelijk had aangegaan, liet de twee prinsen om het leven brengen , om de opvolging te verzekeren aan -- 307 —

Tiberius, haren zoon uit het eerste huwelijk, dien zij door den Keizer had doen aannemen , onder voor­waarde dat hij, op zijne beurt, Germanicus, zoon van zijnen broeder Drusus, die in den oorlog in Germa­nie gesneuveld was , zou aannemen. Op die wijze kwam het geslacht van Claudius op den troon van het Romeinsche keizerrijk. Augustus stierf in den ou­derdom van zes en zeventig jaren; zijn dood dompelde het rijk in een algemeenen rouw, die nog dieper zou geweest zijn , indien men met den aard van zijnen opvolger bekend ware geweest.

Gouden eeuw der Latijnsche letterkunde onder de rege­ring van Augustus. De dichtkunde werd verheerlijkt door lloratius , Virgilius en Ovidius, dat vermaarde poëtisch drie­manschap; èn door Catullus , Properlius en Tibullus , die een minder verheven vlugt namen. Terentius stelde in zijne hekelachtige treurspelen het zedebederf van zijnen tijd aan de kaak. Sallustius, Cornelius Nepos en vooral Titus Livius schitterden als geschiedschrijvers, terwijl Terentius Varo al zijne tijdgenooten, door zijne diepe en veelomvattende kunde overtrof. — Aanleg van groote gebouwen te Rome onder Augustus, die zich beroemde eene stad van hout gevonden, en daarvan eene stad van marmer gemaakt te hebben. Het Pantheon is het werk van Agrippa, die, in overleg met den vermaarden Mecenas en den keizer, de letteren, wetenschappen en schoone kunsten beschermde. — Rampspoed en wanorde in het geslacht van Augustus, die slechts eene dochter had, Julia genaamd. De kuiperijen van Livia, welke hij gehuwd had, na zijne eerste vrouw Scri­bonia verstooten te hebben, waren de oorzaak van den dood der kinderen van Julia. Livia liet hare twee zonen uit haar eerste huwelijk, Drusus en Tiberius, door Augus­tus aannemen; maar de eerste kwam in den oorlog tegen de Germanische volken om, eenen zoon nalatende, met name Germanicus' die door zijn oom Tiberius aangenomen werd. Dood van Augustus, die stervende aan zijne vrien­den vroeg : „ of hij de rol van het leven goed afgespeeld had ?" De inwendige rust en bloei, welke hij in het kei­zerrijk had doen herleven, maakten hem de erkentelijkheid

— 308 -‑

zijner tijdgenooten overwaardig. De tempel van Janus, drie malen onder Augustus gesloten, verkondigde aan het heelal, dat de oorlogen in de beschaafde wereld een einde had­den genomen.

GEBOORTE VAN 0. H. JESUS CHRISTUS. Het

was op dien tijd, dat de grootste gebeurtenis in de geschiedenis van het menschelijk ge­slacht plaats vond. De tijden waren vervuld : de volken der oudheid hadden den eindpaal hunner bestemming bereikt; de duisternis van het heidendom overdekte de gansche wereld. Toen zond God in zijne barmhartigheid zijn eigen Zoon op aarde. De ZALIGMAKER DER WERELD werd te Bethlehem in cenen stal geboren, te midden van het volk, dat Hij had gekozen, om zijne dienst te bewaren, maar dat Hem verlaten had en niet kende. Een nieuw tijdperk brak in de geschiedenis van het menschdom aan , dat op het punt stond van herboren te worden door het offer van den God-Mensch op Kalvarie. De geboorte van JESUS CHRISTUS had plaats in het dertigste jaar der regering van Augustus en, naar de algemeene, door de geschiedschrijvers aangenomene tijdrekenkunde, in het 754' jaar na de stichting van Rome.

— 309 —

1 § 2. De keizers git het geslacht van Claudius.

14-68.

Regering van Tiberius , 14-37. — Tiberius , die door zijne krijgsbegaafdheden, geestkracht en verstand schitterde , had een geveinsden en achterdochtigen aard, die hem tot de verregaandste wreedheden ver­voerde , om de geheimste gedachten van zijne tegen­standers te onderscheppen. Voorgevende de keizerlijke waardigheid, na den dood van Augustus niet te willen aanvaarden , gaf hij slechts aan den herhaalden aan­drang van den Senaat toe. Tiberius schafte de comitia centuriata af en gaf aan den Senaat het regt de staatsbeambten te benoemen; daarna koos hij in den boezem van dat ligchaam een blijvenden raad van twintig leden, die het beleid der zaken met hem moest deelen , doch slechts eene raadgevende stem had. Door zich zelven den titel van Majesteit, welke tot dien tijd aan het volk had toebehoord, te geven, en door het instellen van regtbanken , om over al de aanslagen tegen zijn persoon regt te spreken , be­gunstigde hij den stand der aanbrengers, die later de plaag van Rome werden. — Rome's wapens wa­ren in den aanvang voorspoedig. Germanicus , zoon van Drusus , doorliep als overwinnaar Germanie tot de Elve. Maar de keizer, naijverig op den roem van zijnen neef , riep hem terug en zond hem naar het Oosten , alwaar hij hem kort daarna door vergift liet ombrengen. De algemeene smart , welke door den dood van Germanicus veroorzaakt werd, gaf aan Tiberius gelegenheid , om tegen degenen , welke hij als zijne vijanden beschouwde , los te trekken. Hij vond een buigzaam werktuig, ter uitvoering van zijne

— 310 -- wreede bevelen, in Sejanus, bevelhebber der preeto­riaansche wacht , welke men binnen Rome zelf als bezetting plaatste. Om met te meer vrijheid te kun­nen handelen, overreedde die bloeddorstige man den keizer, dat zijn leven te Rome gevaar liep en haalde hem over zich naar het eiland Caprea , bij Napels , te begeven , alwaar hij het overige van zijn leven , in de schandelijkste buitensporigheden doorbragt. Se- janus handelde toen te Rome als opperheer, en om zeker te zijn van de troonsopvolging, liet hij Drusus, zoon van Tiberius , alsmede Nero en Drusus , de twee oudste zonen van Germanicus, door vergift om het leven brengen. Maar Antonia , moeder van Ger­manicus, stiet den magtigen gunsteling omver. Tibe­rius liet hem dooden door Maero , dien hij in Zijne plaats als bevelhebber der wacht aanstelde. De val van Sejanus gaf het teeken tot talrijke banvonnissen, waarmede al zijne aanhangers getroffen werden. Ti­berius werd eindelijk ziek te Misenum, waarheen hij zich sedert eenigen tijd begeven had, en Macro liet hem, op bevel van Cajus Gesar, jongsten zoon van Germanicus , die als erfgenaam van de keizerskroon aangewezen was, in zijn bed smoren.

Tiberius Claudius Nero, 14 —37. — Veranderingen door Tiberius in de staatsregeling van het keizerrijk gebragt : 10. afschaffing der comitia centuriata ; 20. de bevoegdheid tot benoeming der staatsbeambten wordt toegekend aan den Senaat, die een laag werktuig in de handen des keizers wordt; 30. vervanging van den raad, die om de zes maan­den gekozen werd, door eenen blijvenden raad van twintig leden, door den keizer benoemd ; 40. toekenning van den titel van Majesteit aan den persoon des keizers en instel­ling der judicia majestatis, buitengewone regtbanken , om over de misdaden van gekwetste majesteit te vonnissen. De aanbrengers werpen op de braafste burgers verdenking

-- 311 —

en veroorzaken een aantal wederregtelijke vervolgingen. — Gelukkige oorlogen van Germanicus in Germanie, alwaar hij met goed gevolg tegen Arininius strijdt , 14-17. Vrees en achterdocht van Tiberius, die hem terugroept en naar het Oosten zendt; dood van Germanicus op geheim bevel des keizers, 19. Onafgebroken reeks van wandaden en vervolgingen te Rome, 1Elius Sejanus wordt benoemd tot bevelhebber der pretoriaansche krijgsbenden ; hij voert ge­durende negen jaren het bewind over Rome, 22-31. De prwtoriaansche wacht wordt naar Rome geroepen en in de castra pretoria, eene soort van kazernen, gehuisvest. Se- janus laat Drusus, eenigen zoon van Tiberius, vergiftigen, om zijne weduwe te huwen, 23. De keizer begeeft zich naar Caprea , een eiland in de Napelsche golf, 26, alwaar hij een prachtig paleis liet bouwen en het overige van zijn leven, in de schandelijkste wulpschheid doorbragt. Sejanus laat Agrip­pina , weduwe van Germanicus, en hare twee oudste zonen, Nero en Drusus, welke door Tiberius tot zijne opvolgers be­noemd waren, verbannen en ter dood brengen. Wandaden van Sejanus te Rome. Hij wordt op bevel van Tiberius gedood, 31; vervolging van zijn geslacht en zijne vrienden. Dood van Tiberius te Misenum, 37; Macro beneemt hem het leven.

De Verlossing. Stichting der Kerk, 33. — Het werk der Verlossing van het menschelijk ge­slacht werd onder de regering van Tiberius, door den dood des Zaligmakers aan het Kruis voltrokken. Na drie dagen uit het graf verre­zen en ten hemel opgeklommen, zendt GODS ZOON den Heiligen Geest over zijne leerlin­gen en sticht daardoor zijne Kerk , bestemd om het gansche menschelijk geslacht in haren schoot op te nemen en tot aan de voleinding der eeuwen te blijven bestaan. Maar dat god­delijk werk moest door het bloed der mar­telaren vruchtbaar gemaakt worden, en de

---- 312 -‑

vervolgingen namen dadelijk eenen aanvang. De heilige Stephanus wordt te Jerusalem ge­steenigd en de heilige Paulus, de groote Apostel der Heidenen , op eene wonderdadige wijze bekeerd.

Caligula, 37-41. — Cajus Cesar, die Tiberius opvolgde, ontving van de krijgslieden, in wier mid­den hij opgevoed was, den bijnaam van Caligula. Na eenige doelmatige wetten tegen de aanbrengers en ten voordeele der bannelingen uitgevaardigd te hebben, verviel hij in krankzinnigheid en beging in dien toestand de ijsselijkste' wreedheden en verre­gaandste dwaasheden. Duizenden van slagtoffers wer­den door dien zinneloozen dwingeland geveld, die zijn paard met de waardigheid van consul wilde be­kleeden en tempels ter zijner eer liet bouwen, waarin hij, met behulp van werktuigen, Jupiters donderslagen nabootste. In weinige maanden verkwistte hij, in de schandelijkste losbandigheid, de groote schatten, welke Tiberius verzameld had. Twee bevelhebbers der kei­zerlijke wacht verlosten eindelijk het rijk van dien dwingeland , na eene regering van vier jaren. De Se­naat vatte toen het voornemen op , om het gemeene­best te herstellen, maar de przetoriaansche wacht riep Claudius, broeder van Germanicus en oom van Ca­ligula, tot keizer uit.

Claudius, 41-54. — De nieuwe keizer, een man van studie en uitgebreide en diepe kennis, bezat ech­ter de noodige geestkracht niet, om het keizerrijk te beheeren. Hij kwam onder den invloed zijner gunste­lingen en zijner vrouw Illessalina, wier naam te regt

— 313 —

door de geschiedenis gebrandmerkt is, uithoofde van hare afschuwelijke buitensporigheden. Claudius liet haar eindelijk ter dood brengen, om Agrippina, dochter van zijnen broeder Germanicus en weduwe van Domitius Enobarbus, tot zijne vrouw te nemen. Maar deze was even bedorven en wreed als Messalina en haalde den zwakken keizer tot de grootste gruwelen over. Te gelijker tijd spande zij hare pogingen in, om de troons-op­volging te verzekeren aan Nero, haren zoon uit haar eerste huwelijk, ten nadeele van Britannicus, zoon van Messalina. Daar de keizer zich hiertegen verzette, liet zij hem door vergift omkomen en Nero door de preetoriaansche wacht, welke zij in haar belang ge­wonnen had, tot keizer uitroepen. De Romeinsche le­gers zegepraalden onder Claudius: Mauritanie, Thracie en Judea werden tot wingewesten gemaakt; Corbulo overwon de Panhen, de Armeniërs en de Germanen, en Plautus ving de verovering van Groot-Britannie aan. Claudius verliet evenwel al de stellingen op den regter-oever van den Rijn, en wees dien stroom aan als de grensscheiding tegen de Germanen. Hij zond eene volkplanting naar de stad der Ubii, aan welke hij den naam van Coloniw Agrippinw (Keulen) gaf, ter eere van zijne vrouw Agrippina.

Cajus Cesar Caligula 37-41. - Volksgunst van Cajus Cesar, uithoofde van zijnen vader Germanicus; hij had zijne jeugd in de legers doorgebragt en de krijgslieden hadden hem den naam gegeven van Caligula , naar het schoeisel (caligce, eene soort van laarzen), dat hij gewoon. lijk droeg. Hij was door Tiberius , dien hij door zijne vleitaal gewonnen had, als kind aangenomen. Hij regeert gedurende acht maanden met beleid en gematigdheid; zijne buitensporigheden kunnen niet anders toegeschreven wor­den, dan aan eene hersenkwaal, welke zijne geestvermo‑

14

— 314 —

Bens had gekrenkt. Zijne verkwistingen; zijn voornemen om eene brug over de zee te bouwen tusschen Baïce en Pa- kal (Puzzuole). Hij trekt met een leger door Italie en Gal­lie, verwoest die landen en komt aan den oever der zee, alwaar hij zijne krijgslieden beveelt, hunne helmen met schelpen te vullen; te Rome teruggekeerd viert hij eenen triomf op den Oceaan, welks buit hij zeide medegebragt te hebben. Zijne wreedheid kende geene grenzen; hij wenschte dat het Romeinsche volk slechts één hoofd had, om het met éénen slag te kunnen afhouwen. Te Rome liet hij zich in eenen tempel, alwaar hij zijn gouden standbeeld geplaatst had, aanbidden. Hij wordt eindelijk met Zijne vrouw en kind gedood, 41. Poging van den Senaat, om het gemee­nebest te herstellen ; de prmtoriaansche wacht verzet zich daartegen en roept Claudius, broeder van Germanicus en oom van Caligula, die zich, tijdens den moord, in het pa­leis verscholen had, tot keizer uit.

Tiberius Claudius Drusus, 41-54.— Zwak van ligchaams­gestel , vreesachtig en klein van aard, was Claudius de speelpop van het hof van Augustus geweest; daar hij bij niemand achterdocht verwekte, was hij aan de vervolgin­n'en van Tiberius en Caligula ontkomen. Hij had zich veel niet de studie en vooral met geschiedkundige nasporingen omtrent de Karthagers, Etruriërs en Romeinen bezig ge­houden. Weinig geschikt, om zelf het bewind te voeren, viel hij onder den invloed zijner gunstelingen, welke hij onder de vrijgemaakte slaven koos en onder welke men vooral telt Narcissus, Pallas en Posities. Zijne vrouw Mes­salina oefent een overwegend gezag op hem uit, waarvan zij gebruik maakt, om de ongehoordste wreedheden en onregtvaardigste vervolgingen tegen de rijken en de deugd­zamen te plegen. Hare buitensporigheden stortten haar ein­delijk in het verderf : Claudius liet haar ter dood brengen; 48. Hij treedt in den echt met Agrip,oina , die hetzelfde gezag op hem uitoefent en het evenzeer misbruikt. Zij laat haren zoon uit haar eerste huwelijk, Do:nilius Nero, dien zij door den wijsgeer Seneca en den bevelhebber der pree­toriaansche wacht, Burrus Afranius, had doen opvoeden, als zijn kind aannemen, en Claudius, die in zijne dron­kenschap bedreigingen tegen haar geuit had, ombrengen, 54. — Gelukkige oorlogen onder keizer Claudius tegen de Parlben, de Armeniërs en de Germanen : zegepralen van Corbulo , op die volken behaald. Afstand der Romeinsche — 315 —

bezittingen op den regter-oever van den Rijn; die stroom wordt aangewezen als grensscheiding tegen Germanie. Stich­ting der volkplanling van Keulen. Aanvang der verovering van Groot-Brilannie : de landstreken, tot de Teems ten noor­den, worden onderworpen. Claudius begeeft zich in persoon derwaarts. Aanleg van een aantal waterleidingen te Rome.

Nero. Eerste vervolging der Christenen, 54-68. — Nero , door den wijsgeer Seneca en Burrus Afranius met zorg opgevoed, was niet van kunde ontbloot ; maar door het zedebederf van het hof, in welks mid­den hij geleefd had, was zijn hart tot ondeugd gestemd geworden. Hij regeerde evenwel gedurende vijf jaren met wijsheid en gematigdheid, tot dat hij zich ver­bonden had met Poppea Sabina , eene zedelooze en heerschzuchtige vrouw, die hem overhaalde, van 0e­tavia, zijne deugdzame echtgenoot, te scheiden. Na zijnen stiefbroeder Britannicus te hebben doen omko­men, zocht hij de stem van zijn geweten in de ver­regaandste buitensporigheden te smoren. Door de ijdel­heid verleid , werd hij tooneelspeler en zanger en vernederde zich zoodanig, dat hij in de schouwburgen van Rome en van vele steden in Italie ten tooneele verscheen. Weldra liet hij Brutus en zijne eerste vrouw 0:,tavia ter dood brengen; Zijne woede kende nu geene grenzen meer. Een verschrikkelijke brand had het grootste gedeelte van Rome in de asch gelegd; het gerucht liep, dat de keizer zelf dien brand aange­stookt had, doch deze legde die daad den Christe­nen ten laste en de eerste vervolging brak tegen hen uit. De H. Petrus en de H. Paulus, die te Home het Evangelie verkondigd hadden, erlangden toen de mar­telaarskroon. Rome werd met de meeste pracht her­bouwd. Eene zamenzwering, tegen zijn leven beraamd,

316

doch bij tijds ontdekt, gaf aanleiding, dat er velen ter dood gebragt werden. Seneca, van medepligtigheid beschuldigd, werd insgelijks omgebragt. Vele oproeren braken uit; de Galliërs namen de wapens op onder Ju­lius Vindex, maar werden door Virginius Rufus ver­slagen. De Joden , door Gessius Florus onderdrukt , schudden het Romeinsche juk af en Vespasianus werd tegen hen uitgezonden. De in Spanje aanwezige krijgs­benden droegen eindelijk de kroon op aan hunnen veld­heer Galba, en Nero, door de prmtoriaansche wacht verlaten en door den Senaat vogelvrij verklaard, liet zich door eenen vrijgemaakten slaaf het leven benemen, om niet in de handen van zijnen tegenstander te vallen. Het geslacht van Claudius stierf met hem uit.

Nero Claudius Ccesar, 54-68. — Gelukkig begin der re­gering van Nero, die van een goede inborst was: het (juin­quennium Neronis , de vijf eerste jaren, 54-59, werden beschouwd als een tijd van geluk voor het Romeinsch kei. zerrijk. Hij verstoot zijne vrouw Oetavia, eene deugdzame vorstin, en huwt met Poppea ,Subina, eene bedorvene en wreede vrouw, die van haren man, den prtor Otto, scheid­de, 59. Reeks van gruwelen en wreedheden, door Nero gepleegd; zijn ijdelheid om als tooneelspeler te schitteren. Hij laat zijne moeder dooden, die Poppea Sabina in den weg stond. Brand van Rome; verdenking, die op den keizer rust, als wilde hij zich de eer toeëigenen, om de tweede stichter van Rome te zijn. Eerste vervolging der Christenen: martel- dom van den H. Petrus en den H. Paulus, die talrijke be­keeringen te Rome bewerkt had (1). Pracht van den her­bouw van Rome; het keizerlijk paleis wordt domus aurea IVeT011iS genoemd. De wingewesten worden uitgeplunderd, om de kosten van dien herbouw te dekken. Zamenzwcring van Calpurnius Piso tegen het leven van Nero; afgrijsselijke ter dood brengingen bij die gelegenheid. Krooning te Rome

(1) Zie het laatste hoofdstuk van dit deel.

— 317 —

van Tiridates, koning van Armenie, door den keizer, 65. Xero doorloopt Griekenland als tooncel- en luitspeler. Op­standen : 10. in Judea tegen Gessius Florus; 20. in Gallie, alwaar Julius Vindex, stadhouder van het zuidelijk Gallie, den stadhouder van Spanje Galba, overreedt, de kroon aan te nemen, welke zijne krijgslieden hem aanbieden. Hij wordt verslagen door Rufus, die, ondanks den aandrang van zijn leger, weigert de keizerlijke waardigheid te aanvaarden. Galba begeeft zich naar Italie : de prtorianen verklaren zich voor hem. Nero laat zich door Lpaphrodilus, een vrij­gemaakten slaaf , den eenigen die hem getrouw was geble­ven , het leven benemen.

3. Oorlog om den troon. De keizers van het

huis van Flavius.

68-96.

Galba. Otto. Vitellius. Oorlog om den troon, 68-69.— Galba , een 72jarige grijsaard , mishaagde aan de praAorianen , aan welke hij de van hem gevorderde milddadigheid weigerde. Zij stonden op en , na den keizer vermoord te hebben, gaven zij de kroon aan Otto , eersten man van de beruchte Poppea Sabina en deelgenoot der buitensporigheden van Nero. Maar de aan den Rijn geplaatste legioenen hadden reeds hunnen bevelhebber Vitellius tot keizer uitgeroepen, en deze trok de Alpen over. Otto toog hem te gemoet; maar hij verloor den beslissenden slag hij Bedria­cum en benam zich het leven , om een einde aan den burgerkrijg te maken. De overwinnaar trad Rome binnen en gaf zich aan de grootste buitensporighe­den en eene onbegrensde tafelweelde over; hij koos zich vrienden onder de tooneelspelers en de voerlie­den van het renperk, en maakte zich spoedig verach­telijk , zelfs in de oogen zijner eigene aanhangers. Zoo zag hij zich dan ook van een ieder verlaten,

— 318 -‑

toen Antonius Primus, bevelhebber van het leger van den Donau, tegen Rome optrok, om er Vespasianus als keizer te doen erkennen, wien de legioenen van het Oosten , in de legerplaats voor Jerusalem, de kroon hadden opgedragen. Vitellius kwam om bij de slagting, die ter gelegenheid der intrede van Antonius Primus te Rome plaats vond. De Senaat erkende Vespasianus en droeg hem bij een plegtig Senatus­consultus het hoogste gezag op.

Het geslacht van Flavius , 69-96. Regering van Vespasianus , 69-79. — Het geslacht van Flavius , dat met Vespasianus den troon beklom , bekleedde dien gedurende zeven en twintig jaren, en dit tijdsbe­stek opende zich aanvankelijk onder gelukkige voor­teekenen. Vespasianus herstelde de tucht in de pree­toriaansche wacht , verbeterde de geldmiddelen en bragt doelmatige bezuinigingen in 'stands uitgaven. Hij verfraaide Rome door den bouw van eenen tem­pel , aan den Vrede toegewijd en met een grooten schouwburg, het Collyseum genaamd, die door zijnen zoon Titus voltooid werd , en welks puinhoopen nog heden de algemeene bewonderirk. tot zich trekken.

bewondering

De Romeinsche wapens waren gelukkig onder hem. Titus, wien hij het opperbevel over het leger in Ju­dea gelaten had, maakte een einde aan dien oorlog door de verwoesting van Jerusalem , welke door de verstrooijing van het Joodsche volk gevolgd werd. De opstand der Batavieren, die onder Civi/is eene poging aanwendden , om hunne onafhankelijkheid te herwin­nen en bondgenooten vonden in de Treviri en vele andere volken van Germanie, werd door de zegepra­len van den veldheer Cerealis gesmoord. De onlusten, welke in Groot-Britannie uitbarstten , gaven aan den

— 319 —

vermaarden krijgsoverste Agricol a , die door Vespasia­nus naar dat land gezonden werd , gelegenheid , om dat land te veroveren en de Romeinsche heerschappij tot aan de grenzen van Caledonie uit te breiden. Deze oorlog werd evenwel eerst onder de regering van Domitianus ten einde gebragt. Vespasianus liet den troon onbetwist aan zijnen zoon Titus na.

Servius Sulpicius Galba, 68-69, was de eerste keizer, die door het leger ten troon verheven werd; hij behoorde tot de oude gens S'ulpicia en had als veldheer veel roem be­haald. Zijn hooge ouderdom en zijne karigheid jegens de praetorianen maken hem gehaat. Door Piso Licinianus , een onberispelijk en deugdzaam man, als zoon aan te nemen, mishaagt hij aan Otto, die eerst zijne partij gekozen had. Opstand onder de prtorianen : Galba en Piso worden ge­dood. — D1. Silvius Otto, 69. Deze, door een ieder om zijne zedeloosheid veracht, wordt door de prtorianen ondersteund, wier verregaande buitensporigheden hij oogluikend toelaat. De legioenen van Germanie roepen Vitellius tot keizer oif. Slag van Bedriacunz en dood van Otto , die zich het leven beneemt, om een einde aan het bloedvergieten te maken. Aulus Vitellius, 69, onderscheidde zich alleen door zijne lage hartstogten en onverzadelijke gulzigheid; hij besteedde in eene maand tijds meer dan 900 millioen sestertien (omtrent 100 millioen gulden) aan Zijne tafel alleen. Hij laat de toomelooste krijgsbenden meester van Rome en sleet zijn leven in fees­ten zonder einde, te midden van een gezelschap, bestaande uit al hetgeen Rome verachtelijks had. De legers in de ge­westen staan tegen hem op en erkennen Vespasianus tot keizer. Moord van Vitellius, bij de inneming van Rome door Antonius Prunus, stadhouder van Mcesie, 69.

Flavius Vespasianus, 69-79. — Vespasianus, te Nursia , uit lage afkomst geboren, werd door Caligula, dien hij door Zijne vleijerijen voor zich ingenomen had , tot lid van den Senaat benoemd; kundig veldheer, bewees hij ook, na den troon bestegen te hebben , dat hij een bekwaam bestuurder was. Zijne bezuinigingen, om de berooide geldmiddelen van het keizerrijk te herstellen, ontaarden somtijds in gierigheid : hij beurt den Senaat weder op, schaft de judicia Majestatis af en handelt met gestrengheid jegens de aanbrengers. Zijne

-- 320 —

houwingen te Rome. Drie gelukkige oorlogen onder zijne regering; 10. de oorlog in Judea, 69-70, Na de in opstand zijnde Joden in een aantal gevechten verslagen te hebben, dwingt Titus hen , eene schuilplaats binnen Jerusalem te zoeken. Beleg en inneming dier stad. (Zie het lste deel van dit Leerboek, bladz. 147-148.) Verstrooijing der Joden door al de wingewesten van het keizerrijk ; velen nemen de wijk naar Arabie. — 20. De opstand der Batavieren onder Clan­dius Civilis , 69-70. Laatstgenoemde verklaart zich eerst tegen Vitellius voor Vespasianus; maar kort daarna roept hij de onafhankelijkheid der Galliërs uit ; de Treviri komen in opstand. Zegepralen van Cerealis, Het einde van den oorlog is onzeker door het verlies van een gedeelte van het werk van Tacitus. — 30. Verovering van Groot-Britannie door Agricola, 78--85. Uitbreiding van de heerschappij der Romeinen naar het noorden. Agricola vaart met zijne vloot Schotland rond. — Vespasianus benoemt zijnen zoon Titus tot zijn opvolger.

