Home | Fonds | Woordenboek | Historisch overzicht | Contact Winkelwagentje: leeg
GESCHIEDENIS VAN GRIEKENLAND


De geschiedenis van het Griekse volk omvat de geschiedenis van:

1. de Grieken, van de allereerste tijden tot aan de verandering van Griekenland in de Romeinse provincie Achaea;

2. het Grieks koninkrijk van Macedonië, onder Philippus en zijn zoon Alexander de Grote, en de geschiedenis van de veroveringen van Alexander

3. de rijken die daarna ontstonden, sommige bij het uiteenvallen van het rijk van Alexander (Macedonië, Epirus, Thracië en Klein-Azië, Syrië, Egypte); anderen als gevolg van nieuwe revoluties die veel van die koninkrijken ondergingen. Zo ontstonden na de val van het koninkrijk Thracië, dat zich over het grootste gedeelte van Klein-Azie uitstrekte, de volgende staten: Pergamus, Bithynië, Paphlagonië, Cappadocië en Pontus. De koninkrijken Bactriana, Parthia en Armenië vormden zich door de achtereenvolgende ontbinding van het Syrisch koninkrijk. Deze verbrokkeling van het oosten maakte zijn verovering door de Romeinen des te gemakkelijker; deze breidden hun gebied uit tot voorbij de Eufraat en de Tigris in het oosten, en tot de woestijnen van Arabië en Ethiopië in het zuiden.



EERSTE HOOFDSTUK - Aardrijkskunde van Griekenland


§1. Algemene opmerkingen. Griekenland is een van de drie grote Europese schiereilanden in de Middellandse Zee, de zee waaromheen de beschaving zich in de Oudheid concentreerde. Klein-Azië in het oosten en Italië in het westen liggen beide ongeveer even ver van Griekenland af; zodat Griekenland als het ware de band vormt tussen Azië en Europa. Qua klimaat en bodemgesteldheid houdt het ook het midden tussen de  werelddelen Europa en Azië. Door deze ligging hebben de Grieken grote invloed uitgeoefend op zowel de oosterse volkeren als op de Romeinen. Hoewel Griekenland het zuidelijkste land van Europa is, geniet het een gezond en gematigd klimaat en kent het geen extreme kou of hitte. Zijn bergachtige grond en de nabijheid van de zee bieden aanzienlijke voordelen. De natuur heeft Griekenland in vier delen gesplitst:

de Peloponnesus, het zuidelijke schiereiland;

midden-Griekenland of het eigenlijke Hellas;

noord-Griekenland, dat Thessalië en Epirus omvat;

de eilanden rondom Griekenland, en dan vooral aan de kant van Klein-Azië.

Aanvankelijk had Griekenland geen gemeenschappelijke naam. Homerus noemt een gedeelte van Griekenland Hellas. Dit gedeelte werd na Alexander de Grote het belangrijkste. De naam Griekenland is afkomstig van een stam, Graikoi genaamd, die in Thessalië woonde. De Romeinen gaven deze naam aan het land, evenals zij het zuiden van Italië en Sicilië Groot-Griekenland, en Klein-Azië Aziatisch Griekenland noemden. Als Romeinse provincie werd Griekenland aangeduid als Achaea.

Klimaat en grond van Griekenland vragen om bewerkelijke landbouw, maar de grond is wel van nature vruchtbaar. Griekenland heeft al vele aardbevingen meegemaakt, die meer dan eens hele landstreken onherkenbaar veranderden. Grote meren kwamen en gingen erdoor. Ook hele steden zijn zo verdwenen, waaronder Helice op de Peloponnesus, dat door de golf van Corinthe verzwolgen werd.

Drie zeeën bespoelen de stranden van Griekenland:

de Middellandse Zee in het zuiden

de Egeïsche Zee (Archipel) in het oosten

de Ionische Zee in het westen.

De natuurlijke verdeling van Griekenland in vier landstreken is niet zonder invloed op de geschiedenis van de Grieken. Zo bestaat er een ware afgunst tussen de Peloponnesus en midden-Griekenland, terwijl de eilanden tussen beide partijen zweefden. Noord-Griekenland vervreemdde langzamerhand van de andere Grieken.



§2a. Peloponnesus - Algemene beschrijving van het land. De Peloponnesus is een eiland, dat door een smalle strook land, door de Grieken de landengte, of landengte van Korinthe genoemd, met het vasteland verbonden is. De zee die het land omringt, vormt een aantal zeeboezems, waarvan de voornaamste die van Saronika in het oosten, en van Korinthe in het westen van de landengte zijn. De ten zuiden van de Peloponnesus zeewaarts uitstekende kapen leveren veel gevaren voor de scheepvaart op, maar deze wordt van een andere zijde weer begunstigd door de talrijke bochten die zich langs het strand bevinden. Het binnenland is overdekt met bergen, door dalen afgewisseld, die soms zeer nauw en diep zijn; langs de zeekant vindt men enige weinig uitgebreide vlakten. De bergen van vuurspuwende oorsprong zijn door talrijke grotten uitgehold, waarin waterstromen uitkomen die gedurende het natte jaargetijde van de hoogten afstorten. Talrijke aardbevingen keerden in het verleden de grond van de Peloponnesus om. Twee grote rivieren die van de bergen van Arkadië afdalen, lopen door het land: de Alpheus, die van het oosten naar het westen loopt en in de Ionische zee uitmondt, en de Eurotas, die Lakonië van het noorden naar het zuiden doorsnijdt en in de Lakonische Golf uitmondt.

Het zuidelijk schiereiland van Griekenland, dat de naam Peloponnesus of eiland van Pelops ontving, werd ook door de Grieken Apia, Egialea, Inachia, Pelasgia, Argos genoemd. De meeste van deze namen behoren tot de vroegste geschiedenis van Griekenland. De naam Peloponnesus kwam algemeen in gebruik sinds de komst van de Phrygiër Pelops in de 14de eeuw. De Peloponnesus is zogezegd slechts een groote aaneenschakeling van bergen, waarvan de toppen zich in Arkadië bevinden, dat in het midden van het land gelegen is. De Peloponnesus is door vijf zeeboezems omgeven: in het noorden die van Korinthe en Saronika, in het oosten die van Argos, in het zuiden de Lakonische en de Messenische. De drie voornaamste kapen zijn Scylleum in het zuidoosten en Malea en Tenarium in het zuiden. De verschillende bergketens zijn de Cyllene in het noorden van Arkadië, de Taygetus en de Parnon in Lakonië, de Lykaon ten noorden van Messenië en de Partheneon tussen Argos en Arkadië. De twee belangrijkste rivieren, de Alpheus en de Eurotas, zijn inderdaad de enige die gedurende de zomer langs hun gehele loop waadbaar zijn.


§2b. Verdeeling van de Peloponnesus. De Peloponnesus was aanvankelijk verdeeld in acht regio's, die evenzoveel afzonderlijke staten uitmaakten. Deze landen zijn:

1°. Arcadië, gelegen in het midden van het schiereiland, het alpijnsch land van Griekenland, door een herdersvolk bewoond. In dat land zijn slechts weinig steden; de twee voornaamste, Mantinea en Megalopolis, zijn van vrij late oorsprong. De twee grootste waterlopen van Peloponnesus, de Eurotas en de Alpheus, hebben hun oorsprong in die bergen. De enge dalen en de heuvels van Arcadië zijn niet geschikt voor de landbouw en dienen alleen tot het weiden van de kudden. De steden van Arcadië zijn pas in de latere tijden van Griekenland gesticht. De voornaamste zijn Mantinea, vermaard door de slag waarbij Epaminondas sneuvelde, in het jaar 392 vóór Chr.; Megalopolis, door diezelfde Thebaanse veldheer gesticht en tenslotte Tegea. — Arcadië behield zijn oude pelasgische bevolking, toen het overige van Peloponnesus onder de heerschappij van de Acheërs en Aeoliërs viel. De verovering van de Doriërs bleef zonder invloed op de veehoeders van Arkadië.

2°. Laconië, ten zuidoosten van Arkadië. Dit gewest, ofschoon over het algemeen bergachtig, bevat echter de vruchtbare vallei van de Eurotas en enige vlakten, aan het zeestrand gelegen. De twee oude steden Amyclé en Helos werden door de Doriërs verwoest, die Sparta tot de hoofdstad van het land verhieven. Ofschoon vruchtbaarder dan Arcadië, is de grond van Laconië hard en steenachtig, waardoor de akkerbouw moeilijk en weinig voortbrengend is. Het dal van de Eurotas mag als een uitzondering hierop beschouwd worden. De oudste steden waren Amyclé in het midden, Sellasia in het noorden en Helos, een zeehaven op de golf van Laconië. Zij werden gedeeltelijk vernield en verloren al hun aanzien bij de inval van de Doriërs, die zich in Sparta, op de Eurotas, vestigden, door vijf dorpen, die rondom de Acropolis (burcht) gelegen waren, tot een enkele stad te vereenigen. De stad werd echter eerst met wallen ingesloten ten tijde van het verval van Griekenland, toen de tiran Nabis haar versterkte om zich tegen het Achaïsch bondgenootschap te verdedigen.

3°. Messenië, ten westen van Lakonië, de vruchtbaarste landstreek van Peloponnesus, alwaar de akkergronden zich met de vette weiden afwisselen. Pylos, de verblijfplaats van Nestor, werd na de inval van de Doriërs verwoest. De twee burchten Ithome en Ira werden de bolwerken van de Messeniërs in hunne oorlogen met de Spartanen. Messenië was overdekt met uitgestrekte akkergronden en vette weiden; het zachte en gematigde klimaat bevorderde nog de vruchtbaarheid van de grond. Pylos, aan de oever van de Ionische zee, was de hoofstad van het koninkrijk van Nestor. In het binnenland trof men Steniclara, voormalige hoofdstad van een andere staat. Nadat de Doriërs Messenië hadden veroverd, stichtten zij twee versterkte steden, Ithomé en Ira op verheven plaatsen. Later herstelde Epaminondas de onafhankelijkheid van Messenië en stichtte de stad Messene, welke hij tot de hoofdstad van de nieuwe staat verhief.

4°. Argos, ten oosten van Lakonië, bevatte oudtijds de twee koningrijken Argos en Mycene, alsmede de handelsteden Epidaurus, Nauplia en Tirynthe. De stad en het grondgebied Phlious behoorden insgelijks tot Argos, een schiereiland tussen de Argolische en Saronische zeeboezems gelegen. Zijn lage en moerassige gronden, tussen de bergen, waren niet zeer geschikt voor de landbouw. Langs de kusten vond men enige door de natuur gevormde havens, waaronder Nauplia. Gedurende de heldentijd van Griekenland speelde Argos een gewichtige rol. De koninkrijken Mycene en Argos wedijverden met elkaar in macht. Onder de aanzienlijke steden telde men nog: Trezena, Tirynthe, Epidaurus en Phlious; zij werden het middelpunt van onafhankelijke staten, die zich, na de verbrokkeling van het Dorisch koninkrijk van Argos vormden. N.B.: Enkele schrijvers halen Phliasië, dat is: de stad en het grondgebied van Phlious als een afzonderlijk gewest aan. Deze opgave is evenwel onjuist; want de Phliasiërs behoorden tot de Argoliërs en de stad Phlious werd pas onafhankelijk na de verbrokkeling van het Dorisch koninkrijk van Argos.. Het dorp Nemea is vermaard wegens de openbare spelen, die er ter ere van Hercules gevierd werden.
5°. Elis, ten westen van Arcadië, was het heilig land van Peloponnesus, uit hoofde van de Olympische Spelen, die in de nabijheid van de stad Pisa, aan de rivier Alpheus gelegen, gevierd werden. In het noorden van het land vond men de stad Elis. Elis, door twee stroomen doorsneden: de Alpheus en de Peneus, die er twee vruchtbare valleien vormen, genoot een diepe vrede, uit hoofde van de Olympische Spelen, die er ter ere van Zeus gevierd werden in het woud Altis, aan de oever van de Alpheus, in de nabijheid van Pisa gelegen. Er bestond geen stad die Olympia heette, zoals eenige schrijvers beweren; deze naam werd later aan de stad Pisa gegeven. Daar was de zetel van een der oudste staten van Griekenland. Elis in het noorden van het land werd gesticht door Elisa, zoon van Javan en kleinzoon van Japhet. De eerste bevolking, van Pelasgische oorsprong, maakte later plaats voor de Griekse volkstam der Aooliërs. Bij de Dorische landverhuizing vestigden de Aeoliërs zich in Elis.

6°. Egialea, later Achaia genaamd, ten noorden van Arcadië, aan de oever van de golf van Corinthe. Twaalf kleine steden en dorpen sloten onderling een verbond, dat onder de naam van Achaisch bondgenootschap in de laatste tijden van Griekenland zeer aanzienlijk werd. Egialea is een afwisseling van bergen en vlakten, bossen en wijnbergen; aan de zeekant treft men moerassen. Eertijds werd dat land door menigvuldige aardbevingen geteisterd: de stad Helice werd daardoor geheel vernield en door de zee verzwolgen. De Ionische bevolking, die er de Pelasgen vervangen had, werd uit het land verjaagd door de Acheërs, die op hun beurt door de Doriërs uit Argos verdreven werden. Twaalf steden of dorpen werden er gesticht. De grootste waren: Dymé, Patras en Egium; zij maakten gezamenlijk het Achaisch Verbond uit.

7°. Sicyonië, ten oosten van Achaia, was zeer beperkt van grondgebied, maar bloeiend door de rijkdom van de inwoners van de stad Sicyon, waar veel nijverheid en handel heersten. Sicyonië bevatte de stad Sicyon, een van de oudste van de Peloponnesus; zij wedijverde lang met Corinthe. Later stond zij aan het hoofd van het Achaïsch Verbond.

8°. Corinthe, gelegen aan de ingang van Peloponnesus, bevatte de Landengte van dezelfde naam. De stad Corinthe, aan welke de handel en de rijkdommen van Athene te beurt vielen, werd in de laatste tijden van Griekenland het middelpunt van de stoffelijke en verstandelijke beweging der Grieken. Corinthe, met de stad Corinthe en haar Acropolis, op een rots van rood graniet gebouwd, was de sleutel van de Peloponnesus en van de twee zeeën die slechts door de landengte van elkaar gescheiden waren. Haar voor de handel gunstige ligging tussen Klein-Azië, Griekenland en Italië gaf haar spoedig een groot overwicht. De rijkdommen die naar Corinthe toevloeiden, waren zo aanzienlijk dat eenvoudige burgers niet voor de machtigste vorsten van de oudheid in vermogen behoefden onder te doen.


§3a. Midden-Griekenland of het eigenlijke Hellas - Algemene beschrijving. Midden-Griekenland of Hellas bevatte de landstreken die zich uitstrekken van de golf van Corinthe in het zuiden tot de berg Oeta in het noorden. Deze laatste vormt de grens tussen midden-Griekenland en Thessalië. In het noorden is Hellas overdekt met bergen, waarvan de voornaamste zijn: de Parnassus, die zich, van de Oeta losmakende, Doris en Phocis doorloopt; en de bergen Helikon en Cithaeron, die zich langs de westelijke grens van Boeotië uitstrekken. De grond van midden-Griekenland, even volkanisch als die van de Peloponnesus, was blootgesteld aan menigvuldige aardbevingen, die vooral Phocis en Boeotië verwoestten. Onder de talrijke rivieren die midden-Griekenland besproeien, zijn de voornaamste: de Achelous, die zich in de Ionische zee werpt, de Chersonnesus, die zich in de golf van Korinthe ontlast en de Cephissus, die in het meer Copaïs haar uitloop heeft. Het klimaat, zacht en aangenaam in Attica, is vochtig in Boeotië, en scherp in Aetolië en Acarnanië. De talrijke bochten die op alle oevers gevonden worden, en de ligging van dat gedeelte van Griekenland tussen de Egeïsche en Ionische zeeën, leveren vele voordelen op voor de handel en de scheepvaart.

De naam van Hellas, oudtijds die van een stad in Thessalië, werd pas na de Dorische landverhuizing gegeven aan midden-Griekenland, dat is te zeggen aan de landstreken die zich uitstrekken van de Golf van Ambracië ten noordoosten van Acarnanië tot de kaap Sunium ten zuiden van Attica. Tijdens Philippus van Macedonië begreep men nog onder die naam het noordelijk Griekenland. De grenzen van midden-Griekenland waren: ten zuiden de zeeboezems van Saronica en van Corinthe en de Middellandsche Zee; ten westen de Ionische Zee en de Golf van Ambracië; ten noorden Epirus en Thessalië; ten oosten de Maliaanse Golf en de straat Euripus, die het van Euboea afscheidt. Tussen Thessalië en Hellas bevindt zich de bergketen Oeta, die geen andere doortovht tussen de twee landen oplevert dan de enge bergpas van de Thermopylen. De grond is bergachtig en vulkanisch. Het meer Copaïs, in het midden van Boeotië gelegen, heeft schijnbaar geen uitlozing: de natuur, door de menschelijke vinding geholpen, heeft onderaardse kanalen door de berg Ptoüs gegraven, welke het water van het meer naar de zee voeren. — Hellas wordt door een groot aantal rivieren doorsneden; drie echter van deze verdienen alleen de naam van stromen of grote rivieren: de Acheloüs, de Chersonnesus en de Cephissus; de eerste is de grootste stroom van Griekenland. Behalve het meer Copaïs, die een groot gedeelte van Boeotië bedekt, zijn in Aetolië en Acarnanië nog vele uitgestrekte meren. — Het klimaat van dit gedeelte van Griekenland is zeer afwisselend: in Acarnanië en Aetolië heeft het al de scherpte van het noorden; in Boeotië maakt de moerassige bodem het zwaar en vochtig; in Attica vereenigt het in zich de voordeelen van de gematigde en gezengde luchtstreken.


§3b. Verdeeling van het land. Midden-Griekenland bestond oudtijds uit acht verschillende landstreken:

1°. Attika, een schiereiland door twee zeeën omringd, minder merkwaardig door de natuurlijke vruchtbaarheid van de grond dan door het zacht en aangenaam klimaat en door de bekoorlijke oevers, die tevens zeer geschikt zijn voor de scheepvaart. Een rijke wasdom bedekt nog in onze dagen de boorden van de Cephise en de Ilisses, evenals de heuvels van Hymettus. Athene, de hoofdstad, op één uur afstand van de zee, had drie havens: Piraeus, Phalera en Munichium. De kleine stad Eleusis was vermaard door haar geheimenissen; de twee dorpen Marathon en Decelia zijn alleen bekend door de oorlogen welke de Atheners tegen de Perzen en de Spartanen te voeren hadden. Attika (Akté of Aktiké, d.i. schiereiland) is door drie lage bergketens doorsneden: de Hymettus, vermaard door zijn honing; de Pentelicus, waaruit men wit marmer trok; de Laurium met zilvermijnen. Bossen van olijf- en vijgenbomen bedekken nog in onze dagen de heuvelen van Attika, dat door de Cephise en de Hissus doorlopen wordt. Deze zijn kleine rivieren die men 's zomers droogvoets kan overtrekken, doch in het regenachtig jaargetijde stromen worden. Het klimaat van Attica overtreft dat van geheel Griekenland. Athene, welks Acropolis, Cecropia genaamd, op een rots gelegen was, werd verdeeld in de hoge en de lage stad. Op de Acropolis stond de Parthenon, de beroemde tempel van de godin Pallas (Minerva). In de tijd van Pericles telde Athene 100,000 inwoners. Het had drie havens: Piraeus, waaraan het door twee grote muren verbonden was, Phalera en Munichium. Attica had ook nog enige dorpen, als: Eleusis, in de bocht van Salamis; Decelea in het binnenland, vermaard in de oorlog van de Peloponnesus; Marathon aan de oostelijke kust (overwinning van de Atheners op de Perzen in het jaar 490 voor Chr.); Panormus, eene haven aan de boorden van de Aegeïsche Zee.

2°. Megara, ten noordwesten van Attica, omvatte slechts het weinig uitgestrekte grondgebied van de stad Megara, die rijk werd door haar handel en uiteindelijk van de Atheners afhankelijk werd. Megara, tussen Attica en de Peloponnesus, is een niet zeer uitgestrekte landstreek. De stad Megara, op de golf van Saronika, dreef een uitgebreide handel en stichtte een aantal volkplantingen, waarvan de voornaamste Byzantium was, op de Bosphorus. — Aanvankelijk door de Pelasgen bewoond, werd Megara later door de Ioniërs ingenomen. De Doriërs maakten er zich meester van, na hunne verovering van Peloponnesus. Later werden de Megariërs afhankelijk van de Atheners.

3°. Boeotië, ten noorden van Attica, een moerassig land, door bergen ingesloten en onder een vochtige luchtstreek gelegen; het was evenwel niet onvruchtbaar. Het meer Copaïs bedekt een groot gedeelte van het land. De voornaamste steden waren: Thebe, met Kadmea, van Fenicische oorsprong; Orchomenus, een zeer oude stad, hoofdstad van de Minyërs; Thespia, Platea, Cheronnea, Leuktra en Tanagra, al deze steden werden beroemd door de veldslagen die in hun omgeving geleverd werden.

De naam Boeotië (deze naam spruit voort uit de Boeotiërs, die dat land veroverden bij de Dorische landverhuizing in het jaar 1180) is door hoge bergen omringd; ten noorden de Ossa, die het van oostelijk Locris afscheidt; ten westen de Helicon; ten zuiden de Cithaeron. De grond, ofschoon moerassig en vochtig, is tamelijk vruchtbaar, maar werd door talrijke aardbevingen omgewoeld. Het grootste gedeelte van het land was oudtijds met water overdekt, alvorens aan het meer Copaïs kunstmatige uitlozingen waren aangebracht. Dit meer ontvangt zijn wateren van de Cephissus (niet te verwarren met met de Cephise die door Attika loopt). Het vochtig en nevelachtig klimaat oefende, naar het oordeel van de Grieken, een nadelige invloed uit op de bewoners, die stomp van geest en vadsig van aard waren. De vlakten van Boeotië strekten vaak tot slagveld in de oorlogen van de Grieken tegen vreemde volken of in hun inwendige twisten. De voornaamste stad was Thebe, met het kasteel, Cadmea genaamd; zij bekleedde gedurende vrij lange tijd zekere voorrang boven de overige steden van Boeotië; onder deze telt men: Orchomenus, dat aan Thebe het hoofd bood, doch ten laatste bezweek; Platea (overwinningen op de Perzen in 479); Cheronea (zegepraal van Philippus van Macedonië in 338); Leuctra (overwinning van de Thebanen op de Spartanen in 371); Tanagra.