Titus. 79-81. Domitianus, 81-96. — Titus, dien

men te regt de ongebondenheid zijner zeden voor zijne troonsbeklimming ten laste legde , gaf als keizer zoo vele blijken van goedheid , goedertierenheid en regt­vaardigheid , dat zijne iijdgenooten hem den bijnaam gaven van lieveling van het mensehdom. Zijne regering, die slechts twee jaren duurde, werd gekenmerkt door eene pest, die de stad Rome verwoestte, en door eene uitbarsting van den Vesuvius. Drie groote steden , Herculanum, Pompeii en Stabiw, werden onder stroo­men van lava en asche bedolven , en de vermaarde natuurkundige Plinius de Oude kwam om , toen hij den berg besteeg, ten einde dit ijzingwekkend ver­schijnsel van nabij te beschouwen. De dood van Titus, dompelde het keizerrijk in eenen algemeenen en op­regten rouw. — Domitianus , ofschoon met verstand en eene uitgebreide kunde begaafd , evenaarde zijnen broeder Titus alleen in zijne kwade hoedanigheden.

— 321 —

Zijne wreede en willekeurige handelingen herinnerden

aan de treurigste dagen van Caligula en Nero ; hij

vond er zijn vermaak in , menschen en dieren de smartelijkste folteringen te zien aandoen. Zijn hoog­moed ging zoo ver, dat hij aan het hoofd van zijne

besluiten deze heiligschennige woorden plaatste : „ Onze heer en god beveelt." Zijne woede werd ein­delijk tegen de Christenen gekeerd en eene algemeene vervolging ontstond tegen hen, waarin de heilige Evan­gelist Joannes waardig gekeurd werd het marteldom te ondergaan; hij werd echter wonderdadig van den

dood gered. — Agricola, de veroveraar van Groot.

Britannie , werd teruggeroepen en verloor alle zijne waardigheden. Domitianus ondernam vele ongelukkige krijgstogten tegen de Germanische volken , en D ece­balus, koning der Daciërs, legde hem zelfs eene jaar­lijksche schatting op. De dwingeland werd eindelijk, op bevel van zijne vrouw Domitilla , wier dood hij zelf besloten had , om het leven gebragt. De Senaat beval, dat zijn naam van alle openbare gedenkteeke­nen zou geschrapt worden.

Titus Flavius, 79-81. Zijn bijzonder leven had ernstige bezorgdheid opgewekt, welke hij echter door zijne regering deed verdwijnen. De bijnaam : Amor et delicire generis hu­mani. Hij wilde niet dat iemand onvoldaan van hem zou vertrekken. Pest te Rome. Eerste groote uitbarsting van den Vesuvius, 79. (Zie hiervoren bladz. 22.) — Flavius

Domiti­anus, 81-96, was een van de wreedste en willekeurigste vorsten. Na gedurende eenige jaren met goedheid en regt­vaardigheid het bewind gevoerd te hebben, treedt hij de loopbaan der wandaden en wreedheden in, die hem eene plaats naast Nero aanwijzen. Tweede vervolging der Christe­nen; Flavius Clemens, neef des keizers, die het christendom omhelsd had, wordt ter dood gebragt. De heilige Joannes wordt in kokende olie geworpen, waar hij ongedeerd uit-

14.

-- 322 --

komt. — Oorlogen van Domitianus : 10. tegen de Chatti; hij viert een zegetogt te Rome en neemt den bijnaam van Ger­manicus aan; 20. tegen de Marcomanni en de Quadi; 30. te­gen de Daciërs. Decebalus legt hem eene schatting op en •Domitianus aanvaardt den titel van Dacicus, na te Rome een zegetogt gevierd te hebben. Zamenzwering tegen zijn leven door de keizerin Domitilla beraamd. Domitianus wordt vermoord; blijdschap van den Senaat, 96.

§ 4. Nerva en de keizers bij aanneming.

96-138.

Nena, 96-98. — De Senaat verhief Nerva op den troon; deze was een eerbiedwaardig grijsaard van 75

jaren ; de praetoriaansche wacht erkende hem. Een langdurig tijdperk van bloei ving toen voor het Ro­meinsche keizerrijk aan, en duurde tot den dood van Marcus Aurelius. Bijna al de keizers, die elkander gedurende dien tijd opvolgden, beklommen den troon ten gevolge der aanneming van den regerenden vorst.

— Herva vernietigde al de willekeurige maatregelen

van Domitianus, vervolgde de aanbrengers en stichtte in de voornaamste steden van Italie gasthuizen en scholen voor arme kinderen. Een opstand der prae­torianen bragt zijn leven in gevaar ; maar hij nam Trajanus, opperbevelhebber der legioenen van Ger- manie aan ; deze smoorde den opstand en volgde Nerva op, die in het tweede jaar zijner regering door eene ziekte werd weggerukt.

Trajanus, 98-117. Groote uitgestrektheid des rijks. — Trajanus, een geboren Spanjaard, was de eerste

vreemdeling, die den troon beklom. De wijsheid en goedertierenheid, welke hij aan den dag legde, deden hem den naam van Beste, hem door zijne tijdgenoo­ten toegekend, verwerven. Hij gaf aan den Senaat

— 323 —

de vrijheid der beraadslagingen en aan het volk het regt, om de staats-ambtenaren te kiezen, terug, ver­ligtte de belastingen der wingewesten en verrijkte Rome met tempels, openbare gebouwen en eene boek­verzameling. Hij bevorderde handel en nijverheid door het aanleggen van de haven van Centuméellce (Civita­Vecchia) en den grooten Pontijnsehen weg. Door zijne veroveringen breidde hij de grenzen van het rijk ver­der uit, dan zij tot dien tijd geweest waren. Ten ge­volge van twee oorlogen tegen de Daciërs, onderwierp hij dat volk aan zijnen rijksstaf, even als de land­streken tusschen den Donau en het Karpatisch gebergte; het nieuwe wingewest ontving den naam van Dacie Te Rome werd eene zuil opgerigt, tot aandenken dier zegepralen. Hij was niet minder voorspoedig in eenen oorlog tegen de Parthen, wien hij Mesopotamie ont­nam; door deze verovering breidde hij de oostelijke grens van het rijk tot den Tiger uit. Na de inneming van Ctesiplion, hoofdstad der Parthen, onttroonde hij den koning Cosrhoë en schonk de kroon aan Par­thamaspates. Trajanus stierf bij zijn terugkeer uit dien oorlog, alvorens gevolg te hebben kunnen geven aan

zijn voornemen, om Indie te veroveren. — De derde groote vervolging der Christenen is de eenige smet ,

die het leven van Trajanus ontsiert; men kan even­wel tot zijne gedeeltelijke verontschuldiging zeggen, dat hij de Christenen beschouwde als een genootschap, gevaarlijk voor de instellingen van het keizerrijk. De vervolging duurde voort, ondanks de bemiddeling van Plinius den. jongere , stadhouder van Bithynie , ten gunste der Christenen.

M. Coccejus Nerva, 96-98, -- De buitensporigheden van

— 324 —

Domitianus begunstigden de komst van Nerva tot den troon; deze werd door den Senaat uitgeroepen, ondanks de prw­torianen , die hem echter dadelijk erkenden. — Tijd van voorspoed voor het Romeinsche keizerrijk,die 84 jaren duurde, 96-- 180. De aanneming (adoplio) werd de gewone wijze van regeling der troonsopvolging. — Poging tot opstand der prmtorianen, onder hunnen bevelhebber Calpurnius Crassus. Nerva neemt Trajanus, die de legioenen aan de boorden van den Rijn, legiones Germanicw genaamd, aanvoerde, als zijnen opvolger aan.

M. Uitplus Trajanus, 98---117. — Trajanus, te Sevilla in Spanje geboren, had van zijne jeugd af in het leger gediend, en zich onder Vespasianus. in de oorlogen in het Oosten onderscheiden. Domitianus had hem naar Gallie gezonden. Hij schitterde door alle groote hoedanigheden van een kei­zer, evenzeer als door alle deugden van een bijzonder per­soon. Hij handhaafde krachtdadig de tucht onder de praeto­riaansche wacht en herstelde gedeeltelijk de republikeinsehe instellingen. De inwendige bloei van het keizerrijk was het voorwerp zijner grootste zorgen. Groote uitbreiding van het rijk onder zijne regering, ten noorden tot het Karpatische gebergte, ten westen tot den Tiger. Zijne oorlogen : P. Eerste oorlog tegen de Daders, 101---102, om het rijk te bevrij­den van de schandelijke schatting, welke het sedert Domi­tianus aan dat volk betaalde; hij legt op zijne beurt eene schatting aan Decebalus op. — 20. Tweede oorlog tegen de Daders, 104---106. Opstand van Decebalus. Trajanus trekt den Donau over en verovert het wingewest van Dacie (een gedeelte van Hongarije, Zevenbergen, Moldavie en Walla­chije): talrijke Romeinsche volkplantingen werden in dat land gevestigd. De zuil van Trajanus ; deze neemt den bijnaam van Dacicus aan. — 30. Oorlog tegen de Parthen, 114-116. Herhaalde invallen der Parthen in de oostelijke gewesten. Trajanus brengt Mesopolande , Annenie en Assyrie tot den staat van Romeinsche wingewesten; de Tiger wordt de oos­telijke grens van het keizerrijk. Na de inneming van Ctesi­phon en de krooning van den nieuwen koning der Parthen door Trajanus, worden deze verpligt zijn oppergebied te er­kennen. — Voornemen van Trajanus, om de Romeinsche wapens naar Indie over te brengen; tot dat doel wordt in de Perzische golf eene vloot uitgerust. Dood van Trajanus in Arabie. — Derde vervolging der Christenen. (Zie het laat­ste hoofdstuk van dit deel.)

— 325 —

Regering van Adrianus, 117-138. — Trajanus stierf

kinderloos en had niets ten aanzien van de troons­opvolging geregeld ; maar zijne weduwe Plotina liet Adrianus, naastbestaande van Trajanus, krachtens eene voorgewende uiterste wilsbeschikking, tot keizer uit­roepen. Met al de begaafdheden van den staatsman uitgerust, bezat Adrianus de deugden niet van zijnen voorganger , en bezoedelde de laatste jaren zijner regering door vele wreede en willekeurige daden. Het doel , dat hij niet eenen onvermoeiden ijver nastreefde, was de verdediging der grenzen van het rijk en de be­vordering van 's lands inwendige welvaart. Hij liet de veroveringen van Trajanus in het oosten varen en wees op nieuw den Eufraat als grensscheiding aan; steden en verschanste legerplaatsen werden langs die rivier gesticht. In Germanic wierp hij een aarden bolwerk op, om de linie van den Donau met die van den Rijn te vereenigen , en een tweede bolwerk in Groot-Rri­tannie, aan de grenzen van Caledonie. Adrianus door­reisde, gedurende zeventien jaren, al de wingewesten, om de behoeften van het rijk te leeren kennen en bragt heilzame veranderingen in het inwendig beheer. Athene, Alexandrie en Nismes werden op nieuw belangrijk, en de stad Adrianopel (Andrinopel), in Thracie , beurde den bloei van dat gewest weder op. De inwendige rust van dat rijk werd niet verstoord, dan door een opstand der Joden, die zich, onder Barchocba, tegen de stichting der Romeinsche volkplanting van 2Elia­Capitolina, op de plaats waar Jerusalem stond, wil­den verzetten. Maar de opstandelingen werden verslagen en een groot aantal Joden naar Spanje vervoerd. Pa­lestina werd gedeeltelijk verlaten.

Veranderingen in de staats-regelingen van hel keizer‑

— 326 -‑

rijk. Eeuwigdurend edda, 131. — Adrianus voltooide

de monarchale staats-regeling van het keizerrijk door alles, wat nog van de republikeinsche vormen over­bleef, af te schaffen. Het volk werd beroofd van het regt om de staats-beambten te kiezen, de keizer be­hield zich alleen hunne benoeming voor. Het be­wind der gewesten werd insgelijks onder de leiding des keizers gebragt. De Senaat verloor allen invloed op de wetgeving, welke van toen af door den keizer,

bijgestaan van eenen raad, uit regtsgeleerden zamen-

gesteld, geregeld werd. Op bevel van Adrianus, werd door Salvius Julianus eene verzameling gemaakt van al de nog van kracht zijnde wetten; dit wetboek, het eeuwigdurend edda genaamd, erlangde alleen kracht van wet en verving alzoo de oude wetgeving. Adrianus was ook een uitstekend schrijver; hij vervaardigde een aantal geschied- en krijgskundige werken. Vóór zij­nen dood nam hij Antoninus aan, een geboren Galliër, wien hij de kroon toekende. Zijn praalgraf, moles Ha­driani genaamd, is de tegenwoordige Engelenburgt.

P. zElius Badt;ianus, 117--138. Zijn vader was de volle neef van Trajanus. Hij was zeer ervaren in de wijsbegeerte, geschiedenis en wiskunde en sprak onderscheidene talen. Zijne zorg voor de versterking der grenzen; hij verlaat de wingewesten aan gene zijde van den Eufraat, welke Traja­nus veroverd had. Hij wierp twee aarden bolwerken, met torens en wallen voorzien, op, het eene in Germanie (zie hierboven, bladz. 45 ), het andere in Groot-Britannie (zie hierboven, bladz. 47-48). Zijne reizen, meestal te voet; hij be­steedde drie jaren, 120-123, om de westelijke, en zeven jaren, 124-131, om de oostelijke gewesten te bezoeken. Belangrijke hervormingen in het beheer. Opstand der Jo­den onder Barchocha, 133-135, uithoofde der vestiging van eene Romeinsche volkplanting te Jerusalem , naar den keizer 'Elia Capitolina genaamd. De Joodsche bevolking van Palestina wordt verstrooid. — Afschaffing der republikein­sche instellingen en vereeniging van alle gezag in handen

-- 327 --

des keizers. — Hervormingen in de wetgeving ; afkondiging

van het eeuwigdurend edikt (edictum perpetuum), het werk van den kundigen regtsgeleerde Salvius Julianus. Dit wet­boek verving de vroegere wetten ; het bestond grootendeels uit de besluiten der prwtores. (Zie hierboven, bladz. 142.) Aanneming van Antoninus. Praalgraf van Adrianus.

§ 5. »e Antoninussen en Pertinax.

138— 193.

Antoninus de Vrome, 138-161. — Antoninus, in

Gaine geboren , ontving van zijne tijdgenooten den bijnaam van Pius , uithoofde van de gehechtheid, welke

hij zijn aangenomen vader Adrianus toedroeg ; hij

maakte zich dien naam waardig door zijne deugden, die hem ver boven al zijne voorgangers plaatsen. Hij handhaafde het vredelievende stelsel van Adrianus , en zijne drie en twintig jarige regering werd door geen enkelen oorlog gestoord. Het rijk nam in bloei toe, en de gewesten, gedeeltelijk van zware lasten ontheven, beurden zich uit haren kwijnenden toestand op. Hij vaardigde het eerst eene wet ten voordeele der slaven uit, waarbij hun leven gewaarborgd werd. Zijne regt­schapenheid en regtsliefde wáren zoo vermaard ge­worden , dat de vorsten van Indie, Baktria en Hyrcanie hem tot scheidsman in hunne geschillen kozen. Justinus de Martelaar stelde aan Antoninus eene verdediging der Christenen ter hand , en deze genoten de welwil­lende bescherming des keizers. Hij zelf nam Marcus Aurelius, neef van Adrianus, aan en schonk hem de hand van zijne dochter Faustina.

Marcus Aurelius, 161-180. — Marcus Aurelius,

bijgenaamd de Wijsgeer, deelde, om aan den wil van Adrianus te gehoorzamen, den troon met Lucius Ve­rus. Maar deze bemoeide zich niet met de staatsaan­gelegenheden, en stierf jong aan de gevolgen van zijn

-- 328 —

ongebonden leven. IJverig aanhanger der stoïcijnsche wijsbegeerte, trachtte Marcus Aurelius onophoudelijk die kalmte van geest te behouden , welke de wijs­geeren van die school als de grootste aller deugden beschouwden. Hij betoonde zich naauwgezet in de vervulling zijner pligten en regtvaardig jegens allen, behalve jegens de Christenen, tegen welke hij strenge bevelen uitvaardigde: deze was de vierde groote ver­volging. Ofschoon hij den oorlog voor de grootste ramp des menschdoms hield, was hij verpligt bijna geheel zijn leven onder de wapens door te brengen. Volo­gems , koning der Parthen, had de Romeinen uit Ar- menie verjaagd; maar de veldheer Avidius Cassius trok tegen hem op, overwon hem en dwong hem Mesopotamie af te staan bij een vredesverdrag, dat hij hem te Ctesiphon zelf, waarvan hij zich meester had gemaakt, voorschreef. Deze oorlog was naauwe­lijks geëindigd, toen de Marcomanni en de Quadi, twee Germanische volken, de Alpen overtrokken en tot Aquileja doordrongen; tenzelfden tijde vielen de Challi en de Chauci Gallie aan. Die volken trokken bij de aannadering van den keizer af; maar de Marcomanni en de Quadi kwamen drie jaren later terug. Marcus Aurelius versloeg ze en, verdere invallen willende voorkomen , trok hij den Donau over en verwoestte het land der Quadi. Bij dien togt liep hij gevaar , om met zijn gansche leger, door gebrek aan water, om te komen ; hij werd gered door een onweder, hetwelk algemeen als een wonder des hemels be­schouwd werd. Marcus Aurelius stierf gedurende een derden oorlog tegen de Germanische volken te Vin­dobona (Weenen) op den Donau. Te midden van al die togten had hij een wijsgeerig werk geschreven,

— 3'29 —

waarin hij zijne godsdienstige en zedekundige over­tuiging blootlegde.

Titus Aurelius Antoninus Plus, 138--161. Zijn geslacht was afkomstig uit Nemausus (Nismes) in Gallie. Men heeft Zijne regering bij die van Numa vergeleken. Hij ontwapende zelfs zijne vijanden door Zijne edelmoedigheid. Hij stichtte de eerste weeshuizen te Rome. Wet ten behoeve der slaven, waarbij aan de meesters verboden werd hen ter dood te brengen. Onder zijne regering, waarvan weinig bijzonderhe­den bekend zijn, werd geen enkele oorlog gevoerd. Hij had, op verlangen van Adrianus, Marcus Aurelius en Lucius Ve­rus aangenomen; maar bestemde inderdaad de kroon al­leen voor den eersten dier beide prinsen.

Marcus Aurelius Antoninus Philosophus, 161-180. — Stoïcijn tot op den troon, bezat Marcus Aurelius al de koude deugd der wijsgeeren van die school. Streng van zeden, was hij echter toegevend voor de gebreken van zijne vrouw Faustina en zijnen zoon Commodus, die reeds in Zijne jeugd den weg des bederfs insloeg. Hij vervolgde de Christenen met veel wreedheid : vierde vervolging. Oorlog tegen de Parthen, 165-166, en verovering door Avidius Cassius. De oostersche pest woedde voor het eerst in het westen en ont­volkte gedeeltelijk Macedonie, Griekenland, Italie en Gallie. Eerste oorlog der Marcomanni en Quadi, die Bohemen en Moravie bewoonden, 166-175. Zij verwoesten Italie, doch trekken bij de aannadering des keizers af, 166. Tweede in­val, 169; zij worden verslagen en tot aan gene zijde van den Donau teruggedreven. Togt van Marcus AureliuS in het land der Quadi, 174. Zijn leger wordt door den vijand omsin­geld; het heeft gebrek aan water en de uitgeputte krijgslieden zijn ongeschikt tot den strijd. De keizer beveelt gebeden en offeranden en een onweder doet den moed der Romeinen herleven, terwijl het den vijand schrik aanjaagt (1). — Tweede

(1) Deze gebeurtenis, door alle Schrijvers van dien tijd, zoo heidenen als Christenen, als wonderdadig beschouwd, wordt te regt door de laatsten toegeschreven aan de gebeden der Christen krijgslieden, die in grooten getale bij het leger dienden. Maar het is ten onregte, dat verhaald wordt, dat geheel een legioen uit Christenen bestond, hetwelk, na deze gebeurtenis, den naam ontving van legio fubninatrix , daar deze naam reeds tot de re­gering van Nerva opklimt.

— 330 —

oorlog tegen de Marcomanni, 178-181. De keizer stierf voor het einde van dien oorlog. Zijn werk over de wijsbegeerte is in de Grieksche taal geschreven' en heeft tot opschrift : „ aan zich zelven." De tijd van bloei en roem voor het Ro­meinsche keizerrijk nam bij den dood van Marcus Aurelius een einde, 180. De militaire overheersching werd door de regering van zijnen zoon Co/modus voorbereid.

Connnodus, 180 —192. Pertinax, 193. — Connno­dus , wreed en wraakgierig van aard, was reeds in zijne jeugd bedorven; op den troon geklommen, over­trof hij al zijne voorgangers in ondeugd en buiten­sporigheden. Lafhartig als alle dwingelanden, kocht hij den vrede van de Germanische volken, door hun eene jaarlijksche schatting te betalen, en keerde naar Rome terug , om daar de reeks zijner wandaden te openen. Niet te vreden met de eerbiedwaardigste man­nen onder zijne oogen te doen ombrengen, werd hij zelf zwaardvechter , om met eigen hand zijne vijan­den te dooden , die geen ander middel tot hunne verdediging hadden, dan houten wapens. Hij nam den bijnaam van Herkules aan en liet zich als held en als god aanbidden: hij gaf het bestuur in handen van Perennis, bevelhebber der praatoriaansche wacht en, na den dood van dezen, in die van zijnen opvolger Cleandrus , die alles voor geld veil had. De prwto­rianen , buigzame werktuigen des keizers, pleegden ongestraft de grootste gruwelen. Commodus, dat mon­ster van wreedheid en eerloosheid, werd eindelijk om het leven gebragt door eenige personen van zijn ge­volg, die vreesden, zelve het slagtoffer zijner woede te zullen worden. De Senaat liet zijne standbeelden omver halen en zijnen naam van de openbare gedenk­teekenen uitwisschen. — Men verhief den prefect der stad, Helvidius Perlittax , tot den troon; deze was een — 331 --

achtenswaardig grijsaard , die de losbandigheid der prwtoriaansche wacht wilde beteugelen ; doch deze stond op en vermoordde den keizer, drie maanden na zijne verkiezing. Het keizerrijk viel in de magt der legers , en een droevig tijdperk van burgeroorlogen ving toen aan; het duurde tot de komst van keizer Diocletianus op den troon.

L. Commodus Antoninus , 180-192. --- De booze aard van dien vorst wordt nog meer bedorven door het voorbeeld zijner snoode moeder Faustina. Hij bestijgt den troon in den leeftijd van 19 jaren. Schandelijke vrede met de Marcomanni en de Quadi. De inwendige oorlogen van de Germanische volken behoedden het keizerrijk van hunne invallen. Het grootste genoegen van Commodus was, zelf te dooden; tot dat einde werd hij zwaardvechter en daalde 735 malen in het renperk neder om er weerlooze menschen te vellen. Hij zelf bezat eene buitengewone ligchaamskracht en had er zijn behagen in, om als Herkules gekleed, met de leeuwen­huid over de schouders en de knods in de hand, in het openbaar te verschijnen. Zijne wreedheid en ongebondenheid kenden geene grenzen; hij legde het land ondragelijke las­ten op, om de kosten zijner dwaasheden te voldoen. Rome wordt tweemaal door brand vernield en gedeeltelijk ont­volkt door eene pest, die 2000 menschen op eenen dag wegrukt. Al die rampen konden de slemperijen van den kei­zer, die zich naar buiten had begeven, om aan de ziekte te ontkomen, niet doen ophouden. Zamenzwering tegen zijn leven; hij wordt gedood door Lotus, prefect der wacht. --­P. Helvidius Pertinax, 193. --- Een grijsaard van 66 jaren, door de moordenaars op den troon geplaatst : de Senaat erkent hem en de wacht onderwerpt zich in den beginne; maar toen hij hervormingen en bezuinigingen wil invoeren, wordt hij door haar om het leven gebragt, en de troon voor den meestbiedende veil gesteld.

— 332 —

E2E31 1200r3VIlli.

Tweede Tijdperk.

MILITAIRE OVERHEERSCHING TOT DE KOMST VAN DIOCLETIANUS.

193-284.

§ 1. De keizers, benoemd door de prwtoriaan‑

sche wacht en de legioenen, tot Alexan‑

der Severus.

193-222.

Oorlog om den troon, 193-196. — De prtoria­nen , die Pertinax gedood hadden, boden de kroon aan dengene, die zich het mildst jegens hen betoo­nen zou, Didius Julianus, prefect van Rome, een rijk en heerschzuchtig man , maar van eene zwakke inborst, beloofde aan elk soldaat der wacht 6,250 drachmen en kocht daarvoor den troon. Maar die schandelijke koop verbitterde de legioenen in de win­gewesten en zij haastten zich , hunne bevelhebbers tot keizer uit te roepen; zoo werden Clodius Albi­nus in Groot-Britannie , Peseennius Niger in Syrie, en Septimius Severus in Pannonie gekozen. Laatstge­noemde, die het digst bij Rome was, rukte aan het hoofd van zijn leger tegen die hoofdstad op, alwaar Didius Julianus door de praetorianen, aan welke hij betaling geweigerd had, om het leven werd gebragt.

Septimius Severus , 193-211. — Severus , in de Phenicische volkplanting van Lebdys, in Afrika, ge­boren , was uitstekend door zijne krijgsbegaafdheden en persoonlijke dapperheid. Den invloed van de pm­ — 333 —

toriaansche wacht duchtende, ontbond hij haar en zond de krijgslieden naar de gewesten ; maar de behoefte aan een steunpunt te Rome dwong hem tot de op­rigting van eene nieuwe wacht, welke hij op 50,000 man bragt. Daarna ontnam hij den Senaat allen in­vloed op de openbare aangelegenheden en versterkte daardoor de onbeperkte magt des keizers. De twee kundige regtsgeleerden , Ulpinianus en Papinianus , herzagen, op last des keizers, de-toen bestaande wet­geving. Severus nam de wapens tegen zijne twee me­dedingers op : Niger , in twee gevechten verslagen , •erd te Antiochie door zijne krijgslieden vermoord; Albinus werd onder de wallen van Lyon overwonnen en gevangen gemaakt; men bragt hem ter dood. Die inwendige oorlogen werden opgevolgd door twee krijgs­togten tegen de Parthen, die Niger ondersteund had­den; na verschillende overwinningen rukte de keizer tot Ctesiphon voort , nam die stad in en liet haar door zijn leger plunderen. Severus helde uit zijnen aard tot wreedheid over; die aard kwam vooral aan het licht in zijne bevelen tegen de Christenen , die toen de vijfde groote vervolging ondergingen. Een in­val der Caledoniers, in Groot-Britannie, riep den kei­zer naar dat land: hij wreekte dien inval door eene mededoogenlooze verwoesting van Caledonie, zonder het evenwel geheel tot onderwerping te brengen. Hij stierf te Eboracunt (York), den troon aan zijne twee zonen, Bassianus Caracalla en Septimius Geta na­latende.