4°. De twee landen der Locriërs: oostelijk Locris, bewoond door de Epicnemidii en de Opuntii, en westelijk Locris op de golf van Corinthe, met de handelstad Naupactus. De Thermopylen bevinden zich in het oostelijk Locris, welks voornaamste stad Opus was, aan de straat Euripus. De volkstam der Locriërs bewoonde twee onderscheiden landstreken; de ene ten oosten, langs de Euripus en de Maliaansche golf; de andere ten westen, aan de golf van Korinthe. Oost-Locris werd door tweeërlei bevolking bewoond: de Epicneniden in het noorden, aldus genoemd naar de rivier Cnemis, die hun grondgebied doorsneed; en de Opuntii in het zuiden, die hun naam ontleenden aan de stad Opus, een zeehaven aan den Euripus. Oost-Locris is een bergachtig land, in zijn gehele lengte door de Oeta doorsneden. In het noorden bevinden zich vermaarde bergpassen der Thermopylen (poorten der grenzen), ingesloten enerzijds door steile bergen, anderzijds door moerassen, die zich tot aan de zee uitstrekken. Zij bieden een doortocht aan ter breedte van slechts vijftig voeten, die op sommige plaatsen tot zeven voeten vernauwd wordt. West-Locris besloeg gedeeltelijk het noorderstrand van de golf van Corinthe en was bewoond door de Ozoliërs, dat is: de stinkenden (wellicht omdat zij oudtijds kleren van geitenvellen droegen). Bergachtig in het noorden is deze landstreek vruchtbaar in het zuiden, in de vlakte die langs de zee loopt. Men vond er twee belangrijke zeehavens: Amphissa en Naupactus.

5°. Phocis, tussen de beide Locris, was het heilig land van midden-Griekenland, omdat aldaar gelegen was de stad Delphi, de zetel van de beroemde godspraak van Apollo, aan de voet van de Parnassus, verblijf van Apollo en de zanggodinnen. Het is een vulkanisch land en uit de afgronden te Delphi stegen verpestende dampen op, welke bij degenen die zich daaraan blootstelden, een zekere ijlhoofdigheid teweeg bragten. Het noorden, dat de Cephissus doorsnijdt, is vruchtbaar. De stad Elatea, in de buurt van de Thermopylen, werd met recht als de sleutel van Hellas beschouwd.
6°. Doris, een weinig uitgestrekte en bergachtige landstreek ten noorden van Phocis, wordt ten onrechte door veel schrijvers beschouwd als het eerste vaderland van de Doriërs. Het werd bewoond door de overblijfselen van dat volk, toen het gros van deze Griekse volksstam naar de Peloponnesus verhuisd was. Doris werd bewoond door herderlijke volkstammen.

7°. Aetolië, het minst beschaafde van Griekenland, was met bergen en wouden overdekt; er waren twee voorname steden: Chalidon en Thermon. Tijdens het verval van Griekenland ontstond in dat land een Verbond, onder de naam Aetolisch Verbond, dat beroemd werd in de oorlogen van Griekenland tegen de koningen van Macedonië en de Romeinen. Aetolië, ten westen van Phocis en Doris, tussen de Oeta in het noorden en de Golf van Korinthe in het zuiden, was door de berg Panetolicus in twee streken verdeeld. Aan weerszijden van dezen bergketen treft men vruchtbare vlakten en dalen. De voornaamste steden waren: in het zuiden Chalydon en Pleuron; in het noorden Thermon. Twee tijdvakken schitteren in de geschiedenis van de Aetoliërs: het eerste in de heldentijd van de Grieken (Meleager en Diomedes komen voor onder de eerste Griekse aanvoerders in de oorlog tegen Troje; het tweede tijdens het verval, toen het Aetolisch Verbond met het Achaïsch Verbond wedijverde.

8°. Acarnanië, ten westen van Atolië, bekleedt slechts een ondergeschikte plaats in de geschiedenis van Griekenland. De twee steden Stratus en Thyrium werden pas bloeiend en rijk onder de heerschappij van de Romeinen; de landspits Actium is beroemd door de zeeslag die aldaar geleverd en door de ondergang van het Romeins gemenebest gevolgd werd. Acarnanië, ten noordwesten van Aetolië aan de Ionische zee en de golf van Ambracia, aan welker ingang zich Actium bevindt (slag tussen Octavianus en Antonius in het jaar 31 vóór Chr.). Ten noorden van de golf Ambracia was de stad Argos Amphilochica gelegen. Een tweede belangrijke stad was Stratus, gelegen aan de Acheloüs, die de grens tussen Acarnanië en Aetolië uitmaakte. De bewoners, in onafhankelijke volkstammen verdeeld, worden in de geschiedenis van de Grieken bijna niet genoemd.


§4a. Noord-Griekenland - Algemene beschrijving. Noord-Griekenland bevatte de landstreken gelegen tussen Hellas in het zuiden en Macedonië en Illyrië in het noorden. De bergketen Oeta vormt de zuidelijke grens. In het noorden bevinden zich de Eropus en het Kambuniaansch gebergte; de Aegeïsche Zee bespoelt de oostelijke en de Ionische Zee de westelijke kust. De grote bergketen Pindus doorsnijdt het land van het noordwesten naar het zuidoosten. Talrijke rivieren, waarvan de Penea de voornaamste is, besproeien de vruchtbare vlakten en velden van dat land. De kruinen van de bergen zijn gekroond met eikenwouden, terwijl de heuvelen beplant zijn met vruchtbomen; de akkers brengen koren in overvloed voort. De oudste of Pelasgische bevolking, uit Azië gekomen, vestigde zich eerst in deze landstreken, vanwaar zij zich vervolgens over heel Griekenland verspreidde. Later ontstonden daaruit oorlogzuchtige volkstammen, Hellenen genaamd, die de Pelasgen aan hun gebied onderwierpen. Noord-Griekenland bestond uit twee landen: Thessalië en Epirus.

Noord-Griekenland verschilt in veel opzichten van de overige gedeelten van Griekenland. Die landstreken, ofschoon uit hun aard niet onvruchtbaar, zijn onder een kouder en ruwer klimaat gelegen. Daarom verlieten de Helleensche volkstammen langzamerhand die noordelijke landen, om zich meer naar het zuiden te begeven. Zij werden, althans gedeeltelijk, vervangen door volkstammen uit Thracië en Illyrië afkomstig, en door de Grieken met den naam van barbaren bestempeld. Epirus en Thessalië waren niettemin de grote middelpunten van de Pelasgische beschaving, de oudste van Griekenland. In het noorden en zuiden door hoge bergketens omgeven zijn zij door de berg Pindus van elkaar gescheiden. Uitgestrekte vlakten zijn tussen die bergen gelegen; en de kom van de Penea is een van de vruchtbaarste streken van Griekenland. De kusten langs de Ionische en Aegeïsche zee zijn moeielijker te genaken dan in het overige Griekenland.


§4b. Thessalië, de uitgebreidste landstreek van Griekenland, is aan alle kanten door bergketens omringd, waarvan de voornaamste, de Pindus, zich over een groot gedeelte van het zuiden van het land uitstrekt. In het midden treft men een uitgestrekte vlakte, waardoor de rivier de Penea loopt. Haar loop wordt nabij haar monding enger tussen hoge en steile bergen: de Olympus in het noorden en de Ossa in het zuiden. Het dal Tempé, tussen die bergen ingesloten, is een van de bekoorlijkste plaatsen van Griekenland. Zijn schilderachtige landschappen en het aangename klimaat zijn door de Griekse dichters bezongen. De aard van de plaatsen en de staatkundige gebeurtenissen hebben Thessalië in zeven landstreken of gewesten verdeeld, waarvan twee in het zuiden gelegen waren: Dolopis, een bergachtig land tussen de Pindus en de Oeta, en Phtios aan de Maliaansche golf, met de steden Phtia en Lamia. In het midden waren drie gewesten: Thessaliotis, met de steden Pharsalus en Pieria; Hestiëothis met de stad Gomphi en Pelasgiotis, waarvan Larissa de hoofdstad was en alwaar men nog de steden Pheré en Cynoscephalé vond. In het oosten van Thessalië was gelegen het schiereiland Magnesia met de haven Iolcus en de steden Magnesia en Methona. In het noorden trof men Perrhebus, door de Penea doorsneden; dáár waren bergpassen die naar de Middellandsche >ee leidden. Barbaarse volkstammen vestigden zich later in dat gedeelte van Thessalië.

Thessalië werd oudtijds Emonië genoemd; men noemde het ook Pelasgië en Hellas, omdat het beschouwd werd als het vaderland der Pelasgen en Hellenen. De naam van Thessalië is aan het land gegeven door de Thessaliërs, die, uit Epirus komende, het veroverden omtrent het jaar 1200. Volgens een oude overlevering was het grootste gedeelte van Thessalië eertijds niet anders dan een groot meer, waarin de Penea zich ontlastte en dat geen uitlozing in de zee had. Een aardbeving scheidde de Olympus van de Ossa en het meer baande zich een uitweg door het dal Tempé tussen die twee bergen gelegen. Thessalië bevatte zeven onderscheiden landstreken.

1°. Dolopis, een half-barbaarse volkstam, naar het oordeel der Grieken, die zich in die landstreek vestigde na de verhuizing der Hellenen uit Thessalië. Het is een land vol weiden; de bewoners leidden dan ook een herdersleven; men vindt er geen enkele grote stad.

2°. Phtios, door de Maliaansche Golf bespoeld in het zuiden en door de Pagaseensche in het oosten. In het noorden is het land vlak. Het bevatte de oude stad Hellas, eerste zetel der Hellenen, vervolgens Phtia, de geboorteplaats van Achilles; Lamea en Heraklea, twee steden aan de grenzen van midden-Griekenland gelegen; dààr bevond zich het koninkrijk der Myrmidonen, vermaard in de oorlog tegen Troje.

3°. Thessaliotis, dat zijn naam ontving van de Thessaliërs, die daar aankwamen tijdens de verhuizing der Doriërs; de voornaamste steden waren Pieria, ook Arné genaamd, en Pharsalus (overwinning van Caesar op Pompeius in het jaar 48 vóór Chr.).

4°. Hestiëothis, op de grens met Epirus; de stad Gomphi verkreeg pas enig aanzien tijdens het verval van Griekenland.

5°. Pelasgiotis, een van de middelpunten van de Pelasgische beschaving, met de grote stad Larissa, oudtijds wellicht de hoofdstad van geheel Thessalië. Er waren nog andere aanzienlijke steden als: Pheres, later de mededingster van Larissa; Cynoscephales (overwinning van de Romeinen op Philippus III van Macedonië, in het jaar 197 vóór Chr.).

6°. Magnesia, een schiereiland tussen de Aegeïsche Zee en de Pagaseense Golf. Dit gewest was rijk en bloeiend door de handel van de steden Magnesia, Metona en Iolcus, alle zeer belangrijke steden.

7°. Perrhebië, een bergachtig land aan de grens met Macedonië.

§4c. Epirus, gelegen ten westen van Thessalië en ten zuiden van Macedonië en Illyrië, waarvan het door de Eropus en het Acroceraunisch gebergte afgescheiden wordt, is een bergachtig land. De Pindus strekt zich over het oostelijk gedeelte uit. De landstreken langs het strand van de Ionische zee zijn vruchtbaarder. Twee grote rivieren besproeien Epirus: de Aoüs en de Acheloüs; de laatste neemt haar oorsprong in de Pindus. Epirus werd het eerst door Pelasgen bewoond en bereikte toen een hoge trap van bloei. Het telde meer dan veertig steden, waaronder Dodóna, beroemd door een godspraak van Zeus, en daardoor het middelpunt geworden van de godsdienst van heel Pelasgische Griekenland. In het zuiden vond men de stad Ambracia, niet ver van de gelijknamige zeeboezem. De oude Pelasgische bevolking werd gedeeltelijk verdreven en gedeeltelijk onder het juk gebracht door barbaarse volkstammen uit Illyrië, die het land binnenvielen; en tijdens het verval van Griekenland had Epirus bijna geheel de Griekse mentaliteit verloren. Ten tijde van Philippus van Macedonië en zijn zoon Alexander maakte Epirus een koninkrijk uit dat na de dood van die veroveraar machtig werd.

Epirus, dat vasteland betekent, was de naam door de bewoners van de eilanden van de Ionische zee aan het land gegeven. Aan drie zijden door bergen omringd, raakt Epirus in het westen aan de Ionische zee. Het eiland Corcyra is tegenover de westkust gelegen. Het meer Pambotis, in het midden van het eiland en in eene vruchtbare vlakte, had de eerste bevolking daarheen gelokt. Epirus behield alleen langs het strand een Griekse bevolking; daar waren: Chaonia, Thesprotia en Ambracia gelegen. Later werd in het binnenland Molossia, met de stad Dodóna, de zetel van het koninkrijk Epirus. Meer dan 35 steden van Epirus bezaten nog ten tijde der Romeinen gebouwen die tot het Pelasgisch tijdvak van Griekenland behoorden. Dodona, van oosterse oorsprong, oefende door haar godspraak een overwegende invloed op het hele oude Griekenland uit. Later dreven de zeesteden Butrotum en Panormum een drukken handel met Italië.



§5. De Griekse eilanden. Griekenland is omringd door een groot aantal eilanden, die tot het vasteland in nauwe betrekking staan, zowel ten aanzien van de grond en de luchtgesteldheid als onder het oogpunt van de bewoners. Een gedeelte van die eilanden is het aanzijn verschuldigd aan de werking van onderzeese vulkanen, die bergen en rotsen tot boven de oppervlakte der zee opgeworpen hebben. Men kan vier gedeelten of groepen van eilanden onderscheiden:

1° de eilanden ten westen van Griekenland, in de Ionische zee gelegen. Er zijn zes grote en een groot aantal kleine, waarmee de kusten van Griekenland als bezaaid zijn. Van het noorden afgaande zijn die eilanden in de volgende orde gerangschikt:

1°. Corcyra (Corfu), tegenover de kust van Epirus, met een gelijknamige stad een Corinthische kolonie, rijk door haar handel, is het grootste en aanzienlijkste van die eilanden; het wordt door een bergketen doorsneden en heeft vele goede havens. Het is het eiland van de Phaeaken uit Homerus' Odyssee. De stad Corcyra, een Corintische kolonie, bloeide door haar handel; een aldaar uitgebroken omwenteling werd de oorzaak van de Peloponnesische oorlogen.

2°. Paxus (Paxo), nabij Corcyra, is een klein eiland, van de Corcyriërs afhankelijk, die vandaar wijn en olie voor de uitvoer betrokken: daar het van bronwater beroofd is, bezit dit eiland noch weide, noch akkers.

3°. Leukadië (St. Maurus) was oudtijds door een landengte, die later afgesneden werd, met het vasteland verbonden. De stad Leukas, bekend door hare schilderachtige ligging op eene steile rots, die in zee uitsteekt, was de geboorteplaats van de beroemde lierdichteres Sappho.

4°. \emph{Ithaka} (Theaki), vaderland van Odysseus, een klein steenachtig, maar niet onvruchtbaar bosrijk eiland.

5°. Cephallenia (door Homerus Samé genoemd), het grootste van deze eilanden, rijk aan tarwe, olie en wijn, is slechts door een zeeëngte van Ithaka afgescheiden; het is een bergachtig, maar vruchtbaar eiland. Samé was de voornaamste stad; zij werd door de Romeinen vernield.

6°. Zacynthus (Zante), het meest zuidelijke, overdekt met olijfboomen en wijnbergen. Het heeft een hoofdstad met dezelfde naam en brengt nog een overvloed van rozijnen, olie en katoen op.

7°. Onder deze eilanden telt men nog \emph{Sphakteria}, tegenover de kust van Messenië en Pylos, vermaard in de Peloponnesische oorlogen.

2° de eilanden ten zuiden van Griekenland in de Middellandsche Zee en in de Griekse zeeboezemszijn vier in getal:

1°. Cythera, een klein steenachtig eiland met een romantisch voorkomen, had een beroemde tempel van de godin Aphrodité (Venus). Cythera, aan de ingang van de golf van Lakonië, was toegewijd aan de godin Aphrodité, die zelfs daarnaar genoemd werd en wier zedeloze eeredienst een groten toeloop van volk uitlokte. Het eiland heeft een woest voorkomen, doch verbergt achter een muur van rotsen doelmatig besproeide valleien, vruchtbare akkers en vette weiden.

2°. Kreta, het grootste van alle Griekse eilanden, is gelegen tussen de Aegeïsche en Middellandsche Zee. De berg Ida, in het midden van het eiland, is de kern van een aantal bergketens die het land in alle richtingen doorsnijden. De vruchtbare grond en de talrijke, voor de scheepvaart goed ingerichte havens droegen veel bij aan de bloei en rijkdom van de bewoners. De voornaamste steden waren: Gnossus, verblijfplaats van de beroemde Kretenzische wetgever Minos, en Gortyna. De meeste vlakten leveren bij afwisseling weiden, akkergronden, cipressen- en plataanbomen en bekoorlijke tuinen op. Het klimaat wordt getemperd door de nabijheid van de zee, die het eiland met talrijke zeeboezems omringd heeft. Homerus zegt dat Kreta honderd steden had. Eerst door de Pelasgen bewoond, ontving Kreta later een Dorische volkplanting, waarvan Minos het hoofd was. Toen nam de bloei van dat land af.

3°. Aegina (Engia), in de golf van Saronika, met de gelijknamige stad, was gedurende enige tijd het middelpunt van de Griekse handel. Maar de Aeginers moesten het onderspit delven in en oorlog tegen de Atheners, die de stad hunner inwoning verwoestten. Het eiland wordt thans door duiven bewoond. De onvruchtbaarheid van de grond dwong reeds vroeg de bewoners zich op handel en scheepvaart toe te leggen. De klippen, waarmee hun eiland omringd was, vrijwaarden de Aeginers van elke aanval.

4°. Salamis, in de golf van Athene, werd beroemd door de overwinning die de Grieken er op de Perzen behaalden (overwinning ter zee op Xerxes, in het jaar 480 vóór Chr.). De bocht van Salamis is een voortreffelijke schuilplaats voor schepen. Het eiland viel later onder het gezag van de Atheners.

3° de eilanden ten oosten van Griekenland in de Aegeïsche Zee, waarvan de Cycladen de voornaamste groep uitmaken:

1°. Euboea (Negropont), het grootste van deze eilanden, was van het vasteland afgescheiden door de zeeëngte Euripus, die in het midden zo smal wordt dat eertijds het eiland door een brug met het vasteland verbonden was. De vlakten en dalen zijn overvloedig aan vee, koren, wijn en vruchten; de bergen leveren ijzer en koper op. Het eiland werd de voorraadzolder van Athene. Chalcis en Eretria, twee handeldrijvende en bloeiende steden, streden lange tijd om de macht. Beide door handel rijke steden stichtten een aantal kolonies buiten Griekenland. Euboea viel eindelijk onder de macht van de Atheners, na de verwoesting van Eretria in de eerste Perzische oorlog.

2°. De eilanden in het noordelijk gedeelte van de Aegeïsche zee gelegen zijn van minder belang voor de geschiedenis van de Grieken; de twee voornaamste waren Lemnos (beroemd door de verering van Vulcanus) en Thasos (dat nog altijd uit zijn steengroeven, goudmijnen en beroemde wijnbergen voordeel trekt). Verder nog:.Halonesis; Scyros (rijk aan marmer); Imbros (overdekt met bossen en wilde honingbijen) en Samothracië (met zijn geheim cultussen).

3°. De Cycladen., ten zuidoosten van Euboea. Geheel het zuidelijk gedeelte van de Aegeïsche zee is met eilanden bezaaid. De grote en kleine eilanden die de groep der Cykladen uitmaken, zijn meer dan vijftig in getal. De grootste of de belangrijkste voor de geschiedenis der Grieken zijn: in het noorden Andros, Tenos (beide met rijke velden die een overvloed van allerlei voortbrengselen opleveren), Cea en Syra; in het midden Delos (het heilige genoemd, met de tempel van Apollo en Diana), Naxos (beroemd door zijn wijn), Paros (dat wit marmer uitvoerde), Seryphus en Melos (de vulkanische bodem bracht heerlijke vruchten voort); in het zuiden Amorgus, Ios en Thera (vruchtbaar aan gerst en wijn).

4° de eilanden in de Aegeïsche Zee, in de nabijheid van de kust van klein-Azië:

1°. Ten noorden treft men drie grote eilanden: Tenedos (in de nabijheid van de kusten van Mysië), Lesbos (beroemd om zijn vruchtbaarheid en dichters; met vele steden, waarvan de grootste Mitylene was, rijk door de handel) en Chios (beroemd door de wijn).

2°. Daarop volgt de groep van de Sporaden, die alle eilanden omvat van Samos in het noorden via Cos tot Rhodus in het zuiden. De voornaamste zijn: Samos (dat gedurende enige tijd door zijn buitensporige rijkdom de macht op de Aegeïsche Zee had; Icarus (dat zijn naam gaf de Icarische Zee, een gedeelte van de Aegeïsche Zee), Pathmos (ballingsoord van Joannes de evangelist), Cos (dat handel dreef in wijn, vruchten en wol), Symé (volgens Homerus beroemd door de mooie lichaamsbouw van de bewoners); Telos (alwaar men reukwerken vervaardigde), en het grote eiland Rhodus (met de gelijknamige stad; zijn natuurlijke vruchtbaarheid, een zacht en aangenaam klimaat, de bedrijvigheid van de bewoners en de voortreffelijke havens, gunstig voor de scheepvaart gelegen, maakten de Rhoders machtig en gelukkig. In den tijd van het verval van Griekenland speelde het Gemenebest van Rhodus een belangrijke rol als zeemogendheid en het handhaafde zijn onafhankelijkheid door een nauw verbond met de Romeinen.