Didius &klus Julianus, 193. — De prxtoriaansche wacht verkoopt den troon aan den meestbiedende. Didius Julianus koopt dien, door aan eiken soldaat 6,250 drachmen (onge­veer f 25,0001 te beloven. Ontevredenheid der legers in de

— 334 —

gewesten; de drie voornaamste legers schenken de kroon aan hunne bevelhebbers. Aanvang der militaire overheersching. Moord van Didius Julianus. — Septimius Severus, 196---211. Te Lebdys, in Afrika, geboren, behoorde hij tot een ridder­lijk geslacht; in zijne jeugd had hij zich op de redekunde en de wijsbegeerte toegelegd; Marcus Aurelius had hem in den Senaat opgenomen; maar spoedig werd hij aan het hoofd van een leger geplaatst en van toen af bragt hij zijn leven onder de wapens door. Hij onderscheidde zich door eene groote geestkracht , die soms in wreedheid ontaardde. — Ontbinding van de prxtoriaansche wacht : elk krijgsman ontvangt een perceel gronds, met het verbod om naar Rome terug te keeren. Inrigting eener nieuwe wacht, uit geoefende en vertrouwde benden zamengesteld en op 50,000 man ge­bragt. Verandering in de staatsregeling; de Senaat verliest al zijnen invloed; de keizer zoekt zijn steun uitsluitend bij het leger, Arbeid aan de wetgeving door ülpianus en Popi­nianus besteed; de laatste wordt tot opperbevelhebber der wacht benoemd. Vijfde groole vervolging der Christenen , waarbij de heilige Perpetua, Felicitas en Saturninus het bloeddorstige volk van Rome verbaasd doen staan over de onverschrokkenheid, waarmede zij zich in het renperk aan de wilde dieren overgeven. Oorlogen van Severus : 10. tegen Niger, die twee veldslagen verliest bij Cycicus en bij Issus : hij wordt door zijne krijgslieden te Antiochie vermoord; be­leg en inneming van de stad Ilyzanlium, die Niger onder­steund had; de stad wordt tot in den grond verwoest, 194---196; — 20. tegen Albinus, aan welken Severus eerst den titel van Cesar geschonken had; slag van Lyon en dood van Albinus, 197; — 30. tegen de Parlhen, 197-199 : ze­gepralen van Severus, inneming van Ctesiphon; hij legt den vijanden den vrede op; -- 40. tegen de Caledoniers, 208-211. Caledonie (Schotland) wordt verwoest; maar de bewoners trekken naar de ongenaakbare bergen van dat land terug, hetwelk gedeeltelijk aan het gebied des keizers ontkomt. Dood van Severus te Eboroeunz, 211. Zijne twee zonen, reeds tot Cesars benoemd, aanvaarden den titel van keizer.

Caracalla, 211-217. Invallen der Germanische vol­ken. — De haat, die reeds in het leven huns vaders tusschen de twee broeders bestaan had, brak onmid­dellijk na zijnen dood uit. Caracalla doodde zijnen — 335 —

stiefbroeder Gela in de armen zijner moeder, die eene poging aangewend had, om hen met elkander te ver­zoenen. Na dien moord gaf hij zich aan alle buiten­sporigheden en wreedheden over, en werd een der bloeddorstige dwingelanden. Na den regtsgeleerde Pa­pinius ter dood te hebben doen brengen , omdat hij geweigerd had , den broedermoord te verdedigen , liet hij te Rome 20,000 personen ombrengen, onder voorwendsel dat zij aanhangers van zijnen broeder waren. Daarop verliet hij Rome en doorliep, aan het hoofd van een leger, de gewesten van zijn rijk, nu eens onder den naam van Achilles, dan weder onder dien van Alexander, en liet de landen, door welke hij trok , van zijne soldaten plunderen. Te Alexandrie wreekte hij, door eene vreesselijke slagting van vreed­zame burgers, de spotternij van eenigen hunner. Ein­delijk vroeg hij de hand van de dochter van Arlabanus, koning der Parthen, en terwijl men te Ctesiphon de brui­loft vierden, beval hij aan Zijne krijgslieden, de inwoners aan te vallen en te dooden; Artabanus zelf ontkwam niet dan met moeite. Caracalla werd eindelijk , bij den aftogt, op bevel van Maerinus , aanvoerder der keizerlijke wacht, vermoord. De oorlogen der Germa­niselie volken tegen het keizerrijk vingen onder Zijne regering weder aan. Caracalla kocht den vrede van de Alemanni , die den Boven-Rijn overgetrokken wa­ren, en van de Gotben , die zich aan de monding van den Donau hadden vertoond. Dezelfde keizer gaf ook aan alle vrije mannen van het keizerrijk het burger, regt en legde hun alzoo nieuwe lasten op.

Macrinzts , 217-218. Elagabalus , 218--222. — Het Romeinsche leger , door de Parthen bedreigd,

— 336 —

die de wapens hadden opgevat om den moord van Ctesiphon te wreken, schonk de kroon aan Macrinus; doch deze werd in een bloedig gevecht verslagen , verpligt den vrede van de vijanden af te koopen en begaf zich naar Antiochie, alwaar hij zijn verblijf vestigde. Toen ondernam hij de uitroeijing der mis­bruiken, welke onder zijnen voorganger waren inge­slopen; aan de herstelling van de tucht in het leger willende arbeiden, werd hij met zijnen zoon Diadu­ngenus door zijne krijgslieden om het leven gebragt en Bassianus Elagabulus , voorgewende zoon van Cara­calla, op slechts 14jarigen leeftijd, tot keizer uitge­roepen. Deze verwijfde vorst, de laaghartigste van alle Romeinsche keizers, bragt de vier jaren zijner rege­ring in de verregaandste buitensporigheden door en pleegde de schreeuwendste dwaasheden. De praetoria­nen, aan welke hij eerst de handen vrij had gelaten, bragten hem eindelijk ter dood , met zijne snoode moeder Soëinis , die medepligtig was aan al de wan­daden van haren zoon.

Bassianus Caracalla, 211-217. — De bijnaam van Ca‑

racalla werd hem gegeven , omdat hij gewoonlijk het gal. lisch kleed, de Caracalla, in plaats van de Romeinsche toga droeg. Moord van zijnen stiefbroeder Geta, met wiep hij den troon moest deelen. Slagting te Rome. Trotschheid van den keizer, die Achilles en Alexander wilde navolgen. Plundering der gewesten. Moord der inwoners van Antiochie, die hij tot een groot feest uitgenoodigd had. Moord der bewoners van Ctesiphon, 217. Dood van Caracalla, op aanhitsing van Ma. crinus, welken de keizer besloten had te doen omkomen. Aanvang der oorlogen van de Germanische volken, die tot dezen tijd aan de Romeinen onbekend waren, als de Ale­manni en de Galben (zie het vierde deel van dit Leerboek). Edikt van Caracalla, waarbij het burgerregt geschonken wordt aan al de vrije inwoners van bet keizerrijk, die daar-

—337--

door onderworpen werden aan de belasting op de nalaten. schappen (vicesima bereditatum).

Opilius Macrinus, 217-218. — Macrinus, van lage af­komst, had de gunst van Caracalla gewonnen, die hem tot prefect der wacht benoemde. Zijne rampspoeden; hij is ver­pligt den vrede van de Parthen te koopen en begeeft zich naar Antiochie. Misnoegdheid van het leger, dat in opstand komt, toen Macrinus liet aan eene strenge tucht wil onder­werpen. Eene afdeeling, te Emesa in Syrie gevestigd, roept den jongen Bassianus, priester van den tempel der Zon, tot keizer uit, die uit zijne betrekking den naam van Elagabal (Heliogabal), god des Bergs, welken naam men ook aan de Zon gaf, ontvangt. Zijne moeder Soëmis stelt hem den krijgs­lieden als den zoon van Caracalla voor. Dood van Macrinus en zijnen zoon Diadumenus.

Bassianus Elagabalus, 218-222. — Nog slechts veer­tien jaren oud, pleegde Elagabalus, gedurende zijne vierja. rige regering, de schandelijkste wandaden. Te Rome weder­gekeerd, kiest hij zijn gevolg onder de laagste menschen der stad en schenkt de hoogste waardigheden aan baardscheer­ders en voerlieden van het renperk. Hij kleedt zich als eene vrouw en stelt een Senaat van vrouwen in, om de wijze van kleederdragt te regelen. Te Rome laat hij met de grootste pracht het huwelijk tusschen de Zon en de Maan vieren. Eindelijk wordt hij door de prwtorianen om het leven gebragt, na zijnen neef Alexander Severus aangeno­men te hebben.

2. De keizers , door de legioenen benoemd ,

tot den dood van libecius.

222-251.

Alexander Severus, 222-235. Stichting van het Nieuw- Perzische koningrijk — De militaire overheersching bereikte het hoogste toppunt, toen Alexander Severus den troon beklom. Die keizer onderscheidde zich wel door zijne deugden en reine zeden, maar het ontbrak hem aan de noodige geestkracht, om de onbegrensde bandeloosheid zijner krijgslieden te beteugelen, en hij g unde te veel invloed aan zijne moeder Mammea,

15

-- 338 —

eene heerschzuchtige en gierige vrouw. Om de prx­toriaansche wacht te verbeteren, droeg hij het bevel daarover op aan den kundigen regtsgeleerde Ulpianus, een regtschapen en vastberaden man , en benoemde den geschiedschrijver Dio Cassius tot prefect van de stad. Maar de eerste werd door de muitende prceto­rianen onder de oogen des keizers vermoord; de tweede werd gedwongen Home te verlaten, en door den keizer als stadhouder naar Pannonie gezonden. Eene gewigtige gebeurtenis , welke toen in het rijk der Parthen voorviel , werd door nieuwe oorlogen in het Oosten opgevolgd. Ardschir, zoon van Sassan, van Perzische afkomst, die als eenvoudig krijgsknecht in het leger der Parthen diende, bragt de Perzen tot opstand en onttroonde met hunne hulp den Parthischen vorstenstam der Arsaciden. Hij maakte zich van het bewind meester en werd de stichter van het Nieuw-Per­zische koningrijk. Om aan zijn troon een hechten steun te geven, herstelde hij de kaste der Magen en vorderde van de Romeinen al de gewesten van Azie, die vroeger tot het rijk der Perzen behoord hadden, terug. Keizer Alexander Severus zond hem tot eenig antwoord eens oorlogs-verklaring, en trok met drie legers den Eufraat over; maar de togt mislukte, omdat de bevelhebbers dier legers niet eenstemmig met den keizer handelden. Een inval der Germanische volken in Gallie riep Alex­ander naar het Westen terug. Terwijl hij aan de oe­vers van den Rijn gelegerd was, werd hij met zijne moeder door de krijgslieden, die over de gierigheid der keizerin gebelgd waren, om het leven gebragt.

Alexander Severus, 222-235, die met zijn 17" jaar den troon beklom, is een der beste Romeinsche keizers; edel‑

____ 339

moedig en goed onderwezen, prijkte hij met al de deugden, die toen te Rome zoo zeldzaam waren; maar het ontbrak hem aan de noodige geestkracht, om de zoo zeer bedorvene zeden van het hof en vooral van de prxtorianen, aan welke zijn voorganger alles had ingewilligd, te hervormen. Uit­sluitend gezag van de keizerin-moeder Mamma, die den keizer de wet voorschrijft. Ulpianus en Dio Cassius. Veran­deringen in het beheer der geldmiddelen en ontevredenheid van de wacht; deze komt in opstand en eischt het ontslag van Ulpianus; op de weigering des keizers, dringen de mui­ters tot in het paleis door en dooden Ulpianus onder zijne oogen , ondanks zijne dringende bede om het behoud zijns vriends. Dio Cassius, naar Pannonie gezonden, schrijft aldaar zijne Romeinsche geschiedenis. — Militaire opstand in het rijk der Parthen; de vorstenstam der Arsaciden wordt onttroond en het Nieuw-Perzische koningschap gesticht door Ardschir Babecanus, zoon van Sassan. (Zie het 2de deel van dit Leerboek, bladz. 318-319.) Herstel van het Magismus, of de dienst van het vuur, en van de kaste der Magen; aanvang van de vervolging der Christenen, die zeer talrijk waren in liet rijk der Parthen. Ardschir neemt den naam van Ar­taxerxes aan en legt het voornemen aan den dag, om het oude rijk der Perzen te herstellen. Oorlog van Alexander Severus tegen de Perzen, 230--233; de bijzonderheden daar­van zijn weinig bekend; de uitkomst is, het behoud der oude grenzen aan de oevers van den Eufraat. Invallen der Ger- manische volken : de Gothen nemen Pannonie en Mcesie in; de Alemanni, Gallie. Alexander Severus rukt tegen de laat­sten op; hij koopt den vrede van de Gothen en onderhan­delt niet de Alemanni. Opstand der legioenen; hij wordt met zijne moeder om het leven gebragt, 235.

Oorlogen om den troon, 235-244. — Bij den dood van Alexander Severus riepen de krijgslieden een der hunnen , Maximinas , tot keizer uit; deze was een boerenzoon, die zich onderscheidde door zijne verba­zende ligchaamskracht en persoonlijke dapperheid. De wreede gestrengheid van zijn bewind maakte hein ge­haat, en toen het leger van Afrika de keizerskroon aan de twee Gordianussen , vader en zoon, geschon‑

ti

— 340 —

ken had, werden zij door den Senaat en de prretori­aansche _ wacht als zoodanig erkend. Maar de twee keizers kwamen om in eenen slag tegen Capellanus, stadhouder van Mauritanie en aanhanger van Maximi­nus. Toen verhief de Senaat twee leden van dat lig­chaam, Puppienus en Balbinus op den troon, en het Romeinsche volk dwong hen, Gordianus III, zoon van Gordianus II, aan te nemen. Illaxi2ninus , die op de oevers van den Donau tegen de Barbaren gestreden had, rukte eindelijk tegen Rome op; maar hij werd bij het beleg van Aquileja door zijne eigene krijgslie­den van het leven beroofd. Puppienus en Balbinus kwamen in hetzelfde jaar om door de handen der prxtorianen , die Gordianus III, een jongeling van zestien jaren, als keizer erkenden. Die vorst legde, ondanks Zijne jeugd, veel geestkracht aan den dag en streed aan het hoofd der legers tegen de Gothen , die Moesie ingenomen hadden, en tegen de Perzen, die den Eufraat waren overgetrokken. De Franken deden, onder zijne regering, den eersten inval in Gallie. De prtoriaansche wacht stond tegen den keizer op, die haar aan eene strengere tucht wilde onderwerpen , en doodde hem. Zij droeg de kroon op aan haren prefect Philippus, een geboren Arabier en eerst aan­voerder van eene bende Arabische Bedouinen.

Maximinus, 235-238, vermaard door zijne reusachtige ge­stalte en verbazende ligchaamskracht; hij had zich door zijne dapperheid de plaats van bevelhebber in het leger verworven, waarbij hij als eenvoudig krijgsknecht gekomen was. Hij zet den oorlog in Pannonie voort en komt niet te Rome. Ontevredenheid van den Senaat en de prwtoriaan­sche wacht; wreedheid en gouddorst van den keizer, die de tempels van hunne rijkdommen laat berooven en talrijke verbeurdverklaringen beveelt, om zich geld te verschaffen.

— 341 —

Opstand in Afrika. Gordianus, een grijsaard van 80 jaren, wordt met zijnen zoon Gordianus II tot keizer uitgeroepen. Zij sneuvelen in een gevecht. De Senaat verheft Maximus , Puppienus en Calius Balbinus, twee zijner leden, uitstekend regtschapen en zeer rijk , op den troon ; het volk en de pretorianen eischen, dat Gordianus III tot Cesar zal be­noemd worden. Maximinus trekt tegen Rome op; hij wordt tegengehouden voor de stad Aquileja, die hem een Beduch­ten wederstand biedt : oproer in zijn leger, dat hem doodt en zich aan de keizers van Rome onderwerpt, 238. Opstand der pretorianen, Puppienus en Balbinus worden vermoord.

Gordianus III, 238-244. Geestkracht en deugden van dien jeugdigen vorst, die Misitheus tot raadsman kiest, en zijne dochter ten huwelijk neemt. Invallen der. Germanische vol­ken in het keizerrijk; de Golfen werpen zich in Mcesie, de Franken en Alemanni in Gallie, 242. Oorlog der Perzen, die Syrie innemen. Gordianus III rukt tegen hen op; hij wordt door de prwtoriaansche wacht vermoord, op aanstoken van Philippus, die Misitheus reeds om het leven had laten brengen.

Philippus de Arabier, 244-249. Decius, 249-251. Invallen der Gothen. Philippus, bijgenaamd de Ara­bier, kocht den vrede van de Perzen en begaf zich naar Rome, alwaar hij, bij gelegenheid van den dui­zendsten ver jaardag der stichting van Rome, prachtige feesten gaf. De keizer betoonde zich zoo gunstig ge­stemd jegens de Christenen , dat men later van mee­ning geweest is, dat hij zelf het Christendom omhelsd had. Een opstand der legioenen in Mcesie kostte hem den troon en het leven. Om de muiters tot de ge­hoorzaamheid te brengen, zond hij hun Decius, lid van den Senaat, een man vol geestkracht en op wiens trouw hij meende te kunnen rekenen. Maar de legioe­nen dwongen hem de kroon, die zij hem aanboden, aan te nemen en ze naar Rome te geleiden. Philippus, die er tegen optrok , sneuvelde in een gevecht bij

Verona, en Decius werd door den Senaat erkend. —

— 342 —

De regering van dien keizer is merkwaardig door de meer en meer herhaalde en gevaarlijke invallen der Germanische volken in het Romeinsch keizerrijk. De Gothen , die hun gebied uitgestrekt hadden van de kust der Oostzee , ten noorden , tot die der Zwarte Zee en de oevers van den Donau, ten zuiden, namen Thracie in en drongen tot de stad Philippopolis door. Decius rukte tegen hen aan en behaalde in den aan­vang eenige voordeelen; maar een algemeen gevecht aangegaan hebbende, kwam hij met zijnen zoon om, welligt door het verraad van Gallus, die onder hem het bevel voerde en .zich tot keizer liet uitroepen. Decius had eene algemeene vervolging tegen de Chris­tenen bevolen; deze was de zesde, sedert het ontstaan van liet Christendom.

Julius Philippus, Arabs, 244-249. Plegtige en kostbare feesten te Rome, ter viering van den duizendsten verjaardag der stichting van die stad, 21 april 248. De openbare ge­schriften en gedenkpenningen van Philippus spreken het gevoelen van Orosius tegen, dat deze vorst christen zou zijn geweest. Opstand van het leger van Mcesie; Marinus wordt tot keizer uitgeroepen en kort daarna vermoord. Philippus zendt den senator Decius, om den opstand te stillen; de krijgslieden grijpen hem aan en laten hem geene andere keus over, dan den dood of de kroon, welke zij hem aan­bieden. Decius plaatst zich aan hun hoofd. Slag van Verona en dood van Philippus, 249.

Trajanus Decius, 249-251. Gevaren, welke het land van de zijde der Germanische volken en vooral der Gothen be- dreigen. (Zie het 4de deel van dit Leerboek.) Invallen der Galhen onder hunnen koning Cniva, met eene raagt van 70,000 man; zij verwoesten Thracie en belegeren Philippo­polis. Decius valt hen aan en verslaat ze; hij hervat den strijd om ze geheel te verdelgen, en sneuvelt in een ge­vecht, dat hij hun te midden der moerassen, achter welke zij zich verschanst hadden, leverde. Verdenking, welke op den veldheer Gallus rust, 251, — 343 —

3. 'Regeringloosheid in het keizerrijk tot

keizer Aurelianus.

251-270.

Inwendige oorlogen, 251-253. — Bij den dood van Decius ving voor het Romeinsche keizerrijk een tijd aan van ware regeringloosheid, en deze duurde meer dan twintig jaren , in welke de gewesten weer­loos ten prooi werden gegeven aan de verwoestingen der Germanische volken en der Perzen. Een aantal veldheeren droegen te gelijk den titel van keizer en bestreden elkander, in plaats van den oorlog tegen de vijanden van het keizerrijk te voeren. Keizer Au­relianus maakte een einde aan die regeringloosheid en herstelde de eenheid van het keizerrijk. — Gallus betaalde eene jaarlijksche schatting aan de Gothen, om hunnen aftogt to knopen, en deelde den troon met Hostilianus, neef van Decius, welken de Senaat tot keizer had laten uitroepen; daarenboven bekleedde hij zijnen zoon Volusianus met de waardigheid van Cesar, om hem de troons-opvolging te verzekeren. Maar toen Hostilianus door de pest weggerukt was , werden Gallus en Volusianus door hunne krijgslieden om het leven gebragt , terwijl zij tegen lEmilianus , die door het leger van Pannonie met het purper om­hangen was, in aantogt waren. Valerianus trok in­middels tegen Rome op , om den moord van zijnen vriend Gallus te wreken, en rEmilianus kwam door dezelfde handen om, die hem op den troon verhe­ven hadden.

Valerianus, 253-259. Oorlogen tegen de Gothen en de Perzen. -- Het ontbrak den keizer noch aan moed noch aan krijgskunde; hij konde evenwel het rijk,

— 344 —

dat van alle zijden tegelijk door de Barbaren aange­vallen werd, niet redden. De Franken verwoestten Gallie; de Alemanni Opper-Italie, en de Gothen breid­den hunne vernielingen uit tot in Thracie, Macedonie en Griekenland , terwijl de Perzen Syrie en Klein-Azie overrompelden. Valerianus zond zijne veldheeren tegen de Germanische volken uit, en stelde zich in persoon tegen de Perzen in aantogt. In den aanvang zege­vierden zijne wapens; maar hij viel, bij eenen veld­slag onder de wallen van Edessa, in handen van den vijand en eindigde zijne dagen in gevangenschap. De zevende algemene vervolging der Christenen had on­der zijne regering plaats.

Gallus, 251-253. Hoslilianus, 251-252. Volusianus, Ce­sar, 251-253. Zwakheid van Gallus, die eene jaarlijksche schatting aan de Gothen betaalt , om het rijk tegen nieuwe invallen vrij te waren; hij wordt gedwongen het oppergezag met Hostilianus, neef of, volgens anderen, zoon van Decius, te doelen. Volusianus wordt tot Gesar benoemd. Dood van Hostilianus. Oorlog der Perzen, die Armenie en Syrie inne­men. Nieuwe invallen der Golhen; eene horde van dat volk dringt tot aan de oevers van de Adriatische Zee door; eene andere bereikt Klein-Azie. 1Ernilius 1Enzilianus wordt tegen hen uitgezonden en verslaat ze; zijne zegepralen; de legioe­nen roepen hem tot keizer uit. Gallus en zijn zoon worden door hunne krijgslieden vermoord, 253. Hetzelfde lot treft, eenige maanden later, iEmilianus, toen Valerianus tegen Rome optrok.

Licinius Valerianus 253---259. Dapperheid en geestkracht van dezen keizer, die zestig jaren oud was. Talrijke invallen der Germanische volken in het keizerrijk. De Gothen bouwen eene vloot op de Zwarte Zee en beginnen hunne zeetogten. 258; zij plunderen Trebisonde (Trapezous), op de kusten van Klein-Azie. (Zie het 4de deel van dit Leerboek). Oorlog der Perzen. Valerianus trekt tegen hen op , hij wordt gevangen genomen, 259. Zevende vervolging der Christenen; martel­dood van Paus Sixtus en zijn Diaken Laurentius te Rome.

-- 345 —

Regeringloosheid en verdeeling van liet keizerrijk, 256-270. — Gallienus , zoon van Valerianus, wel‑

ken deze in de laatste jaren zijner regering reeds naast zich op den troon had geplaatst , bezat de geestkracht zijns vaders niet. De regeringloosheid steeg in het rijk ten toppunt; meer dan twintig veldhee­ren overweldigden tegelijk den titel van keizer, hun door de krijgslieden aangeboden; later gaf men aan dat tijdperk den naam van tijd der dertig dwingelan­den. Eindelijk ontstonden drie keizerrijken : 1°. dat van Italie, hetwelk zich over het noorden van Afrika en de landstreken ten zuiden van den Donau uit­breidde; 2°. dat van Gallie. hetwelk Gallie, Spanje en Groot-Britannie omvatte en waarvan Trier de hoofd­stad was; 3°. dat van het Oosten, hetwelk uit alle Aziatische gewesten en Egypte zamengesteld was; de keizers hadden hun verblijf te Palmyra.

Keizerrijk van Gaine, 259.-273. — Posthumus, stadhouder van Gallie, die met goed gevolg dit ge­west tegen de Franken en de Alemanni verdedigd had, aanvaardde te Trier de keizerskroon en bewerkte, dat zijn gezag in Spanje en in Groot-Britannie geëer­biedigd werd. Hij kwam om in eenen opstand van zijn leger, dat Tetricus, een geboren Galliër, op den troon verhief. Deze hield zich acht jaren lang staande; hij deed afstand van den troon, toen keizer Aurelia. nus zijn gezag over al de gewesten van het keizerrijk hersteld had.

Oosterseh keizerrijk, 256-272. — Odenatus, die door keizer Valerianus tot stadhouder van Palmyra, zijne geboorteplaats, eene door den handel bloeijende stad', benoemd was, had de Perzen, na het gevecht

15.

— 346 —

van Edessa, verslagen. Zijn zegevierend leger bood hem de keizerskroon aan , welke hij, onder nadere bekrachtiging van keizer Gallienus, aannam. Odena­tus bestuurde het Oosten en streed met goed gevolg tegen de Perzen. Na zijnen dood nam zijne weduwe Zenobia, namens hare minderjarige zonen, de teu­gels van het bewind in handen; zij verklaarde zich onafhankelijk van de Romeinen en aanvaardde den titel van koningin van het Oosten of van Palmyra. Aurelianus overwon haar ten laatste en herstelde de Romeinsche heerschappij in die gewesten.

Keizerrijk van Italie, 259-270. Claudius, 268-270. — Gallienus, die zijn leven in ledigheid te Rome ge­sleten had, zonder iets te verrigten, om de talrijke overweldigers te bestrijden, werd eindelijk verpligt, tegen Aureolus op te trekken, die in Pannonie tot keizer gekozen en in Italie gevallen was, alwaar hij zich meester van Milaan had gemaakt. Maar terwijl hij zijnen vijand in die stad belegerde, werd hij door zijne krijgslieden ter dood gebragt, en deze huldig­den hunnen veldheer Claudius als keizer. Milaan werd ingenomen en Aureolus ter dood gebragt. De nieuwe keizer, die onder de wapens groot geworden was, wilde nu zijn gezag over het gansche keizerrijk her­stellen. Hij begon met de Alemanni uit Opper-Italie te verjagen; daarna dreef hij de Gothen tot voorbij den Donau terug; de schitterende zegepralen, welke hij op dit laatste volk behaalde, deden hem den bijnaam van Gothieus verwerven. De pest rukte hem , te mid­den zijner overwinningen, weg. Voor zijnen dood be­noemde hij den veldheer Aurelianus tot zijnen opvol­ger en het leger bekrachtigde die keus.