De eilanden die Griekenland als een krans omgeven, zijn achtervolgens bevolkt door hele volkplantingen of stammen van het vasteland en die er hun taal, zeden en beschaving invoerden. Zij hebben als het ware het Helleense volk, dat zich naar het oosten en het westen uitbreidde, tot rustplaatsen verstrekt. Met uitzondering van de grote eilanden droegen bijna alle de naam van de stad die er het middelpunt van was. Veel van deze steden hadden beroemde tempels, die de Grieken dikwijls bezochten en daardoor ware volksheiligdommen werden; zie bijvoorbeeld de tempel van Apollo op het eiland Delos.


- o - o -



TWEEDE HOOFDSTUK - Oudste geschiedenis (eerste tijdvak)


§1. Opmerkingen vooraf. De geschiedenis van de volkeren die in de oudste tijden Griekenland bewoond hebben, is in een ondoordringbaar duister gehuld. Men kan slechts tot de vijftiende eeuw vóór het christentijdperk met enige zekerheid opklimmen, en bijgevolg zeven eeuwen na de eerste verspreiding van het menselijk geslacht na de algemene zondvloed. Deze aanzienlijke leemte lost tegelijk een andere zaak op, die de nieuwere schrijvers zelden begrepen hebben. Terwijl al de oosterse volken zich reeds bij hun bakermat onderscheidden door een gevorderde beschaving, die echter in de loop der eeuwen weer verdween, verkeren de Grieken in het verst afgelegen tijdperk van hun geschiedenis in een staat van barbaarsheid die veel gelijkenis heeft met die waarin de Europeanen bij de ontdekking van Amerika de wilde volken van de nieuwe wereld gedompeld vonden.

Deze barbaarse en zwervende toestand van Griekenland in de zestiende eeuw was evenwel voorafgegaan van tijdperk van beschaving en bloei, wat af te leiden is uit de weinige gegevens die gedeeltelijk tot de fabelleer en gedeeltelijk tot de bijna geheel verloren geschiedenis van de Pelasgen behooren. Men zal later de bewijzen voor deze bewering aantreffen. Er is zelfs meer: Griekenland heeft tweemaal den staat van barbaarsheid doorgeworsteld vóór het een zo schitterenden glans afwierp door zijn zo hoog opgevoerde beschaving. De eerste maal na de vernieling van de Pelasgische rijken door de Helleense volkstammen, en vervolgens na de Dorische landverhuizing, die opnieuw de eerste Helleensche beschaving teniet deed gaan. Hieruit ontstaan de drie eerste tijdvakken van de geschiedenis der Grieken, welke zich in vijf tijdvakken laat verdeelen:

Eerste tijdvak. Pelasgische tijd, van de komst van de eerste bewoners in Griekenland tot de heerschappij van de Achaeërs en Aeoliërs, Helleensche volkstammen, 2200-1400 vóór Christus.
Tweede tijdvak. Heldentijd: geschiedenis van de voornaamste Helleense volkstammen tot de Dorische landverhuizing, 1400-1180 vóór Chr.
Derde tijdvak. Tijd van barbaarschheid voor Griekenland tot den aanvang der Perzische oorlogen, 1180-500 vóór Chr.
Vierde tijdvak. Tijd van grootheid van Griekenland, van de Perzische oorlogen tot de Macedonische overheersing, 550-338 vóór Chr.
Vijfde tijdvak. Tijd van verval, van de slag bij Cheronea tot de overgang van Griekenland in een Romeinse provincie, 338-146 vóór Chr.

Wij zullen vooreerst slechts de vier eerste tijdvakken behandelen; het vijfde moet in verband worden gebracht met de geschiedenis van de rijken die na de dood van Alexander de Grote ontstonden.



§2a. Oorsprong der Grieken; de Javaniden of Pelasgen. 2200 - 1600 vóór Chr. De vier zonen van Javan, zoon van Japhet, bevolkten met hun afstammelingen geheel het zuiden van Europa, van de Bosporus tot het Alpen- en Pyreneeëngebergte. Dodanim vestigde zich in het noorden van Griekenland, alwaar zijn naam bewaard werd in die van de stad Dodona in Epirus; Elisa stichtte de stad Elis op de Peloponnesus; Chittim vestigde zich in Italië, Tarsis in Spanje. De Grieken geven aan de eerste bevolking van die landen den naam van Pelasgen, dat is te zeggen: Ouden. De geschiedenis van deze bevolking is nauwelijks bekend, maar zij heeft in de landstreken die zij bewoond heeft, gedenktekens achtergelaten van een reusachtige bouworde, die onder het oogpunt van grootte niet behoeft onder te doen voor de merkwaardigste gedenktekens van het Oosten. Men noemt de overblijfselen van dez gebouwen de Cyclopische of Pelasgische.

De drie zuidelijke schiereilanden van Europa, Griekenland, Italië en Spanje, zijn in de eerste tijden door één en hetzelfde volk bewoond geweest. De bewijzen hiervan worden gevonden in de overblijfselen, de Cyclopische of Pelasgische bouwwerken genaamd, die in al die landen gevonden worden en door hun reusachtige grootte uitmunten. Buitengewoon grote steenen, onregelmatig gekapt en zonder cement op elkaar gestapeld, maar met zoveel kunst dat zij aan de vernieling des tijds weerstand boden, dienden tot grondslagen voor grootse gebouwen, die niet meer bestaan, maar waarvan in de oudste overleveringen van de Grieken gewag wordt gemaakt. De ware naam van dat allereerste volk is niet bekend: de Grieken noemden het de ouden: Pelasgen (van het Griekse woord pelas, oud).

Bewijzen van de Aziatische oorsprong van deze bevolking:

1°. de trekken van gelijkenis tusschen de cyclopische stichtingen en de oudste overblijfselen der Indiërs, Egyptenaren; BabyIoniërs en Assyriërs.

2°. De oostersche namen van vele beroemde mannen die tot de Pelasgen behoren, zoals: Inachus (van het Chaldeeuwsche woord Enak of Enakim, d.i. held); Phoroneus (hetzelfde als Pharao); Io en Apis, die ook in de Egyptische fabelleer gevonden worden.

3°. De Griekse overlevering omtrent de oorsprong van het volk: Deucalion, vader van Hellen, stamt af van Prometheus, zoon van Japetos (Japhet).

4°. de naam van Iaones of Iavones (dezelfde als Javan), wat volgens Herodotus de eerste naam van de bewoners van Griekenland was.

§2b. De koninkrijken van de Pelasgen. De geschiedenis van de Pelasgen en van de koninkrijken,die zij in Griekenland stichtten, is zeer onzeker en laat slechts gissen naar enige gebeurtenissen, waarvan de datering zelf slechts bij benadering aangegeven kan worden. De Pelasgen vestigden in Griekenland vele koningrijken, waarvan de voornaamste waren:

1°. Het koninkrijk Elis, volgens de Griekse overlevering gesticht door Inachus (Enak, de held) omtrent het jaar 2000 vóór Chr., is de oudste staat op de Peloponnesus. Het ontving zijn naam van Elisa, zoon van Javan. Enak breidde zijn gezag over de hele Peloponnesus uit.

2°. Eveneens op de Peloponnesus de koninkrijken van Argos en Sicyone. Van de zonen van Inachus stichtte de oudste, Phoroneus (Pharao) het koninkrijk Argos, en de tweede, Aegialeus, dat van Sicyone. Zijn dochter Io, door de Pheniciërs geroofd, komt later in de Griekse mythologie voor. Phoroneus regeerde volgens de overlevering omtrent het jaar 1920 vóór Chr. Zijn zoon wordt Apis genoemd. Er bestaat onzekerheid over de namen van zijn opvolgers, evenals over de koningen van de vorstenstam van Aegialeus te Sicyone. — Een andere oude staat van Peloponnesus is Arkadië, die zelfs de naam van Pelasgie droeg. De overlevering wijst Pelasgus aan als de stichter van dat rijk. — Het koninkrijk Laconië} dateert eveneens uit de Pelasgische tijd. Sparto, zoon of broer van Phoroneus, was daarvan de stichter, als de overlevering mogen geloven.

3°. Van het koninkrijk Thebe in Boeotië in midden-Griekenland, waarvan een van de beste vorsten Ogyges was (ca. 1850 v.Chr.), die Attica onder zijn gezag bracht en onder wiens regering midden-Griekenland door een grote overstroming geteisterd werd, is de oorsprong onbekend. Een eeuw na Phoroneus (ca. 1850 v.Chr.) heerste Ogyges, een Pelasgisch vorst, over Boeotië en Attica. De overlevering schrijft hem de stichting toe van Eleusis en de instelling van de godsdienstige mysteriën die deze stad beroemd hebben gemaakt en waarvan het eerste denkbeeld aan het oosten toekomt. Overstroming ten tijde van Ogyges.

4°. Het koninkrijk Larissa in Thessalië in noord-Griekenland, op de Penea in de landstreek die later nog de naam Pelasgiotis behield. Volgens de overlevering is Pelasgiotis gesticht door Pelasgus, een afstammeling van Inachus, en heeft het zich over heel Thessalië uitgebreid. — Emonië (Thessalië) en Epirus droegen ooit de naam Pelasgië.

5°. Een tweede Pelasgische staat, naast Larissa, is het koninkrijk Dodona in Epirus, dat tegelijkertijd het middelpunt werd van de godsdienst van heel Pelasgisch Griekenland, wegens de godspraak van de Griekse oppergod Zeus, volgens de overlevering uit Egypte gekomen. De bloei van Epirus in de Pelasgischen tijd wordt bewezen door de Pelasgische of Cyclopische stichtingen, die men eertijds in meer dan 45 steden van dat land aantrof.

§2c. Beschaving van de Pelasgen. De Pelasgen hadden de eerste beschaving uit het oosten ingevoerd; zij bouwden in Griekenland vele steden, die zij met vestingwerken omsingelden en ze kozen daartoe plaatsen die tegelijk voor de landbouw en voor de ontwikkeling van de handel gunstig gelegen waren. Die steden prijkten met paleizen en een aantal tempels; in hun nabijheid legde men prachtige grafsteden aan voor aanzienlijke personen. De landbouw, de voornaamste bezigheid van het volk, bloeide door heel Griekenland en diende tot bevordering van de handel, die met het Oosten en vooral met Phenicië gedreven werd. De ontginning van de mijnen en het verwerken van metalen getuigen nog van de beschaving der Pelasgen. Talrijke koloniën, op dat tijdstip van Griekenland uitgegaan, vestigden zich op de eilanden van de Middellandse Zee en langs de kust van Italië. Phoroneus schreef zijn volk wetten voor; het had reeds een letterschrift, geheel verschillend van het schrift dat de Pheniciër Cadmus later in Griekenland invoerde. Het eerste monotheïsme of ééngodendom was de godsdienst der Pelasgen, die geen afgoden kenden. Zij aanbaden de godheid en brachten haar offers.

De hoge graad van beschaving van Griekenland in de Pelasgische tijd wordt door de volgende omstandigheden bewezen:

1°. Het bestaan van een aantal steden; men heeft overblijfselen gevonden van Cyclopische of Pelasgische stichtingen van zeventien steden in Arcadië en Elis; van zeven in Laconië; van 45 in Epirus. Het juiste aantal Pelasgische steden van Thessalië, midden-Griekenland en de andere landstreken op de Peloponnesus is niet bekend; maar, volgens de Griekse schrijvers was dat getal zeer aanzienlijk. Volgens Strabo (8ste boek) werd Laconië ooit Hekatompolis, of het land met honderd steden genoemd.

2°. De vestingwerken van deze steden, die omringd waren door muren en door burchten verdedigd, die in het midden van elke stad op een hoge plaats gebouwd waren.

3°. De ligging van die steden in vruchtbare landstreken of aan bevaarbare rivieren, of bochten, die door de natuur gevormde havens waren.

4°. De grote bouwwerken, zoals de toren van Ogyges te Thebe; de grafsteden van Phoroneus en zijne vrouw te Argos; het graf van hun zoon Kar tussen Argos en Megara; de tempel van Zeus te Dodona en vooral de reusachtige onderaardse werken, waardoor kunstmatige uitlozingen daar gesteld waren voor het meer Copaïs in Boeotië.

5°. De bezigheid van het volk was de landbouw, volgens de overlevering; Phoroneus onderwees de bewoners van de Peloponnesus in deze kunst.

6°. De bloeiende handel tussen de Pelasgen en de Pheniciërs, waarvan melding wordt gemaakt in het fabelkundig verhaal van de roof van Io.

7°. De ontginning van de mijnen door de Telchinen, een fabelachtige bevolking die zich ten tijde van Phoroneus en Apis aan die arbeid overgaf.

8°. De volkplantingen, door de Pelasgen op de eilanden Lesbos en Kreta, en langs de kusten van Italië gesticht.

9°. De wetgeving door Phoroneus, volgens een oude overlevering, bij Eusebius aangehaald, aan de Argiërs geschonken.

10°. Het Pelasgisch letterschrift, bestaande uit zestien letters, die later nog Pelasgisch schrift genaamd werden.

Het monotheïsme was de eerste godsdienst van de Pelasgen; de bewijzen hiervan zijn:

1°. De dienst van Zeus, de oudste en meest beoefende in Griekenland, vóór die der andere godheden.

2°. De godspraak van Zeus te Dodona, dat het middenpunt van de godsdienst van Pelasgisch Griekenland was. Homerus (Ilias XVI, 233) geeft aan Zeus de bijnaam Pelasgische.

3°. Het getuigenis van Herodotus (II, 52): "De Pelasgen offerden eertijds aan de goden al wat men hun offeren kan: zij zonden gebeden tot hen op, maar zij gaven toenmaals aan geen hunner eenigen naam of bijnaam: want zij hadden ze nooit horen noemen. Zij noemden hen goden in het algemeen, uit hoofde van de orde van de verschillende delen waaruit het heelal bestaat en de wijze, waarop zij het verdeeld hebben."

Deze oude pelasgische beschaving ging ten onder ten gevolge van de verovering van Griekenland door de oorlogzuchtige volkstammen die men Hellenen noemt.



§3a. De Hellenen. Hun oorsprong en hun volkstammen. 1600 - 1400 vóór Chr. Deze eerste beschaving ging grootendeels verloren door de verhuizing van een aantal krijgzuchtige volkstammen, die in de loop van de zestiende eeuw uit de bergachtige landstreken van Thessalië afzakten, om de verschillende Griekse rijken te veroveren. Die volkstammen behoorden tot hetzelfde geslacht als de Pelasgen en ontvingen later de naam van Hellenen, die men laat afstammen van Hellen, zoon van Deucalion}, die naar de fabelachtige overleveringen beschouwd wordt als de vader van de vier Helleense volkstammen. De twee oudste volkstammen zijn de Aeoliërs en de Achaeërs, die zich meester maakten van midden-Griekenland en van de Peloponnesus; terwijl de twee andere volkstammen, de Ioniërs en de Doriërs eerst veel later aan de macht kwamen. De overlevering die Deucalion van Iapete (Japhet) doet afstammen, bewijst de oosterschen oorsprong van dat volk. (De voornaamste stamlijsten van Deucalion zijn: uit Deucalion weden geboren Amphitryon en Hellen; uit de laatste Aeolus, Dorus en Xuthus; uit Xuthus Achaeus en Ion). De regering van Deucalion in Thessalië, wordt door de overlevering gesteld omtrent het jaar 1550 v.Chr. Dit is het begin van het tijdstip van de Helleense volksverhuizing en de tijd van de overstroming van Deucalion, later verward met de algemene zondvloed.

De Helleense volkstammen behoorden tot hetzelfde volk als de Pelasgen. Het waren oorlogszuchtige en woeste stammen die in de eerste tijden de bergen van Thessalië en Macedonië bewoonden. De vier volkstammen (Aeoliërs, Achaeërs, Ioniërs en Doriërs), werden eerst, sinds de elfde eeuw v.Chr., aangeduid met de algemene naam Hellenen. Bewijzen van de Pelasgische oorsprong van de Hellenen:

1°. Het getuigenis van Herodotus, die zegt dat de naam Ioniërs, die de naam is van een van de Helleensche volkstammen, het eerst was gegeven aan al de bewoners van Griekenland. Hij voegt er nog bij dat de Ioniërs van Pelasgische oorspong waren en dat de Doriërs alleen de ware Hellenen waren.

2°. Strabo leert ons dat de Aeoliërs vroeger Pelasgen genoemd werden; evenals men in Griekenland alles wat oud of Pelasgisch was, Aeoliërs noemde.

3°. Naar de oude overleveringen van de Grieken was Achaeus, de stamvader van de Acheërs, een broer van Pelasgus, en toen de Achaeërs uit Thessalië verdreven waren, zochten zij een schuilplaats bij hun landgenooten, de Pelasgen in Argos.

4°. De Pelasgische taal, die niets anders is dan de Aeolische landtaal, en die men bij de eerste bewoners van Italië terugvindt.

5°. De versmelling van de Hellenen met de Pelasgen, die zodanig was dat de twee volken slechts één natie uitmaakten, zonder dat men er enig vreemd bestanddeel vindt.

6°. Arcadië, dat naar het unanieme getuigenis van de Griekse schrijvers zijn eerste of Pelasgische bevolking behield, had niettemin dezelfde taal en dezelfde instellingen als de Helleense staten.

§3b.Verovering van Griekenland door de Hellenen. De oorlogen die de overmeestering van Griekenland door de Hellenen tot gevolg hadden, duurden twee eeuwen lang (1600-1400). De geschiedenis van de Hellenen en van die oorlogen is geheel onbekend, behalve vanuit de mythen en sagen, maar op het einde van de 14e eeuw waren de Pelasgische staten bijna overal door Helleense koninkrijken vervangen. Het eerste door Hellenen (omstreeks 1550 v.Chr.) gestichte koninkrijk was, volgens de overleveringen, dat van Deukalion, waarvan Hellas in Thessalië de hoofdstad was. De voornaamste Helleense koninkrijken waren de volgende:

1°. De Aeoliërs hadden de volgende rijken gesticht:

1°. In Thessalië telde men er zeven. De voornaamste waren de rijken:

- van de Myrmidonen (hoofdstad Phtia), bestuurd door de Peliden, afstammelingen van Achilles' vader Peleus;

- van de Boeotiërs ofwel Arniërs (hoofdstad Arnea): zij verhuisden later naaor Boeotië, waaraan zij hun naam gaven;

- Iolcus, een zeehaven aan de Pagazeese Golf;

- Magnesia, met gelijknamige hoofdstad.

2°. In midden-Griekenland bevonden zich de rijken

- van de Minyërs (hoofdstad Orchomenes), aan het meer Copaïs;

- van Phocis (hoofdstad Delphi, die spoedig beroemd werd door haar orakel);

- van Megara, beroemd door zijn vorst Ajax, zoon van Telamon, die heeft meegevochten tegen Troje.

3°. Op de Peloponnesus bevonden zich de rijken

- van Corinthe, door Sisyphus gesticht;

- van Messene (hoofdstad Pylos), onder leiding van de Neliden, afstammelingen van Neleus, vader van Nestor.

2°. De Achaeërs (die door Strabo en Euripides Aeoliërs werden genoemd) stichtten op de Peloponnesus de koninkrijken Argos, Mycene en Tiryntha in het land van Argos (dat al in de Pelasgische tijd bestond), Amyclea in Laconië en het rijk van Phtiotis in Thessalië.


3°. De Ioniërs drongen een eeuw na de stichting van Athene door Cecrops in Attica door, onder de regering van Erechtheus, een van de afstammelingen van die Egyptisch vorst. Zij verenigden zich met de oude Pelasgische bevolking. Vanuit Attica veroverden zij de Peloponnesus en zij vestigden zich in Aegialea (later Achaea genaamd) op de oever van de golf van Corinthe. De Ioniërs trokken gelijktijdig de straat Euripus over en stichtten de twee staten van Chalcis en Eretria op het eiland Euboea.


4°. De Doriërs, door Herodotus de ware Hellenen genoemd, vielen vooral op door hun krijgshaftige gewoonten. Zij hadden zich gevestigd in het zuiden van Thessalië en het noorden van midden-Griekenland; zij bewoonden daar voornamelijk de bergachtige landstreken van de Pindus en de Oeta en op de grens van noord- en midden-Griekenland, alwaar zij hun zwervend bestaan voortzetten, zonder de beschaving van de naburige Pelasgen over te nemen. Een Dorische kolonie vestigde zich op het eiland Kreta, alwaar zij een koninkrijk stichtte dat beroemd werd door zijn wetgever Minos. De oorzaken van deze landverhuizing zijn onbekend. Volgens de overlevering verliep deze volksverhuizing via klein-Azië, onder leiding van Tektamus, naar verluidt de zoon van Dorus, vanwaar Minos haar later, omtrent 1500 v.Chr., naar Kreta overgebracht. Vanhieruit land ontstonden nieuwe koloniën op verschillende eilanden in de Aegeïsche Zee.

Te midden van de omwentelingen die Griekenland onderging door de verhuizingen van de Helleense volkstammen, werden er op die grond oosterse kolonies gesticht die een nieuwe beschaving meebrachten.



§4. Vreemde volkplantingen in Griekenland. 1550-1350 v.Chr. De volkplantingen die naar Griekenland kwamen tijdens de oorlogen van de Helleense volkstammen tegen de Pelasgische staten, waren afkomstig uit Egypte, Phenicië en Klein-Azië. De geregelde betrekkingen die tussen het Oosten en het oude Griekenland bestaan hadden, lokten vreemde vorsten naar dat land, die meestal door de gevolgen van oorlog of revolutie gedwongen waren geweest hun vaderland te verlaten. Zij brachten de Grieken hun godsdienst, hun kunsten en zelfs gedeeltelijk hun instellingen. De nieuwe kolonisten waren evenwel niet talrijk genoeg om de mentaliteit van het volk geheel te veranderen. Bij de ineensmelting die spoedig tussen hen en de oude bewoners plaatsgreep, bleef de Helleense grondslag overheersend, en ontwikkelde die zich verder op een geheel onafhankelijke schaal. Veel latere geleerden hebben getwijfeld aan het bestaan van de vreemde koloniën in Griekenland. De voornaamste zijn:

1°. De sagen of fabels in het verhaal van de kolonisaties, die meestal behoren tot de Griekse en oosterse fabelleer. Maar dit bewijst niet dat de geschiedkundige gebeurtenissen die daaraan ten grondslag liggen, ook onjuist zouden zijn.

2°. De zeden van de Egyptenaren, die destijds geen scheepvaart of kolonisatie kenden. Maar men vergeet dat die landverhuizingen plaats hadden toen de koningen van Thebe, na de uitdrijving der Hycsos, hun gebied uitstrekten over beneden-Egypte, waar onafhankelijke vorstenstammen vroeger het bewind hadden gevoerd.

3°. De fout in de tijdrekening (anachronisme) met betrekking tot de Phenicische volkplanting van Cadmus omsteeks 1500 v.Chr., die volgens de overlevering uit Tyrus afkomstig was, terwijl die stad pas later zou zijn gesticht. Maar ten eerste: het tijdstip van de stichting van Tyrus is zeer onzeker; en ten tweede moet opgemerkt worden dat reeds vroeger Phenicische landverhuizingen waren begonnen.

4°. De Helleensche beschaving vrij van alle vreemde bestanddelen. Deze denkwijze is overdreven, want de oosterse invloed op de zeden, de aard en de instellingen van de Grieken is onbetwistbaar.

Het aantal oostersche koloniën die zich vanaf het midden van de 16e eeuw in Griekenland vestigden, is niet nauwkeurig bekend. Er waren vier belangrijke die in verband staan met de geschiedenis van de belangrijkste staten van Griekenland.

1°. De oudste was die welke Cecrops rond 1550 uit Egypte naar Attica aanvoerde. Hij bouwde een kasteel op een heuvel en gaf daaraan de naam Cecropia; rondom dat kasteel ontstond later de stad Athene. Hij voerde er de dienst van de Egyptische godin Neïth in, die de naam van Pallas-Athené (Minerva) ontving en hij verdeelde het volk in vier kasten. Bewijzen: 1°. de naam Cecropia voor de Akropolis of burgt van Athene. 2°. De dienst van Pallas-Athené}, volgens Herodotus dezelfde als de Egyptische godin Neïth, vereerd te Saïs in beneden-Egypte. De Krokodil die gewoonlijk het beeld van de godin Pallas vergezelt, is een bewijs van haar Egyptische oorsprong. 3°. De eerste verdeling van het volk van Athene in vier standen of kasten: priesters, krijgslieden, landbouwers en herders. 4°. De Griekse bouworde, die de Egyptische tot voorbeeld heeft gehad.

2°. Een halve eeuw na de komst van Cecrops, rond 1500, landde een Pheniciër, Cadmus genaamd, op de kust van Boeotië. Hij nam de stad Thebe in en bouwde er de vesting, naar zijn naam Cadmea genoemd (omtrent het jaar 1500). Hij bracht de Grieken een nieuw letterschrift, dat het oude Pelasgische verving. Bewijzen: 1°. De naam Cadmea, burcht van Thebe, afgeleid van het Chaldeeuwse woord Kedem of Chittim, d.i. oosters. 2°. Het letterschrift, Cadmees genaamd, en, volgens de overlevering, door de Grieken van de Pheniciërs ontvangen. 3°. De Sfinx, die een aanzienlijke rol speelt in de oudste verhalen van Thebe en van oosterse oorsprong is.

3°. Omtrent dezelfde tijd (1500) vestigde zich een tweede Egyptische kolonie, onder leiding van Danaus, in het midden van de Peloponnesus, in de stad Mycene. Een nauw bondgenootschap verenigde de Achaische vorstenstam, die in die stad regeerde, met die van Danaus.

4°. Anderhalve eeuw later (rond 1350) werd Pelops, zoon van Tantalus, koning van Sipylus in Phrygië, gedwongen klein-Azië te verlaten, tengevolge van een oorlog tegen het koningrijk van Troje. Hij nam de wijk naar Pisa in Elis. Zijn vorstenstam werd al snel de heersende over het hele schiereiland, waaraan hij zijn naam gaf: eiland van Pelops of Peloponnesus. Bewijzen: 1°. Het getuigenis van Thucydides (I. 9). 2°. De oorlog tegen Troje, door de Pelopiden van de Peloponnesus gevoerd, om zich op de koningen van Troje over de verdrijving van Pelops uit klein-Azië te wreken.

Griekenland, door de Helleense volkstammen veroverd en gedeeltelijk bevolkt door vreemde volkplantingen, trad een nieuw tijdvak in, dat onder de naam van Heldentijd bekend staat, maar eerder die van half barbaars verdient. De geschiedenis van die tijd blijft onzeker en heeft grote leemten.



- o - o -



DERDE HOOFDSTUK. - Heldentijd. Van de overheersching der Hellenen tot de Dorische landverhuizing. 1400 — 1180 vóór Chr. (tweede tijdvak)


§1. Overleveringen der Helleensche volkstammen.

\emph{De helden.} — De geschiedenis der koningrijken, die door de Helleensche volkstammen op de puinhoopen der Pelasgische staten gesticht werden, verbindt zich aan de namen van vele vermaarde mannen, die later door de Grieken als halve- of als beschermgoden vereerd werden. De geschiedenis dier helden werd alstoen misvormd door verhalen, die tot de fabelleer behooren en daardoor nog de onzekerheid, welke in het algemeen over dat gansche tijdvak der geschiedenis van de Grieken heerscht, hebben vergroot. De toestand van barbaarschheid, waarin de veroveringen der Hellenen Griekenland gedompeld hadden, wordt nog kennelijk in het leven der helden, die zich eenen grooten naam verwierven door het land te bevrijden van de roovers, de zeeschuimers en de wilde dieren, die het onbewoonbaar maakten; door voor den zwakkere tegen den sterkere te strijden en door de onderdrukkers van het volk te beoorlogen. Velen onder hen arbeidden aan het doen herleven van de beschaving en den bloei van Griekenland, door het wetten te geven en er godsdienstige instellingen in te voeren.

De voornaamste overleveringen van den heldentijd der Grieken zijn: 1°. de overleveringen der \emph{Doriërs}, die twee helden betreffen: \emph{Minos} en \emph{Herkules}; 2°. de overleveringen der \emph{Ioniërs}, betrekkelijk \emph{Cekrops} en \emph{Theseus}; 3°. de overleveringen der \emph{Eoliërs}, handelende over den \emph{krijgstogt der Argonauten}, over de geschiedenis van \emph{Oedipus} en de \emph{oorlogen tegen Thebe}. 4°. De overleveringen der \emph{Acheërs}, die in verband staan met de geschiedenis \emph{van het huis der Pelopiden} en met \emph{den Trojaanschen oorlog}.

De onzekerheid omtrent de geschiedenis der Helleensche koningrijken, in Griekenland gesticht na de vernieling der pelasgische staten, wordt nog vergroot door het verdicht of fabelachtig bestanddeel, later onder de geschiedkundige overleveringen vermengd. De meeste vermaarde mannen zijn in opvolgende tijden veranderd in goden of beschermende godheden voor de grieksche volkstammen. Het \emph{symbolisme}, een der onderscheidende kenmerken van de grieksche godsdienst, was ook niet vreemd aan de geschiedenis der helden en bragt veel toe, om de gebeurtenissen, die tot de geschiedenis behooren, nog meer te vervalschen.

\S 2. Dorische overleveringen.

\emph{Minos} (omtrent het jaar 1500 vóór Chr.). Het \emph{eiland Kreta}, eerst door de Pelasgen bevolkt en door de Pheniciërs van volkplantingen voorzien, werd in den loop der 15de eeuw door de \emph{Doriërs} veroverd onder aanvoer van \emph{Minos I}, die den staat regelde en eene nieuwe wetgeving aan de Kreters gaf. Met behulp van zijnen broeder \emph{Rhadamanthus}, onderwierp hij het meerendeel der eilanden van de Egeïsche zee aan zijn gebied en legde den Atheners en Megaren eene jaarlijksche schatting op. De twee broeders verwierven de liefde hunner onderdanen door de verdelging der zeeschuimers, die de Egeïsche zee onveilig maakten, en vooral door de regtvaardigheid, welke al hunne handelingen bestierde; en de dankbare nakomelingschap droeg hun de taak op, de zielen der overledenen in de Helle (de \emph{Hades}) te oordeelen. De nakomelingen van Minos regeerden over Kreta gedurende den geheelen heldentijd en \emph{Idomeneus}, een hunner, nam een werkdadig aandeel in den oorlog tegen Troje. Kort na deze gebeurtenis werd het koningschap afgeschaft en de voornaamste steden van Kreta maakten zich onafhankelijk. Een strijd tusschen de twee vermogendste: \emph{Gnossus} en \emph{Gortyna} verhaastte nog het verval van het eiland Kreta.

De oudste geschiedenis van het \emph{eiland Kreta} is zeer onzeker. De eerste bevolking was van \emph{Pelasgischen} oorsprong; de Pheniciërs stichtten er insgelijks in een zeer verwijderd tijdstip volkplantingen. Eene \emph{Dorische volkplanting} kwam, volgens eenige overleveringen, onder geleide van \emph{Tektamus} of \emph{Teutamus}, die als zoon van Dorus aangewezen wordt. Volgens andere overleveringen was het \emph{Minos}, die de Doriërs eerst naar Lydië en later naar Kreta den weg wees. Onzekerheid omtrent den tijd dezer verhuizing (omtrent het jaar 1500 vóór Chr.), even als omtrent den persoon zelven van \emph{Minos}, dezelfde naam als de \emph{Menou} der Indiërs, de \emph{Menes} der Egyptenaren en de \emph{Meon} of \emph{Menes} der Lydiërs. — Bloei van het koningrijk Kreta onder Minos; Homerus zegt, dat het honderd steden bevatte. Gebied van Minos op de Egeïsche zee. Schatting van zeven jongelingen en zeven maagden, den Atheners opgelegd, om aan de afgoden geofferd te worden\footnote{Eenige schrijvers beweren dat deze schatting, welke alle negen jaren voldaan werd, eerst door \emph{Minos II}, een der opvolgers van Minos I, die in het begin der veertiende eeuw in Kreta regeerde, aan de Atheners werd opgelegd, (1400 vóór Chr.) Het is moeijelijk te bepalen, welk van deze twee gevoelens waarschijnlijker is.}. Ontginning der mijnen door de \emph{Telchinen} en vervaardiging van metalen kunstwerken door de Dactylen. \emph{Wetgeving} van Minos (zie verder, hoofdstuk IV. \S 3). — \emph{Minos en Rhadamanthus} regters over de zielen in de \emph{Hadès}. Verval van het koningrijk Kreta na den oorlog tegen Troje, 1282. Afschaffing van het koningschap en staatsverdeeling van het eiland. Wedijver en oorlogen tusschen de twee aanzienlijkste steden \emph{Gnossus} en \emph{Gortyna}.

\emph{Herkules} omtrent het jaar 1350 vóór Chr. Volgens de overlevering maakte \emph{Alceus}, zoon van \emph{Amphitryon}, die over de Doriërs regeerde, welke zich, omtrent de helft der veertiende eeuw in Thessalië en midden-Griekenland gevestigd hadden, zich vermaard door zijne heldendaden; zoodanig zelfs, dat de gansche Dorische volkstam hem later als eenen beschermgod eerde onder den naam van \emph{Herkules}, d.i. Zon. Na al de wilde dieren verdelgd te hebben, die het bergachtig gedeelte van zijn vaderland teisterden, was hij de \emph{Thebers} behulpzaam, om zich te bevrijden van de overheersching der \emph{Orchomeniërs}, die gansch Beotië aan zich onderworpen hadden. Zijne persoonlijke dapperheid, gepaard met eene verbazende ligchaamskracht, evenzeer als zijne regtschapenheid en belangloosheid, maakten dat \emph{Herkules} weldra de beschikker werd over het lot van Griekenland, en de verdichte overleveringen, zijne faam nog verhoogende, kenden hem een werkdadig aandeel toe in al de oorlogen en ondernemingen der Grieken. Daarenboven vereerd als eenen \emph{vaderlandschen held} van den Dorischen volkstam, werd Herkules beschouwd als de vader van alle koninklijke geslachten der Dorische staten, zoo dat de \emph{vorstenstammen der Heraklieden} tot in de volkplantingen voorkomen, welke de Doriërs later in klein-Azië, Italië en Sicilië stichtten. Zijne twaalf werken behooren tot het fabelkundig gedeelte zijner geschiedenis.

De overlevering betrekkelijk \emph{Herkules} is eene der meest ingewikkelden van de heldengeschiedenis der Grieken. De Ouden onderscheidden reeds meer dan eenen Herkules: den pheniciaanschen, ook Melcarth genaamd; den egyptischen; den Herkules van Kreta en eindelijk den Dorischen of eigenlijk gezegden griekschen Herkules. De geschiedenis van Herkules behelst \emph{drie} bestanddeelen: 1°. \emph{geschiedkundige daden}, die betrekking hebben op \emph{Alceus} of \emph{Alcides}, zoon van Amphitryon en Alcmena, een Dorisch vorst, die omtrent het midden der vijftiende eeuw in Thessalië regeerde. Men gaf hem later den naam van \emph{Herakles}, d.i. roem van de lucht of \emph{zon}. 2°. \emph{fabelkundige verdichtselen}, die strekken tot opsiering der geschiedenis van den beschermgod van den volkstam der Doriërs; als zoodanig werd hij de vader van alle koninklijke geslachten bij de Doriërs en bragt hij de twaalf verdichte werken ten uitvoer, die niet anders zijn dan zinnebeelden op de twaalf teekenen van den dierenriem, en bijgevolg betrekking hebben op de dienst van de zon. Het is ook aan hunnen vaderlandschen held, dat de Doriërs, na de verovering van Peloponnesus, de oorlogen en groote wapenfeiten in dat gedeelte van Griekenland toekennen. Eindelijk neemt de fabelkundige Herkules nog deel aan den krijgstogt der Argonauten, en maakt zijnen naam vermaard van klein-Azië tot de straat van de Middellandsche zee, naar hem genaamd: de \emph{zuilen van Herkules} (de straat Gibraltar). 3°. Een \emph{derde} bestanddeel in de geschiedenis van Herkules is het \emph{phenicische}. Hij wordt gelijk gesteld met de phenicische godheid \emph{Melcarth} (zie het eerste deel, bladz. 203); hetgeen welligt opgehelderd wordt door de hulp, welke Herkules aan den phenicischen vorstenstam van Thebe bood in den oorlog tegen Orchomenes. — Herkules werd ook nog het zinnebeeld der kracht, met de wijsheid vereenigd, dat is te zeggen van de \emph{deugd} in den zin der Atheners.

\S 3. Ionische overleveringen.

\emph{Theseus} omtrent het jaar 1350 vóór Chr. De afstammelingen van Cekrops, hoofd der Egyptische volkplanting, die zich te Athene was komen vestigen, heerschten over Attika, toen, onder de regering van Erechtheus, zesden vorst van dezen vreemden vorstenstam, de Ioniërs in het land drongen en zich met de oude pelasgische bevolking vermengden. In den aanvang erkenden zij het gezag der koningen van Athene, tot dat het hun gelukte, ten gevolge der verdeeling van het koningrijk, na den dood van \emph{Pandion II}, \emph{Theseus}, een hunner opperhoofden, op den troon van Athene te plaatsen. Deze vereenigde op nieuw gansch Attika onder zijn gebied en na de oude instelling der kasten, door Cekrops aldaar ingevoerd, vernietigd te hebben, rigtte hij zijn koningrijk op eenen nieuwen voet in.

Hij vergrootte de stad Athene en bevrijdde zijn volk van de schatting, welke Minos van Kreta het had opgelegd. Deze daden deden hem de dankbaarheid der Atheners verwerven en deze bewezen hem na zijnen dood goddelijke eer, hem huldigende als den \emph{vaderlandschen} held van den Ionischen volkstam, Van toen af werd zijne geschiedenis opgeluisterd door gebeurtenissen, die tot de fabelkunde behooren en veel gelijkenis hebben met die, welke de Doriërs aan hunnen held \emph{Herkules} toeschrijven. De nakomelingen van Theseus behielden den troon van Attika tot aan de verovering van Peloponnesus door de Doriërs.

De geschiedenis van \emph{Athene} en van Attika van \emph{Cekrops} tot \emph{Theseus} (1550 - 1350) is weinig bekend. De vermaardste onder de opvolgers van Cekrops is \emph{Erechtheus}, onder wiens regering, omtrent het jaar 1450, de Helleensche volkstam der Ioniërs in Attika aanlandde. Deze bestonden toenmaals uit vier volken en gaven aan de landstreek, alwaar zij zich vestigden, den naam van \emph{Tetrapolis} (vier steden). Ineensmelting der nieuw aangekomenen met de oude Pelasgische bevolking. Verdeeling van Attika onder de zonen van \emph{Pandion II}, kleinzonen van Erechtheus, omtrent het jaar 1400. Onzekerheid omtrent de afkomst van \emph{Theseus}; volgens de overlevering was zijn vader \emph{Egeus} oudste zoon van Pandion II, maar de verandering, welke hij in de inrigting van Attika bragt, alwaar de helleensche instellingen het Egyptisch stelsel der kasten verving, geeft meer waarschijnlijkheid aan het gevoelen, dat \emph{Theseus} een geboren Ioniër was. Met hem beklom een Helleensche vorstenstam den troon, omtrent het jaar 1350. Stichting van het Ionisch koningrijk Attika door Theseus; afschaffing der vier Egyptische kasten. De bevolking van Attika verdeelt zich daarbij in drie standen: de \emph{Eupatriden} (edelen), de \emph{Geomoren} (landbouwers) en de \emph{Demiourgen} (werklieden). Athene werd de hoofdstad van het nieuwe koningrijk. Oorlog tegen Kreta en afschaffing van de schatting, door de Atheners aan de Kreters verschuldigd. \emph{Theseus} werd de \emph{vaderlandsche held van den Ionischen volkstam}. Fabelkundige verdichtselen, om hem op dezelfde hoogte te brengen als Herkules, de Dorische held. Zijn strijd tegen de reuzen Sinis, Scyron en Procrustus, en tegen den stier van Marathon; zijne worsteling tegen den minotaurus in Kreta; zijn oorlog tegen de Amazonen en de Centaurussen; zijne nederdaling naar den Tartarus (de helle). — De vorstenstam van Theseus bekleedt den troon van Athene van 1350 tot 1180, en wordt onttroond door de Eoliërs, die door de Doriërs uit Peloponnesus verjaagd waren.

\S 4. Eolische overleveringen.

\emph{Krijgstogt der Argonauten, omtrent} het jaar 1330 \emph{vóór Chr}. Een der magtigste koningrijken van de vijftiende eeuw was dat der \emph{Minyërs}, een Eolisch volk, dat zich in Beotië, op de boorden van het meer Kopaïs gevestigd had. Hunne hoofdstad, \emph{Orchomenes}, werd spoedig rijk en bloeijend door den drukken handel van hare bewoners met de bevolking der eilanden in de Egeïsche zee en der kusten van klein-Azië. Zij zetten zelf hunne togten voort tot in de zwarte Zee en zochten goud te Kolchis, alwaar dit in rivier \emph{Phasis} aanwezig was. Maar zeeroovers belemmerden de scheepvaart op de Egeïsche zee en dwongen de Minyërs hun den oorlog aan te doen. In verbond getreden met onderscheidene andere volken van Griekenland, rustten zij eene vloot uit en ondernamen den vermaarden zeetogt, die den naam ontving van togt der \emph{Argonauten}, naar den naam van het voornaamste schip der vloot, \emph{Argo}. \emph{Jason}, een vorst uit het koninklijk geslacht van Orchomenes, stond aan het hoofd. De overlevering en de dichters hebben later dien togt opgesierd met een aantal verdichtselen en daarvan een nationalen oorlog gemaakt van vijf-en-vijftig grieksche aanvoerders of helden, die zich naar Kolchis begaven om het gulden vlies te halen, dat eertijds uit Griekenland geroofd en onder de hoede van eenen draak geplaatst was.

De \emph{krijgstogt der Argonauten} is door de Grieken beschouwd als eene groote vaderlandsche onderneming en door de dichters bezongen. Er werden fabelkundige verhalen onder gemengd, die de historische gebeurtenissen vervalschten, welke behooren tot de geschiedenis van den Eolischen volkstarn der Minyërs, die in Beotië magtig geworden was. — Rijkdom van de stad \emph{Ochomenes}; drukke handel tusschen Griekenland en Klein-Azië, — De zeeroovers op de Egeïsche Zee. — Goudzoekingen in de rivier Phasis, in Kolchis, waartoe men zich van geitenvellen bediende, welke men met steenen tot op den bodem der rivier liet zinken en waaraan zich het met stofgoud vermengde zand, dat de Phasis kruide, vasthechtte. Van daar de oorsprong van het gulden vlies. Vele der helden die, volgens de overlevering aan dezen krijgstogt deel hadden genomen, behooren tot de grieksche fabbelleer. \emph{Argo} was de naam van het voornaamste schip der vloot. De heldendaden van Jason, om zich van het gulden vlies meester te maken; de roof van Medea, dochter van den koning van Kolchis, en andere dergelijke gebeurtenissen zijn slechts dichterlijke en fabelkundige verhalen.

\emph{Edipus en de oorlogen tegen Thebe, omtrent het jaar} 1300. Een tweede staat van midden-Griekenland, die in den eersten heldentijd magtig was geworden, is \emph{Thebe}. Door de \emph{Pelasgen} gesticht, was het veroverd geworden door \emph{Kadmus}, die er in het begin van de vijftiende eeuw, eene Phenicische volkplanting stichtte. Een weinig later kwam eene Helleensche bevolking van den Eolischen volkstam zich in dezelfde landstreek vestigen en vereenigde zich met de oude bewoners van het land. De naijver tusschen \emph{Orchomenes} en \emph{Thebe} had reeds aanleiding gegeven tot oorlogen tusschen die twee steden, waaraan de Doriërs, onder hun opperhoofd Herkules, deel hadden genomen. De geschiedenis der koningen van Thebe en van den Phenicischen volkstam is weinig bekend tot \emph{Edipus}, zoon van Laïus, vijfden afstammeling van Kadmus. Deze prins werd onttroond door zijne twee zonen \emph{Eteokles} en \emph{Polynices}, die het opperbewind onder elkander deelden. Maar er ontstond tweedragt tusschen hen: Polynices werd door zijnen broeder gedwongen Thebe te verlaten en nam de wijk naar Peloponnesus, bij Adrastus, koning van Argos. Na de hulp erlangd te hebben van een aantal vorsten van Peloponnesus, rukte \emph{Polynices} tegen Thebe op en leverde aan zijnen broeder eenen veldslag, waarbij beide, met nog een aantal verbondene vorsten omkwamen. Tien jaren later ondernamen de afstammelingen van dit opperhoofd een tweeden krijstogt tegen Thebe. De stad werd stormenderhand ingenomen en tot den grond toe verwoest. De geschiedenis van \emph{Edipus} werd later door de dichters opgeluisterd en misvormd door de verdichte verhalen, die daaronder gemengd werden. Edipus werd de \emph{bescherm-held der Eoliërs}.