— 347 —

Regeringloosheid in het keizerrijk, de tijd genaamd der dertig dwingelanden, ofschoon er slechts 18 of 20 keizers tegelijk waren. Daarstelling van drie groote keizerrijken, Ilalie, Gallie, het Oosten.

Keizerrijk van Gallie, 259-273. Pos/humus, die te Trier verbleef, verdrijft de Alemanni en de Franken, die Gallie verwoest hadden en tot aan den voet der Pyreneën waren doorgedrongen. Hij neemt den titel van keizer aan en doet zich in Spanje en Groot-Britannie erkennen. Opstand der legioenen van Maintz; zij worden door Posthumus overwon­nen, die door zijne krijgslieden gedood wordt, omdat hij weigert de stad aan plundering over te leveren. Tetricus, stadhouder van Aquitanie, wordt tot keizer gekozen, 265--273.

Oostersch keizerrijk, 259-272. Odenatus, een rijk burger van Palmyra, wordt door Valerianus met het stadhouder­schap van die stad bekleed; hij valt de Perzen aan, die na den slag van Edessa in Klein-Azie doorgedrongen waren, verslaat en achtervolgt ze tot Ctesiphon. Na de overige kei­zers , die zich in de Oostersche gewesten van het opperge­zag hadden meester gemaakt, overwonnen te hebben, ont­vangt hij van Gallienus den titel van keizer, 262: op de gedenkpenningen wordt hij princeps Arabum genaamd. Hij wordt door een zijner bloedverwanten gedood. Koningin Zenobia, 267-272. Vastberaden inborst dier vrouw; zij smeedt het ontwerp, om in het Oosten een koningrijk te stichten, onafhankelijk van de Romeinen, waaraan zij den naam van rijk van Palmyra gaf. Zij zwicht voor de wapens van Aurelianus.

Keizerrijk van Ilalie. — Licinius Gallienus, 259-268, ver­genoegt zich met het gebied over Italie en tracht de ramp­spoeden des keizerrijks in de verstrooijingen van het hof te vergeten. Aureolus, stadhouder van Pannonie, wordt lot keizer gekozen en neemt Italie in; hij verliest eenen veld­slag op de Adda en werpt zich in Milaan, alwaar hij wordt belegerd door Gallienus, die zelf door de zamengezworenen in zijn leger gedood wordt, 268. — Aurelius Claudius, Go­thicus, 268-270. Dapperheid en geestkracht van Claudius II. Zegepraal op de Alemanni bij het meer van Garda. Invallen der Gothen in Dacie en Mcesie; hunne zeetogten; zij verwoes­ten Klein-Azie, Griekenland, Illyrie, en plunderen Ephese en Athene. De keizer trekt tegen hen op en verslaat, bij Naissus in Mcesie, hun leger, dat 320,000 man sterk was. Dood van Claudius, die door de pest weggerukt wordt.

— 348 —

§ 4. De laatste keizers, door de legioenen benoemd. 270-284.

Aurelianus, 270-275. Herstel van de eenheid des keizerrijks. — Het Romeinsche keizerrijk kon niet ge­red worden , dan door een buitengewoon man , in staat, om de inwendige regeringloosheid te overmees­teren en tevens de talrijke vijanden, die het van bui­ten aanvielen, af te weren. Die man was Aurelianus, een boerenzoon, die eene schitterende loopbaan op het slagveld had afgelegd: keizer Valerianus had hem reeds een opperbevel opgedragen, en hij had het voor­beeld van zoo vele andere veldoversten niet gevolgd, door misbruik daarvan te maken, met zich de kei­zerskroon op te zetten. Na den dood van Claudius II op den troon geplaatst , herstelde hij de strengste tucht in het leger en beraamde de noodige maatre­gelen, om een einde aan de zoo noodlottige oorlogen tegen de Gothen te maken. Bij een vredesverdrag, dat hij met hen sloot, stond hij hun het gewest Dacie, dat door hunne onophoudelijke invallen ontvolkt was, af, en liet zich een zeker getal kinderen uit adellijke geslachten als gijzelaars leveren, die hij te Rome met de meeste zorg liet opvoeden, met het doel, om daar­door de Romeinsche beschaving onder dat volk te verspreiden. Daarna viel hij de Aleinanni, die niet opgehouden hadden het noorden van Italie te ver­woesten, aan, en versloeg ze in een moorddadig ge­vecht. Om Rome tegen eenen aanval der Barbaren te beschermen, liet hij rondom de stad nieuwe vesting­werken aanleggen, die echter eerst door Zijne opvol­gers voltooid werden.

— 349 —

Na aldus de noordelijke grenzen van het keizerrijk in veiligheid gebragt te hebben, was Aurelianus er op uit, om de staats-eenheid te herstellen. Hij trok tegen Zenobia op, versloeg haar in twee gevechten en nam haar zelfs bij de inneming van Palinyra gevan­gen. Het Oosten onderwierp zich aan den overwinnaar. Naar Italie teruggekeerd, begaf Aurelianus zich naar Gaine, alwaar Tetricus afstand deed van de keizerlijke waardigheid , waarvan hij overigens door de losban­digheid zijner legioenen een afkeer had gekregen ; deze werden bij Chálons geheel verslagen. Aurelianus vierde eenen schitterenden triomf te Rome en ontving den bijnaam van redder des rijks (restitutor orbis). Hij werd kort daarna door een zijner dienaren ver­moord, tijdens eenen krijgstogt, dien hij tegen de Per­zen ondernomen had; het volk en het leger treurden over zijn verlies.

L. Do'nitius Aurelianus, 270-275, geboren in Pannonie, een boerenzoon, was als eenvoudig krijgsman bij het Ro­meinsche leger in dienst getreden; zijne dapperheid en krijgs- bekwaamheden trokken de aandacht van keizer Valerianus, die hem met het consulaat bekleedde. Belangloosheid van Aurelianus, die onder Gallienus en later onder Claudius bevel voerde: laatstgenoemde stelt zijne verdiensten op prijs en beveelt hem als zijnen opvolger aan. Quintillus, broeder van Claudius, die zich zelven de kroon opgezet had, beneemt zich het leven, om niet in de handen van zijnen mededinger te vallen. Vredesverdrag met de Gothen en afstand van Da- cie ; de Romeinsche inwoners begeven zich naar Mcesie (Dacia Aureliani) en de Donau werd op nieuw de noorde­lijke grens van het Romeinsche rijk. Verdeelinn. der Gothen in Visigothen (Nest-Gothen) en Ostrogothen (Oost- Gothen), en veranderingen, in de staatsgesteldheid van dat volk ge­bragt. (Zie het 4de deel van dit Leerbock.) Overwinningen, door de Alernanni op de Metaurus, bij Pavia, behaald. Ves­tingwerken van Rome (zie hiervoren bladz. 21). Oorlog tegen Zenobia, die haar gebied over Egypte en een gedeelte van

350 —

Klein-Azie uitgebreid had. Veldslagen van Antiochie en Emesa. Inneming van Palmyra; Zenobia neemt de vlugt, wordt achterhaald en gevangen genomen. Opstand te Palmyra : de stad wordt ten tweeden male ingenomen en door Aurelia­nus vernield, 272. Tetricus, keizer der Galliërs, treedt in onderhandeling met Aurelianus en roept hem tegen zijn eigen leger te hulp; dit wordt bij Chálons verslagen. Ze­getogt van Aurelianus, wiens triumfwagen, door vier witte herten voortgetrokken, door Zenobia en Tetricus, die beide met veel goedheid en grootmoedigheid behandeld worden, voorafgegaan wordt. — Oorlog tegen de Perzen en ver­moorden van den keizer door een zijner geheimschrijvers, die afpersingen gepleegd had en zijnen toorn duchtte, 275.

Tacitus, 275--276. Probus, 276-282. Inval der Germanische volken. — Bij den dood van Aurelianus had een vreemd schouwspel plaats: het leger noodigde den Senaat uit, eenen nieuwen keizer te kiezen, en deze weigerde zulks, uit vrees van aan het leger te misha­gen. De troon bleef gedurende acht maanden onbe­kleed; eindelijk bood de Senaat de keizerskroon aan Tacitus, een achtenswaardig lid van den Senaat, vijf en zeventig jaren oud. Hij aanvaardde haar na eenige aarzeling, maar stierf zes maanden daarna ten gevolge der vermoeijenissen van eenen veldtogt tegen de Alant, die Klein-Azie ingenomen hadden, en welke hij naar den Kaukasus terugdreef. Het leger riep den veldheer Probus tot keizer uit; deze vroeg en verwierf de toe­stemming van den Senaat. In Pannonie geboren en van lage afkomst, had de nieuwe keizer van zijne jeugd af in het leger gediend, en er door zijne per­soonlijke dapperheid snelle vorderingen gemaakt. Het rijk bad behoefte aan eenen dapperen vorst, om de Barbaren te bestrijden: de Franken, de Allemanni en de Burgundiërs waren in Gallie doorgedrongen en had-

— 351 -‑

den er meer dan zestig steden verwoest. Probus viel hen aan en dreef hen over den Rijn terug; daarna trok hij die rivier over en drong in Germanie door; 16,000 Germanen werden bij de Romeinsche legioe­ne n ingelijfd, en de keizer vulde de, door de invallen d v Barbaren ontvolkte, gewesten weder aan, door volkplantingen, uit de overwonnen volken genomen. Probus, die over verscheidene onlusten, welke in de gewesten uitgebroken waren , gezegevierd had, sneu­velde bij een oproer zijner krijgslieden , welke hij

bezigd had tot het droogmaken van uitgebreide 1 oerassen bij Sirmium , in Pannonie. Zoodra de ge­11 oederen tot bedaren waren gekomen, betreurden de m uiters zelve ten hoogste deze wandaad.

Carus, Carinus en Numerianus, 282-284. — Het

leger schonk de kroon aan Carus, prefect der wacht, die zijne twee zonen, Carinus en Numerianus, tot Cesars benoemde en het gezag met hen deelde. Ca- rus ondernam eenen togt tegen de Perzen, op welken hij overleed, naar men zegt door den bliksem, die op Zijne tent nederviel, getroffen. Numerianus en Ca­rieus namen de teugels van het bewind in handen; maar de eerste werd door zijnen schoonvader Aper ter dood gebragt, terwijl hij zijn leger uit Perzie te­rugvoerde. Het leger riep Diocletianus tot keizer uit, die aan Carinus slag leverde , waarin deze laatste door een bevelhebber van zijn leger gedood werd. Met de komst van Diocletianus vangt een nieuw tijd­perk in de geschiedenis van het Romeinsche keizer­rijk aan.

Claudius Tacilus , 275-276, bloedverwant van den ge­chiedschrijver van dien naam, wordt na eene vreedzame usschenregering van acht maanden, door den Senaat tot

— 353 —

— 3,32 —

keizer gekozen. Eerste inval der Alani in het rijk : dit barbaarsche volk bewoonde de landstreken tusschen de Zwarte en de Caspische Zeeën (zie het 45e deel van dit Leerboek). Dood van Tacitus. — Aurelius Probus, 276-282, was, even als vele zijner uitstekende voorgangers, in Pan­nonie geboren. Tacitus had hem een bevel bij het Romein­sche leger in de oostelijke gewesten opgedragen. Florianus, broeder van Tacitus, aanvaardt de kroon te Rome en trekt tegen Probus op, maar hij wordt door zijne eigene krijgs­benden om het leven gebragt. Achting van Probus voor den Senaat, welken hij, onder aanvraag van goedkeuring, van zijne verkiezing kennis geeft. Verwoesting van Gallie door de Barbaren; overwinningen van Probus; hij dringt in Germanie door en versterkt op nieuw het vaam Ha­driani, tusschen den Donau en den Rijn (zie hiervoren, bladz. 45). Staatkunde van Probus bij het aanwenden der Barbaren tot 's Rijks verdediging : hij lijft ze bij zijn leger in, ze onder alle legioenen verdeelende, en schenkt hun gron­den in de ontvolkte gewesten. 100,000 Bastarni worden uit Klein-Azie naar Thracie vervoerd; Franken en Gepiden worden langs de boorden van den Rijn en den Donau ge­vestigd. Opstand van den veldheer Salurninus in Azie; hij wordt verslagen en door zijne krijgslieden gedood, 280. Overweldiging van Bonosus en van Proculus in Gallie; zij worden door Probus overwonnen, 281. De keizer gebruikt in vredestijd de legioenen tot het daarstellen van openbare werken; hij laat de steden in Gallie, die door de Barba­ren verwoest waren , weder opbouwen , en de moerassen in Pannonie, zijn geboorteland, alwaar hij dikwijls zijn ver­blijf hield, droog maken. Opstand in het leger en dood van Probus. — Carus, Carinus en Numerianus, 282-284. Oorlog tegen de Perzen en dood van Carus, 283. Numerianus wordt vermoord en het leger roept Diocletianus uit. Werkeloosheid en buitensporigheden van Carinus, die te Rome gebleven is. Slag van Margus bij Sirmium, en dood van Carinus, 284.

tJEZ111911)

Derde Tijdperk.

VAN DIOCLETIANUS, TOT DE vERDEELING VAN HET RIJK BIJ

DEN DOOD VAN THEODOSIUS DEN GROOTE.

284-395.

§ 1. Diocletianus en zijne ambtgenooten. —

Nieuwe inrigting van liet Rijk.

284-305.

Diocletianus. 284-305. Veranderingen in de staats­regeling van het keizerrijk. — Dioeletianus, zoon van eenen boer in Dalmatie , schitterde evenzeer door zijne begaafdheden voor de krijgskunde, als door het wijs beleid, waarvan hij in de nieuwe inrigting van het rijk blijken gaf. De twee voorname punten , welker regeling Diocletianus ondernam , waren de troons-opvolging, welke reeds aanleiding tot zoo vele burgeroorlogen gegeven had , en de verdediging der grenzen tegen de, steeds in gevaar toenemende, aan­vallen der buitenlandsche vijanden. Tot dat einde deelde hij den troon met den veldheer Maximianus, in Illyrie geboren en , even als hij , van geringe af­komst. Vervolgens benoemden de twee keizers twee Cesars, Conslantius en Galerius, belast om met hen het bewind over de gewesten te voeren en bestemd, om hunne opvolgers te worden : de eerste was on­dergeschikt aan Maximianus, de tweede aan Diocle­tianus. De troons-opvolging was alzoo geregeld en van den wil der regerende keizers afhankelijk gemaakt. De vier vorsten deelden het rijk op zoodanige wijze

zu st be be

— 354 —

onder elkander, dat Diocletianus en Galerius zich met het beheer van het Oosten belastten : het ver­blijf des eersten was te Nicomedie in Syrie, en des tweeden te Sirmium in Pannonie; Illaximianus en Constantius bleven in het Westen en kozen tot hun verblijf Milaan en Trier. Rome hield alzoo op , de hoofdstad des rijks te zijn, en de invloed der prw­toriaansche wacht op de regering werd vernietigd. Diocletianus voerde bij zich de Oostersche hofgebrui­ken in, en dit voorbeeld werd door zijnen ambgenoot Maximianus gevolgd.

Valerius Diocletianus Zijne begaafdheden als veldheer

en staatsman : zijne vastberadenheid ontaardde soms in wreedheid, vooral ten aanzien der Christenen, die onder hem eene der vreesselijkste vervolgingen, welke de achtste was, moesten lijden. Het voorname gebrek der Romein­sche staatsregeling was het ontbreken eener wet, waarbij de troonsopvolging geregeld was; dit gebrek had reeds menigvuldige burger-oorlogen ten gevolge gehad en aanlei­ding gegeven tot de militaire overheersching, die gedu­rende bijna eene gansche eeuw de bovenhand had gehad. Maatregelen, door Diocletianus genomen, om daarin te voorzien : verdeeling van het gezag onder twee keizers en benoeming van twee Cesars, als hunne aangeduidde opvolgers, die hij hunne komst op den troon insgelijks twee nieuwe Cesars moesten benoemen. Diocletianus en Maximianus , keizers ; Galerius en Constantius Chlorus , Cesars. Verdeeling van het bestuur en de verdediging der grenzen. Diocletianus neemt de Aziatische gewesten , Ma­cedonie en Achaïa , benevens Egypte : verblijfplaats Nico­rnedie Galerius, zijn Cesar, Thracie, Mcesie en Pannonie; verblijfplaats SirMill711. - Maximianus, Italie, Afrika, de eilanden van de Middellandsche Zee en de landstreken, tusschen de Alpen en den Donau; verblijfplaats Milaan; — Constan­tius, zijn Cesar, Gallie, Groot-Britannie, Spanje, Mauritanie: verblijfplaats Trier. Gevolgen van deze verdeeling : verval van Rome; aanvang van de eindelijke verdeeling van het rijk in twee groote afdeelingen : het Westen en het Oosten; hernieuwing der burger-oorlogen, ontstoken door de heersch‑

— 355 --

cht der verschillende vorsten, die naar het opperbewind aan. Einde van de militaire overheersching. Diocletianus houdt een zeer groot gezag over zijne ambtgenooten en waart daardoor den inwendigen vrede.

De keizers, Diocletianus en Maximianus, en de Ce­sars, Galerius en Constantius, 286-303. — De vier vorsten streden met moed tegen de binnen- en bui­tenlandsche vijanden des rijks. Maximianus begon met eenen gevaarlijken opstand te dempen, die door de boeren in Gallie tegen de vermogende eigenaren van dat gewest aangestookt was; men gaf aan die opstandelingen den naam van Bagaudi. Hij was min­der gelukkig in eenen oorlog tegen Carausius, stad­houder van Groot-Britannie, die den keizerlijken titel overweldigd had, welken Maximianus, krachtens een met hem gesloten verdrag, verpligt werd hem te laten behouden. Groot-Britannie werd niet eerder tot gehoorzaamheid teruggebragt, dan na den dood van Carausius, door Alectus vermoord, terwijl deze zelf onder de wapens van den Cesar Constantius zwich­ten moest. Laatstgenoemde versloeg insgelijks de Ale­manni , die Gallie ingenomen hadden, terwijl Maxi­mianus de zwervende volken van Afrika , die het Romeinsche wingewest van Karthago aangevallen had­den , tot onderwerping bragt. — Diocletianus en Galerius verdedigden met evenveel geluk de oostelijke gewesten van het keizerrijk. Een opstand, in Egypte uitgebroken , alwaar zekere Achilles zich tot keizer had laten uitroepen, rieplbiocletianus naar dat land; hij onderwierp het , na de inneming der stad Alex­andrie , weder aan zijn gezag. Galerius was verpligt geweest, tegen de Perzen op te trekken, wier koning ;harses Armenie, dat onder de bescherming der Ro‑

— 356 —

meinen stond, veroverd had. Galerius zette, na eene eerste nederlaag, den oorlog voort en dwong de vij­anden tot het sluiten van den vrede ; zij stonden Mesopotamie en vijf gewesten aan gene zijde van den Tiber aan de Romeinen af, en erkenden de onafhan­kelijkheid van Armenie en den Kaukasus.

De laatste triomf te Rome. Afstand van Dioeletianus en Maximianus , 303-305. — Diocletianus vierde toen, met zijne ambtgenooten, te Rome een luisterrij­ken triomf : den laatsten , die in deze stad plaats vond; daarna deed hij afstand van den troon en dwong zijnen mede-regeerder, dit voorbeeld te volgen. Galerius en Constantius aanvaardden den keizerlijken titel. Diocletianus zonderde zich af op een landgoed, dat hij te Salona, in Dalmatie, bezat, alwaar hij nog negen jaren leefde, zich op den landbouw toeleg­gende. De wreede vervolging der Christenen, op in­blazing van Galerius, was de eenige groote daad van zijn leven. Hij stierf in de afzondering, welke hij niet meer verliet, ondanks de oorlogen, waarin het keizer­rijk na zijnen troonsafstand op nieuw gewikkeld werd.

Oorlogen in het keizerrijk : opstand der Bagaudi (van het Celtisch woord Bagezd , d. i. onstuimige vergadering); het waren de boeren van Gallie, die door de groote grondeige­naars onderdrukt werden; deze opstand heeft veel overeen­komst met die der slaven in Sicilie; want de Bagaudi waren insgelijks in eenen staat van dienstbaarheid gebragt, welke zeer nabij aan slavernij grensde. Overweldiging van Carausius in Groot-Britannie, 287-293; hij was belast met de verdediging des lands tegen de Saxische zeeschuimers, die op dezen tijd de kusten der Noordzee begonnen te ver­ontrusten. Maximianus verdenkt hem van de Barbaren te ondersteunen, en beveelt dat hij ter dood gebragt zal wor­den. Carausius laat zich tot keizer uitroepen en dwingt Maximianus, hem te erkennen. Hij wordt door een zijner —357 ___

dienaren, Alectus , om het leven gebragt ; deze neemt den titel van keizer aan, doch wordt door Constantius verslagen, 296. Inval der Allemanni in Gallie en slag van Langres, waarbij die volken geheel door Constantjus overwonnen worden, 301. ---- Oorlog in Afrika tegen vijf oproerige vol­ken, die Karthago en Mauritanie ingenomen hadden. --- Dio­cletianus laat den oorlog der Perzen aan Galerius over, die eerst verslagen wordt, 296. De oorzaak van dezen oorlog was het verjagen van koning Tiridates uit Armenie, door Narses , koning der Perzen, en de hulp, welke de Romei­nen aan den onttroonden koning gebragt hadden. Overwin­ningen van Galerius en vrede met de Perzen gesloten, 297. Groote zegetogt te Rome , 303. Afstand van Diocletianus en Maximianus; de beweegredenen, welke eerstgenoemden vorst noopten, om de kroon neder te leggen, zijn niet bekend. Hij sterft negen jaren daarna te Salona, 313.

§C.Verdeeling des rijks en inwendige oorlogen,

tot de herstelling van de staats-eenheid

door lionstantijn den Groote.

305-324 (1).

Inwendige oorlogen, tot de verdeeling van het rijk onder zes keizers , 305-307. Naauwelijks had Diocletianus afstand van den troon gedaan, of er opende zich eene reeks van inwendige oorlogen; deze duurden twintig jaren lang en eindigden met de over­winningen van Konstantijn den Groote, die over al zijne mededingers zegepraalde en de staats-eenheid des rijks, door de instellingen van Diocletianus ge­schokt, herstelde. — Keizer Galerius schond het eerst deze instellingen : in plaats van met zijnen ambtgenoot Constantius in overleg te treden, benoemde hij alleen de Cesars en bekleedde met deze waardigheid den

(1) Dullinger, origines du ehristianisme , traduit en franÇais par Léon Bord. Paris 1842. 2 vol. 8.

— 358 —

veldheer Severus en zijnen neef Daza , een jongeling zonder ondervinding, die den naam van Maximinus aannam. Constantius erkende hem; maar toen hij in het volgend jaar overleed, wilde het leger de keizers­kroon aan zijnen zoon Konstantijn opdragen. Deze vergenoegde zich echter met den titel van Cesar, hem door Galerius opgedragen, die den Cesar Sere­rus tot keizer benoemd had. Maar het willekeurig en gewelddadig bewind van Galerius verwekte eenen opstand te Rome, alwaar men Maxentius, zoon van Maximianus, voormalig ambtgenoot van Diocletianus, ten troon verhief, die .zijnen vader als mederegeerder aannam. Weldra brak de oorlog tusschen die twee vorsten uit, en toen Severus in eenen krijgstogt in Italie omgekomen was, gaf Galerius de kroon aan zijnen vriend Licinius. Konstantijn en Maximinus aan­vaardden toen denzelfden titel en het rijk werd alzoo onder zes keizers verdeeld.

Nieuwe oorlogen, tot aan de verdeeling van het rijk tusschen Konstantijn en Licinius, 307-313.— De vrede, welken Galerius eerst met Maxentius gesloten had, werd op nieuw verbroken door Maximianus, die naar het oppergezag over de andere vorsten streefde. Door zijn zoon Maxentius verjaagd, begaf hij zich bij Kon­stantijn, die zijne dochter Fausta tot vrouw genomen had. Maar zijne lagen, om zijn schoonzoon te ont­troonen, werden ontdekt en hij zelf ter dood gebragt. Galerius stierf omtrent denzelfden tijd, ten gevolge zij­ner buitensporigheden, en Konstantijn sloot met Licinius, aan wien hij de hand zijner zuster geschonken had, een naauw verbond tegen Maxentius en Maximinus. Toen trok hij tegen Maxentius op, versloeg twee legers, welke deze hem te gemoet had gevoerd, en drong tot -- 359 —

onder de wallen van Rome door, alwaar zijn vijand een geducht leger vereenigd had. Konstantijn, die toen nog heiden was, liet zijn leger voorafgaan van eene vaan, waarop het kruis stond afgebeeld, dat hem, volgens eenige schrijvers, glansrijk in de wolken ver­schenen was, met de woorden : door dit teelren zult gij overwinnen. Maxentius werd geheel verslagen en be­nam zich het leven. De overwinnaar vaardigde toen te Milaan het eerste edikt uit van verdraagzaamheid jegens de Christenen, en deelde het rijksgebied met Licinius, die Maximinus in eenen grooten veldslag bij Andrinopel verslagen had. Deze laatste stierf in Cilicie, alwaar hij na zijne nederlaag eene schuilplaats had gezocht.

Gebreken der staatsregeling van Diocletianus : 10. gebrek aan eenheid; 20. pogingen van een der keizers, om het op­pergezag voor zich te verkrijgen. Galeries wil de plaats van Diocletianus innemen; hij benoemt twee nieuwe Cesars : Maximinus en Severus, en geeft den eersten het stadhouder­schap van Syrie en Egypte, en den tweeden dat van Italie en Afrika. Bezadigdheid van Constantius, die zich deze be­noemingen laat welgevallen; gehechtheid aan zijn persoon van de bewoners der wingewesten , welke hij met evenveel wijsheid als regtvaardigheid bestierd had. Hij behoudt zijn verblijf te Trier. Zijn dood te Eboracum (York) in Groot­Britannie, waarheen hij zich begeven had, om voor de ver­dediging van dat land, tegen de invallen der Caledoniërs en de landingen der Saxers te waken, 306. Konstantijn, zijn oudste zoon, wordt door het leger tot keizer uitgeroepen; hij vergenoegt zich met den titel van Cesar, hem door Ga­lerius gegeven, die tevens aan Severus den titel van keizer schenkt. Opstand in Italie ten gevolge der hoofdelijke belas­ting, waarmede Galerius degenen, die daarvan tot dien tijd vrij waren, wilde treffen. Misnoegdheid te Rome over de ver­plaatsing van de keizerlijke verblijfplaats. Maxentius wordt op den troon verheven; zijn vader Maxinzianus , die door Diocletianus tot afstand was gedwongen geweest, herneemt

-- 360 —

de kroon, 307. Dood van Severus. Galerius geeft hem Lici­nius tot opvolger en sluit den vrede met Maxentius en Maxi­mianus. Konstantijn en Maximinus nemen den keizerlijken titel aan. Zes gelijktijdige keizers.