\emph{Thebe}, door de Pelasgen gesticht en door de Pheniciërs tot volkplanting gemaakt, ontving nog eene derde bevolking toen de Helleensche volkstammen zich over Griekenland verspreidden. Het schijnt dat de Pheniciërs eenen priesterlijken adel te Thebe uitmaakten. De geschiedenis van Thebe, gedurende anderhalve eeuw, van Kadmus tot Laïus, 1500 - 1350, is zeer onzeker. Met dezen laatsten vorst vangt het fabelkundig verhaal aan van \emph{Edipus}, die door zijnen vader veroordeeld was om te sterven, ter ontkoming aan de godspraak, die hem voorspeld had, dat hij door zijnen zoon om het leven zou gebragt worden, maar Edipus werd door eenen herder opgenomen en te Korinthe opgevoed. — Vervulling van de godspraak. Edipus doodt zijnen vader zonder hem te kennen, verlost het land van Thebe van de Sphinx, welker raadsel hij oplost en, uit erkentelijkheid tot den troon van Thebe verheven, huwt hij met zijne eigene moeder, welke hij niet kent. Zijne onvrijwillige misdaden worden gestraft. Edipus wordt van het gezag beroofd door zijne zonen \emph{Eteokles} en \emph{Polynices}, die den troon onder zich verdeelen. Oorlog tusschen hen; na eenigen tijd wordt Polynices verdreven en hij neemt de wijk naar Peloponnesus. \emph{Eerste oorlog der zeven verbondene vorsten} tegen Thebe, 1313. Veldslag onder de muren dier stad, waarbij de beide broeders elkander dooden, tot straf voor de misdaad jegens hunnen vader begaan. \emph{Tweede oorlog} ondernomen \emph{door de afstammelingen} der zeven vorsten (de \emph{Epigonen}), tien jaren na den eersten oorlog, 1303. Verwoesting van Thebe, eenigen tijd voor den oorlog tegen Troje, bij welken de Thebers niet voorkomen.

\S 5. Achaïsche overleveringen.

De \emph{Pelopiden}, 1350-1292. De Helleensche volkstam der \emph{Acheërs} drong in Peloponnesus binnen en bevolkte het oostelijk gedeelte van dat schiereiland: de twee. landstreken \emph{Argos} en \emph{Lakonië}. Hunne vorsten verbonden zich met den Egptischen volkstam van \emph{Danaus}, die zich in dat land van het gezag had meester gemaakt. De Acheërs voerden sedert eene eeuw het bewind over de koningrijken \emph{Mycena}, \emph{Tyrintha} en \emph{Sparta} toen zij gedwongen werden, den troon van Mycena af te staan aan de twee broeders Atreus en Thyestes, zonen van Pelops. Kort daarna bereikte het geslacht der Pelopiden den hoogsten trap van magt onder de twee zonen van Atreus: \emph{Agamemnon}, koning van Mycena en \emph{Menelaus}, die te Sparta op zijnen schoonvader \emph{Tyndarus} gevolgd was. De \emph{Atriden} kwamen toen op het denkbeeld, om de verbanning van hunnen voorvader \emph{Pelops} uit zijn koningrijk op de Atheners te wreken en het gelukte hun, de meesten der Helleensche vorsten te verbinden tot dezen krijgstogt, die bekend is onder den naam van \emph{Trojaanschen oorlog}.

\emph{Peloponnesus}, door talrijke Pelasgische staten bevolkt, werd gedeeltelijk omver geworpen door den inval van de drie Helleensche volkstammen der \emph{Eoliërs}, die zich in het westelijk deel vestigden, der \emph{Ioniërs}, die de noordelijke landstreken, aan de golf van Korinthe, veroverden en der \emph{Acheërs}, die in Argos en Lakonië doordrongen. Het schijnt dat kort voor deze gebeurtenis, de \emph{Egyptische volkplanting} van \emph{Danaus} zich in Argos had gevestigd. De hoofden der Acheërs verbonden zich met den vorstenstam der Danaïden, want, volgens de overlevering, traden de zonen van \emph{Acheus} in het huwelijk met de dochters van Danaus, omtrent het jaar 1500. De geschiedenis der Achaïsche koningrijken \emph{Argos, Mycena, Tiryntha} en \emph{Amyklea} in Lakonië is zeer onzeker. — Veranderingen in Peloponnesus ten gevolge der komst van de \emph{Phrygiërs}, onder geleide van \emph{Pelops}, omtrent het jaar 1350, die zich eerst te Pisa in Elis vestigden. Het geslacht der \emph{Pelopiden} strekt zijn gebied over een groot gedeelte van Peloponnesus uit. Verdichte overleveringen omtrent de misdaden door \emph{Atreus} en \emph{Thyestes}, zonen van Pelops, begaan. De twee zonen van Atreus: \emph{Agamemnon} en \emph{Menelaus}, regeren over Argos in Lakonië, de eerste als \emph{koning van Mycena}, de tweede als \emph{koning van Lakonië} of Sparta. Zijn huwelijk met \emph{Helena}, dochter van Tyndarus, koning van Sparta.

\emph{Oorlog tegen Troje}, 1292-1282. Zeven-en-vijftig grieksche vorsten vereenigden zich onder het bevel der twee magtige zonen van Atreus: \emph{Agamemnon} en \emph{Menelaus}, die een leger van 100,000 man tegen het koningrijk Troje op de been bragten. Onder de verbondene vorsten waren de aanzienlijkste: \emph{Achilles}, koning der Myrmidonen; \emph{Ajax de oudere}, koning der Lokriërs van Opus; \emph{Ajax, zoon van Telamon}, koning van Salamis; \emph{Ulysses}, koning van Ithaka; \emph{Nestor}, koning van Pylos; \emph{Diomedes}, koning van Argos; \emph{Idomeneus}, koning van Kreta en \emph{Philoctetes}, de vermaarde boogschutter. Zij gingen scheep in de haven van Aulis in Beotië op eene vloot van 1200 schepen. Maar \emph{Priamus}, koning van Troje, die de meeste vorsten van klein-Azië te hulp had geroepen, en zijn zoon \emph{Hektor}, die het bevel over het leger voerde, boden den Grieken een hevigen wederstand. De oorlog duurde tien jaren en de stad Troje werd eerst ingenomen na den dood van Hektor, die door de hand van Achilles sneefde. Zij werd geheel verdelgd en grieksche volkplantingen vestigden zich op het oude grondgebied van het koningrijk Troje, in Mysië. Inmiddels had de langdurige afwezigheid van de grieksche vorsten uit hun vaderland aanleiding gegeven tot onlusten, die in vele staten uitbarstten en gewigtige veranderingen ten gevolge hadden.

Verdicht verhaal van den roof van \emph{Helena}, vrouw van \emph{Menelaus}, door Paris, zoon van Priamus, koning van Troje. Deze was echter de ware oorzaak niet van den grooten vaderlandschen oorlog der Grieken tegen het rijk van Troje. Die oorzaak is gelegen in de \emph{wraakzucht der Pelopiden} tegen dat rijk, alsmede in de groote magt van dat geslacht, hetwelk zich aan het hoofd der overige staten van Griekenland bevond. De krijgsmagt bestond uit bijna 100,000 man; volgens Homerus telde de vloot 1184 schepen.De bijzonderheden der geschiedenis van den Trojaanschen oorlog zijn meerendeels in de verbeelding der dichters geput. — Verzameling der vloot in de haven van Aulis, in Beotië. Offer van Iphigenia, dochter van Agamemnon. Komst in klein-Azië en lange duur van den oorlog, uit hoofde van den wederstand der Trojanen en de tweedragt onder de grieksche vorsten, vooral tusschen Agamemnon en Achilles. Dood van Patroklus, vriend van Achilles, door Hektor van het leven beroofd, die op zijne beurt door de hand van Achilles sterft. Inneming van Troje door de list van Ulysses; verwoesting der stad. \emph{Trojaansche volkplanting} in Italië. Dichterlijke vindingen omtrent het lot der grieksche vorsten bij hunnen terugkeer in hun vaderland, in de Odyssea verhaald.

\S 6. Griekenland sedert den Trojaanschen oorlog tot de Dorische landverhuizing. 1284 - 1180 vóór Chr.

\emph{Peloponnesus na den Trojaanschen oorlog.} Eene eeuw verliep sedert den oorlog tegen Troje tot die landverhuizingen, welke Griekenland omkeerden en het in eene nieuwe barbaarschheid dompelden. Die omkeering werd voorbereid door de burgeroorlogen, welke in vele staten van Griekenland uitbarstten en welker gevolg was, dat de oude vorstenstammen onttroond en door nieuwe vervangen werden. \emph{Peloponnesus} viel bijna geheel onder de heerschappij van het \emph{huis der Pelopiden}. \emph{Orestes} volgde zijnen vader Agamemnon tot den troon van Mycena op, nadat deze, volgens de overlevering, bij zijn terugkeer van Troje door zijne vrouw Klytemnestra om het leven was gebragt. Het koningrijk \emph{Argos} onderwierp zich aan hem na de uitbanning van \emph{Diomedes}, die naar Italië gevlugt was, en Orestes beklom den troon van \emph{Sparta} na den dood van zijnen oom Menelaus, die hem zijne dochter Hermione ten huwelijk had gegeven. De koningen van \emph{Korinthe} en van \emph{Sicyone}, even als de \emph{Arkadiërs} werden schaipligtig aan dien vorst en hij liet den rijkstaf van Peloponnesus aan zijnen zoon \emph{Tisamenes} na. Het overwigt van de Pelopiden had evenwel eene algemeene ontevredenheid onder de Eolische en Ionische bevolking van Peloponnesus verwekt en deze werkte de verovering van dat land door de Doriërs in de hand.

De verdichte overlevering, die zoo vele wandaden op rekening van Atreus en Thyestes stelt, spaart evenmin de nakomelingen dezer twee zonen van Pelops. Die overlevering is waarschijnlijk van Dorischen oorsprong en moest dienen, om de verovering van Peloponnesus door de Doriërs te regtvaardigen. \emph{Wandaden van Klytemnestra}, die gedurende de afwezigheid van Agamemnon, met zijnen neef Egisthes, zoon van Thyestes in den echt trad en haren man, bij zijne terugkomst van Troje, om het leven bragt. \emph{Wraak van Orestes}, die zijne moeder doodde en door de furiën vervolgd werd. Zijne vriendschap met \emph{Pylades}, met wien hij zoo veel gelijkenis had, dat men de twee vrienden niet van elkander konde onderscheiden. \emph{Groote magt van Orestes}, die Hermione, dochter van Menelaus ten huwelijk nam en het grootste gedeelte van Peloponnesus aan zijn gebied onderwierp. \emph{Tisamenes} volgt Orestes op; onder dezes regering had de inval der Doriërs plaats, omtrent het jaar 1180.

\emph{Landverhuizingen der Thessaliërs en Beotiërs.} In denzelfden tijd vielen gewigtige gebeurtenissen voor in midden- en noord-Griekenland. De stad \emph{Thebe}, ofschoon uit hare puinhoopen herrezen, konde haar voormalig aanzien niet terug erlangen, wegens den inval der Beotiërs, een Eolisch volk, dat uit Thessalië verdreven, over de Thermopylen trok, het land veroverde en het zijnen naam, \emph{Beotië}, gaf. Een gedeelte der \emph{Eolische bevolking} van Beotië verliet toen dat land en vestigde zich in \emph{Mysië}, een gewest van klein-Azië, alwaar reeds grieksche volkplantingen gesticht waren na de verwoesting van de stad Troje. De landverhuizing der Beotiërs werd veroorzaakt door den inval der \emph{Thessaliërs} een half-helleensch, half-barbaarsch volk, uit Epirus afkomstig, dat zich meester had gemaakt van het oude \emph{Emonië}, welks naam in dien van \emph{Thessalië} veranderd werd. Na het koningrijk der Myrmidonen vernietigd te hebben, dwongen de Thessaliërs de \emph{Doriërs}, de bergachtige streken van den Pindus en de Oetus te verlaten en naar het zuiden af te zakken. Ziedaar de ware oorzaak dier \emph{groote Dorische verhuizing}, welke voor Griekenland zoo noodlottig werd.

De overrompeling van Thessalië door de \emph{Thessaliërs}, die hunnen naam aan het veroverde land gaven, werd oorzaak van eenen algeheelen ommekeer in Griekenland. Onzekerheid omtrent de afkomst der \emph{Thessaliërs}, die eerst in \emph{Epirus} gevestigd waren. — De Grieken beschouwden hen als een half-barbaarsch volk. Welligt had een \emph{Illyrische} volkstam zich gevestigd te midden der \emph{Pelasgische} bevolking van Epirus, en zich met deze vereenigende, het volk doen ontstaan, dat men \emph{Thessaliërs} noemt. De \emph{Beotiërs}, die het land bewoonden, waarvan \emph{Arnea} de hoofdstad was, en de \emph{Doriërs}, die de bergachtige landstreken, welke door den \emph{Pindus} en den \emph{Oeta} doorsneden worden, bevolkten, werden gedwongen Thessalië te verlaten. Later veroveren de \emph{Beotiërs Beotië} en vernietigen er grootendeels de oude beschaving. — Verhuizing van een gedeelte der \emph{Eoliërs} uit Beotië; zij begeven zich naar klein-Azië, alwaar zij volkplantingen stichtten op de kusten van \emph{Mysië} en op de eilanden Lemnos en Tendos, 1180. (Zie verder Hoofdst. V.). De \emph{Doriërs} slaan den weg in naar Peloponnesus, na door midden-Griekenland getrokken te zijn.

\S 7. Inwendige toestand van Griekenland gedurende den heldentijd.

\emph{Staats-verdeeling van Griekenland.} — De veroveringen der \emph{Helleensche stammen}, die de meeste Pelasgische staten, welke in Griekenland gevestigd waren, vernietigden, dompelden dat land in eene ware barbaarschheid. liet beurde zich slechts langzaam op in den loop der veertiende eeuw en had dit voornamelijk te danken aan de komst van vreemde volkplantingen, die de oostersche beschaving met zich voerden. De \emph{Cekropiden} in Attika, de \emph{Kadmeërs} in Beotië; de \emph{Danaïden} en \emph{Pelopiden} in Peloponnesus, rigtten nieuwe geregelde staten op in de landstreken, alwaar zij zich vestigden; terwijl de Helleensche volkstammen, die Thessalië bewoonden, de barbaarsche zeden behielden. — De verdeeling van Griekenland in meer dan vijftig staten, van elkander onafhankelijk en meestal zich onderling beoorlogende, droeg nog bij om den voortgang der beschaving te belemmeren. Eerst tegen het einde van dat tijdvak, na de verwoesting der stad Thebe door de verbondene vorsten van Peloponnesus, erlangde het \emph{geslacht der Pelopiden} eenen overwegenden invloed over gansch Griekenland. De groote vaderlandsche oorlog tegen Troje, waaraan bijna al de grieksche staten deel namen, was het werk van dat geslacht.

Men kan den \emph{barbaarschen toestand}, waartoe Griekenland gebragt werd ten gevolge der vernietiging van de Pelasgische rijken door de Hellenen, niet in twijfel trekken. Tot dat tijdvak behoort alles, wat de grieksche geschiedschrijvers verhalen over den oudsten toestand der bewoners van hun land. Dit verval ving in de zestiende eeuw aan en duurde tot in het begin der veertiende. De nieuwe beschaving was grootendeels het werk der \emph{oostersche volkplantingen}, die zich gedurende dat tijdvak op Griekenlands bodem kwamen vestigen. De ineensmelting der Helleensche volkstammen met de oude bewoners van het land geschiedde te gemakkelijker, daar zij door geen verschil van oorsprong van elkander gescheiden waren. — De aanzienlijkste staten van Griekenland tijdens den Trojaanschen oorlog waren: 1°. in \emph{Peloponnesus}: de koningrijken Argos, Mycena, Sparta, Pylos, Korinthe, Sicyone, Arkadië en Elis. 2°. \emph{in midden-Griekenland:} de koningrijken Athene, Megara, Orchomenes, Phocis, Lokris, Argos in Akarnanië. 3°. in \emph{Thessalië}: de koningrijken der Myrmidonen, der Beotiërs, der Magnesiërs en der Perrheben. 4°. in de \emp{eilanden}: de koningrijken Ithaka, Korcyra, Egina, Salamis, Eubea en Kreta.

\emph{Staats-instellingen.} — Al de Helleensche staten waren, gedurende den heldentijd, erfelijke koningrijken, alwaar een adelstand, die zijne eigendommen en voorregten insgelijks erfelijk overbragt, een grooten invloed uitoefende. De koning, die in oorlogstijd het opperbevel over het leger had, was opperregter en het hoofd der godsdienst als opperpriester, ofschoon hij de eigenlijke priesterlijke bediening niet waarnam. Deze behoorde aan zekere geslachten, die deel maakten van den adelstand, zonder eene afzonderlijke kaste daar te stellen. Het wetgevend gezag des konings was beperkt door gewoonten, die bij overlevering in stand bleven en welke hij gehouden was te eerbiedigen. De volksvergaderingen werden slechts bij lange tusschenpozingen opgeroepen en alleen om het gevoelen des volks te kennen omtrent gewigtige ontworpene maatregelen. Die vergaderingen hadden geen deel hoegenaamd in de openbare aangelegenheden des lands.

Het \emph{erfelijk koningschap}, op eenen erfelijken adel steunende, is de algemeene regeringsvorm in alle grieksche staten gedurende dit tijdvak. Het \emph{gezag des konings}, wel verre van oppermagtig te zijn, was beperkt door den invloed van den adel, die, als het ware, den raad van den vorst uitmaakte. Deze moest hem in alle gewigtige zaken raadplegen. In oorlogstijd was het gezag des konings meer uitgebreid, wijl hij alsdan een onbeperkt regt over leven en dood had. — Regterlijke, priesterlijke en wetgevende bedieningen des konings. — Er bestonden in Griekenland nog geene \emph{volksregeringen} en de volksvergadering was met geen enkel staatkundig regt bekleed. — Het \emph{stelsel der kasten} verdween uit Griekenland gedurende den heldentijd en werd vervangen door de meer en meer algemeen wordende inrigting der \emph{slavernij}. Ten gevolge der menigvuldige oorlogen tusschen de verschillende staten overtrof het getal der slaven weldra dat der vrije menschen.

\emph{Godsdienstige feesten. Openbare spelen. Bondgenootschappen, Amphyctioniën genaamd.} Bij gebrek aan eene staatseenheid, vlechtte de godsdienst een magtigen band tusschen de grieksche staten. De \emph{godsdienstige feesten}, met pracht gevierd in de groote steden, in elke waarvan eene eigene godheid meer bijzonderlijk vereerd werd, lokten de bewoners der naburige staten daarhenen. \emph{Openbare spelen} verhoogden nog den luister dier plegtigheden en dienden tot meerdere toenadering tusschen de personen, die er deel aan namen. Die spelen bestonden nu eens in wedstrijden in toonkunst en zang, dan weder in gymnastische oefeningen, waarin de Grieken eene verbazende behendigheid aan den dag legden. De menigvuldige betrekkingen, welke op deze wijze tusschen de steden en de naburige volkstammen ontstonden, leidden tot \emph{godsdienstige Verbond}, welker voorname doel was, den vrede tusschen de bondgenooten te handhaven en de tempels, die tot vergaderplaatsen dienden, te beschermen. Die godsdienstige Verbonden gaven later aanleiding tot de daarstelling van \emph{vereenigingen}, aan welke men den naam gaf \emph{Amphyctioniën} en die zeer veel toebragten om het vaderlandsch gevoel bij de Grieken levendig te houden.

Elke grieksche stad had eenen hoofdtempel, aan de dienst van eene afzonderlijke godheid toegewijd. De ter eere dier godheid gevierde feesten lokten vele menschen uit de naburige steden en dienden alzoo tot toenadering tusschen de bevolking der verschillende staten. Bij gelegenheid dier feesten hadden \emph{openbare spelen} plaats, waaraan al de Grieken deel konden nemen; de vreemdelingen alleen waren daarvan uitgesloten. Later werden eenige van die spelen op eene meer plegtige wijze gevierd en de verzamelplaats van al de Grieken: deze waren de \emph{Olympische}, de \emph{Pythische} of Delphische, de \emph{Nemeïsche} en de \emph{Isthmische} spelen. De invoering dier spelen klimt evenwel niet tot den heldentijd op. De handhaving des vredes was eene voorname voorwaarde tot het vieren dier godsdienstige feesten, zoodat daartoe verdragen met de omliggende volken, die bij deze gelegenheden bijeenkwamen, gesloten werden, en die verdragen verwekten het daarstellen van \emph{Verbonden}, ten doel hebbende de verdediging van het heiligdom of den tempel en het onderhouden van vreedzame betrekkingen tusschen de bondgenooten. Men gaf daaraan den naam van \emph{Amphictyoniën}, van het grieksche woord \emph{Amphictyons}, d.i. \emph{naburen}. Later breidden zich die Verbonden wijder uit en erlangden zij een groot aanzien.

\emph{Godsdienstleer en eeredienst.} Het \emph{monotheïsmus}, de eerste godsdienst der Pelasgen, had reeds gewigtige wijzigingen ondergaan, toen het afgeschaft werd en vervangen door de vereering van \emph{de natuur en hare krachten}. Aan de hemellichten, de aarde en de elementen werd goddelijke eer bewezen. Deze eeredienst, welke die der Helleensche volkstammen was, vermengde zich met de godsdiensten, welke de oostersche, egyptische, phenicische en phrygische volkplantingen naar Griekenland medebragten. Van toen af werd het \emph{veelgodendom} heerschende en de grieksche eeredienst ontaardde met snelle schreden. \emph{Menschelijke offers}, in het Oosten zoo zeer in gebruik, bezoedelden ook de godsdienstige feesten der Grieken. Dit misbruik bleef bestaan tot den tijd van de oorlogen tegen de Perzen. De \emph{grieksche fabelleer} met hare gansche reeks van hoogere en ondergeschikte godheden, met hare helden en halve goden, kwam alstoen te voorschijn en dompelde het volk in eene ware afgoderij; terwijl de zinnebeeldige beteekenis dier godsdienst bij voortduring geleerd werd aan degenen, die tot de \emph{geheimenissen} ingewijd waren, waarvan die van \emph{Eleusis} de voornaamste waren.

\emph{Verval van het monotheïsmus} bij de Pelasgen; zij omhelzen de vereering van een aantal godheden naast die van Zeus, den eenigen God. Zoo aanbaden zij \emph{Ares} (Mars), en \emph{Demeter} (Ceres). De grondslag der oudste godsdienst van de Hellenen is de \emph{vereering der natuur}, der hemellichten, der aarde en der elementen. Die godsdienst vermengde zich ligt met de leerstellingen, welke uit het Oosten naar Griekenland overgebragt werden. De voornaamste betreffen: emph{Heré} (Juno), \emph{Saturnus, Aphrodité} (Venus), uit Phenicië afkomstig; \emph{Pallas-Athené} (Minerva) uit Egypte overgebragt, \emph{Hermes}, (Mercurius), dien men bij de Indiërs, de Perzen en de Pheniciërs wedervindt; \emph{Herta} (Vesta), eene perzische godin. (Zie de bijzonderheden omtrent dit gedeelte in het werk van Creutzer, \emph{religions de l'antiquité}, traduit par Guignaut t. II, 2e partie). Oostersche oorsprong der \emph{menschen-offers}, zeer menigvuldig in de godsdienst der Pheniciërs. Offers van dieren, gevolgd door openbare maaltijden, als behoorende tot het wezen der godsdienst. De \emph{geheimenissen} waren insgelijks van oosterschen oorsprong; die van \emph{Eleusis} in Attika verkregen later een groot gewigt.

\newpage

\chapter{Vierde hoofdstuk. DERDE TIJDVAK.}

Tijd van barbaarschheid.

Van de Dorische verhuizing tot de Perzische oorlogen. 1180 - 500 vóór Chr.\footnote{Raadpleeg: de werken van Cantu, Clavier, Levesque, Heeren en Muller, bij het IIde Hoofdstuk, bladz. 32 aangehaald.}

\S 1. Dorische verhuizing. Omtrent het jaar 1180 vóór Chr.

\emph{Verovering van Peloponnesus door de Doriërs}, 1180. De \emph{Doriërs}, door de Thessaliërs gedwongen het noorden van Griekenland te verlaten, verhuisden naar het zuiden. Zij trokken door midden-Griekenland, alwaar een \emph{Etolische} volkstam zich bij hen voegde en na te Naupaktus scheep te zijn gegaan, landden zij aan het strand van Egialea, in het noorden van Peloponnesus. Drie broeders, \emph{Aristodemus, Temenus} en \emph{Cresphontes}, hadden zich aan hun hoofd geplaatst. \emph{Oxylus} voerde de Etoliërs aan. \emph{Tisamenes}, zoon van Orestes, die het bewind voerde over een groot gedeelte van Peloponnesus, trok tegen hen op; maar hij werd verslagen en de Doriërs maakten zich meester van \emph{Sicyone, Argos} en vele andere steden, alvorens den oorlog tegen de oude bevolking des lands voort te zetten, bij welke zij hevigen wederstand vonden. Zij breidden echter hunne veroveringen langzamerhand uit en stichtten vijf dorische staten, te weten: de koningrijken \emph{Argos} onder Temenus; \emph{Sicyone} en \emph{Korinthe} onder de twee zonen van dien vorst; \emph{Messenië}, alwaar Cresphontes door de oude bewoners van het land tot koning werd erkend, en \emph{Sparta}, welks gebied Eurysthenes en Prokles, zonen van Aristodemus, onder zich verdeelden. De \emph{Etoliërs} vestigden zich in \emph{Elis}, en \emph{Oxylus}, hun opperhoofd, besteeg er den troon.

Verdichte overlevering omtrent de Dorische verhuizing; zij maakt een deel uit van het verdichtsel over Herkules en zijne nakomelingen. Deze werden, naar luid van dat verdichtsel, uit het voorvaderlijk rijk van Mycene verjaagd en namen de wijk bij de Doriërs, die zij overhaalden, hun hulp te verleenen, waarna zij aan hun hoofd naar Peloponnesus terugkeerden. Van daar de benaming van \emph{terugkeer der Heraklieden}, door de Grieken aan die verhuizing gegeven. De ware oorzaak was de verovering van Thessalië door de Thessaliërs (zie het voorgaand hoofdstuk). Verhuizing der Doriërs uit Thessalië en het noorden van midden-Griekenland; een klein gedeelte van het volk blijft in \emph{Doris}. De drie broeders \emph{Aristodemus, Temenus} en \emph{Cresphontes} waren, volgens de overlevering, afstammelingen van Herkules. De overtogt der landengte van Korinthe werd met zoo veel kracht door de Acheërs verdedigd, dat zij op vlotten de golf van Korinthe overstaken en aan de kusten van Egialea landden, dat toenmaals door eene Ionische bevolking bewoond werd. Zij maken zich van eenige sterke plaatsen meester, van waar zij den oorlog voortzetten. Tegenstand der \emph{Acheërs, Eoliërs} en \emph{Ioniërs}. De verovering van Peloponnesus was eerst eene halve eeuw later voltooid. In vele landstreken, als in Messenië en Elis onderwierpen de oude bewoners zich aan de Doriërs, krachtens eene overeenkomst, waarbij zij een gedeelte van hun grondgebied aan de overwinnaars afstonden. Verhuizing van den Messenischen adel, onder geleide van \emph{Melanthus}, afstammeling van Nestor; hij wijkt naar \emph{Attika}. De Ioniërs van Egialea begeven zich insgelijks derwaarts.

\emph{Gevolgen der Dorische landverhuizing voor Griekenland.} De verovering van Peloponnesus door de \emph{Doriërs} had de gewigtigste gevolgen voor gansch Griekenland. In \emph{Lakonië} en \emph{Argos} werd de oude bevolking gedeeltelijk uit het land verdreven en gedeeltelijk onderworpen aan degenen, die zich in haar midden waren komen vestigen. De bewoners van eenige steden werden tot slavernij veroordeeld, tot straf voor den wederstand, dien zij geboden hadden. De \emph{Acheërs} van Argos, die hun vaderland verlaten hadden, maakten zich meester van \emph{Egialea}, welk land van toen af den naam van \emph{Achaïa} ontving. De \emph{Ioniërs}, die het bewoonden, werden gedwongen, de wijk naar Attika te nemen. De komst in dat land van de Ioniërs en den Eolischen adel veroorzaakte de verhuizing van een gedeelte der oude bewoners, die naar klein-Azië overstaken en daar volkplantingen op de kusten van \emph{Lydië} stichtten; zij werden er spoedig gevolgd door anderen hunner landgenooten, die Attika verlieten na de vernietiging van het koningschap te Athene. — Op hetzelfde tijdstip zonden de \emph{Doriërs}, die zich in Argos gevestigd hadden, insgelijks volkplantingen naar klein-Azië, op de kusten van \emph{Karia} en op de eilanden \emph{Rhodus} en \emph{Kos}. — \emph{Megaris} kon geen wederstand bieden aan de Doriërs van Korinthe, die deze landstreek aan hun gebied onderwierpen en daarna in Attika doordrongen; maar zij werden teruggedreven door \emph{Kodrus}, zoon van Melanthus en koning van Athene, die zelf omkwam in eenen veldslag, welken hij tegen hen leverde.

Veranderingen in den inwendigen toestand van Peloponnesus ten gevolge der verovering van de Doriërs, sedert dien tijd bestonden in de meeste der nieuwe staten, vooral in Lakonië en Argos, twee standen van menschen; de eerste, bestaande uit de overwinnaars of de Doriërs; deze was de heerschende en bestond uit de \emph{burgers}; tot den tweeden behoorde een gedeelte der oude bevolking; deze was aan den eersten onderworpen. Ofschoon vrij, hadden degenen die er toe behoorden, geen genot van burgerschapsregten, zij werden aangewezen onder den naam van \emph{knechten} of \emph{gehuisden}. Een derde stand, die ten gevolge dezer langdurige oorlogen aanzienlijk toenam, was die der \emph{slaven}. De bewoners der groote steden, die hunnen wederstand hadden volgehouden, werden door de overwinnaars gestraft, van hunne persoonlijke vrijheid beroofd en met de meeste hardheid behandeld. — Vestiging der \emph{Acheërs} in Egialea. \emph{Verhuizing} der Ioniërs en Doriërs naar Klein-Azië. (Zie het volgend hoofdstuk, omtrent de grieksche volkplantingen) — Verovering van \emph{Megaris}, dat eenen Dorischen vorstenstam ontving. Aanval van Attika, door \emph{Kodrus} afgeweerd, die in den oorlog omkwam.

De \emph{Ioniërs} en de \emph{Doriërs}. Een nog gewigtiger gevolg der Dorische verhuizing was de bijna algeheele vernietiging van den bloei en de beschaving, die eertijds zoo schitterend waren in dat Griekenland, hetwelk nu in eenen volslagen staat van barbaarschheid verviel. Het stond daaruit eerst vijf eeuwen later op, na langdurige binnenlandsche oorlogen. De twee Helleensche volkstammen der \emph{Eoliërs} en \emph{Acheërs}, die zich beschaafd hadden door hunne aanraking met de Pelasgen en tot heden overheerschend waren geweest, werden door de \emph{Doriërs} en \emph{Ioniërs} overwonnen en tot onderwerping gebragt. De eersten, die oorlogzuchtig en woest van aard waren, maakten zich meester van Peloponnesus; terwijl de \emph{Ioniërs} een overwegenden invloed op midden-Griekenland uitoefenden. Het natuurlijk onderscheid, dat tusschen die twee Helleensche volkstammen bestond, was de oorzaak van den naijver, die weldra tusschen \emph{Sparta} en \emph{Athene}, de twee voornaamste staten van Griekenland sedert de Dorische verhuizing, ontstond. Die naijver bleek echter eerst openlijk na den oorlog tegen de Perzen, die de onafhankelijkheid van Griekenland bedreigd hadden en, dank der eendragt en dapperheid der Helleensche volken, overwonnen werden.

\emph{Algeheele ommekeer van Griekenland.} De \emph{Eolische} en \emph{Achaïsche} staten werden grootendeels vernietigd: zij, die zich staande houden, verliezen alle gewigt. Vernietiging van den bloei en de beschaving van Griekenland. Bewijzen daarvan: 1°. de barbaarsche toestand van Peloponnesus in den tijd van Lykurgus en van de Messenische oorlogen. Strabo noemt het oude Lakonië: \emph{het land met honderd sleden}, (Hekatopolis) en ten tijde van Lykurgus bestonden er nog slechts dertig vlekken; 2°. de verbazende afneming der bevolking over gansch Griekenland; 3°. de vernieling van een aantal vermaarde steden in den heldentijd, waarvan later geene melding meer wordt gemaakt: Homerus noemt 150 groote steden in Griekenland; waarvan 31 in Beotië alleen; 4°. De ondergang van den handel en van de zeemagt van Griekenland; tijdens den oorlog tegen Troje telde de grieksche vloot 1,200 schepen en in de oorlogen tegen de Perzen konden de Grieken slechts 380 vaartuigen bijeen brengen; 5°. Het afzijn van eenig gebouw of gedenkteeken van eenig belang gedurende meer dan vijf eeuwen; 6°. Het gering aantal beroemde mannen in de letterkunde en de schoone kunsten, gedurende dat tijdvak door Griekenland voortgebragt; 7°. het getuigenis van \emph{Hesiodes}, te \emph{Kumé} in Klein-Azië geboren, en die te Askra in Beotië leefde: ``O! zegt hij, hoe zoude ik wenschen niet in het vijfde eeuwgetijde der menschen te leven, maar vroeger gestorven of later geboren te zijn!'' (\emph{Opera et dies} V 174-175).

De twee heerschende Helleensche volkstammen, na de Dorische verhuizing, waren de \emph{Doriërs} en de \emph{Ioniërs}. — Natuurlijke tegenstrijdigheid in den aard dier twee volkstammen. De \emph{Doriërs} waren een stil en ernstig volk, aan zijne eerste instellingen gehecht, dat van den landbouw leefde en handel en nijverheid versmaadde. Dapper in den oorlog, legden de Doriërs zich weinig op de letteren en schoone kunsten toe; hunne taal was hard en scherp. De \emph{Ioniërs}, wier aard ligtzinnig en veranderlijk was, gaven zich vroegtijdig aan de scheepvaart, den handel en de nijverheid over; menigvuldige binnenlandsche onlusten bragten beroeringen en onophoudelijke veranderingen in hunne staats-instellingen te weeg. De schoone kunsten, wetenschappen en letteren bloeiden bij hen en hunne buigzame en woordenrijke taal leende zich voortreffelijk om alle wendingen van gedachten uit te drukken. — Twee staten plaatsten zich alras aan het hoofd van Griekenland, welks geschiedenis, in zeker opzigt, in die van \emph{Sparta} en \emph{Athene} bevat is.

\S 2. Peloponnesus en Sparta tot de Messenische oorlogen. 1180 - 743 vóór Chr.

\emph{Sparta tot aan Lykurgus}, 1180-800. De \emph{Doriërs}, die, onder geleide van \emph{Aristodemes} Lakonië veroverd hadden, vestigden zich in het dal Eurotas en maakten zich meester van de stad \emph{Sparta}. Zij verhieven haar tot de hoofdstad van hun koningrijk en namen van toen af den naam aan van Spartanen, terwijl de oude bewoners van het land dien van \emph{Lacedemoniërs} behielden. Eene overeenkomst tusschen deze laatsten en de Doriërs gesloten, liet aan de Lacedemoniërs hunne persoonlijke vrijheid en een gedeelte hunner eigendommen, ofschoon zij onder de afhankelijkheid hunner overwinnaars geplaatst werden. De steden van Lakonië boden hun evenwel een hevigen tegenstand en werden eerst na eenen langdurigen oorlog tot onderwerping gebragt. De Spartanen vernielden haar en veroordeelden de bewoners tot slavernij. Zoodanig was onder anderen het lot der ingezetenen van de rijke handelstad \emph{Helos}, op de Lakonische golf, en van toen af werden al de slaven te Sparta met den naam van \emph{Heloten} (Iloten) bestempeld. De verovering van Lakonië door de Doriërs werd voltooid eeuwen na hunne komst in dat land, en het was eerst op dat tijdstip dat het hun gelukte er hunne staats-instellingen in te voeren, het werk van den vermaarden wetgever \emph{Lykurgus}.

De geschiedenis van Lakonië sedert de komst der Doriërs tot Lykurgus, 1180-800, is zeer onzeker. Volgens de overlevering was het koninklijk gezag verdeeld tusschen twee geslachten, die van de twee zonen van Aristodemes afstamden: de \emph{Prokliden} van Prokles, en de \emph{Agiden} van Agis, zoon van Eurysthenes. Oorlog tegen de oude bewoners. Overeenkomst gesloten tusschen de bevolking van het platteland en de Doriërs; zij staat een gedeelte harer goederen aan de overwinnaars af en behoudt hare persoonlijke vrijheid. Wederstand der steden. Verwoesting van \emph{Amyklea}, de oude hoofdstad van Achaïa. Oorlog tegen \emph{Helos}, gelegen in eene vruchtbare landstreek aan den oever van de Lakonische golf en rijk door haren handel. Onzekerheid omtrent het tijdstip der inneming van Helos. De bewoners der steden zijn tot slavernij gedoemd. Heloten (Iloten) van gelijke beteekenis als \emph{slaven} te Sparta. De \emph{Lacedemoniërs} of \emph{Lakoniërs} maken den middelstand uit tusschen de \emph{Spartanen} en de \emph{Heloten}.

De \emph{overige staten van Peloponnesus tot de Messenische oorlogen}, 1180-743. De inneming der overige landstreken van Peloponnesus door de Doriërs had op eene mindere gewelddadige wijze plaats. Een gedeelte der \emph{Acheërs} verliet het rijk van \emph{Argos} en week naar \emph{Egialea}, maar de meeste groote steden, als \emph{Mycene, Tiryntha, Epidaurus, Trezena} hielden zich staande en genoten bij voortduring eene zekere onafhankelijkheid onder het bewind van den vorstenstam van \emph{Temenus}, die zijn verblijf in de stad \emph{Argos} gevestigd had. Het door hem gestichte rijk was niet van langen duur; zijn stam werd in het begin der tiende eeuw onttroond en de groote steden van Argos werden toen even zoo vele onafhankelijke staten. Deze staatsverbrokkeling van Argos maakte de verovering van Peloponnesus voor de Spartanen gemakkelijk. De afstammelingen van \emph{Aletes}, zoon van Temenus, bleven langer in het bezit van den troon van \emph{Korinthe}; zij werden echter daarvan beroofd door den adel, aan welks hoofd zich het vermogend geslacht der \emph{Bacchiaden} bevond. — In \emph{Messenië} ondervonden de Doriërs bijna geen wederstand: de koning \emph{Melanthus}, die van Nestor afstamde, verliet het land, gevolgd door een groot gedeelte van den adel, en nam de wijk naar Attika. Het volk onderwierp zich toen aan \emph{Cresphontes} en deelde zijn grondgebied met de Doriërs, die weldra slechts één volk met de oude bewoners van Messenië uitmaakten. — In \emph{Elis}, dat door de Eoliërs veroverd was, werd hun opperhoofd, \emph{Oxylus} genaamd, door de oude bevolking des lands als koning erkend. \emph{Iphitus}, een der opvolgers van dien vorst en tijdgenoot van Lykurgus, maakte zich vermaard door de nieuwe inrigting der \emph{Olympische spelen}, die een der voornaamste banden van vereeniging werden tusschen de verschillende Helleensche volkstammen. Te rekenen van de zesde eeuw viel gansch Peloponnesus onder het gebied van Sparta.

Onzekerheid der geschiedenis van de verschillende staten, die na den inval der Doriërs in Peloponnesus gesticht werden. In de meesten werden overeenkomsten getroffen tusschen de oude bewoners en de overwinnaars. Sparta alleen werd een zuiver Dorische staat. De staatsverbrokkeling van Peloponnesus verschafte aan de Spartanen eene geschikte gelegenheid om hunne magt uit te breiden en tot de \emph{staatseenheid} (\emph{hegernonie}) van Peloponnesus te geraken. — \emph{Arkadië} behield zijne pelasgische bevolking. \emph{Egialea} kwam onder de heerschappij der Acheërs, die de Ioniërs verdreven. De Dorische koningrijken van \emph{Korinthe} en \emph{Sicyone} bereikten geen hoogen trap van magt, uithoofde der geringe uitgestrektheid van hun grondgebied. \emph{Argos} werd spoedig op nieuw verdeeld en de vermogende steden van het land vormden zich tot gemeenebesten. \emph{Messenië} en \emph{Elis} veranderden slechts van vorstenstammen: de ineensmelting der nieuw aangekomenen met de oude bevolking kwam spoedig tot stand.

\S 3. Wetgeving van Lykurgus. Omtrent het jaar 880 vóór Chr.\footnote{Raadpleeg: de werken aangehaald bij \S 1, en: Meursius, \emph{de regno Laconico}. — Id. \emph{Miscellanea Laconica} (in Gronov. Thesaurus). — De la Barre, \emph{éclaircissements sur l'histoire de Lycurgue}, in de Mém. de l'Académie des inscriptions. t. VII. — Bitaubé, in de Mém. de l'Institut t. III. — Levesques, ibid. — Pastoret, \emph{histoire de la législation}. t. V. — Herrmann, \emph{staatkundige oudheden der Grieken}; 2e uitg. Heidelberg 1836 (hoogduitsche uitgave).}

\emph{De drie standen te Sparta}. De instellingen, welke de Spartanen aan \emph{Lykurgus} toeschreven, zijn niet uitsluitend het werk van dien vermaarden wetgever. Zij ontwikkelden zich trapsgewijze bij den Dorischen volkstam en Lykurgus bragt ze slechts in overeenstemming met de behoeften van het koningrijk Sparta. Daardoor wordt de gelijkenis opgehelderd tusschen de wetgeving der Spartanen met die, welke \emph{Minos} geschonken had aan de Doriërs, die het eiland Kreta veroverd hadden. — Lykurgus behield de drie standen, welke sedert de Dorische verovering den Lakonischen grond bewoonden. De \emph{Spartanen} of Doriërs behielden alleen het genot van alle burgerlijke en staatkundige regten; terwijl de \emph{Lacedemoniërs}, de oude bewoners van het land, van alle deelneming aan het staatsbestuur uitgesloten werden. Wat de \emph{slaven} of \emph{Heloten} betreft, deze werden door geene enkele wet beschermd; zij waren eigendom van den staat, die hen onder de Spartanen verdeelde, om tot den veldarbeid gebruikt te worden. Wanneer hun getal zoo groot werd, dat zij vrees konden inboezemen, maakte men jagt op hen, als op wilde dieren, en verdelgde een gedeelte hunner. — Men onderscheidt twee soorten van wetten in de wetgeving van Lykurgus: de \emph{eerste} betreft het huisgezin en den eigendom en tevens de verrigtingen der burgers; de \emph{tweede} handelt over de staatsinstellingen.