Lagen van Maximianus, voormalig medekeizer van Dio­cletianus, die zich het oppergezag wil aanmatigen. Door zijnen zoon uit Italie verbannen, begaf hij zich naar Trier, bij zijnen schoonzoon Konstantijn, die hem ter dood deed brengen, ten gevolge eener zamenzwering, welke hij tegen zijn leven beraamd had, 310. Dood van Galerius, 311. Ver­bond tusschen Konstantijn en Licinius. Willekeurig bewind van Maxentius, die zich door zijne buitensporigheden en wreedheid gehaat maakt. Konstantijn verklaart hem den oorlog, 312. Overwinningen van Turijn en Verona. Hij trekt tegen Rome op aan het hoofd van 40,000 man; het leger van Maxentius was 160,000 man sterk. Gezigt van Konstan­tijn, wien een schitterend kruis verschijnt met het opschrift : ln hoc signo vinces; deze gebeurtenis wordt door eenige schrijvers van dien tijd gestaafd. De keizer laat een vaandel maken, met een kruis in het midden, hetzelfde opschrift dragende en Labarum genaamd. Zijne overwinning op Maxen­tius. Edikt van verdraagzaamheid, in overleg met Licinius te Milaan afgekondigd, 313. Dood van Maximinus en ver­deeling van het rijk tusschen Konstantijn en Licinius; gene behoudt het \Vesten, deze het Oosten.

Laatste oorlogen tusschen Eonstantijn en Licinius. 314-324. — Weldra ontstond een nieuwe oorlog tusschen Konstantijn en Licinius, uithoofde der wei­gering van den laatste, om degenen, die in eene zamen­zwering tegen het leven van Konstantijn betrokken en naar het Oosten gevlugt waren, uit te leveren. Na twee veldslagen verloren te hebben, vroeg en bekwam Licinius den vrede, op voorwaarde van aan den over­winnaar al de Europeesche gewesten af te staan, met uitzondering van Thracie. Konstantijn maakte zich den vrede, welke op dezen oorlog volgde, ten nutte, om heilzame wetten uit te vaardigen tegen het bar­baarsch gebruik, om de kinderen, welker onderhoud — 361

tot last verstrekte , te dooden. De Gothen, die, na eenen langen vrede van vijftig jaren, hunne invallen in Mcesie hervatten, werden door Konstantijn ,versla­gen; hij achtervolgde hen in hun eigen land en legde hun, als voorwaarde tot den geschonken vrede op, dat zij eene krijgsrnagt van 40,000 man zouden le­veren. De wreedheden, welke Licinius in het Oosten pleegde, en eene bloedige vervolging, door hem te­gen de Christenen aangelegd, stookten den oorlog tusschen de twee keizers weder aan. Licinius bezweek in twee veldslagen tegen Konstantijn en verwierf alleen den vrede, door het nederleggen van de kroon. Hij nam de wijk naar Nicomedie, alwaar hij ter dood werd gebragt op bevel des keizers, die hem beschul­digde aan eene zamenzwering tegen zijn leven deel te hebben genomen. Konstantijn vereenigde op die wijze het keizerrijk weder onder eenen rijksstaf.

Zamenzwering van Bassianus tegen het leven van Kon­stantijn, die hem zijne zuster ten huwelijk gegeven had; zij wordt ontdekt en de voornaamste menners nemen de wijk bij Licinius, die weigert, hen aan Konstantijn uit te leve­ren; van daar de eerste oorlog tusschen die keizers, 314. Slag van Cibalis, in Pannonie, en van Mardia, in Thracie. Licinius wordt overwonnen en vraagt den vrede; hij erlangt dien onder afstand aan Konstantijn van Pannonie, Mcesie, Dalmatie, Macedonie en Achaia.— Wet tegen het te vondeling leggen der kinderen door hunne heidensche ouders : hij beveelt dat de Staat de arme ouders, die met een groot gezin beladen zijn, ondersteunen zal. Hervatting der inval­len van de Gothen : de vrede tusschen dat volk en het keizerrijk had geduurd sedert den afstand van Dacie door keizer Aurelianus, 272-322. De Gothen vallen in Panno­nie en lllyrie. Overwinningen van Konstantijn, die den Do­nau overtrekt en in Dacie doordringt. Vrede met de Gothen, die zich verbinden een leger van 40,000 man aan den kei­zer te leveren. Gewelddadige regering lui Licinius; hij

16

— 362 —

vervolgt de Christenen en schendt daardoor het edikt van Milaan, dat hij met Konstantijn onderteekend had. Deze ver­klaart hem den oorlog, 323. Veldslagen van Andrinopel en Chakedonie. Hij onderhandelt door bemiddeling zijner vrouw, de zuster van Konstantijn, en erlangt genade, na afstand van de kroon gedaan te hebben. Eenige maanden later wordt hij ter dood gebragt, beschuldigd van tegen Kon­stantijn zamengezworen te hebben. Onzekerheid omtrent de schuldpligtigheid van Licinius, 324.

4 3. Regering van Konstantijn tien Groote.

324-337.

Stichting van Konstantinopel, 330. — Konstantijn zoon van Constanties en Helena , maakte zich , meer door zijne kunde als staatsman en als veldheer, dan door zijne persoonlijke deugden, den bijnaam van de Groote waardig: want de wreedheid, waarmede hij jegens zijn eigen geslacht handelde, door zijn zoon Crispus , uit het eerste huwelijk, zijne vrouw Fausta en zijn neef Licinianus ter dood te doen brengen , heeft voor altijd eene smet op zijne nagedachtenis geworpen. Konstantijn besefte de noodzakelijkheid , om de instellingen van Diocletianus, die zulke nadee­lige gevolgen hadden gehad, door eene nieuwe inrig­ting van het keizerrijk te vervangen. Hij begon met de keizerlijke verblijfplaats uit Rome, de voorname zetel van het heidendom, welks gevaarlijken invloed hij te regt duchtte, over te brengen naar de stad Byzan­tium, welke hij met de grootste pracht liet herbou­wen, en die van hem den naam van Konstantinopel (stad van Konstantijn) ontving. De ligging dier stad, bijna in het midden van het keizerrijk, zeer gunstig voor den handel en daarenboven in de nabijheid der, door de aanvallen van vreemde vijanden bedreigde — 363 -‑

grenzen, was eene der voornaamste beweegredenen, die Konstantijn hiertoe deden besluiten.

Nieuwe inrigting van het keizerrijk. — De inrigting ,

welke Konstantijn aan het rijk gaf, was die eener ver­eeniging van magt in weinige handenlfhet oppergezag, zoo in het burgerlijke, als in het krijgs- en regtswe­zen en ten aanzien der geldmiddelen werd opgedragen aan zeven ambtenaren, die als een ministerie uitmaak­ten, dat onder de regtstreeksche leiding van den keizer geplaatst waszgWat het burgerlijk beheer aanging, werd het rijk verdeeld in vier prefecturen , onderverdeeld in dieptesen en deze in gewesten. Rome en Konstantino­pel werden afzonderlijk beheerd, elk met een prefectus urbis aan het hoofd. Alle ambtenaren, zonder onder­scheid, werden regtstreeks door den keizer benoemd, die tevens het leger aan een beheer onderwierp, dat geheel van het burgerlijke afgescheiden wasJyTwee, en later vier hoofden , magistri militum genaamd , werden met het opperbevel belast: zij hadden onder zich duces, prefecti legionum en tribuni.x Al die bur­gerlijke en militaire beambten hadden een aantal on­dergeschikte ambtenaren in hunne dienst, die op hunne kantoren werkzaam waren, want alle zaken werden schriftelijk behandeld4Konstantijn omgaf zich nog van een aantal hofbeambten , waarvan de voornaamsten in zijnen geheimen raad, naast de zeven opperste amb­tenaren, de prefecten en de hoofden van het leger, zitting hadden. Dit ligchaam had evenwel slechts eene raadgevende stem, zonder eenige bevoegdheid of staats­regten. De troonsopvolging werd niet volslagen geve- geld; zij bleef afhankelijk van den wil des keizers, die evenwel de goedkeuring van het leger, dat groo­tendeels zijn voormaligen invloed bleef behouden ,

-- 364 —

moest inroepen. De keizer vereenigde overigens alle staatsgezag in zijn persoon; hij maakte en vernietigde alle wetten naar welgevallen.

Moeijelijkheid om de inborst van Konstantijn den Groote naar waarde te schatten; hij is bovenmate door de heiden­sche Schrijvers verguisd en te hoog door de christen Schrij­vers opgevijzeld. Hij was niet vrij van groote gebreken : wantrouwend en achterdochtig, liet hij zich tot wreede da­den vervoeren. Hij laat zijn oudsten zoon Crispus , op aan­klagt der keizerin Fausta, ombrengen, en ook deze wordt ter dood gebragt, bij het ontdekken der valschheid van hare aanklagt. Zijn neef Licinianus , zoon van Licinius, 12 jaren oud, verliest insgelijks het leven, Kunde van Konstantijn als staatsman en als veldheer; hij legt daarvan de bewijzen aan den dag in zijne oorlogen en in de nieuwe inrigting van zijn rijk. Verplaatsing van het keizerlijk verblijf van Rome naar Konstantinopel; beweegredenen, die den keizer daartoe doen besluiten : 1°. het heidendom, dat te Rome onder de vermogende standen heerschte en ondersteund werd door al­len, die eenige priesterlijke bediening bekleedden; 20. de hatelijke herinnering aan de regering van zoo vele keizers, die zich aan wreedheid en dwingelandij hadden schuldig gemaakt; 3°. de gunstige ligging van Byzantium voor den handel en de vereeniging van het gebied over het rijk in weinige handen. Konstantijn geeft aan de stad den naam van nieuw Rome, maar die van Konstantinopel behield de bovenhand. Gewigtige gevolgen dier gebeurtenis : 1°. de

achteruitgange,p van het heidendom; 2°. de verzwak-

king van de gewesten; 30. de bevrijding van den

Pauselijken Stoel te Rome van den nadeeligen invloed van het keizerlijk hof; 40. het snel toenemend verval van de stad Rome.

De inrigting, welke Konstantijn de Groote aan het keizer­rijk gaf, was gegrond op de vereeniging van liet opperge­zag in de handen van weinigen en de algehele afscheiding der burgerlijke en militaire bedieningen. Zamenvatting van het gezag in handen des keizers en van zeven hooge staats­beambten 10. de prwpositus nacri cubiculi (groot-kamerheer), belast met alles, wat het keizerlijk hof betrof; 2°. de magis ter officiorum (kanselier), die aan het hoofd van het burger­lijk beheer des rijks stond; 3°. de quwstor sacri palatii (se‑

Bekeering van Konstantijn. Zijn dood, 337. — De

— 365 —

cretaris van Staat), die al de besluiten des keizers mede­onderteekende; 40. de comes sacrarum largitionum (minister van financien), belast met het beheer over 's rijks schatkist; 5°. de comes rerum privatarum (opzigter der civiele lijst), die de inkomsten der kroon-eigendommen beheerde; 60. en 70. de comiles domesticorum (bevelhebbers der huistroepen , eene soort van eigen wacht). Het burgerlijk beheer werd aan zes ambtenaren opgedragen, die den naam vad prefect/ ontvingen; zij waren : 4 prefecti prolorio , stadhouders der ge­westen en 2 prefecti urbis , de een te Rome, de tweede te Konstantinopel. De vier prefecti prmtorio waren : I. die van het Oosten, die vijf diocesen onder zich had als : 1°. het Oosten (Syrie, Phenicie en Judea); 2°. Egypte; 30. Pontus ; 4°. Klein-Azie, 5°. Thracie ; die diocesen. bevatten 48 ge­westen. II. van Illyrie, met twee diocesen : 10. cedonie , met Achaïa en het eiland Creta en 20. Mosie ; deze dice­cesen bevatten elf gewesten. III. van Italie met drie dicece­sen, als : 10. Italie {met Sicilie, Sardinie , Korsika, Noricum en Rlixtia); 20. Illyricum (met Pannonie); 3°. Afrika; die dicecesen hadden 28 gewesten. IV. van Gallie met drie dice­cesen : 10. Gallie; 20. Spanje, 3°. Groot-Britannie, ver­deeld in 28 gewesten. Aan het hoofd van elk dicecese stond een vicarius ; aan het hoofd van elk gewest een pro­consul, consularis , corrector of prwses : elk dier ambte­naren had een kantoor (officium), alwaar zijne schrijvers (scribw) werkzaam waren. De titels van consul, senator en patriciër waren slechts eeretitels en gaven geene aanspraak op eenig staatsregt. Inrigling van het leger : de krijgs­benden werden verdeeld in palatijnsche (scholm palatinm) en in legioenen (legionarii); de eersten vormden de bezet­tingen der groote steden in het binnenland, de tweeden waren verspreid in de verschanste legerplaatsen (castra sta­tiva) langs de grenzen. Het getal der legioenen, welker sterkte tot op 1500 man verminderd was, werd op 132 bepaald, zonder de ongeregelde benden (auxilia), die elk leger vergezelden, mede te rekenen. Twee, en later vier opperhoofden (magistri militum) verdeelden onder zich het bevel. --- De raad des keizers (consistorium principis) be­stond uit de zeven hooge ambtenaren, den prefect der stad, eenige hooge hofbeambten en diegenen, welke door het vertrouwen des keizers daartoe geroepen werden.

366 —

maatregelen , welke Konstantijn ten behoeve van het Christendom nam, waren nog veel gewigtiger. Na de zegepraal op Licinius verklaarde hij zich openlijk voor de christelijke godsdienst en tegen het heidendom. Hij liet evenwel de heidenen in de vrije uitoefening hun­ner verschillende go&dienstplegtigheden, doch ging met gestrengheid dezulken tegen, welke met zedeloos­heid besmet waren. Vele verlatene tempels werden tot kerken voor de Christenen ingerigt en de keizer, als­mede zijne vrome moeder, keizerin Helena, lieten overal, waar daaraan behoefte was, kerken bouwen. De heilige plaatsen te Jerusalem en in het overige van Judea werden, door de zorgen van de keizerin-moe­der, met prachtige tempelgebouwen versierd. De open­bare ambten werden bij voorkeur aan de Christenen gegeven, en het heidendom werd voor goed van alle openbare handelingen uitgesloten. Zeer vele heidenen omhelsden toen het Christendom; maar die menig­vuldige bekeeringen werkten nadeelig voor de Kerk, omdat zij in den boezem der Christenvergadering menschen bragten, die de godsdienst door hun gedrag onteerden en weldra, door het omhelzen van ketter­sche leerstellingen, verdeeldheid onder haar zaaiden. Van eene andere zijde zetten Konstantijn de Groote en vooral Zijne opvolgers spoedig den voet op het grondgebied der Kerk en maakten zij inbreuk op hare onafhankelijkheid, door zich over haar dezelfde reg­ten aan te matigen, welke hunne voorgangers, in hunne hoedanigheid van eerste opperpriester op het heiden­dom hadden uitgeoefend. De Kerk konde zich toen evenwel vrijer ontwikkelen, en de eerste groote alge­meene Kerkvergadering werd te Nicea gehouden; in die Kerkvergadering werd de ketterij van Alias ge‑

— 367 —

doemd. Konstantijn de Groote ontving slechts eenige dagen voor zijnen dood het doopsel uit handen van Eusebius , bisschop van Nicomedie. Hij had het rijk tusschen zijne drie zonen verdeeld.

Voorliefde van Konstantijn den Groote jegens het Chris­tendom, een gevolg van den invloed, welken zijne moeder Helena op hem had uitgeoefend. Zijn vader Constantius was reeds gunstig jegens de Christenen gestemd geweest, Eerste edikt van vergunning, in 't jaar 313 te Milaan uitgevaar­digd. Konstantijn bleef evenwel aan het heidendom gehecht en raadpleegde zelfs de wigchelaars. Verandering in zijn ge­drag na de zegepraal op Licinius, 324..De zedelooze go­dendiensten der heidenen worden afgeschaft en vele tempels vernield; het heidendom houdt op godsdienst van Staat te zijn, IJver van de keizerin-moeder, de H. Helena, voor den aanbouw van kerken en de uitbreiding van het Chris­tendom. Vinding en verheffing van hel Heilig Kruis te Je­rusalem. Aanvang der bedevaarten naar het heilig Land. Gevolgen dezer maatregelen : algemeene bekeering van al degenen, die geene persoonlijke overtuiging hadden en al­leen uit baatzucht het Christendom omhelsden : onregtvaar­digheid van eenige nieuwere Schrijvers, die het Christendom zelf daarvoor aansprakelijk stellen; aanmatigingen der christen keizers in zuiver godsdienstige zaken, als een gevolg der magt, welke de waardigheid van pontifex ~us aan de Romeinsche keizers gegeven had. ---- Kerkvergadering van Nicea en veroordeeling van het Arianismus, 325. Arius mis­leidt den keizer en keert naar zijn bisschoppelijken zetel terug. Vervolging tegen den heiligen Athanasius, bisschop van Alexandrie, den ijverigsten bestrijder der Arianen. Kon­stantijn zendt hem in ballingschap naar Trier, 335. Doopsel van Konstantijn, dat te Nicodemie, slechts weinige dagen voor zijnen dood, plaats had, 337. Eenige Schrijvers be­weren , dat hij, na zijne overwinning op Licinius, te Rome door den H. Silvester gedoopt was, 324; doch dit gevoelen heeft geen grond. Verdeeling van het rijk tusschen de drie zonen van Konstantijn.

— 368 —

§ 4. De opvolgers van lionstantijn den Grooteg

tot de nieuwe verdeeling van het rijk.

337 -364.

Verdeeling des rijks en oorlogen der zonen van Kon­stantijn, 337-350. — De drie zonen van Konstan­tijn volbragten den wil huns vaders, door het rijk on­der zich te verdeelen. Konstantijn II , de oudste, bekwam Gallie, Groot-Britannie, Spanje en het grond­gebied van Karthago; Constantius, de tweede, Azie, Egypte en Thracie; Constans, de jongste, Italie, II­lyrie, Macedonie, Achaïa en Cyrenaïca in Afrika. Con­stantius., die wreed en achterdochtig van aard was, liet bijna al de leden van het keizerlijk geslacht om­brengen, met uitzondering van zijne twee neven, Gal­lus en Juliaan, die om hunnen jeugdigen leeftijd gespaard werden. De goede verstandhouding was niet van langen duur tusschen de drie broeders. Konstan­tijn II, die zijnen broeder Constans Italie wilde ont­wringen, sneuvelde in eenen slag bij Aquileja en de overwinnaar vereenigde geheel het Westen onder zij­nen rijksstaf. Toen keerde hij zijne wapens tegen de Franken, die de Bataafsche eilanden en Belgie inge­nomen hadden: maar hij werd verpligt, hen in het bezit te laten van een gedeelte dier landen, onder voorwaarde, dat zij zijn gezag zouden erkennen en hem eene jaarlijksche schatting betalen. Constans, die het bewind aan den bevelhebber der wacht , Magnentius, van Frankische afkomst, had overgelaten, werd door dezen onttroond en ter dood gebragt ; de krijgslieden droegen de kroon aan Magnentius op, en het gelukte hem, zich in al de westelijke landstreken te doen erkennen.

— 369 —

Constantius , 350-361. Opstand van Juliaan. Constantius, keizer van het Oosten, die eenen lang­durigen en bloediger oorlog tegen de Perzen gevoerd had, sloot inmiddels met hunnen koning Sapor een wapenstilstand, om den dood van zijnen broeder te wreken. Magnentius, in vele veldslagen overwonnen, benam zich het leven en het keizerrijk werd op nieuw onder éénen rijksstaf gebragt. Maar de Perzen had­den den oorlog hervat , en Constantius had zijn neef Gallus , na hem met de waardigheid van Cesar be­kleed te hebben, tegen hen uitgezonden. Deze ver­sloeg de vijanden en regeerde in naam van zijnen oom over het Oosten; maar hij maakte zich gehaat door zijne wreedheid en nam eindelijk den titel van Augustus aan; Constantius noodigde hem tot eene bijeenkomst uit en liet hem ombrengen. Het gevaar, waarmede de Perzen het keizerrijk bedreigden, dwong den keizer, zich op nieuw naar het Oosten te bege­ven; hij droeg het bewind van Gallie en de verdedi­ging van den Rijn op aan Juliaan, broeder van Gallus, dien hij tot Cesar verhief. Deze jonge vorst behaalde bij Straatsburg eene schitterende zegepraal op de Alemanni, die hij tot over den Rijn terugdreef en tot in hun eigen land achtervolgde. Daarna her­overde hij Keulen op de Franken, maar joeg hen niet uit Belgie, alwaar zij zich gevestigd hadden, onder voorwaarde , dat zij eene jaarlijksche schatting aan den keizer zouden brengen. Die zegepralen van Juliaan verwekten den naijver van den keizer, die hem bevel zond, een gedeelte zijner legioenen tegen de Perzen te doen oprukken. Juliaan weigerde dit en aanvaardde de kroon, welke het leger hem aanbood. Constantius

370 —

stierf op zijnen topt tegen hem. Juli", die open­lijk de zijde van de Arianen gekozen had, vervolgde met veel wreedheid de regtzinnige bisschoppen, maar kon de standvastigheid van Paus Liberius, noch die van den H. Alkanasius , bisschop van Alexandrie, die op bevel van den keizer in ballingschap gezon­den werden, ten onder brengen.

Konstantijn de Groote had reeds zijne drie zonen Konstan­lijn, Constanties en Constans, in de laatste jaren zijner re­gering, deelgenooten van het bewind gemaakt; verdeeling der gewesten onder hen; aan de twee oudste zonen van zijnen broeder schenkt hij : Illyrie aan Dal/naties en Pon­tus en Armenie aan Annibalius. Konstantijn II vestigt zijn verblijf te Trier, Constans te Rome en Constanties te Kon­stantinopel. Wreedheid dier vorsten en vooral van laatstge­noemde, die zijne neven en de meeste andere leden van zijn geslacht ter dood doet brengen, behalve Gallus en Je- liaan. Konstantijn II vordert, als oudste, van zijnen broeder Constans den afstand van geheel Afrika en van een gedeelte van Italie. Hij trekt aan het hoofd van een leger de Alpen over en komt bij Aquileja om, 340. Nieuwe verdeeling het Westen blijft aan Constans en het Oosten aan Constan­tius. De Franken vestigen zich voor goed in de Bataaf­sehe eilanden en in Belgie. Werkeloosheid van Constans, die zijnen tijd in feesten aan het hof en op de jagt slijt. Opstand van de wacht te Augustodunum (Autun); deze roept illag,nentius, haar opperbevelhebber, tot keizer uit. Constans neemt de vlugt en wordt in de Pijreneën gedood, 350. Magnentius wordt in het Westen als keizer erkend; hij ver, slaat Nepolianus, neef van Konstantijn den Groote, die te Rome de keizerskroon aanvaard had.

Oorlog van Constanties tegen de Perzen in Mesopotatnie; die togten hadden hem belet deel te nemen aan de ge­beurtenissen in het Westen. Wapenstilstand met de Perzen, 350. Onderhandelingen tusschen Constantius en Vetranio, die door de legioenen van Illyrie tot keizer benoemd was en afstand doet. Magnentius vraagt, dat men hem als keizer van het \Vesten zal erkennen ; weigering van Constantius en overwinning van Mursa, in Pannonie op Magnentius, 351. Deze neemt de wijk naar Gallie; het leger verlaat hem en hij slaat de hand aan zijn leven, 353. Zegepralen van Gallus

— 371 —

op de Perzen; zijn willekeurig beheer en heerschzuchtige inzigten. Hij wordt door Constanties teruggeroepen en te Pola, in Istria gedood, 354. Constantius keert naar het Oosten terug. Invallen der Germanische volken in Gallie : de Ale­manni verwoesten den Elzas; de Franken maken zich mees­ter van Keulen; Juliaan wordt met het stadhouderschap van Gallie bekleed, 356. Zijne zegepralen op de A/einanni; hij herovert Straatsburg en Mainz en achtervolgt hen tot in het Zwarte Woud. Hij keert zijne wapens tegen de Franken en herneemt Keulen, 359; hij geeft hun echter verlof zich in de Bataafsche eilanden en in Taxandria neder te zetten. Naijver van Constanties. Juliaan aanvaardt de keizerskroon en opent onderhandelingen, die door den keizer afgewezen worden. Dood von Constanties in Cilicie. Vervolging der regtzinnige Katholieken door de Arianen, die bij den keizer zelven ondersteuning vinden.

Juliaan de Afvallige, 361-363. Vervolging der Chris­tenen. — Juliaan, die als veldheer in de oorlogen tegen de Germanische volken schitterde, had zijne jeugd onder Arianen en heidensche wijsgeeren door­gebragt; en terwijl de leerstellingen der eersten hem van het Christendom afkeerig maakten, streelden de wijsgeeren zijne eigenliefde en hoogmoed, door hem in den waan te brengen, dat hij geroepen was, om het veelgodendom te herstellen. Toen zwoer hij de christelijke godsdienst af, ofschoon hij haar, uit vrees voor de ongenade van zijnen oom , nog in het open­baar beleed. Naauwelijks had hij den troon bestegen, of hij maakte zijnen afval bekend en vaardigde een edikt uit, waarbij bevolen werd, dat al de heidensche tempels weder opengesteld en de dienst der valsche goden ingevoerd zouden worden. Zijn voorbeeld sleepte tallooze afvallen na zich, omdat de Christenen uit alle openbare betrekkingen gesloten werden en hun het rept werd ontnomen, om onderwijs aan hunne kinde­ren te geven. De keizer duldde daarenboven al de

— 372 —

wreedheden , welke de heidenen op vele plaatsen te­gen de Christenen en vooral tegen de geestelijken pleegden; het getal dergenen , die in dien tijd voor het geloof gemarteld werden, is zeer aanzienlijk. De valschheid der profetiën willende doen uitkomen, be­val Juliaan, dat de tempel van Jerusalem weder op­gebouwd zou worden; maar dit goddeloos bestaan werd verijdeld; vlammen, die uit den grond oprezen, doodden de werklieden en dwongen hen, den arbeid te staken.

Oorlog tegen de Perzen. Dood van Juliaan. Jovia­nus, 363-364. — Dezelfde eigenwaan, die Juliaan had doen besluiten, dè hersteller van het veelgoden­dom te worden, haalde hem tot een oorlog tegen de Perzen over: hij wilde, als een tweede Alexander, zijne zegevierende wapens tot in de Oost-Indiën doen door­dringen. Daar hij echter, bij het binnentrekken van Assyrie aan het hoofd van een talrijk leger, geen en­kelen maatregel van voorzorg genomen had , onder­vond hij spoedig gebrek aan levensmiddelen en zag hij zich gedwongen op den aftogt bedacht te zijn. De Perzen teisterden toen onophoudelijk zijne legioenen en bevochten ze voortdurend. Juliaan verloor, door eenen vijandelijken schicht getroffen, het leven; het leger schonk de kroon aan Jovianus. De nieuwe kei­zer sloot den vrede met de Perzen en trok al de edik- ten van Juliaan tegen de Christenen en ten behoeve van het heidendom weder in. Hij stierf alvorens Kon­stantinopel te bereiken.

Julianus Apostata, 361-363 (1). Noodlottige invloed der

(1) Zie over dezen keizer het bovenaangehaald werk van Dcel­Enger en Duculot , De la restauration néoplatonicienne du polythéisme par l'empereur Julien, dissertation doctorale, Louvain 1848.