Het gevoelen der nieuwe schrijvers, die volhouden dat Lykurgus niet bestaan heeft, is ongegrond. Hij behoorde tot het geslacht der Prokliden en regeerde eerst in naam van zijnen neef \emph{Charilaus}, zoon van zijnen broeder \emph{Polydektes}, die na den dood zijns vaders geboren was. \emph{Polydektes} zelf was zijnen vader \emph{Eunomus} op den troon van Sparta gevolgd, 880 vóór Chr. Lykurgus aanvaardde het ambt van wetgever, hem door het volk opgedragen en waarin hij zich door de godspraak van Delphi liet bevestigen. Zijne reizen naar Kreta en Klein-Azië behooren tot de verdichte overlevering. De wetgeving van Lykurgus was in overeenstemming met de oudere instellingen en met den aard zelven van den Dorischen volkstam. \emph{Drie standen} in Lakonië: de \emph{Spartanen} of burgers; de \emph{Lacedomoniërs} of gehuisden (Perioekes) en de \emph{Heloten} of slaven. De wetgeving van Lykurgus betreft bijna uitsluitend de Spartanen; eenige bepalingen zijn ook op de Lacedemoniërs toepasselijk; geene enkele evenwel strekt tot bescherming der \emph{slaven}. Zij werden beschouwd als eigendom van den staat, die hun vruchtgebruik aan de burgers afstond; deze hadden het regt niet hen te dooden. Jagt op de Heloten door jonge Spartanen, wanneer zij te talrijk werden. — De wetten van Lykurgus bestonden in korte \emph{spreuken}, bestemd om van buiten geleerd en onthouden te worden; het was verboden ze op schrift te brengen. Overlevering betrekkelijk den eed, dien Lykurgus van de Spartanen vorderde, dat zij zijne wetten tot zijnen terugkeer zouden naleven; hij sterft in vrijwillige ballingschap en gebiedt dat men zijne asch in zee zal werpen. — Twee soorten van wetten: 1°. de \emph{maatschappelijke}, 2°. de \emph{staatkundige} wetten.

\emph{Maatschappelijke wetten van Lykurgus}. Het doel der wetten van Lykurgus, betreffende het huisgezin, den eigendom en de verrigtingen der burgers, was instandhouding der eenvoudigheid van zeden, verbanning der weelde, die een natuurlijk gevolg is van rijkdom, en inboezeming aan de Spartanen van vaderlandsliefde, dapperheid in den oorlog en gehoorzaamheid aan de gevestigde magten. Tot dat einde liet hij aan de jonge lieden eene openbare opvoeding geven, die boven alles strekte om de ligchaamskrachten te ontwikkelen en hen aan eerbied voor hunne meesters te gewennen. De vaders der huisgezinnen zelve waren verpligt gezamenlijk hunne maaltijden te nemen, die buitengewoon sober waren. Door middel eener nieuwe verdeeling van den grond, stelde Lykurgus eene volkomene gelijkheid daar tusschen al de eigenaren en het was hun verboden hunne gronden te verkoopen. De handel en het gebruik van goud en zilver werden verbannen en het reizen naar vreemde landen was den Spartanen ontzegd.

\emph{Maatschappelijke wetgeving} van Lykurgus: 1°. \emph{Wetten} betrekkelijk het \emph{huisgezin}; dit wordt aan den staat opgeofferd, zwakke of misvormde kinderen worden onmiddellijk na hunne geboorte ter dood gebragt. Opvoeding, op zevenjarigen leeftijd aanvangende: gymnastische oefeningen; ontberingen en vermoeijenissen der jonge lieden; eerbied voor den ouderdom; onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de overheden; bijna geheele verwaarloozing der geestontwikkeling; lakonismus. Gemeenschappelijke maaltijden der mannen; matigheid, de zwarte kandeel. — 2° \emph{Wetten} betrekkelijk den \emph{eigendom}: De grondsverdeeling van Lakonië in 9000 loten, aan de Spartanen toegekend en 30,000, aan de Lacedemoniërs geschonken, had eerst plaats na de verovering van Messenië. Lykurgus voerde eerder de gelijkheid der opbrengsten dan die der loten in. Verbod om twee loten in handen van een enkelen eigenaar te stellen; de eigendom is onvervreemdbaar en ondeelbaar. — 3°. \emph{Wetten}, betrekkelijk de \emph{verrigtingen der burgers}. De jagt en de oorlog zijn de uitsluitende bezigheden der Spartanen; de akkerbouw wordt aan de Lacedemoniërs en de slaven overgelaten. Verbod van het gebruik van edele metalen; ijzeren munt; verbanning van handel en nijverheid; verbod om buiten het land te reizen. Hinderpalen aan het vestigen van vreemdelingen te Sparta in den weg gelegd.

De meesten dezer bepalingen worden reeds gevonden in de wetgeving, door de Grieken aan Minos toegeschreven.

\emph{Staats-instelling van Sparta}. De \emph{staatkundige wetten} van Lykurgus hadden ten doel, de oude staats-instelling van Sparta te bevestigen en dat land tegen inwendige beroeringen te vrijwaren. Het \emph{koningschap} bleef \emph{erfelijk} in de twee koninklijke geslachten der \emph{Prokliden} en \emph{Agiden}. De koningen waren hoogepriesters van Zeus, oefenden het beheerend en uitvoerend gezag uit en hadden in oorlogstijd het opperbevel over de legers. Zij zaten den \emph{Senaat} voor, die \emph{Gerousie} genaamd werd en uit 28 leden bestond, ten minsten zestig jaren oud en voor hun leven door het volk gekozen. De Senaat was het opperst geregtshof en stelde de wetsontwerpen op, die aan de \emph{vergadering des volks} onderworpen moesten worden. Deze vergadering was zamengesteld uit al de Spartanen, die den ouderdom van dertig jaren bereikt hadden; zij verwierp of bekrachtigde de nieuwe wetten, door den Senaat opgesteld en besliste over oorlog en vrede. Aan haar was ook de keus opgedragen van de leden van den Senaat en van de \emph{Ephoren}, die, ten getale van vijf, eerst met de policie der stad belast waren. Later werden deze de hoofden des volks, bekleed met een hooger gezag en belast met het toezigt op al de overheidspersonen en zelfs op de koningen. Jaarlijks gekozen, waren zij geene verantwoordelijkheid over hun beheer verschuldigd dan alleen aan hunne opvolgers.

De staatsregeling van Sparta was het koningschap. Er waren drie magten in den staat: de \emph{koning}, de \emph{Senaat} en de \emph{volksvergadering}. I Twee erfelijke koningen, behoorende tot de twee koninklijke geslachten, stonden aan het hoofd van den staat. Hunne bediening was: \emph{priesterlijk}, als hoogepriesters van Zeus (Jupiter); \emph{regterlijke}, voor de familie-twisten (uiterste-wilsbeschikkingen, erfenissen); \emph{beheerend} en \emph{uitvoerend}; \emph{krijgskundig}: in den aanvang voerden beide het opperbevel, later werd slechts één hunner daarmede bekleed. Zij zaten in den Senaat voor. — 2°. De Senaat, \emph{Gerousie} genaamd, d.i. raad der oudsten, was zamengesteld uit 28 leden. Verkiezing der leden van den Senaat in de volksvergadering met eenparigheid van stemmen. De Senaat vormde het hoogst geregtshof uit in lijfstraffelijke zaken, deelde met de koningen in het beheer van den staat en beraadslaagde over alle aangelegenheden, die in de volksvergadering moesten gebragt worden. — 3°. De \emph{volksvergadering, ecclesia} genaamd, was zamengesteld uit alle Spartanen, die dertig jaren hadden bereikt; de Lacedemoniërs werden daar slechts in buitengewone gevallen toegelaten. De volksvergadering had het regt, om over de voorstellen van den Senaat te stemmen, maar mogt daarin geene veranderingen brengen. Alle poging daartoe had eene onmiddellijke ontbinding tot gevolg. Zij kwam gewoonlijk bij elke volle maan bijeen op eene vlakte, voor de stad Sparta gelegen. — De \emph{Ephoren} waren in den aanvang slechts ondergeschikte ambtenaren, belast met de policie en de uitspraak in geschillen van weinig belang, die tusschen de burgers rezen. Later zagen zij zich bekleed met een oppergezag en met het toezigt op alle overheids-personen; de koningen zelve werden voor hunne vierschaar gedaagd; zij riepen de volksvergaderingen bijeen en zaten haar voor. Zij werden jaarlijks gekozen en waren alleen jegens hunne opvolgers voor hun beheer verantwoordelijk. — De \emph{Harmosten}, welke men ook te Sparta aantreft, waren overheids-personen, die in de groote steden van Lakonië aan het hoofd van het bewind stonden. De Spartanen zonden later zulke personen naar al de steden, die aan hun gebied onderworpen waren.

\emph{Krijgskundige inrigting der Spartanen}. De Spartanen staken vooral in den oorlog uit; de inrigting van hun leger en hunne krijgskunde werden steeds volmaakter tengevolge der talrijke worstelingen, welke zij te doorstaan hadden. De grondslag van hunne tucht bestond uit eene opvolging van rangen, door welke hun leger verdeeld werd in bevelhebberschappen, die van elkander afhankelijk waren. De voornaamste magt des legers was een zwaar gewapend voetvolk; de ruiterij was niet talrijk en diende alleen om de vleugels te dekken. De Lacedemoniërs en de slaven dienden in het leger als ligte krijgsbenden. Eene keurbende van drie honderd spartaansche jongelingen omringde den koning en verstrekte hem tot wacht. De krijgslieden vierden, vóór den veldslag, eenen maaltijd, waarbij zij, als voor een feest, met bloemen omkransd waren, en bragten offers aan de goden. Het was hun streng verboden, gedurende het gevecht de plaats te verlaten, die hun aangewezen was. De troepen voerden alle krijgsbewegingen met eene buitengewone juistheid en onder het spelen der krijgsmuziek uit.

De inrigting van het krijgswezen was niet uitsluitend het werk van Lykurgus; hij had er evenwel de grondslagen toe gelegd. Al de burgers of Spartanen, die in staat waren de wapens te dragen, behoorden tot het leger. Het was verdeeld in vier \emph{Moras} of regementen, elk van 400 man; later werd dat getal tot 600 en eindelijk tot 900 opgevoerd. De \emph{Mora} was onderverdeeld in \emph{Lochos} of bataillons van 100, 150 of 225 man; de \emph{Lochos} had twee \emph{Pentekostes} of kompagniën van 50, 75 of 112 man, en elk \emph{Pentekostes} bestond uit twee \emph{Enomotiën} of pelotons van 25, 32 of 56 man. Al die soldaten hadden een volledig wapentuig; men noemde hen \emph{hopliten}. De ligte krijgsbenden, die onder de Lacedemoniërs en later zelfs onder de slaven geworven werden, maakten geen eigenlijk deel der \emph{Moras} uit. De ruiterij, die in eskadrons van 50 man verdeeld was, werd aan de vleugels van het in slagorde geschaarde leger geplaatst. De keurbende van 300 Spartanen, die met de wacht des konings belast waren, begaf zich naar alle plaatsen, waar het gevaar haar riep; zij streed nu eens te voet, dan weder te paard. Alle krijgsoefeningen werden verrigt op het spelen der muziek, welke de beweging aangaf en daardoor tot regelmaat in de verschillende wendingen toebragt.

\S 4. De Messenische oorlogen. 743 - 668 vóór Chr.

Hegemonie van Sparta over Peloponnesus. 668 - 500 vóór Chr.

\emph{Eerste Messenische oorlog}, 743-724. Honderd vijftig jaren na Lykurgus barstten die vermaarde \emph{Messenische} oorlogen uit, die de eerste oorzaak der grootheid van Sparta werden. Twisten, tusschen de veehoeders van Messenië en die van Lakonië ontstaan, gaven aan de Spartanen het voorwendsel om een inval in Messenië te doen. Maar zij ontmoetten er eenen hevigen tegenstand en in twee achtereenvolgende veldslagen, kende elk volk zich zelf de zegepraal toe. \emph{Euphaës}, koning der Messeniërs, kwam in een derde gevecht om en \emph{Aristodemes}, die zijne eigene dochter opgeofferd had, om de hulp der goden voor zijn volk te verwerven, werd gekozen, om hem op te volgen. In den aanvang was hij overwinnaar; maar de Spartanen, die een nieuw leger op de been gebragt hadden, dwongen hem ten laatsten, zich in de vesting van Ithomé op te sluiten. Zij belegerden de plaats en Aristodemes, alle hoop op de zegepraal zijner zaak verloren ziende, benam zich zelven het leven. De Messeniërs onderwierpen zich aan den overwinnaar, die hen in slavernij bragt en hun als schatting den afstand der helft van hunnen oogst oplegde.

De wezenlijke oorzaken der Messenische oorlogen zijn niet bekend; het is echter waarschijnlijk dat de volgende omstandigheden niet zonder invloed bleven op die gebeurtenissen: vooreerst de heerschzucht en de krijghaftige geest der Spartanen; verder de natuurlijke afkeer tusschen het volk van Messenië, dat tot den Eolischen stam behoorde en de Doriërs, die meester van Lakonië waren. De eerste Messenische oorlog duurde negentien jaren, 743 - 724 vóór Chr. Twist over kudden tusschen den Messeniër Polychares en den Spartaan Euëphnos. De oorlog ving aan met de inneming der Messenische stad \emph{Ampheia} door Alkamenes, koning van Sparta. Heldhaftige verdediging der Messeniërs onder hunnen koning \emph{Euphaës}; twee onbesliste veldslagen, 739. Offer der dochter van Aristodemes, door de eigen hand haars vaders om het leven gebragt. Dood van Euphaës, die sneuvelt in eenen derden veldslag tegen den koning van Sparta, \emph{Theopompus}, 731. \emph{Aristodemes} wordt door de Messeniërs gekozen; zijne zegepralen op de Spartanen. Slag, geleverd onder de muren van Ithomé. Aristodemes sluit zich in die stad op: beleg van Ithomé en zelfmoord van Aristodemes 724. Onderwerping van Messenië; vele Messenische edellieden verlaten het land; zij nemen de wijk naar Argos, Sicyone en Arkadië. De bewoners van Messenië werden tot slavernij veroordeeld; zij moeten den eigendom hunner landen aan de Spartanen afstaan en de helft van den oogst als schatting opbrengen.

\emph{Tweede Messenische oorlog}, 684-668. De overheersching der Spartanen op Messenië had negen en dertig jaren geduurd, toen \emph{Aristomenes}, een afstammeling van het oud koninklijk geslacht, dat naar Arkadië gevlugt was, aan het hoofd der bannelingen naar zijn vaderland terugkeerde en het volk te wapen riep. Een algemeene opstand barstte uit en de Spartanen werden uit het land verjaagd. De \emph{tweede Messenische oorlog}, die toen een begin nam, duurde zeventien jaren. Aristomenes bood in het eerst het hoofd aan menigen aanval der Spartanen, die zelfs op het punt stonden van den oorlog af te zien, maar hun moed werd weder opgewekt door de krijgsliederen van den dichter \emph{Tyrteus}. Aristomenes, door zijnen bondgenoot Aristokrates, koning van Orchomenes en Arkadië trouwloos verlaten, verloor een beslissenden veldslag en trok met het overblijfsel van zijn leger naar den burgt van \emph{Ira} terug. Daar verdedigde hij zich elf jaren lang tegen alle vijandelijke aanvallen. Ira werd eindelijk stormenderhand ingenomen en Aristomenes nam met een gedeelte der Arkadiërs de vlugt naar Arkadië. Een ander gedeelte van het volk scheepte zich in en zocht eene schuilplaats in Sicilië, alwaar het zich nederzette in de stad \emph{Zanklé}, die later \emph{Messina} genoemd werd. De overgeblevenen werden bij de Heloten ingelijfd en de overwinnaars verdeelden het grondgebied van Messenië onder zich.

Ontevredenheid in Messenië, veroorzaakt door de gestrengheid der regering van de Spartanen. De naar Arkadië gebannen Messeniërs scharen zich rondom \emph{Aristomenes}, bloedverwant van Aristodemes. \emph{Tweede Messenische oorlog}, 684 - 668 vóór Chr. Verbond der Messeniërs met de \emph{Arkadiërs}, de \emph{Elidiërs} en de \emph{Argiërs}. Zegepralen van Aristomenes; de Spartanen roepen de Korinthers te hulp. — Verdichte overlevering van een naar Athene gezonden gezantschap, om eenen krijgsoverste te vragen, en komst van den kreupelen dichter \emph{Tyrteus}. Deze was een Doriër van geboorte, want zijne krijgsliederen zijn in den dorischen tongval geschreven. Hij wekt den moed der Spartanen op. Trouwloosheid van Aristokrates, koning van Orchomenes, die door de Spartanen omgekocht wordt. Nederlaag van Aristomenes, 679. Hij wijkt naar den burgt van Ira, dat in het gebergte gelegen was. Beleg van Ira en heldhaftige verdediging van Aristomenes, door de dichterlijke verhalen nog opgeluisterd, 679 - 668. Inneming der vesting en onderwerping van Messenië. Verhuizing van een deel der bevolking, dat naar Arkadië of naar Sicilië de wijk neemt (\emph{Zanklé, Messana}). De Messeniërs worden tot den staat van Heloten gebragt en vermeerderen daardoor het getal der openbare slaven. Verdeeling van het Messenisch grondgebied tusschen de Spartanen en de Lacedemoniërs.

\emph{Het Peloponnesisch verbond}. \emph{De verovering van Messenië} verschafte aan de Spartanen het overwigt op al de staten van Peloponnesus, die achtervolgens gedwongen werden hunne heerschappij te erkennen: sommigen na eene nederlaag, anderen uit kracht van overeenkomsten, die zij met hunne magtige naburen sloten. Sparta plaatste zich op die wijze aan het hoofd van een \emph{Verbond}, tot hetwelk \emph{Korinthe, Sicyone}, de voornaamste steden van \emph{Elis} en \emph{Arkadië}, alsmede \emph{Megara} en het eiland \emph{Egina} toetraden. De verbondene staten leverden elk een bepaald aandeel in krijgslieden en geld, maar de Spartanen alleen voerden het bevel over het bondsleger. Zoodanig was de toestand van Peloponnesus, toen de oorlogen met de Perzen uitbarstten.

Oorlog der Spartanen tegen de \emph{Arkadiërs}. Inneming van \emph{Tegea}, 546; de \emph{Arkadiërs} treden toe tot het \emph{Peloponnesisch verbond}. Langdurige oorlogen tegen de steden van \emph{Argos}. De Argiërs staan een gedeelte van hun grondgebied aan de Spartanen af, 514. Het opperbeheer dat Sparta over den Peloponnesus bekwam, werd door de Grieken \emph{hegemonie}, dat is: opperbevel genaamd. \emph{Peloponnesisch Verbond}. De verbondene steden waren veertien in getal: Sparta, Korinthe, Sicyone, Epidaurus, Phlious, Trezena, Hermione, Elis, Pisa, Tegea, Mantinea, Orchomenes, Megara en Egina. De afgevaardigden dier steden kwamen te Sparta bijeen en maakten den bondsraad uit, die over vrede en oorlog besliste. Het aandeel van elken staat in krijgslieden en geld was vast bepaald. Het opperbevel behoorde aan de Spartanen, die het regt hadden, het bondsleger onder de wapens te roepen. De voornaamste steden van Argos, als: \emph{Argos, Mycena}, en \emph{Tiryntha} bleven niet lang tot het Verbond behooren; de steden van \emph{Achaïa} maakten er in het geheel geen deel van.

\S 5. Athene van Theseus tot Solon. 1350 - 594 vóór Chr.\footnote{Raadpleeg: Levesque. Clavier. Cantu. — Meursius, \emph{Theseus} in Gronovii thesaurus etc. t. X. — Id. \emph{lectiones Atticae} (ibid.) — Id. \emph{regnum Atticum} (ibid.) — Boeckh, \emph{économie politique des Athéniens}, traduite en français par Laligant. Paris 1828. 2 vol. 8.}

\emph{Athene tot aan den dood van Kodrus, 1180-1132}. De geschiedenis van Athene, onder de afstammelingen van Theseus, die den troon gedurende anderhalve eeuw bekleedden, is weinig bekend. Het land bloeide in den tijd, toen de Messenische adel, onder geleide van \emph{Melanthus}, die tot het geslacht van Nestor behoorde, eene schuilplaats in Attika kwam zoeken. Eenigen tijd daarna kwamen de Ioniërs van Egialea, die door de Acheërs uit Peloponnesus verdreven waren, daar insgelijks aan. Maar het land was te klein om zoo vele vreemdelingen te ontvangen. Daaruit ontstond een inlandsche oorlog en \emph{Melanthus} maakte zich van het oppergezag meester; de oude bewoners werden gedeeltelijk tot onderwerping gebragt, het ander gedeelte verliet Attika en begaf zich naar klein-Azië, alwaar het onderscheidene volkplantingen langs de kusten van Lydië stichtte. Inmiddels overrompelden de Doriërs Attika, na de verovering van Peloponnesus voltooid te hebben, en maakten zich meester van Megara. \emph{Kodrus}, zoon en opvolger van Melanthus, trok tegen hen op en versloeg hen in eenen veldslag, dien hij tegen hen waagde en waarin hij zelf omkwam.

Ionische vorstenstam van Theseus te Athene, 1350-1180. Onzekerheid omtrent de namen en de geschiedenis der vorsten van dien stam. Volgens eene overlevering zou \emph{Menestheus}, die tot het geslacht van Cekrops behoorde, Theseus onttroond en de Atheners, bij den oorlog tegen Troje aangevoerd hebben, 1292. Na zijn dood beklom Demophon, een der zonen van Theseus, weder den troon, 1282. Aankomst in Attika van \emph{Melanthus}, koning van Pylos in Messenië, en van den adel van dat land, die door de Doriërs verpligt was geworden het te ontruimen, 1180. Komst der Ioniërs, die door de Acheërs uit Egialea verjaagd waren (zie vroeger bladz. 69) De vorstenstam van Theseus wordt onttroond door Melanthus. Ommekeer in Attika ten gevolge van eenen oorlog tusschen de aangekomenen en de oude bevolking des lands. Verhuizing van een gedeelte dezer laatste en stichting van \emph{Ionische volkplantingen} op de kusten van \emph{Lydië} in klein-Azië (zie het volgend hoofdstuk). De Doriërs van Korinthe veroveren \emph{Megara} en tasten Attika aan. Zegepraal door \emph{Kodrus}, zoon van Melanthus, op hen behaald, 1132. Verdichte overlevering omtrent den dood van dien vorst.