373

opvoeding op de inborst van Juliaan. Vervolging van de onvervalschte geloofsleer door het Arianismus, dat in het keizerrijk heerschende was. Haat van Juliaan tegen keizer Constantius , die vele leden van zijn geslacht had doen omkomen. Hoogmoed en ijdelheid zijn de hoofdtrekken zijner inborst. Hij wordt opgevoed door Eusebius, Ariaansch bisschop van Nicomedie, en komt in aanraking met de hei­densche wijsgeeren van Athene, vooral met Maximus van Ephese. Vleijerijen van dezen laatste, die alle pogingen aan­wendt, om Juliaan eenen afkeer tegen het Christendom in te boezemen, en hem overhaalt, om hersteller van het veelgodendom te worden. Geveinsdheid van Juliaan tijdens het leven van zijnen oom ; hij beoefent de christelijke godsdienst tot in 361, op welk tijdstip hij zich reeds den titel van keizer aangematigd had. Edikt van Konstantinopel, 361, waarbij hij beveelt, dat de tempels weder geopend, de vernielde herbouwd en aan de heidensche priesters hunne voorregten teruggegeven zouden worden. Vervolging der Christenen : de keizer berooft de kerken van hare inkom­sten en dikwijls zelfs van hare gewijde vaten, vervolgt en verbant de bisschoppen en duldt den moord der Christe­nen, in vele steden door de heidenen gepleegd. Wijders ontzegt hij aan de Christenen de bevoegdheid, om hunne kinderen te onderwijzen en hen zelfs naar de scholen te zenden; voor deze laatste worden alleen heidensche onder­wijzers benoemd. Zijdelingsche uitsluiting der Christenen van de openbare betrekkingen, door het voorschrift, aan de ambtenaren gegeven, dat zij de offeranden ter eere der goden moesten bijwonen. Menigvuldige afvallen. Poging van Juliaan, om het veelgodendom te louteren door de invoe­ring van een aantal instellingen der christelijke godsdienst. Onderneming van den herbouw van den tempel te Jerusa­lem; aardbevingen : het uit de grondlegging te voorschijn komend vuur en andere wonderen dwingen den keizer, den arbeid op te geven. Eenparig getuigenis der heidensche en christen Schrijvers van dien tijd omtrent de echtheid dezer gebeurtenis.

Eigenwaan van Juliaan, om als veroveraar van het Oosten te willen uitschitteren. Hij onderneemt den oorlog tegen de Perzen, zonder eenigen maatregel van voorzorg te nemen; spreekt, op het voorbeeld van Alexander den Groote, zijn leger herhaaldelijk toe. Nederlagen van het leger in de woeste landstreken aan gene zijde van den Tiger. Dood van Juliaan gedurende zijnen aftogt; lasterlijke aantijging

— 374 —

van eenige Schrijvers, die een christen krijgsman uit zijn eigen leger beschuldigen. van hein ter dood gebragt. te hebben, 363. Het geslacht van Konstantijn den Groote sterft met hem uit. — Jovianus, 363-364. Jovianus, die zijnen rang van veldoverste opgeofferd had, om aan het christen geloof getrouw te blijven, wordt door het leger gekozen. Hij vaardigt een nieuw edikt van verdraagzaam­heid uit en trekt de besluiten van Juliaan in. Vrede met de Perzen en dood van Jovianus, 364.

§ 5. De keizers, tot den dood van Theodosius den Groote en de eindverdeeling van het keizerrijk. 364-395.

Verdeeling van bet keizerrijk tussehen Valentinianus I en Valens, 364-375. — Na den dood van Jovianus beschikte het leger op nieuw over de kroon en droeg haar op aan Valentinianus, geboren in Pannonie, die onder Juliaan van zijne betrekking was ontzet gewor­den, uithoofde van zijne trouw aan de christelijke godsdienst. Hij deelde den troon met zijnen broeder Valens, dien hij met het stadhouderschap en de ver­dediging van het Oosten belastte. Hij streed met dap­perheid tegen de Germanische volken, die de gewesten des keizerrijks van alle zijden te gelijk aanvielen. De Saxers landden op de kusten van Groot-Britannie , Belgje en het noorden van Gallie; de Franken, Ale. manai en Burgundi trokken den lijn over en dron­gen in Midden-Gallie door; de Mareomanni en Quadi vielen Pannonie en Illyrie aan. De keizer verdreef al die vijanden en wierp nieuwe vestingwerken langs de meest blootgestelde grenzen des rijks op. Hij stierf in eenen oorlog tege'n de Quadi en liet het Oosten na aan zijne twee zonen: GratianuS , dien hij reeds met zich aan het bewind opgenomen had, en Valen­tinianus 11, een kind van vier jaren.

31á —

Vestiging der West-Gothen in het keizerrijk. Dood van Valens, 375-378. — Valens, die noch de krijgskundige begaafheden, noch den persoonlijken moed zijns broeders bezat, hield zich inmiddels met godgeleerde vraagstukken onledig; ijverig aanhanger van het Arianismus, vervolgde hij de Katholieken en vooral de Bisschoppen in het Oosten. De invallen der West‑

Gothen in Moesie en der Perzen in Armenie dwongen hem evenwel, tegen die volken te velde te trekken. Hij versloeg de eersten en sloot met hen een verbond, krachtens hetwelk zij meerendeels het Arianismus omhelsden, vooral door den ijver van den bisschop Ulphilas , welken de keizer als zendeling naar hen afvaardigde, en die de H. Schrift in de Gothische taal

vertolkte. Met de Perzen werd de vrede door middel van onderhandelingen hersteld. Maar de komst der Hunnen in Europa, die na de vernietiging van het rijk der Oost-Gothen, de West-Gothen, in Dacie aanvielen, noopte een gedeelte van laatstgenoemd volk, aan den keizer verlof te vragen, om zich in Mcesie te vestigen. Valens gaf hun eene toestemming, welke hij niet konde weigeren, en 200,000 krijgslieden trokken met hunne gezinnen over den Donau. De afpersingen der Romeinsche stadhouders van Mcesie en Thracie, die de levensmiddelen tot al te hooge prijzen aan de West‑Gothen verkochten , waren voor deze eene reden , om de wapens op te vatten en het land te verwoesten. Keizer Volens toog toen tegen hen te velde en

leverde hun, hij Andrinopel, een moorddadigen slag, waarbij hij met het grootste deel van zijn leger omkwam.

Paulus Valentinianus I, 364-375. Valens, 364-378. — Het leger beschikt op nieuw over den troon. Verdeeling van liet beheer des rijks tussehen Valentinianus 1 en zijn broe‑

— 376 —

der Valens. Invallen der Germanische volken in de weste­lijke landstreken des rijks. Zeerooverijen der Saxers op de Noordzee; de kust van Belgie en van het noorden van Gallie ontvangt, ten gevolge hunner invallen, den naam van littus Saxonicum; zij randen te gelijker tijd de kusten van Groot-Brittannie aan. De Franken, Alemanni en Burgundi dringen in Midden-Gallie door, 366. Valentinianus drijft ze tot aan gene zijde van den Rijn terug en achtervolgt hen in hun eigen land, 368. Invallen der Marcomanni en der Quadi in Illyrie, 375. Overwinningen van Valentinianus, die over den Donau trekt. Zijn overlijden. Valens omhelst het Arianismus en vervolgt de Katholieken. Zijne oorlogen tegen de 1Vest-Gothen, die Dacie bewoonden : koning Athanarik vraagt den vrede, 369. Begin der bekeering van dit volk tot het Christendom. Komst der Hunnen in Europa. (Zie het 45e deel van dit Leerboek). Een gedeelte der West-Gothen zoekt eene schuilplaats in het keizerrijk, 375; zij slaan hunne legerplaats in Meesje op. Wederregtelijke handelingen der stadhouders Lupicinus en Maximus. Opstand der Gothen. Slag van Andrinopel en dood van Valens, 378.

Theodosius de Groote. Oorlogen tegen de Gothen , 379-394. — Een oorlog tegen de Alemanni had kei­zer Gratianus verhinderd, hulp te zenden aan zijnen oom Valens en hij werd , na den dood van dezen, verpligt, de verdediging van het Oosten aan Theodo­sius toe te vertrouwen. Deze was een Spanjaard en had zich in vroegere oorlogen onderscheiden; Gratia­nus schonk hem den titel van keizer. Theodosius, even uitstekend veldheer als staatsman, versloeg in verschillende gevechten de Gothen, die hunne ver­woestingen tot onder de wallen van Konstantinopel hadden voortgezet en schonk hun eindelijk een grond­gebied in Mcesie en Thracie, onder voorwaarde, dat zij jaarlijks schatting zouden betalen en 40,000 krijgs­lieden leveren. Die oorlogen ontnamen Theodosius de gelegenheid, om zich in de zaken van het Westen te mengen , alwaar Gratianus door Maximus onttroond en gedood was geworden, terwijl de legioenen van — 377 —

Groot-Britannie aan dezen de kroon hadden opgezet. Maximus liet aan Valentinianus II het bewind over Italie en Illyrie en werd door Theodosius erkend. Doch eenige jaren later viel hij in Italie en dwong Valenti­nianus II, , om met zijne moeder Justina en zijne zus­ter Galla naar het Oosten te vlugten. Theodosius trad met laatstgenoemde vorstin in het huwelijk en keerde zijne wapens tegen Maximus, dien hij in een gevecht bij .Emona versloeg. Maximus werd aan den overwinnaar uitgeleverd en ter dood gebragt. T):),eViervatte Va- lentinianus II het beheer van het 1§isiiiesi en Theodo­sius voegde hem Ar bogastus , den opperbevelhebber van het leger, een opvliegenden en heerschzuchtigen Frank, als raadsman toe. Deze liet Valentinianus II van het leven berooven en verhief den rhetor Eu­genius op den troon. Beide kwamen evenwel om in eenen oorlog, door Theodosius tegen hen gevoerd, en deze vereenigde nogmaals en voor het laatst het Romeinsche keizerrijk onder één gebied.

Gratianus, 375-383. Valentinianus II, 375-392, in het Westen. Theodosius, 379-395 in het Oosten. — Oorlog van Gratianus tegen de Alemanni, die op nieuw den Elzas overrompeld hadden; hij verslaat hen bij Colmar, 377. Ver­woesting van Thracie en Macedonie door de West-Gothen na den dood van Valens. Gratianus zendt Theodosius tegen hen af, en deze valt de van elkander afgezonderde benden van den vijand aan, verslaat ze , en ontvangt de keizers­kroon uit handen van Gratianus, die naar Trier afreist en zich in ledigheid baadt. Ontevredenheid in de wingewesten. Maximus wordt door de legioenen in Groot-Brittannie tot keizer uitgeroepen, 383; hij begeeft zich naar Gallie en rukt op Trier aan; vlugt van Gratianus ; hij wordt te Lyon achterhaald en ter dood gebragt. Maximus wordt door Valentinianus II en Theodosius erkend : hij beheert

Gallie, Groot-Brittannie en Spanje. Heerschzucht van Maxi-

mus, die zich meester van geheel het Westen wil maken. Zijn oorlog tegen Theodosius en zijn overlijden. 388. Va‑

— 378 —,

lentinianus II en zijne moeder Justina hernemen het be­heer van het Westen. Zwakheid van den keizer. Theodosius benoemt Arbogastus tot bevelhebber van het leger en raadsman van den vorst. Hij geraakt in onmin met den jeugdigen keizer en laat hem dooden , 392. Eugenius, rhe­tor en geheimschrijver van den keizer, wordt door Arbo­gastus tot de keizerlijke waardigheid verheven. Oorlog van Theodosius tegen den overweldiger, die gevangen genomen en met den dood gestraft wordt. Arbogastus beneemt zich het leven. Theodosius eenig keizer, 394.

Diensten , door Theodosius aan het Christendom bewezen. Eindverdeeling van het rijk, 395. — Theodosius maakte zich den naam van de Groote, hem door zijne tijdgenooten gegeven, waardig, zoo door zijne zegepralen op de Gothen, als door zijne godsvrucht en den ootmoed, waarmede hij zich aan de wetten der Kerk onderwierp. De keizer had, ten gevolge van eenen opstand der bewoners van Thessalonika, waarbij vele keizerlijke gezagvoerders omgekomen waren, 7000 menschen in die stad doen ombrengen. Te Milaan teruggekeerd, werd hij door den H. Ambrosius, bisschop van Milaan, buiten de gemeenschap der geloovigen gesloten en hem door dien kerkvoogd eene openbare boetpleging opgelegd. Theodosius onderwierp zich en gaf daardoor een schitterend bewijs van zijnen eerbied voor de christelijke godsdienst en hare bedienaren. Alleen keizer geworden zijnde, verbood hij de afgodendienst over de geheele uitgestrektheid van zijn rijk; de tempels werden gedeeltelijk gesloopt en voor het overige in kerken voor de Christenen herschapen. Zij, die weigerden de oude godsdienst te verlaten, namen de wijk naar de afgelegene streken en ontvingen den naam van heidenen (pagani , boeren).

Weldra verdween de Romeinsche afgodendienst geheel in het Oosten, terwijl men daarvan in het Westen

— 379 —

nog tot in de zesde eeuw sporen aantreft. — Theodosius verdeelde vóór zijnen dood het rijk tusschen zijne twee zonen, Areadius , de oudere, wiep hij het Oosten gaf, en Honorius , de jongere, die het Wes­ten bekwam. Door deze verdeeling ontstonden twee keizerrijken, die voortaan geheel van elkander onder­scheiden waren : het Oostersehe , ook het Grieksehe rijk genaamd en het Westersehe. — Het laatstgenoemde bezweek eindelijk onder de wapens der Germanische volken, die eene nieuwe maatschappij op zijne puin­hoopen vestigden.

Opregte godsvrucht en ijver van Theodosius den Groote voor het Christendom. Tweede algemeene Kerkvergadering te Konstantinopel, 381; de ketterij van Arius wordt op nieuw gedoemd. De afgodendienst, welke tot heden geduld was, werd geheel door Theodosius verbannen, die zelfs de bijzondere dienst der heidensche godheden verbood. Ver­woesting van het Serapeum te Alexandrie, een der ver­maardste tempels van het Romeinsche rijk. Deze vervolging van het heidendom wordt door de uitstekendste bisschoppen van dien tijd gegispt, onder anderen door den II. Chrysos­Minus, die later patriarch van Konstantinopel werd. De keizer wordt door den H. Ambrosius, bisschop van Milaan, met den kerkelijken ban getroffen, ter oorzake van de slagting van Thessalonika, 390 : hij ontzegt hem den toe­gang tot de hoofdkerk en legt hem eene openbare boete van acht maanden op. Onderwerping des keizers. Verdee­ling van het rijk tussehen de twee zonen van Theodosius in strijd met het uitdrukkelijk bevel des keizers, die wilde, dat de twee deelen des rijks bij voortduring slechts éénen Staat zouden uitmaken; maar die vereeniging kwam niet meer tot stand. Het Ooslersehe rijk veranderde spoedig ge. heel van aard; de Grieksche beschaving verkreeg de boven­hand; terwijl het Westersehe rijk achtervolgens verbrokkeld werd door de Germanische volken, die het tachtig jaren na den dood van Theodosius den Groote vernielden. De geschiedenis van het Grieksche rijk behoort voortaan tot die van het Oosten. (Zie het 4" deel van dit Leerboek).

-- 380 --

VW22[6-frial glOCIt'ILZT9E.

Vierde Tijdperk.

DE LAATSTE TIJDEN VAN HET RIJK IN HET WESTEN

TOT ZIJNEN VAL.

395-476.

§ 1. Regering van Honorius.

395-423.

Uitgestrektheid van het Westersehe keizerrijk. — Het Westersch keizerrijk, zoo als het door de verdee­ling van Theodosius den Groote tot stand gekomen was, bevatte Italie, de gewesten ten noorden van de Alpen tot den Donau, Gallie, Groot-Britannie, Spanje, het wingewest Afrika en de eilanden, gelegen tus­schen Italie en Spanje. Zijne geschiedenis tot zijnen val levert niets anders op, dan een lang tijdperk van verval en opvolgende verbrokkeling. Onophoudelijk door de Germanische volken, die zich in den boe­zem van het land zelf vestigden, aangevallen, bezweek. het onder hunne wapens, toen, na het verlies van alle gewesten, Italie zelf ten deel viel aan een Ger- manisch opperhoofd, dat den troon der Cesars om­ver wierp.

Stilico. Invallen der Germanische volken, 395-408.

Theodosius had aan zijnen zoon Honorius, die slechts elf jaren leeftijd telde, eenen raadsman en eersten staatsdienaar gegeven in den persoon van den dapperen Stilico, een geboren Vandaal, schitterend als veldheer, mar heerschzuchtig van inborst. Eene po‑

— 381 —

ging, door hem aangewend, om zijnen invloed op het rijk in het Oosten uit te breiden, alwaar de zwakke Arcadius het bevel voerde, leed schipbreuk en werd opgevolgd door een bepaald breken tusschen de twee keizerrijken. De West-Gothen, door het hof van Kon­stantinopel aangehitst, vielen in Italie, onder hunnen aanvoerder Alarik en verwoestten het noorden van dat land. Toen zij ten tweeden male wederkeerden , ver­sloeg Stilico hen in twee bloedige gevechten. Honorius, die eerst de stad Milaan tot zijn verblijf gekozen had, vestigde zich toen te Ravenna , eens sterke stad, door hare ligging op een eiland tegen eenen aanval der Barbaren beveiligd. Stilico maakte zich ook nog ver­dienstelijk, door Italie uit een nog grooter gevaar te redden. Een talloos leger, uit onderscheidene Germa­nische volkstammen zamengesteld en door Rhadagais aangevoerd, trok de Alpen over en drong tot in Etrurie door. Stilico overviel den vijand in de Appenijnsche bergpassen en verdelgde een groot gedeelte, dat met den aanvoerder omkwam; het overblijvende week tot tot over de Alpen terug. De nooddwang, om Italie tegen de Barbaren te verdedigen, had Stilico verpligt, de grensscheiding van den Rijn van troepen te ont• doen; de Germanische volken maakten daarvan gebruik en overrompelden Gulik , dat wreedelijk door de Alani, de Vandalen, de Suevi en de Burgundi verwoest werd. Te gelijker tijd aanvaardde een overweldiger, Konstantijn genaamd, de keizerskroon in Groot-Bri­tannie en, door Barbaren in zijne dienst te nemen, onderwierp hij Gallie en Spanje aan zijn gezag. Stilico, het keizerrijk willende redden, sloot een verdrag met Alarik, opperhoofd der West-Gothen, die er in toe­stemde, om in dienst van Honorius te treden; maar

— 382 —

deze daad berokkende zijnen ondergang; de keizer

sloeg geloof aan de lasteringen der vijanden van zijnen

eersten staatsdienaar en liet hem ter dood brengen.

De verdeeling van het rijk door Theodosius den Groote was gegrondvest op de splitsing van het bewind door Konstan­tijn den Groote. Arcadius erlangde de landstreken, die door de landvoogden (prwfeelO van het Oosten en van Illyrie beheerd werden; en Honorius die, welke onder de land­voogden van Italie en Gallie stonden (zie hiervoren bladz. 364); de Adriatische zee en de Jultaansche Alpen vormden de grensscheiding der twee rijken, die daaruit ontstonden en waarvan Konstantinopel en Maan de hoofdsteden waren. Jeugdige leeftijd der zonen van Theodosius : Arcadius telde achttien en Honorius elf jaren : de eerste had Ruffinus, een Galliër van afkomst, en de tweede Stilico tot eerste staats­dienaars. Naijver tusschen die twee mannen. Stilico streeft naar het beheer der beide rijken; hij laat Ruffinus ver­moorden, maar vindt een nieuwen tegenstander in Eutropius, dien Arcadius tot eersten staatsdienaar benoemt, 395. Opstand en oorlog der West-Gothen onder hun opperhoofd Alarik (zie het 4de deel van dit leerboek); zij verwoesten Mace­donie en Griekenland; de togt van Stilico tegen hen mislukt, 396. Alarik wordt benoemd tot stadhouder van Illyrie, onder voorwaarde, dat hij het rijk in het Westen zal aanvallen. Opstand van Gildo, stadhouder van Afrika, tegen Honorius, 398---399. Oorlogen van Alarik tegen Italie : late krijgstogt, 402: hij brengt de verwoesting tot in Ligurie; 2de togt, 403, zegepralen van Pollentia en Verona, door Stilico bevochten. Inval van Rhadagais in Italie, aan het hoofd van 200,000 Barbaren , tot onderscheidene Germanische volkstammen behoorende, 406; Stilico drijft hen terug. Inval der Ger- manische volken in Gallie, 407. Konstantijn wordt in Groot­Britannie tot keizer verkoren, 408. Plan van Stilico om de West-Gothen te gebruiken tot bestrijding der overige Ger- manische volken en van den overweldiger Konstantijn; zijn verdrag met Alarik. Zijne vijanden beschuldigen hem bij den keizer, dat hij naar de kroon streeft; hij wordt ter dood gebragt, 408.

Inval der West-Gothen in het Westersche rijk, 408-415. — De dood van Stilico was noodlottig voor

— 383 —

het Westersche rijk, dat daardoor van zijnen dap­persten verdediger beroofd werd. Alarik, wien keizer Honorius de uitvoering van het met Stilico gesloten verdrag weigerde, viel in Italie, maakte zich van Rome meester en schonk de keizerskroon aan Attalus , pre­fect der stad: maar daar hij met hem niet koude overeenstemmen, ontsloeg hij hem weder en plunderde de stad Rome, na haar stormenderhand ingenomen te hebben. Hij stierf, terwijl hij zich gereed maakte, om naar Afrika over te steken. Zijn schoonbroeder Alaulfus , die hem opvolgde, leidde de West-Gothen naar Gallie, dat door eenen oorlog tusschen Constan­tius , veldoverste van Honorius, en den overweldiger Konstantijn geteisterd werd. Laatstgenoemde sneuvelde en Jovinus liet zich te Mainz tot keizer uitroepen. Toen besloot Honorius de West-Gothen in zijne dienst te nemen, om met hunne hulp zijn gezag in Gallie te herstellen. Hij schonk aan hun opperhoofd Ataul­fus de hand zijner zuster Placidia , door dien vorst aangevraagd, en deze versloeg Jovinus. Maar hij stierf het volgend jaar in Spanje, welks verovering hij had voorgenomen. Zijne weduwe Placidia trad in het hu­welijk met den veldoverste Constantius , die tot stad­houder van Gallie benoemd werd. Gedurende deze oorlogen had Honorius de Romeinsche legioenen uit Groot-Britannie teruggetrokken en voor goed van het bezit van het wingewest afgezien.

Inval der Vandalen, Alani en Suevi. Koningrijk der

West-Gothen in Aquitanie, 416-423. —Inmiddels was

Spanje insgelijks op het punt, van aan het keizerrijk te ontvallen. De Vandalen, Alani en Suevi waren de Pyreneën overgetrokken, hadden het land met bloed en puinhoopen overdekt en zich eindelijk daarin ge‑

— 384 —

vestigd. Honorius haalde toen nogmaals het nieuwe opperhoofd der West-Gothen, Wallia, over, om die vol­ken te beoorlogen en zijn gezag in Spanje te herstellen. Na eenen oorlog, die drie jaren lang duurde, ver­delgde Wallia de Alani en dreef de Suevi naar Ga­licie en de Vandalen naar Ba3tica terug. De keizer stond hem, tot belooning zijner diensten, het win­gewest Aquitanie, in Gallie, af. De West-Gothen ves­tigden zich daar en stichtten een koningrijk, waar­van Toulouse de hoofdstad werd; zij erkenden evenwel het gezag van den keizer. Honorius, die geene kinderen had, bestemde den troon voor zijnen schoonbroeder Constantius; maar deze stierf vóór den keizer, en zijne weduwe Placidia, met haren broeder in onmin ge­komen zijnde, werd verpligt eene schuilplaats aan het hof van Konstantinopel te zoeken. Bij den dood van Honorius keerde zij terug en liet haren zevenjarigen zoon Valentinianus III huldigen, in wiens naam zij het bewind voerde.

Inval der 117est-Gothen in Italie, 408. Alarik vraagt om het opperbevel over de krijgsmagt van het Westersche rijk en rukt tegen Rome op : de stad verkrijgt zijnen aftogt door geld. Weigering van Honorius, die de onderhandelingen afbreekt. Alarik valt ten tweeden male Rome aan, dat zijne poorten voor hem opent; hij laat Attalus, prefect der stad, tot keizer uitroepen, 409. Deze weigert zich aan de luimen van Alarik te onderwerpen ; oorlog tusschen hen en plun­dering van Rome, 410. Plan van Alarik, om het rijke win­gewest Afrika, dat meer hulpbronnen opleverde dan Italie, te veroveren. Zijn dood en zijn graf in de rivier Busento. Ataulfus wordt door de Gothen tot zijnen opvolger geko­zen; hij treedt op nieuw in onderhandeling met Honorius en verlaat Italie, om zich naar Gallie te begeven. 412. Oor­log in dat land. Konstantijn had Gerontius tot stadhouder van Spanje benoemd, en deze, zich in dat land onafhanke­lijk willende maken, roept daartoe de Vandalen, Alani en

385 ,_,...

Suevi te hulp, die Gallie verwoesten en daarna de Pyreneën overtrekken, 411. Dood van Gerontius en van Konstantijn; laatstgenoemde bezwijkt onder de wapens van Constantius, veldoverste van Honorius. Afstand van Groot-Britannie : men trekt de legioenen, die er geplaatst waren terug, om den oorlog in Gallie te voeren, 411. De Burgundi, die in Ro­meinsche dienst getreden waren, ontvangen gronden aan de oevers van den Rijn, 413. Jovinus, bevelhebber der legioe­nen van Mainz, aanvaardt de kroon en deelt het bewind met zijnen broeder Sebastiaan. Komst der West-Gothen in Gallie. Verdrag tusschen Honorius en Ataulfus en huwelijk van dezen met de vorstin Placidia, 414. Minnenijd van Constan­tius, die naar de hand van Placidia gedongen had. Dood van Jovinus en Sebastiaan. Ataulfus begeeft zich naar Spanje; zijn dood. 415. Huwelijk van Placidia met Constantius.

Vreesselijke verwoesting van Spanje door de Vandalen, de Alani en de Suevi, 411---415: zij vestigen zich in dat land. Verdrag tusschen Honorius en 'raffia, die Placidia aan haren broeder terug had gegeven. Oorlog der West-Gothen in Spanje en herstel van de Romeinsche heerschappij in het grootste gedeelte van dat land, 416-419. Stichting van het koningrijk der West-Gothen in Aquitanie. (Zie het 4de deel van dit leerboek.) Constantius wordt tot opvolger aangewe­zen, zijn overlijden, 421. Honorius komt in onmin met Placidia, die zich naar Konstantinopel, bij Theodosius II be­geeft. Dood van Honorius, 423: zijn vertrouwde geheim­schrijver Joannes laat zich tot keizer kroonen en wordt on­dersteund door den veldheer Aëtius. Theodosius laat Placidia en Valentinianus III met een leger terugbrengen : laatstge­noemde wordt na Joannes, die ter dood gebragt werd, tot keizer uitgeroepen. Aëtius onderwerpt zich. Placidia aan­vaart de teugels van het bewind in naam van haren min­derjarigen zoon.

§ 2. Placidia en Valentinianus

423-455.

Aëtius en Bonifacius. Verovering van Afrika door de Vandalen, 423 —439. — De keizerin Placidia deelde het bewind met de twee veldheeren Aetius en Boni­fdcius; den eerste droeg zij het bewind van Gallie , den tweede dat van Afrika op. Maar de heerschzucht

17

— 386 --

van Aëtius berokkende het verlies van dat gewest voor het keizerrijk; naar het oppergezag strevende, lasterde hij Bonifacius bij de keizerin en liet te gelijk dezen heimelijk verwittigen, dat hij uit zijn wingewest terug geroepen en ter dood gebragt zou worden. Placidia daagde inderdaad den stadhouder van Afrika naar Ravenna , om zich van de tegen hem uitgebragte beschuldigingen te regtvaardigen, en Bonifacius , die aan de boodschap van Aëtius geloof had geslagen , riep de Vandalen , die zich in het zuiden van Gallie bevonden, te hulp. Gaiserik, hun opperhoofd, voerde ben naar Afrika en onderwierp dat land door de wa­pens, ondanks de heldhaftige verdediging van Boni­facius, die zich, na de ontdekking van het bedrog van Aëtius, met de keizerin verzoend had. Na eenen oorlog van tien jaren werd het gansche wingewest van Afrika door Gaiserik veroverd, die van Karthago de hofstad van zijn rijk maakte. Aëtius, die zijne bediening verloren had, was bij de Hunnen gevlugt en keerde terug met een leger , onder dat volk ge­worven. Bonifacius, tot opperbevelhebber der krijgs­magt van het rijk benoemd, trok tegen hem op en overwon hem in eenen veldslag, waarin hij zelf ge­kwetst werd; hij stierf kort daarna en de keizerin was verpligt Aëtius - terug te roepen , om eenen kundigen en dapperen verdediger aan het rijk te bezorgen.

Verrigtingen van Aëtius in Gallie , 430-450. — De tegenwoordigheid van Aëtius in Gallie was alleen in staat, om de Romeinsche heerschappij in dat ge­west, hetwelk grootendeels in de rnagt der Germani­sche volken gevallen was, te handhaven. De Franken,

in Belgie en op de Rijnoevers, de West-Gotlien in Aqui‑

tanie en het noorden van Spanje, de Burgundi tus‑

— 387 —

schen de Rhóne en het Jura-gebergte, de Britten in Armenie, werden in toom gehouden, deels door de kracht der wapens, anderen door onderhandelingen. De Suevi, in Galicie, hadden insgelijks hun gebied over de westelijke landstreken van Spanje uitgebreid. Eindelijk ontwierp Aëtius eenen krijgstogt in Afrika tegen den magtigen Gaiserik, wiens vloten reeds de kusten van Italie, Spanje en Gallie aanvielen. Hij er‑

langde daarbij de hulp der Suevi en We,st-Gothen ;

maar de koning der Vandalen wendde zich toen tot Attila , koning der Hunnen, en overreedde hem, de verovering van het Westen te ondernemen. Die groote veroveraar gaf gehoor aan dit beroep en ondernam dien vermaarden togt, welke op het punt was, Eu­ropa in de volslagenste barbaarschheid te dompelen.

Naijver tusschen den graaf Bonifacius en Aètius; heersch­zuchtige aard van den laatste, die in den aanvang den over­weldiger Joannes tegen keizer Valentinianus Hl ondersteund had. Zijne betrekkingen met de Hunnen, bij welke hij een leger had geworven, waarmede hij Joannes wilde te hulp komen. Hij onderwerpt zich aan keizerin Placidia, die echter meer vertrouwen stelt in Bonifacius, een vriend van den H. Augustinus en een regtschapen en getrouw man. Kuiperijen van Aëtius en verlies van Afrika, alwaar de Van­dalen een koningrijk stichten, 429. (Zie het 4de deel van dit Leerboek.) Oorlog tusschen Aëtius en Bonifacius en dood van dezen laatste , 430. Noodzakelijkheid voor de keizerin, om Aëtius terug te roepen en hem het opperbe­vel der legers van het keizerrijk op te dragen. Gevaar voor het verlies der twee gewesten, Gallie en Spanje. Be­hendigheid en krijgskunde van Aëtius; hij overwint de Franken, Britten en Burgundi door de wapens en on­derhandelt met de West-Gothen en de Suevi. Vlagt van Theodorik, koning der West-Gothen; hij huwt eene zijner dochters uit aan Reehiar, , koning der Suevi, en de andere aan den oudsten zoon van Gaiserik, koning der Vandalen. Verbond dier drie vorsten tegen de Romeinen; het wordt

388 —

weder verbroken door Gaiserik, die de dochter van Theo­dorik aan haren vader terugzendt, haar beschuldigende van aan eene zamenzwering tegen hem deel genomen te hebben. Aëtius maakt zich deze vredebreuk te nutte, om een verbond met de vorsten der West-Gothen en der Suevi tegen de Vandalen te sluiten. Een krijgstogt wordt ont­worpen om Afrika te herwinnen. Gaiserik wendt zich tot Attila, koning der Hunnen, en roept hem te hulp.

Veroveringen van Attila. Veldslag van Chálons , 451-453. — Attila, die ten gevolge van voorspoe‑

dige oorlogen zijn gebied, van de Zwarte Zee en den Donau tot aan de Oostzee, uitgebreid had, riep de Germanische en Mongoolsche volken, die aan hem onderworpen waren, te wapen en trok aan het hoofd van een talloos leger tegen het Westen op. Niets konde hem wederstaan; hij drong in Gallie door, aller­wege verwoesting en dood verspreidende. Aëtius had inmiddels, behalve de Romeinsche legioenen, al de Germanische volken, die Gallie en Spanje bewoon­den, onder de vanen geschaard en wachtte den vijand in de vlakten van Chálons af. De krijgskunst der Ro­meinen en de dapperheid der West-Gothen, wier ko­ning Theodorik in het gevecht omkwam, behaalden de bovenhand op het groot getal der Aziatische Barbaren. Attila werd verslagen, maar zijne magt niet vernietigd. Hij week naar Germanie, trok in het volgend jaar over de Alpen en wierp zich in Italie. Milaan, Aqui­leja en Ravenna werden ingenomen en geplunderd, en de woeste veroveraar maakte zich gereed, om tegen Rome op te trekken, waarheen het keizerlijk hof de vlugt had genomen. Paus Leo de Groote redde toen balie; hij begaf zich naar Attila en haalde hem over, om dat land te verlaten. Hij stierf in het volgend jaar.

__ 389

Aëtius, bij Valentinianus III gelasterd, kwam om door de hand van dien keizer, die zelf door den senator Maaimus, welken hij persoonlijk beleedigd had, van het leven beroofd werd. Het rijk in het Westen was zijn einde nabij.

Aanzienlijk rijk der Hunnen, door Attila gesticht, (zie het 4de deel van dit Leerboek) : hij maakt het rijk in het Oosten schatpligtig. Beweegredenen van- zijnen krijgs­togt in Gallie : 10. zijne heerschzucht; 20. de ophitsing van Gaiserik, koning der Vandalen; 30. de uitnoodiging van Honoria, zuster van Valentinianus III, die wegens haar wangedrag van het keizerlijk hof verbannen was en hare hand aan den koning der Hunnen bood. Togt van Attila door Germanie; hij rukt opwaarts langs den Donau en trekt den Rijn over, aan het hoofd van een leger van 700,000 strijders. Maatregelen van Aëtius. Verwoesting van Belgie door Attila en beleg van Orleans; de vijanden wor­den door de inwoners teruggedreven, dank aan de vast­beradenheid van den H. Aignan, bisschop dier stad. Veld­slag van Chdlons op de Marne, 451. Attila wijkt naar zijne legerplaats terug, welke hij den volgenden dag verlaat, om naar Germanie terug te keeren. Zijn inval in Italie, 452. Aëtius komt te laat, om het land te redden. Bijeen­komst van den heiligen Paus Leo den Groole en Allila bij Ravenna. Deze wijkt voor het Opperhoofd der Kerk, die hem in den naam van God toespreekt. Dood van Attila en val van het rijk der Hunnen, 453. Werkeloosheid en ongebondenheid van keizer Valenlinianus 111. Aëtius wordt door zijne vijanden gelasterd en door den keizer gedood, 454. Dood van Valentinianus III, 455.

§ 3. De laatste keizers, tot den val van het

Westersche rijk.

455-476.

Verbrokkeling van het Westersehe rijk, , 455-464. — Men mag zeggen, dat de doodstrijd van het Wes­tersche rijk met het overlijden van Aëtius aanving; hij duurde twintig jaren. Achtervolgens van de schoonste

— 391 —

scheidde zich toen van het rijk af. ./Egidius verklaarde zich in het Romeinsche gedeelte onafhankelijk en liet zijn bewind aan zijnen zoon Syagrius na. De West­Gothen, Burgundi en Franken weigerden insgelijks, het gezag der keizers van het Westen te erkennen. Een groot gedeelte van Spanje werd door de. West­Gothen veroverd.

Val van het Weslersche rijk, 464-476. — Na den dood van keizer Severus, regeerde Bitimer gedurende twee jaren, zonder den openstaanden troon te ver­vullen; maar hij was niet bij magte, om het rijk tegen de aanvallen der Vandalen te verdedigen. Toen er­kende hij Anthemius, aan wien Leo I, keizer van het Oosten, den troon van het Westen en zijne dochter ten huwelijk geschonken had. Een krijgstogt, door de vereende zeemagt der beide rijken in Afrika onder­nomen, leed volslagen schipbreuk. Anthemius, die met goed gevolg tegen Eurik, koning der West-Gothen, ge­streden had, werd door Ricimer, die tegen hem op­gestaan was en Rome stormenderhand ingenomen had, onttroond; de keizer kwam gedurende het beleg om, en Ricimer schonk de kroon aan Olybrius ; maar beide stierven in hetzelfde jaar. Gondobald, neef van Ricimer, vorst der Burgundi , liet toen den veldheer Glycerius tot keizer uitroepen ; tegen dezen ver­klaarde zich Leo I, keizer van het Oosten , die ten tweedenmale over de kroon van het Westen beschikte ten behoeve van Julius Nepos, stadhouder van Illyrie. De nieuwe keizer moest echter spoedig zwichten on­der eenen opstand der legioenen, die in Italie waren en grootendeels uit Germanische krijgsbenden beston­den. Zij dwongen Nepos, Italie te verlaten, en droegen de kroon op aan hunnen veldheer Orestes, die haar

— 390 —

gewesten beroofd, werd dat, eertijds zoo uitgestrekte rijk beperkt tot Italie, Illyrie en een gedeelte van Spanje. De troon werd afhankelijk van de opperbe­velhebbers van het leger, die bijna allen van Germa­nische afkomst waren , de keizers, naar hun welge­vallen, aanstelden en ontsloegen, tot dat Odoacer , na Romulus Augustulus onttroond te hebben , een einde maakte aan de lange reeks van Romeinsche keizers en in Italie een Germanisch koningrijk stichtte.

Maximus, die zich van den troon meester had ge­maakt, bekleedde dien slechts vijf maanden; hij kwam om door de hand der Vandalen, die door de weduwe van Valentinianus III geroepen waren , om den dood van haren man ty,,,y)»en. Die barbaren plunderden Rome gedurende w7e6rii-én, dagen. Theodorik II, koning der West-Gothen, haalde toen zijn vriend Avitus, die na den dood van Aëtius tot stadhouder van Gallie benoemd was, over, om den titel van keizer aan te nemen. Deze werd echter tot den afstand gedwongen door Ricimer, een geboren Suevus en opperbevel­hebber van het leger, die de kroon aan Majorianus schonk. Het bewind van Gallie werd opgedragen aan den graaf iEgidius, die met goeden uitslag de stad Arles tegen de West-Gothen verdedigde. Toen sloot Majorianus een verbond met de West-Gothen en beraamde eenen krijgstogt tegen de Vandalen, wier vloten niet ophiel­den de kusten der Nliddellandsche Zee te kwellen. Gaiserik verbrandde inmiddels de Romeinsche vloot in de haven van Karthagena, en Ricimer maakte van deze ramp gebruik, om Majorianus, dien hij benijdde, in het verderf te storten. Hij verhief Libius Severus , een nietsbeduidend mensch, op den troon en voerde het bewind in zijnen naam. Het wingewest Gallie

— 392 —

voor zijnen zoon Romulus Augustulus aanvaardde. Een nieuwe opstand van het leger brak uit, toen Orestes weigerde, aan zijne krijgslieden de gevraagde gronden in Italie af te staan. Odoacer, een zijner veldheeren, te Rugia geboren, plaatste zich aan het hoofd der muiters en dwong Romulus tot den afstand. Deze was de laatste keizer van het Westen; want Odoacer nam den titel van koning van Italie aan, en het Westersch keizerrijk werd door een Germanisch koningrijk vervangen.

Laatste tijdvak van het Westerse!) rijk, 455-476; snel verval en achtervolgende verbrokkeling van het rijk, dat zich weldra beperkt vindt tot Italie, Illyrie en de kusten van Spanje. Inval der Vandalen, die de schrik van geheel den oever der Middellandsche Zee worden. — Maximus dwingt Eudoxia , weduwe van Valentinianus 111, met hem in het huwelijk te treden : zij roept de Vandalen te hulp. Plundering van Rome; de tusschenkomst van Paus Leo den Groote bij Gaiserik redt het leven der ingezetenen , 455. Avilus bestijgt, met behulp van Theodorik 11, koning der West-Gothen, den troon, doch wordt daarvan door Ricimer afgeworpen, 456. Aanvang van het gezag, door dezen uit­geoefend : hij beschikt gedurende vijftien jaren over de kroon. 457-472. — Majorianus, 457-461. Oorlogen tegen de West-Gothen en de Suevi. Ontworpen togt tegen de Vanda­len. Oorlog tusschen Ricimer en Majorianus : laatstgenoemde wordt gedood. — Libius Severus, 461-465. — Verlies van Gallie, dat verbrokkeld wordt. Beheer van Ricimer, 465-467. De aanvallen der Vandalen dwingen hem, om Anihemius , door Leo I tot keizer van het Westen benoemd, te erken­nen, 467-472. Groole kriigstogt legen de Vandalen : eene vloot van 1113 bodems, met een leger van 100,000 man, begeeft zich naar Afrika. Zegepralen van het keizerlijk leger op de Vandalen. Gaiserik verbrandt een gedeelte der vloot ter reede van Karthago. Aftogt der Romeinen, 468. Eurik, koning der West-Gothen, begint zijne veroveringen in Gallie en Spanje. — Olybrius, schoonzoon van keizer Valentinia­nus III, wordt door Ricimer tot keizer benoemd, 472. Dood dier twee mannen. — Glycerius, 473, wordt ondersteund 3g3

door Gondobald (Gondebaud), koning der Burgundi. Leo 1 weigert hem te erkennen. — Julius Nepos , 473-475. Te­genstand der legioenen in Italie; hij wordt verjaagd en wijkt naar Dalmatie, alwaar hij vijf jaren later sterft. — Romulus Momyllus Auguslulus, 475-476, zoon van Orestes, laatste keizer. De krijgslieden eischen den afstand van het derde gedeelte aller gronden in Italie. Weigering van Orestes en opstand der krijgsbenden onder Odoacer, te Rugia geboren. Troons-afstand van Augustulus en einde van het Westerseh keizerrijk.

De geschiedenis der oude wereld wordt besloten met den val van het Romeinsche keizerrijk in het \Vesten, want de heidensche beschaving verdwijnt voor goed met dien val. Eene nieuwe maatschappij, op het Christendom gegrondvest en gesticht, kwam toen de gevallen beschaving vervangen, en daarmede vangt het derde tijdperk in de geschiedenis van het mensch­dom aan.

— 394 —

D11711B131 1100:1'113nTr.

het Christendom.

VAN ZIJN ONTSTAAN TOT KONSTANTIJN DEN GROOTE (1).

§ 1. Ontstaan en uitbreiding van het

Christendom.

Stichting der Kerk, 33-45. — De Zoon Gods, die op de wereld gekomen was, om het gevallen menschdom te redden, had zijne zending volbragt; het werk der Verlossing was voltooid en, ten hemel varende, gaf Hij aan zijne Apostelen den last, om het Evangelie aan alle volken te prediken en hen op te nemen in de Kerk , welke Hij door de uitstorting van den Heiligen Geest, tien dagen na zijne Hemelvaart, stichtte. Drieduizend menschen bekeerden zich bij de eerste prediking van den H. Petrus : de wonderen, welke de Apostelen wrochtten en die de waarheid hunner woorden staafden , bragten zeer veel toe , om het getal dergenen, die de nieuwe godsdienst omhelsden, te vermenigvuldigen. Het Evangelie was evenwel eerst slechts aan de Joden, als het uitverkoren volk, ver kondigd, toen God, door een nieuw wonder, aan den

(1) Raadpleeg : Dnllinger, Manuel de l'histoire de l'Eglise, tra- duit par Bernard. Bruxelles 1839, t. I.— Id. Histoire de l'Eglise chré­tienne, traduite par Léon Boré. Paris 1842, t. I. — Alzog, Histoire universelle de ZEglise chrétienne , traduite en franeais. Paris 1848. — Tillernont, Illémoires pour servir à l'histoire ecclésiastigue des six premiers siècles. Paris 1712. — Origines Romaines , par les Bene­dictins de Solesmes.

— 395 —

H. Petrus deed kennen, dat ook de heidenen geroe­pen waren, om tot zijne Kerk te behooren. Eene tweede christen gemeente, grootendeels uit bekeerde heidenen bestaande, rees te Antiochie op, terwijl die van Je­rusalon voornamelijk de Joden bevatte, die het Chris­tendom omhelsd hadden.

De Kerk tot de eerste vervolging onder Nero , 45-67. — Maar de joodsche Sanhedrin, die den Christus ter dood had gebragt, vervolgde ook zijne leerlingen. De H. Stephanus werd gesteenigd ; de E Jacobus de Meer­dere werd onthoofd, en de H. Petrus ontkwam alleen door een wonder uit den kerker, waarin men hem gewor­pen had. Twaalf jaren na den dood des Zaligmakers ver­lieten de Apostelen Jerusalem en vingen hunne apos­tolische reizen aan. God had hun den H. Paulus toegevoegd, na hem op eene wonderdadige wijze tot bekeering gebragt te hebben. Vele christen gemeenten werden in Palestina, Syrie, Klein-Azie en op het eiland

Cyprus gesticht. Inmiddels vereenigde de, noodzake‑

lijkheid, om het vraagpunt, dat door de bekeerde Joden opgeworpen was, te beslissen, — namelijk, of het niet voegzaam was eenige voorschriften der wet van Mozes te behouden, —de Apostelen op nieuw te Jerusalem, alwaar zij de eerste Kerkvergadering hielden onder voorzitterschap van den H. Petrus. De vraag werd ontkennend beantwoord, en alle onderscheid tusschen de bekeerde heidenen en de Joden verdween. Toen verspreidden de Apostelen zich over al de gewes­ten van het Romeinsche rijk en drongen daarenbo­ven in Azie en Afrika door, om het Evangelie aan alle volken te verkondigen en al degenen, die de chris­ten godsdienst omhelsden, door het Doopsel in de Kerk op te nemen. De H. Paulus doorreisde Klein-Azie,

— 396 —

Macedonie en Griekenland, en begaf zich eindelijk naar Rome, alwaar hij voortging met het Evangelie te pre­diken, en alwaar de I/. Petrus zich reeds gevestigd, en het middelpunt der Kerk gesteld had. De twee prinsen der Apostelen ondergingen den marteldood gedurende de eerste vervolging der Christenen, die op bevel van keizer Nero plaats had.

Stichting der Kerk door de uitstorting van den Heiligen Geest over de Apostelen en de leerlingen van Jesus Christus, en over zijne heilige Moeder : deze eerste gemeente bestaat uit ongeveer 120 personen. Bekeering van 3000 menschen, na de eerste prediking van den H. Petrus; een weinig later omhelsden nog 5000 personen het Christendom. Be­keering van den Romeinschen honderdman Cornelius te Le­sarea ; hij wordt door den H. Petrus gedoopt en daardoor viel de scheidsmuur, welke tot dien tijd het Joodsche volk van al de heidensche volken afgezonderd had. Stichting eener christen gemeente te Antiochie in Syrie; daar gal' men hun den naam van Christiani (Christenen); de Joden hadden hen Gallikers of Nazareers genoemd. — Vervolging der Christenen door de joodsche priesters, en vooral door de Pharizeërs, onder welke Saulus zich bijzonder onderscheid­de. Zijne wonderdadige bekeering, hij verandert zijnen naam in dien van Paulus. Herodes Antipas vervolgt de Christenen; wonderdadige bevrijding van den H. Petrus, die voor eeni­gen tijd Jerusalem verlaat. Vertrek van al de Apostelen uit Jerusalem, met uitzondering van den H. Jacobus den Min­dere, die als bisschop in die stad blijft. Stichting van een aantal christen gemeenten, die meestal uit bekeerde Grieken bestaan. Vertoogen der bekeerde Joden, die de handhaving van zekere wetten, betrekkelijk de tucht der joodsche gods­dienst eischen. Eerste Kerkvergadering te Jerusalem, onder voorzitterschap van den H. Petrus, 50; de voorschriften van het Jodendom worden afgeschaft. — Verspreiding der Apos­telen en prediking van het Evangelie door geheel het Oos­ten. De 11. Mattheus begeeft zich naar Arabie en Ethiopie; de H. Philippus naar Phrygie; de H. Thomas naar de Par­then ; de B. Andreas naar de Scythen; de H. Bartholomeus naar Indie; de H. Thadeus leefde bij Abgarus, koning van Edessa, in Mesopotamie; de B. Marcus werd de eerste bis-

397 —

schop van Alexandrie in Egypte. — Apostolische reizen van den H. Paulus in Klein-Azie, Macedonie en Griekenland; hij wordt. onophoudelijk vervolgd. De H. Paulus te Athene voor den Areopagus. Zijne predikingen te Rome, alwaar hij be­keeringen bewerkt tot onder de leden van het zedelooze hof van Nero. Hij schrijft er zijne brieven en begeeft zich van daar naar Spanje. Komst van den B. Petrus te Rome, alwaar hij zijnen bisschoppelijken zetel en daarmede het middelpunt der gansche Kerk vestigt. Marteldood der twee Apostelen gedurende de vervolging van Nero, 67.

Gunstige omstandigheden rooi de uitbreiding van het Christendop. — Onderscheidene omstandigheden ver­eenigden zich en bragten op eene wonderdadige wijze bij, om het goddelijk werk der snelle uitbreiding van het Christendom te bevorderen. Vooreerst de staats­eenheid der uitgestrekte landstreken, welke de ver­overingen der Romeinen onder éénen rijksstaf vereenigd hadden, alsmede de gemakkelijkheid der gemeenschap tusschen alle gewesten des rijks. Wijders de zoo groote ellende, waarin de meeste wingewesten verkeerden , daar zij onder de zwaarste lasten gebukt gingen en aan de steeds hernieuwde aanvallen der talrijke vijan­den van het keizerrijk waren blootgesteld. De ijver en de deugden, welke de Christenen versierden; de moed, welken zij in de vervolgingen aan den dag legden ; de liefde, welke zij elkander toedroegen; de wonde­ren, die God door hunne tussehenkomst wrochtte, moesten noodwendig alle edelmoedige harten , alle verhevene zielen voor het Christendom winnen; vooral, wanneer men die stelde tegenover dat verouderd hei­dendom , door de dienst van zoo vele godheden, en door de schandelijke ondeugden zijner ijverigste aanhangers onteerd. Sedert lang had overigens eene twijfelende wijsbegeerte de ongerijmdheid der heiden.

398 —

sche leerstellingen aan het licht gebragt; maar zij had tevens door het loochenen van alle waarheid eene groote leemte in alle regtschapene en verlichte ge­moederen veroorzaakt, en deze gevoelden de behoefte aan onwederlegbare en wezenlijk bovennatuurlijke grondbeginselen.

Hinderpalen tegen deze uitbreiding. — Mogten ech­ter deze omstandigheden al gunstig werken op de uit­breiding van het Christendom, die godsdienst had echter te kampen tegen hinderpalen, die niet te over­komen waren geweest, zonder de hulp, welke haar goddelijke Stichter haar, beloofd had. Het heidendom, dat geen breidel aan de hartstogten stelde, had voor zich de praal zijner feesten , de bescherming der groo­ten en de baatzucht der priesters en van al degenen, die aan de dienst van het veelgodendom verbonden waren. De wijsgeeren en wereldgezinde menschen be­handelden met verachting eene godsdienst , uit een schier onbekend volk ontstaan en door twaalf visschers gepredikt; zij verwierpen met hoogmoed de voor­schriften van het Evangelie, dat de zuiverheid der zeden, de beteugeling der hartstogten, de liefde voor de vijanden, de gelatenheid in alle lijden beval. De volksmassa's zelve werden spoedig opgeruid tegen man­nen, die men van godsverloochening beschuldigde , omdat zij weigerden deel te nemen aan de openbare eeredienst, en tegen welke men de afschuwelijkste las­teringen verspreidde , door te beweren dat zij , in hunne godsdienstige bijeenkomsten, kinderen slagtten en zich met hun vleesch en bloed verzadigden; zoo- danig, dat zij verpligt waren, de viering der heiliga geheimen hunner godsdienst in de diepte der katakom­ben of op andere onbekende plaatsen te verrigten , — 399 —

om de heiligschennis der vervolgers te ontgaan. De weigering tot aanvaarding van openbare ambten, die hen verpligten zouden , om aan de heidensche offer­anden deel te nemen, gaf een voorwendsel aan de hand , om de Christenen voor te stellen als eene staatkundige sekte, gevaarlijk voor den Staat en aan zijne omverwerping arbeidende. Men bleef niet ach­ter, om alle openbare rampen, aardbevingen, over­stroomingen, hongersnood en gebrek, aan de Christe­nen te wijten, die, naar men zeide, den toorn der Goden, welker dienst zij verlaten hadden, over het land afriepen. Op die wijze worden de tegen hen ontstane vervolgingen ligt verklaard.

§ C. De vervolgingen.

64-313

De drie eerste vervolgingen, 64-117. — In den aan­vang verwarden de Romeinen het Christendom met de joodsche godsdienst, en daar deze in het keizer­rijk geduld werd, konden de Christenen in de eerste tijden ook vrijelijk hunne godsdienst uitoefenen. Der­tig jaren na den dood des Zaligmakers, gaf Nero te Rome het bevel tot de eerste vervolging der Christe­nen, hen beschuldigende, van de stad in brand te hebben gestoken. De vervolging duurde drie jaren en strekte zich ook over onderscheidene gewesten uit: de menigte der martelaren, waaronder de H. Petrus en de H. Paulus waren, was ontelbaar. — Eene tweede vervolging brak onder Doinitianus uit, dien men diets had gemaakt, dat de Christenen en de Joden het rijk van den Messias, die uit het geslacht van David moest voortspruiten , verbeidden. Flavius Clemens, neef van

— 400 —

den keizer, werd ter dood gebragt met een groot aan­tal Christenen, die tot de aanzienlijkste geslachten van Rome behoorden. — Keizer Trajanus beval de derde vervolging tegen de Christenen, die hij als vijanden van den Staat beschouwde en op welke hij de wet­ten tegen de geheime genootschappen van toepassing verklaarde. De tusschenkomst van Plinius den Jonge, stadhouder van Bithynie, die eenen brief ter verde­diging der Christenen aan den keizer schreef, bleef zonder uitwerking. De H. Ignatiu,s , bisschop van An­tiochie, en de H. Simeon, bisschop van Jerusalem, ver­loren toen het leven. Deze vervolging werd door eenen langen tijd van rust opgevolgd. Adrianus en Antoninus Pius beschermden de Christenen tegen de volkswoede, zonder evenwel te kunnen beletten, dat hevige geweld­dadigheden jegens hen gepleegd werden. Justinus de Martelaar overhandigde aan laatstgenoemden keizer zijn eerste geschrift ter verdediging der Christenen.

De vierde, vijfde en zesde vervolgingen, 161-238. —

Onder keizer Marcus Aurelius ontstonden de vervol­gingen met vernieuwde woede; de gehechtheid aan het veelgodendom schijnt de voorname beweegreden geweest te zijn, welke dezen vorst in het vervolgen der Christenen leidde; hij beval, dat zij opgespoord zouden worden en liet degenen, die weigerden hunne godsdienst af te zweren, ter dood brengen. Het getal der martelaren, die in deze vervolging omkwamen, was wederom zeer groot; onder hen telt men den H. Polyempus, bisschop van Smyrna, en de H. Pho­tinus , bisschop van Vienne, beide negentig jaren oud. Justinus, die zijn tweede geschrift ter verdediging aan den keizer had ter hand gesteld, onderging te Rome den marteldood. De vervolging hield gedeelte‑

— 401 —

lijk op onder keizer Commodus, die de edikten zijns vaders tegen de Christenen niet vernieuwd had ; maar zij werd hervat onder Septimius Severus, die aan de heidenen verbood, om de joodsche of chris­telijke godsdienst te omhelzen. Kort daarna liet hij een groot aantal Christenen ombrengen, onder welke voornamelijk de heilige vrouwen Perpetua en Felici­tas uitschenen, door de heldhaftige gelatenheid, waar­mede zij zich aan de wilde dieren overgaven. De welsprekende stem van Tertullianus , die eene ver­dediging der Christenen schreef , bleef onverhoord. Na den dood van Severus genoten de Christenen eene langdurige rust, die alleen afgebroken werd door de korte, doch wreede vervolging van keizer Maaimi­nus. Maar eene veel hardere beproeving wachtte de Christenen onder de regering van keizer Decius.

Minachting der Romeinen voor de joodsche godsdienst, met welke zij een tijd lang het Christendom verwarren, dat daardoor in het Romeinsche keizerrijk geduld werd. Eerste vervolging onder Nero, 64-67..Tacitus zegt, dat het getal van martelaren ontelbaar was; de dwingeland bedacht de ijsselijkste folteringen voor de Christenen; eenigen wer­den met de huid van wilde dieren bekleed en door de hon­den verscheurd; anderen aan het kruis gehecht; wederom anderen in harstachtige stoffen gehuld en levend verbrand als fakkels, ter verlichting van den weo. naar het renperk, al- waar het volk bijeenkwam, om weder andere Christenen door de wilde dieren te zien verslinden. Die vervolgino.° houdt de bekeeringen, die zich zelfs tot de leden van het keizer- lijk geslacht uitstrekken, niet tegen. — Tweede vervolging, door Dontilianus bevolen; deze wordt vooral aangelegd tegen de Christenen uit aanzienlijke geslachten. — Derde vervol­ging van keizer Trajanus, uit staatkundige beweegredenen : wetten , door dien vorst tegen de geheime genootschappen uitgevaardigd. Brief van Plinius den Jonge aan den keizer, ten behoeve der Christenen : „ Ik kan er niet toe besluiten, zoo schreef hij, om zoo vele schuldeloozen, op valsche be‑

--- 402 —

rigten te doen omkomen en zelfs diegenen te veroordeelen, die zich openlijk aan de wetten onderwerpen. Na al de noo­dige inlichtingen bekomen te hebben, heb ik de overtui­ging erlangd, dat de dwaling dier ongelukkigen alleen hierin bestaat, dat zij op een bepaalden dag, viSor het op­gaan der zon, bij elkander komen. Daar aanbidden zij den Christus, die hun God is, en zingen lofzangen ter Zijne eer; wel verre dat hun eed hen tot misdaad verbindt, worden zij integendeel door dezen verpligt, noch diefstal, noch ge­weld, noch overspel te bedrijven, niets terug te houden van hetgeen hun in bewaring wordt gegeven, nimmer aan hun gegeven woord te kort te doen. " Schoon getuigenis van een heidensch Schrijver ten voordeele van het Christendom. — Langdurige staking der vervolgingen en snelle uitbrei­ding van het Christendom.

Vierde vervolging onder, Marcus Aurelius, 161-180. —

De beweegredenen dezer vervolging worden gevonden in den ijver van den keizer voor het heidendom en den haat des volks, dat door de heidensche priesters tegen de Chris­tenen opgeruid werd. De keizer beveelt, dat de Christenen opgespoord en zij, die weigeren af te vallen en aan de go­den te offeren, ter dood zullen gebragt worden. De vervol­ging woedde vooral het hevigst te Smirna, in Klein-Azie, te Lyon en te Vienne in Gallie.

Vijfde vervolging onder Seplimius Severus, 193-211. Deze vorst was eerst den Christenen genegen geweest : hij verbied de bekeeringen tot het Christendom, 202. De ijverige heide­nen, vijanden der Christenen, halen hem over, om eene nieuwe vervolging te bevelen. — Tijd van rust voor de Christenen, 219-249, alleen onderbroken door de zesde vervolging onder keizer Maximinus, 235-239, die niet al­gemeen was en slechts kort duurde.

De zevende, achtste en negende vervolgingen, 250--259.

— De langdurige vrede, welken de Christenen geno­ten hadden, bragt eene groote verslapping van zeden onder hen te weeg. Toen liet God toe , dat eene vervolging, heviger dan al de voorgaande, tegen hen uitbrak. Keizer Decius vaardigde eene wet uit, welke geen ander doel had , dan om het Christendom te verdelgen; al de Christenen, die weigerden hunne gods‑

-- 403 —

dienst af te zweren, moesten daartoe door de wreed­ste folteringen gedwongen worden; en indien zij vol­hardden, den dood ondergaan. Het getal der afval­ligen was zeer aanzienlijk, vooral onder de vermogende standen. Keizer Decius stierf kort daarna, en zijn op­volger Gallus rigtte de vervolging voornamelijk tegen de priesters; twee Pausen, de H. Cornelius en de H. Lucius werden achtervolgens ter dood gebragt. Keizer Valerianus zette de vervolging tegen de bis­schoppen en de priesters voort.; hij zond hen eerst in ballingschap of naar de mijnwerken; maar toen hij zag, dat dit middel nog niet voldoende was, om de chris­ten gemeenten uit te roeijen, gaf hij bevel, dat hunne herders ter dood zouden gebragt worden. De H. Six­tus, Paus, en zijn diaken Laurentius, ondergingen den marteldood te Rome, en de H. Cyprianus, die groote leeraar der Kerk , werd te Karthago onthoofd. De re­geringloosheid , welke toen in het keizerrijk begon te heerschen, maakte een einde aan de vervolgingen, en het Christendom nam gedurende eene veertigjarige rust eene hooge vlugt.

Tiende vervolging onder keizer Diocletianus, 303-311. — De laatste maar vreesselijkste vervolging was die, welke onder Diocletianus uitbarstte en, door Galerius en Maximinus voortgezet, acht jaren lang duurde. Diocletianus, door Galerius, die zeer aan het heiden­dom gehecht was, aangezet, beval, krachtens een aan­tal edikten, alle kerken der Christenen te vernielen, de gewijde boeken te verbranden en al degenen, die geen deel aan de heidensche offeranden wilden nemen, in den kerker te werpen en op de pijnbank te folteren; zij, die volhardden, moesten ter dood gebragt worden. Die edikten werden met de uiterste wreedheid ten uit‑

— 404 —

voer gelegd, hehalve in Gallie, alwaar de Cesar Con. stantius , vader van Konstantijn den Groote, de Chris­tenen onder Zijne bescherming nam. Het getal der afvalligen was voorzeker groot, maar dat der marte­laren nog veel grooter, en deze laatste poging van het heidendom , om Gods Kerk te vernietigen, werd verbrijzeld tegen de rots, waarop zij gebouwd is. De tijd van beproeving liep ten einde en het tijdperk der martelaren werd besloten met het edikt van verdraag­zaamheid, door Konstantijn den Groote en Licinius te Milaan uitgevaardigd. De Kerk had inmiddels ge­durende dat tijdperk eenen even grooten, en welligt gevaarlijkeren strijd te voeren gehad tegen de kelter‑

sche leerstellingen, die in haren eigen boezem ontstaan waren.

Aanzienlijke vermenigvuldiging der Christenen en vrees der heidenen, die hunne tempels grootendeels verlaten za­gen; bekeering van een aantal personen uit de vermogende standen en verslapping der zeden onder die nieuwe Chris­tenen. Zevende vervolging onder keizer Decius , 250, die openlijk voor zijn doel, om het Christendom te verdelgen, uitkomt. Hij laat de bisschoppen ter dood brengen; martel­dood van den heiligen Paus Fabianus te Rome. Afgrijsselijke folteringen, den Christenen aangedaan om hen tot afval te dwingen. — Achtste vervolging onder keizer Gallus, 252; deze is niet van langen duur en woedt niet over geheel het keizerrijk. — Negende vervolging onder Volerianus, die eerst gunstig voor de Christenen gestemd was. Hij vaardigt een edikt uit, 257, waarbij al de bijeenkomsten der Christenen verboden en de bisschoppen verbannen worden. Tweede edikt, waarbij hij beveelt, dat alle bisschoppen, priesters en diakenen ter dood zullen gebragt worden, 258. De keizer valt in de handen der Parthen; deze gebeurtenis maakt een einde aan de vervolging, 259. — Langdurige afbreking der vervolgingen tijdens de regeringloosheid in het keizerrijk. (Zie hiervoren bladz. 347-352.)

Tiende vervolging onder Diocletianus, Galerius en Maximi‑

— 405 —

nus, 303-311. — Bloeijende toestand van het Christendom onder Diocletianus; de christelijke godsdienst werd in het openbaar uitgeoefend en vele kerken waren in alle eenig­zins aanzienlijke steden gebouwd : de keizerin Prisca, vrouw van Diocletianus, en zijne dochter Valeria , die met den Cesar Galerius gehuwd was, waren Christenen. Haat van Galerius tegen het Christendom; hij haalt Diocletianus over tot het uitvaardigen van strenge edikten tegen de Christe­nen. De afgrijsselijkste folteringen worden dengenen, die weigeren af te vallen, aangedaan. Het getal der martelaren was onuitsprekelijk en men las reeds opschriften, die de vernietiging van het Christendom aankondigden (Nomine christianorum deleto). De kinderen werden zelfs niet gespaard. Marteldood van de H. Agnes, die slechts twaalf jaren oud was. De troonsafstand van Diocletianus doet de vervolging niet ophouden, 305; Galerius en Maximinus zetten haar voort. De toestand der Christenen in Gallie is minder hard, omdat Constantius en na zijnen dood, 300, zijn zoon Kon­stantijn de Groote hen beschermde. Einde der vervolgingen door het edikt van Milaan, door Konstantijn en Licinius uitgevaardigd, 313.

§ 3. De ketterijen en de verdedigers der

katholieke leerstellingen.

Het Christendom vond in eigen boezem vijanden , die het sedert zijn ontstaan aanvielen. Simon de Too­venaar, , door den hoogmoed gedreven, verzette zich reeds tegen de Apostelen. Anderen begonnen ook spoedig de christelijke leerstellingen te vermengen met anderen, aan het Jodendom of het veelgodendom ontleend, en alzoo werden de ketterijen in de eerste eeuwen der Kerk geboren. De voornaamste waren de volgende:

10. De ketterij der Gnostieken, die volhielden, dat de stof eeuwig, met God in strijd, en de oorsprong des kwaads was; zij verklaarden de H. Schrift naar willekeur, verwierpen de Sakramenten en leeraarden

-- 406 --

het uitvloeisel van een aantal goddelijke geesten uit God. Het Gnosticismus verbreidde zich vooral onder de Christenen van Syrie en Egypte, en telde aanhan­gers tot in het begin der zesde eeuw.

20. De ketterij der Manicheën, die in Perzie ontstaan was, door de ineensmelting der leerstellingen van het Magismus met die der Christenen. De Manicheën ge­loofden aan het bestaan van twee eeuwige beginselen, het licht en de duisternis; van daar twee godheden : God en Satan; de laatste was volgens hen de schrij­ver van het Oud Verbond. Zij leeraarden de zielsver­huizing, en beweerden dat Jesus Christus slechts een ligchaam in schijn had gehad. De aanhangers van dit stelsel waren in twee klassen verdeeld: de volmaakten, die een zeer streng leven leidden, maar weinig in getal waren, en de aanhoorders, die eene zeer ruime zedeleer hadden. Het Manicheismus drong van de eene zijde door tot in Indie en China, en van de andere tot in Klein-Azie, Egypte en het noorden van Afrika, en verdween eerst geheel in de zesde eeuw.

30. De ketterij der Montanisten, verwekt door Mon­tams , een geboren Phrygiër, welke voorgaf door den Heiligen Geest ingegeven te zijn en eene buitenspo­rige gestrengheid predikte, daarbij volhoudende, dat de Kerk de magt niet had, om de doodzonde te ver­geven. Tertullianus , de welsprekende verdediger van het Christendom tegen de heidensche keizers, liet zich door die leerstellingen verleiden en verklaarde zich aanhanger van de sekte der Montanisten. Nog een aantal andere sekten ontstonden onder de Christenen en zaaiden alzoo verdeeldheid in de Kerk zelve, die echter aan al die gevaren het hoofd bood door de hulp , welke haar goddelijke Stichter haar beloofd — 407 -‑

had. Hij wekte moedige verdedigers op, die den strijd voerden, zoowel tegen de heidensche wijsgeeren als tegen die sektarissen, welke hunne eigene rede boven het gezag der Kerk wilden stellen.

De ketterijen hadden haren oorsprong in den hoogmoed van degenen, die, ondanks hunne bekeering tot het Chris­tendom, de leerstellingen naar hun goedvinden wilden uit­leggen of daaronder leerstellingen mengden, aan het Joden­dom of het veelgodendom ontleend. Bijna al die ketterijen kwamen in het Oosten tot stand : de oostersche geest is bijzonder genegen tot spitsvondigheden en wijsgeerige be­spiegelingen. Drie groote ketterijen gingen het Arianismus vooruit ; het Gnoslicismtts, het Manicheismus en het Monla­nismus. Het eerste verdeelt zich nog in een aantal stelsels, die van elkander verschillen, maar overeenstemmen in hun­nen strijd tegen het Christendom : het heeft zijnen naam ontleend aan het Grieksch woord gnosis, dat is verstond, omdat de aanhangers beweerden, dat zij alleen het begrip der christelijke leerstellingen bezaten en de Katholieken van een blind geloof beschuldigden. -- Het Maniclieïsmus was alzoo genaamd naar Manes, van Perzische afkomst, die leefde tijdens den opstand der krijgsbenden, waarbij de vorstenstam der Parthen onttroond en door een Perzischen vorstenstam vervangen werd, 226 na Chr. De leerstellin­gen der Manicheën zijn slechts een mengsel van Magismus en Gnosticismus; zij hebben weinig punten van overeen­komst met die der Christenen. — Het Monlanismus, door Montanus, voormalig priester van Cybele, tot stand gebragt, bevatte zedelijke ketterijen, die in strijd waren met de christelijke zedeleer; Montanus gaf zich uit voor een tolk van den H. Geest, en toen de Kerk zijne leer veroordeelde, scheidde hij zich van haar af en vestigde eene onafhanke­lijke sekte, 170.

De twee christen Scholen. Het christelijk geloof ,

wel verre van de wetenschap in den weg te staan, heeft, integendeel, veel tot hare ontwikkeling bijge­dragen, omdat zij haar veiligste grondslag werd; want alle echte wetenschap moet ware en onomstootbare

— 408 —

beginselen tot punt van uitgang hebben en het geloof alleen kan die beginselen aan de hand doen. Reeds in de tweede eeuw, te midden der vervolgingen, werden twee Scholen in het leven geroepen : de Oostersche en de Westersche. Eerstgenoemde, die haren zetel te Alexandrie had, waar zich ook de vermaarde Hooge­school voor de heidensche wijsbegeerte bevond, nam de waarheden des geloofs als grondslag der wijsgeerige beschouwingen en gevolgtrekkingen; zij werd alzoo de eerste School voor christelijke wijsbegeerte: de twee ge­leerden, die uit deze School te voorschijn traden, waren de H. Clemens van Alexandrie en Origenes. De Wester­sche School stelde zich, daarentegen, voornamelijk ten doel, de christelijke waarheden te verdedigen; de valsch­beid van het veelgodendom en der wijsgeerige stelsels te betoogen door middel eener bondige redekunde en door bewijzen, uit de geschiedenis ontleend. De H. Ireneus, bisschop van Lyon, Tertullianus en de H. Cyprianus, bisschop van Karthago, hebben vooral veel bijgedra­gen, om aan die School grooten luister bij te zetten. Later werden die twee rigtingen der christelijke we­tenschap vereenigd, en zij vonden haren waardigsten vertegenwoordiger in den H. Augustinus.

Valsche beschuldiging tegen het Christendom uitgebragt, alsof het den voortgang der wetenschap had tegen gehouden: terwijl deze, thans op een onwrikbaren grondslag steunende, eene nieuwe vlugt nam en een zoo schitterenden glans afwierp in de geschriften der Kerkvaders, die de zes eerste eeuwen van het christen tijdperk opluisterden. De aanvang dezer wetenschappelijke beweging klimt tot in de tweede eeuw op. Stichting der School van de catechiseerders te Alex­andrie, omstreeks het midden der tweede eeuw. Pantenus, voormalig stoïcijnsch wijsgeer, was haar eerste bestuurder, omtrent het jaar 180. Hij had tot opvolger den vermaarden

— 409 --

Clemens, die uit Athene, uit heidensche ouders afkomstig was; deze was zeer ervaren in de heidensche letterkunde en had groote reizen door Griekenland, Italie, Palestina en het Oosten afgelegd. Na zijne bekeering werd hij bestuurder der School van de catechiseerders, 191-202. Origenes, geboren te Alexandrie, een der uitstekendste leerlingen van Clemens, volgde hem als bestuurder der School op, 203-231. Zijne geschriften zijn niet vrij van zekere dwa­lingen; hij stierf evenwel in de belijdenis van het ware ge­loof, 254. — Ofschoon in het Westen geene eigenlijk ge­zegde School bestond, werd de christelijke wetenschap er niettemin beoefend en vond er uitstekende vertegenwoordi­gers, onder welke voornamelijk meldenswaardig zijn : de H. Ireneus, bisschop van Lyon, 177-202; die met bui­tengewone kunde en fijne scherts de ongerijmde leerstel­lingen der Gnostieken bestreed; Tertullianus, priester van Karthago , een der welsprekendste verdedigers van het Christendom, doch die zich ongelukkig later aan het Mon­tanismus verbond, 205; de H. Cyprianus, bisschop van Karthago, eerst vermaard als heidensch rhetor en later even uitstekend door zijne godsvrucht en diepe kunde; hij on­derging den marteldood tijdens de vervolging van Valeria­nus , 258.

§ 4. Inrigting der Kerk.

Het priesterschap en de hierarchie in de Kerk. -­De Kerk, bestemd om te gelijk den mensch en de maatschappij te doen herleven, heeft van haren Stich­ter eene wonderdadige inrigting ontvangen , welke tegen alle menschelijke wisselvalligheden bestand is. Zij bezit een priesterschap, door God ingesteld, dat bewaard blijft en voortgezet wordt door de ordening, welke eerst de Apostelen ontvingen en hunne opvol­gers aan elkander overbrengen. De eenheid dier in­rigting wordt verzekerd door middel der in het priesterschap ingestelde hierarchie; door haar worden de bisschoppen, de priesters, de diakenen, de sub­diakenen op eene inwendige en geestelijke wijze, die

18

410 —

zich door uitwendige en zigtbare teekenen openbaart, aan elkander verbonden. Op het middelpunt van dat groote ligchaam staat de Stoel van Rome , om het te bestieren ; want de Zoon Gods drukte op het hoofd der Kerk dat kenmerk van onfeilbaarheid, hetwelk alleen in staat is, de hem aanvertrouwde leerstellingen ongeschonden te bewaren.

Reeds bij het eerste ontstaan van het Christendom zonderden zij , die zich op eene bijzondere wijze aan de dienst van God en zijne Kerk toewijdden , zich van de overige geloovigen af, en ontvingen door de oplegging der handen van de Apostelen en hunne opvolgers, in onuitwischbare kenteekenen, de geheim­zinnige magt , welke Jesus Christus zelf aan zijne leerlingen medegedeeld had. Die magt was evenwel dezelfde niet voor alle leden van het priesterschap; eenigen werden aangesteld als priesters, anderen als bisschoppen. Deze laatsten alleen ontvingen van de Apostelen de magt van wijding en van beheer over die kerkelijke indeelingen, welke men dioecesen noemde, en waaronder alle de christelijke gemeenten, in het­zelfde district gelegen , begrepen waren. Deze inrig­ting werd later door het metropolitaan-stelsel ont­wikkeld , toen onderscheidene bisdommen aan eene moeder- of hoofdkerk , aan welke zij eenigzins on­dergeschikt waren, verbonden werden. — De Synoden of vergaderingen van bisschoppen , onder voorzitter­schap van den metropolitaan, ontstonden te gelijk met de uitbreiding van de hierarchische inrigting der Kerk. Dé eerste Synode of Kerkvergadering was die der Apostelen , te Jerusalem , onder voorzitterschap van den H. Petrus. In de Synode was elk bisschop de veiligste getuige van de leer zijner Kerk. De alge‑

— 411 —

ineene vergaderingen hielden alleen bijeenkomsten on­der voorzitterschap van den Paus of van degenen, aan welke hij daartoe volmagt gaf. De eenheid der Kerk werd in die algemeene vergaderingen openbaar door de eenheid der bisschoppen.

De opperhoofdigheid van den Stoel van Rome is de noodzakelijke voltrekking der hierarchie : want er be­staat geene eenheid zonder gemeenschappelijk mid­delpunt. De goddelijke Stichter der Kerk stelde dan ook haar opperbeheer op de uitdrukkelijkste wijze in handen van den H. Petrus; en toen deze zijnen zetel te Rome vestigde, bragt hij zijnen voorrang op de bisschoppen dier stad over. De bisschoppen van Rome zijn door alle tijden heen, als de Opperhoofden der gansche Kerk beschouwd.

Er was voor de Kerk eene wonderdadige , krachtige en wijze inrigting noodig , wilde zij aan hare goddelijke roeping beantwoorden, om, namelijk de duisternis van het heidendom te verdrijven en te gelijk den mensch en de maatschappij te herscheppen. De Kerk heeft deze inrigting van Jesus Christus ontvangen, die daarvan den grondslag legde en de ontwikkeling toevertrouwde aan de­genen, die Hij als zijne opvolgers op aarde gesteld had. De uitwendige vorm der Kerk is niet anders, dan de vol­maaktste ontwikkeling der instellingen van de Kerk des Ouden Verbonds, even als de christelijke leer niets anders is, dan de vervulling der wet van God, door den mond van Mozes aan zijn volk gegeven. — Goddelijke instelling van het priesterschap : afzondering van degenen, die tot de dienst van God bestemd waren : der geestelijkheid van de overige geloovigen, de keken (het volk). Wijding der pries- ters (sacerdotes) door de oplegging van de handen der Aposte­len en later der bisschoppen, hunne opvolgers; eenmaal in de geestelijkheid opgenomen, bleef men er altijd toe behoo­ren , omdat de wijding een onuitwischbaar kenteeken 'in­prentte. — Goddelijke instelling der bisschoppelijke waar­digheid. Overal, waar de Apostelen liet Evangelie predikten

at

— 412 —

en zich eene gemeente van geloovigen vestigde, droegen zij de hoogste zorg en het bestuur daarvan op aan eenen bis­schop, die daardoor eene grootere magt ontving. De bisschop­pen werden dikwijls priesters (sacerdoles) genoemd, omdat zij ook de priesterlijke waardigheid hadden. De diakenen be­kleedden den derden rang in de priestelijke hierarchie; daarna kwamen de subdiakenen, de acolythen, de exorcisten, de lezers, de deurbewaarders : allen geroepen, om bij de goddelijke dienst behulpzaam te zijn, degenen, die in den schoot der Kerk opgenomen wilden worden, te onderrig­ten , de betrekkingen tusschen de geloovigen te onderhou­den en in hunne geestelijke behoeften te voorzien. — Ont­wikkeling der hierarchie in het metropolitaan-stelsel. De voornaamste hoofd- of moederkerken in het Oosten waren: Jerusalem en later Lesarea, wijders Antiochie en Alexandrie. In het Westen was Rome de eenige hoofdkerk. Later, in de vierde eeuw, verhief men al de kerken, gelegen in de hoofdplaats van een der gewesten des keizerrijks, tot den rang van hoofdkerken of metropolitanen.

De Synoden of Kerkvergaderingen dagteekenen van de eerste tijden der Kerk; de eerste was die der Apostelen te Jerusalem (zie hiervoren). De bisschop vertegenwoordig­de in de synode de geestelijkheid en de geloovigen van zijn dicecees, welker eeuwig heil hem was toevertrouwd. Hinderpalen tegen het bijeenkomen der synoden, zoo lang de vervolgingen duurden; te rekenen van de tweede eeuw werden evenwel de synoden dikwijls gehouden : vooral de provinciale synoden onder voorzitterschap van den metro­politaan. De eerste groote algemeene Kerkvergadering was die van Nicea, onder Konstantijn den Groote belegd.

De opperhoofdigheid van den Stoel van Rome is van de eerste tijden der Kerk erkend geworden. Onbetwistbare ge tuigenissen der eerste Kerkvaders, den H. Ignatius, den H. Ire­neus , den H. Cyprianus en zelfs van Tertullianus, toen hij de dwalingen der Montanisten omhelsd had. Bij verschillende gelegenheden riepen de bisschoppen van het Oosten en het Westen de beslissingen van den Stoel van Rome in; vaak zonden zij uitvoerige verslagen van al het belangrijke, dat in hunne bisdommen voorgevallen was, naar Rome op. De werkdadige invloed der Opperhoofden van de Kerk konde zich, uithoofde van de vervolgingen, niet laten gevoelen. De geschiedenis zelve levert het bewijs op der noodzake­lijkheid van een Opperhoofd, om de eenheid der Kerk te -- 413 —

behouden. Aan het Pausdom werd de groote taak opgedra­gen, om, na de vernietiging van het Romeinsche rijk, de wereld te beschaven.

EINDE VAN HET DERDE GEDEELTE DER OUDE GESCHIEDENIS.

Ter Boekdrukkerij van GEBR. VERHOEVEN, te 's Bosch.