\emph{Athene onder de regering der Archonten} 1132-684. Bij den dood van Kodrus ontstond een twist over de troonsopvolging tusschen zijne zonen \emph{Neleus} en \emph{Medon}. De Atheensche adel, door den Messenischen ondersteund, maakte van deze gelegenheid gebruik om het erfelijk koningschap af te schaffen. Zij erkende \emph{Medon} slechts als verantwoordelijk hoofd van den staat, met den titel van \emph{Archont}, en behield zich, bij zijnen dood, de keuze van een nieuw opperhoofd voor. \emph{Neleus} verliet Attika en stichtte nieuwe volkplantingen op de kusten van Lydië. Athene werd gedurende bijna vier eeuwen geregeerd door \emph{Archonten, die voor hun leven benoemd werden}, en allen tot het geslacht van Kodrus behoorden, doch wier beheer zoo weinig merkwaardigs opleverde, dat hunne geschiedenis geheel onbekend is. De adel nam meer en meer in magt toe en in het midden der achtste eeuw werd de duur van het bekleeden der waardigheid van \emph{Archont} tot tien jaren beperkt. De vier eerste \emph{tienjarige Archonten} werden nog uit het oude koninklijke geslacht gekozen, maar na hen werd deze waardigheid voor den ganschen adel toegankelijk. Dezes heerschzucht bragt al spoedig eene nieuwe verandering te weeg: de tienjarige en eenhoofdige waardigheid van Archont werd afgeschaft en men plaatste aan het hoofd van den staat \emph{negen, jaarlijks gekozen Arehonten}, door den adel uit zijn midden benoemd. De staatsinstelling van Athene werd daardoor eene \emph{zuivere adelregering} (aristokratie).

De verdichte overlevering schrijft de afschaffing van het koningschap te Athene toe aan de zelfsopoffering van Kodros en zijnen heldhaftigen dood voor de redding van zijn vaderland, omdat niemand waardig gekeurd werd, dien vorst op te volgen. De ware oorzaak dezer gebeurtenis is echter gelegen in de magt van den Atheenschen adel, die door de komst van den Messenischen adel toegenomen was. De waardigheid van \emph{Archont voor het leven} bleef in het geslacht van Kodrus; zijn zoon Medon werd daarmede bekleed. Nieuwe Ionische verhuizing van Attika, onder geleide van \emph{Neleus}, broeder van Medon. \emph{Dertien Achonten voor hun leven} benoemd van Medon tot Alkmeon, 1132 - 754. Leemte in de geschiedenis van Attika, gedurende dat lange tijdsverloop; welke ten bewijze strekt, dat de bloei van Athene een gevoeligen slag had ontvangen door den inval der Messeniërs en Ioniërs. Geene enkele gebeurtenis was merkwaardig genoeg, om tot de nakomelingschap overgebragt te worden en geen enkel uitstekend man strekte tot luister aan de stad, welke later de eerste stad van Griekenland worden moest. — Toeneming van de magt des adels. Afschaffing van \emph{de levenslange waardigheid van Archont} en hare vervanging door eene \emph{tienjarige waardigheid}. Zeven, tienjarige Archonten 754 - 684; de vier eersten waren uit het geslacht van Kodrus. De waardigheid van Archont wordt voor den ganschen adel toegankelijk, 714. Afschaffing van de \emph{eenhoofdige} waardigheid van Archont en verdeeling van het oppergezag onder \emph{negen opperste beheerders}, tot den adel behoorende en jaarlijks door dezen gekozen.

\emph{Inlandsche strijd. Wetgeving van Drako}. 624. De regering van den adel mishaagde spoedig aan de lagere standen, die van alle openbare ambten uitgesloten waren en daarenboven aan strenge maatregelen onderworpen ten aanzien der schulden; de schuldenaar, die niet tot voldoening bij magte was, werd aan de genade van zijnen schuldeischer overgeleverd. Athene bezat daarenboven geen geschreven wetten en men beschuldigde den adel, dat hij hiervan gebruik maakte om een willekeurig gezag uit te oefenen. Deze werd eindelijk door de ontevredenheid des volks gedwongen, aan den Archont \emph{Drako} op te dragen, de wetten des lands op schrift te brengen. Deze wetgeving, die alle voorregten des adels bekrachtigde, was evenwel niet in staat, aan de inwendige tweedragt te Athene een einde te maken. Nieuwe verschillen rezen weldra met vermeerderde hevigheid, toen de heerschzuchtige en ontevredene edelen zich aan het hoofd des volks plaatsten.

\emph{Woelingen van Cylon}, 612-594. \emph{Cylon}, door zijnen schoonvader \emph{Theagenes}, tiran van Megara, ondersteund, maakte zich, aan het hoofd van een klein getal krijgers, meester van de burgt van Athene. Maar het volk, op welks hulp hij gerekend had, liet hem aan zijn lot over en \emph{Megakles}, die tot het oude geslacht der \emph{Alkmeoniden} behoorde, dwong hem tot de vlugt. Zijne aanhangers, die in de handen van Megakles vielen, werden om het leven gebragt, in strijd met de hun gegeven belofte van lijfsgenade, indien zij de heilige schuilplaats des tempels, waarin zij gevlugt waren, zouden verlaten. Deze heiligschendende wreedheid bragt de verbittering des volks tot het uiterste; geheel het geslacht der Alkmeoniden werd uit Athene gebannen en de burgerkrijg deed op nieuw de straten dier stad van bloed rooken. Op dat tijdstip werd \emph{Solon}, afstammeling van Kodrus, benoemd tot \emph{Archont-Eponymus}. De Atheners zijn hem die vermaarde wetgeving verschuldigd, welke zoo veel tot hunne grootheid toebragt.

Ontevredenheid der mindere standen tegen het bewind van den adel. Hunne verarming; de schuldenaar, die niet voldoen kon, werd de slaaf van zijnen schuldeischer. Verdeeldheid onder den adel; het oude koninklijke geslacht tracht het opperbewind weder meester te worden, en daardoor vindt het volk aanvoerders onder de ontevredenen van den adel. Gebrek aan geschreven wetten. \emph{Wetgeving van Drako} 624, welker gestrengheid men overdreven heeft; ten onregte is beweerd, dat de doodstraf de eenige was, die daarbij ingesteld werd. Die wetgeving mishaagde den volke, omdat zij de voorregten van den adel handhaafde en geene verzachting bragt in de bepalingen omtrent de schulden. \emph{Drako} vestigde \emph{vijf regtbanken} of hoven, om over lijfstraffelijke zaken te vonnissen; de voornaamste was de \emph{Areopagus}: de regterlijke magt der Archonten werd aanmerkelijk ingekrompen. Voortduring van den strijd. Poging van \emph{Cylon}, om het koningschap te herstellen, 612. Zij mislukt doordien zij geene deelneming bij het volk vindt. Beleg van de Akropolis door \emph{Megakles}; Cylon neemt de vlugt; moord aan zijne partijgangers gepleegd. Algemeene verbittering te Athene tegen de Alkmeoniden. \emph{Solon} wint het vertrouwen der Atheners door de inneming van Salamis, dat hij op de Megaren verovert, 604. Hij veroordeelt de Alkmeoniden tot ballingschap en ontbiedt den priester \emph{Epimenides} uit Kreta, die zoenoffers en plegtigheden voorschrijft voor den moord, aan de volgelingen van Cylon gepleegd, 596. Solon wordt benoemd tot \emph{Archont} en belast met het geven van nieuwe wetten.

\S 6. Wetgeving van Solon. 594 vóór Chr.\footnote{Raadpleeg: Meursius, \emph{Solon} in Gronovii thes. etc. — Gaudin, in les mém. de 1'Institut t. V. — Herrmann, \emph{handboek van staatkundige oudheden} (hoogduitsche uitgave). — Wachsmuth, \emph{Grieksche oudheden}, Halle 1826, 4 d. 8°. (hoogduitsche uitgave.)}

\emph{Doel van Solon. Grondslag zijner wetgeving}. Het doel dat Solon voor oogen had, was het herstel van den vrede te Athene, door de afschaffing der erfelijke voorregten en het verleenen van zekere regten aan de vermogende burgers, hun tevens lasten opleggende, naar evenredigheid hunner inkomsten. Na eene \emph{algemeene kwijtschelding} geschonken te hebben, verzachtte hij aanmerkelijk den toestand der onvermogende schuldenaars, door de afschaffing der bepaling, krachtens welke het onvermogen het verlies van persoonlijke vrijheid na zich sleepte. Daarna verdeelde Solon al de Atheensche \emph{burgers} in \emph{vier klassen}, ingerigt naar hunne jaarlijksche inkomsten. De tot de \emph{drie eerste klassen} behoorende burgers hadden alleen het regt tot overheidspersonen en tot de verschillende openbare ambten benoemd te worden; de \emph{Archonten} en de leden van den \emph{Areopagus} werden uitsluitend genomen onder de burgers der eerste klasse. Maar van eene andere zijde was geene bezoldiging hoegenaamd aan die bedieningen verbonden, en de burgers, die deze voorregten genoten, droegen alleen alle belastingen en waren verpligt de krijgsdienst op hunne eigen kosten waar te nemen. Die van de \emph{vierde klasse} waren vrij van alle belastingen en van de krijgsdienst, maar daarentegen uitgesloten van alle openbare bedieningen, behalve evenwel van het regterlijk ambt.

Het doel van \emph{Solon} bij het uitvaardigen zijner wetten, was geheel verschillend van dat van \emph{Lykurgus}, hetgeen genoegzaam blijkt uit den verschillenden inwendigen toestand der beide rijken van Athene en Sparta, op het tijdstip van het bestaan dier twee wetgevers. De strijd tusschen den adel en de lagere standen had te Athene reeds meer dan eene eeuw geduurd, toen Solon geroepen werd, om daaraan een einde te maken. Hij begon met eenige voorafgaande maatregelen te nemen, bekend onder den naam van \emph{Seisachthia} d.i. \emph{ontlasting}, zijnde eene kwijtschelding, aan alle staatkundige misdrijven geschonken; in vrijheidstelling der schuldenaars, die tot slaven gemaakt waren; terugkoop van grondeigendommen, die voor schulden verpand waren; vermeerdering der waarde van de munt met 27 ten honderd, zonder verandering in de schuldvorderingen.

\emph{Solon} nam tot grondslag zijner instellingen \emph{het vermogen}, dat alzoo de erfelijkheid verving. Het vermogen alleen gaf aanspraak op het bekleeden van ambten, welke daarenboven allen onbeloond werden waargenomen; van eene andere zijde lag het vermogen de verpligting op tot betaling der regtstreeksche belastingen, die naar eene opklimmende schaal geregeld waren en tot de krijgsdienst, die door elken burger op zijne eigene kosten moest vervuld worden. — Verdeeling der burgers in vier standen: de 1ste bestond uit dezulken, die minstens een inkomen van 500 maten (medimnes) koren bezaten; zij werden genoemd \emph{Penthekosiomedimnen}; de tweede stand was zamengesteld uit degenen, die ten minsten een inkomen van 300 maten bezaten; men noemde hen \emph{Hippeis} of \emph{ruiters} omdat zij eigenaren waren van een paard\footnote{Het gevoelen, dat de burgers van den tweeden stand alléén de ruiterij bij het leger uitmaakten, is ongegrond.}. Onder den derden stand rekende men hen, die ten minsten 150 maten hadden; zij droegen de benaming van \emph{Zeugites} omdat zij bezitters waren van een \emph{span van twee muilezels} of twee ossen. Tot den vierden stand behoorden al de burgers, die geen vast inkomen hadden; zij werden \emph{Thetes} genaamd. Deze laatsten werden tot regterlijke ambten toegelaten, die alleen bezoldigd waren. Wanneer zij bij het leger als ligte troepen of als matrozen op de vloot dienst verrigtten, werd hun eene soldij uitbetaald.

\emph{Staats-instelling}. Solon vestigde \emph{drie magten} in den staat: 1° den \emph{Senaat}, zamengesteld uit vier-honderd leden, jaarlijks onder de burgers der drie eerste standen gekozen, en ten minsten dertig jaren oud. De \emph{negen Archonten}, die de verantwoordelijke overheidspersonen waren, zaten bij den Senaat voor. Dit ligchaam was belast met het beheer des lands, regelde de inkomsten en uitgaven en ontwierp de wetten, welke aan de volksvergadering moesten voorgelegd worden. — 2° de \emph{volksvergadering}, waartoe elk burger behoorde, zoodra hij twintig jaren bereikt had. Deze besliste over vrede en oorlog, stemde over de voorstellen van den Senaat en regelde de belastingen. Zij sprak ook vonnis uit in zaken, waarin het de doodstraf gold, koos de leden van den Senaat, de overheidspersonen en de regterlijke ambtenaren; later geschiedde de keuze bij loting. — 3° den \emph{Areopagus}, waartoe behoorden de \emph{Archonten}, die hunne bediening onberispelijk hadden vervuld en door de volksvergadering voor hun leven benoemd werden. De Areopagus oefende het opperst gezag uit op alle overheden en waakte voor de strenge naleving der wetten en de handhaving der openbare zedelijkheid. Hij was tevens \emph{hoogst geregtshof}, belast met in laatsten aanleg uitspraak te doen in lijfstraffelijke zaken. Later behield deze vergadering alleen hare regterlijke bevoegdheid.

1°. De Senaat, \emph{Boulé} genaamd, was eerst zamengesteld uit vierhonderd leden, \emph{Bouleuten} genaamd en jaarlijks gekozen onder de burgers der drie eerste standen; men koos er 100 in elken der vier oude Ionische stammen of \emph{Phyles}, die de voornaamste verdeeling des Atheenschen volks uitmaakten sedert de tijden van Theseus (zie bladz. 53). Hij vergaderde dagelijks, behalven op feestdagen. \emph{Bevoegdheden van den Senaat}: \emph{beheerende}, toezigt over de openbare ambtenaren; \emph{geldelijke}, regeling der inkomsten en uitgaven; \emph{wetgevende}, bewerken der wetsontwerpen; \emph{volkenregtelijke}, het nagaan van alle betrekkingen met de overige staten. Op het einde van het jaar gaf de Senaat rekenschap van zijn beheer aan de volksvergadering. — 2°. \emph{Volksvergadering, Ecclesia} genaamd, bestaande uit al de burgers die hun twintigste jaar bereikt hadden en tweejarige krijgsdienst hadden vervuld. Zij kwam gewoonlijk elke zes dagen bijeen. \emph{Bevoegdheden}: \emph{beheerende}, keuze van alle openbare ambtenaren; \emph{wetgevende}, overweging, aanneming of verwerping van alle door den Senaat aangeboden wetten; \emph{volkenregtelijke}, beslissing over oorlog en vrede; \emph{regterlijke}, vonnis in hoogsten aanleg over misdaden van hoog verraad. — 3°. De \emph{Areopagus}, zamengesteld uit de Archonten, die op eene onberispelijke wijze hunne bediening hadden waargenomen; hij oefende eene opperste, onschendbare en onverantwoordelijke magt uit. Het getal der leden was onbepaald, doch overtrof de 100 niet. \emph{Bevoegdheden: staatkundige}, het waken over de handhaving en uitvoering der wetten, over de openbare opvoeding en zedelijkheid; \emph{regterlijke}, het vonnissen der openbare ambtenaren wegensmisdrijven in het vervullen hunner bediening gepleegd, en uitspraak in hoogsten aanleg over lijfstraffelijke zaken. De \emph{Archonten} behielden het voorzitterschap van den Senaat en de volksvergadering, alsmede de uitoefening van eenige priesterlijke en regterlijke bevoegdheden. (Zie bladz. 87)

\emph{Regterlijke instelling}. Solon wilde dat alle burgers deel zouden nemen aan de \emph{uitoefening van het regt}. Tot dat einde beval hij, dat men jaarlijks uit de vier standen bij loting 6,000 personen zou kiezen, minstens dertig jaren oud. Deze werden \emph{Heliasten} genaamd, en onder hen werd bij loting beslist, wie zitting zouden nemen in de tien gewone regtbanken, welke in alle burgerlijke zaken moesten vonnissen. Deze laatste loting had eerst plaats onmiddellijk voor het onderzoek van elke zaak. De \emph{Heliasten}, die aangewezen werden om zitting te nemen, ontvingen eene vergoeding voor elken dag. Onder hen werd ook nog een zeker getal genomen, om de wetten te herzien, die gebrekkig bevonden en als zoodanig door de volksvergadering aangewezen werden. De herziene wetten moesten op nieuw door deze laatste bekrachtigd worden.

De \emph{Heliasten}, aldus genaamd naar \emph{Helieas}, naam van de plaats hunner bijeenkomsten, vervulden in zekeren zin de bediening der \emph{nieuwere gezworenen}, doch alleen in burgerlijke zaken; de lijfstraffelijke zaken waren voorbehouden aan den Areopagus of de volkvergadering. Jaarlijksche loting onder al de burgers, minstens dertig jaren oud, zonder onderscheid van vermogen. Tweede loting om hen te verdeelen in 10 afdeelingen, elke van 500 leden en 1,000 plaatsvervangers. Derde loting om dagelijks te bepalen, in welke regtbank elke afdeeling zitting zoude nemen. Laatste loting over de zaken zelve, om haar over de verschillende regtbanken te verdeelen; deze loting had plaats onmiddellijk vóór het openen der zitting van elke regtbank. Regterlijke ambtenaren, in de volkvergadering gekozen, waren met de behandeling der zaken voor de regtbanken belast. De \emph{Heliasten} werden voor elken zittingsdag bezoldigd. — De \emph{Nomotheten}, uit de Heliasten gekozen, hadden tot taak de herziening der wetten. Hun getal is niet bepaald; Demosthenes brengt het op 1001.

\emph{De gehuisden en de slaven}. De wetgeving van Solon bevat slechts een gering aantal bepalingen, die betrekking hebben op het \emph{huisgezin}, de \emph{opvoeding} der kinderen en de \emph{verrigtingen der burgers}. Elke huisvader was verpligt, zijne zonen een handwerk te doen aanleeren, en deze waren op hunne beurt verpligt, hunne ouders in hunnen vergevorderden leeftijd te onderhouden. Solon strekte de weldaden der wetten nog uit tot twee klassen van menschen, die niet tot de burgers behoorden. De \emph{gehuisden}, voornamelijk bestaande uit de in Athene gevestigde vreemdelingen, verkregen het regt, om ambachten uit te oefenen en zich op den handel toe te leggen; elk hunner koos zich onder de burgers een \emph{beschermer}, die hem tot tolk voor de regtbanken en in zijne handelingen met andere burgers verstrekte. Wat de \emph{slaven} betreft, de wetten van Solon namen hun leven in bescherming; de slaaf had zelfs het regt, ingeval van mishandelingen, zich aan een anderen meester te laten verkoopen. De \emph{vrijgemaakte slaaf} nam plaats onder de \emph{gehuisden}.

Solon regelde de betrekkingen des huisgezins niet, zoo als Lykurgus te Sparta gedaan had. Hij liet de opvoeding der kinderen aan de ouders over; hun slechts ééne verpligting opleggende, namelijk van hun eenen staat te bezorgen, om eenmaal door hen ondersteund te worden, wanneer zij niet meer in staat zouden zijn, zelve te arbeiden. Met zijn achttiende jaar trad de jongeling in werkelijke krijgsdienst, en twee jaren later werd hij op de lijst der burgers ingeschreven. — Solon verbeterde den toestand van degenen, die te Athene het regt van burgerschap niet bezaten. 1°. De \emph{gehuisden, Metoekes} genaamd, erlangden het regt, nijverheid en handel te drijven (het \emph{jus commercii} te Rome); maar hadden het regt van eigendom niet. Voor het geregt en in hunne handelsbedrijven hadden zij de tusschenkomst noodig van eenen burger, die hen tot \emph{beschermer} (Prostates) verstrekte. — 2°. De \emph{slaven} konden niet ter dood gebragt worden, zonder alvorens door eene regtbank gevonnisd en veroordeeld te zijn; de meesters werden gestraft voor eenen moord, aan een slaaf gepleegd, even als voor de mishandelingen, een hunner aangedaan. Om aan de wreedheid zijns meesters te ontkomen, mogt de slaaf eene schuilplaats in den tempel van Theseus zoeken, en wanneer het ongelijk des meesters bewezen werd, bekwam de slaaf de gunst van aan een anderen meester verkocht te worden. In sommige gevallen mogt de slaaf zijne vrijheid koopen. De \emph{vrijgemaakten} genoten te Athene dezelfde regten als de \emph{gehuisden}. — Tijdens den grootsten bloei van Athene waren in Attika 21,000 \emph{burgers}, 10,000 \emph{gehuisden} en 400,000 \emph{slaven}.

\S 7. Athene onder de Pisistratiden. 561 - 510 vóór Chr.

\emph{Inwendige onlusten tot de komst van Pisistrates}, 561-541. Het Atheensche volk had de wetgeving van Solon omhelsd. Ondanks deze gebeurtenis bleven de kiemen van ontevredenheid nog bestaan, zoo wel bij den ouden adel, die zijne aangeborene voorregten verloren had, als bij de volkspartij, wier eischen niet ten volle bevredigd waren. Ernstige onlusten waren op het punt van uit te barsten gedurende de afwezigheid van den wetgever, die Athene verlaten had, om aan den aandrang der staatspartijen te ontkomen. \emph{Pisistrates}, bloedverwant van Solon en even als hij uit het oud koninklijk geslacht gesproten, met veel behendigheid uitgerust en vooral heerschzuchtig boven mate, stelde zich aan het hoofd der volkspartij, terwijl de adel zich \emph{Lykurgus} en \emph{Megakles} tot hoofden koos. Toen Solon naar zijn vaderland teruggekeerd was, poogde hij wel den inwendigen vrede te behouden, maar konde niet beletten, dat Pisistrates zich van het oppergezag meester maakte en den titel van \emph{tiran} aannam. Na den dood van Solon, dwong de adel Pisistrates Athene te verlaten. De oorlog die daarop tusschen de twee staatspartijen ontstond, duurde achttien jaren en eindigde met de zegepraal van Pisistrates en de volkspartij. Het geslacht der \emph{Alkmeoniden} en een gedeelte van den adel namen de wijk naar Sparta, alwaar zij gunstig onthaald werden.

\emph{Regering van Pisistrates}, 541-527. Pisistrates regeerde vijftien jaren lang over Athene met gematigdheid en beleid; het gelukte hem de liefde des volks te winnen. Buiten de bemagtiging van het oppergezag voor zich zelven, bragt hij geene verandering in de wetgeving van Solon. Door handel en landbouw te begunstigen en gronden te schenken aan een gedeelte der arme bevolking van Athene, bragt hij veel toe aan de vermeerdering der stoffelijke welvaart van zijn vaderland. Athene werd, door zijn toedoen, met openbare gedenkteekenen verrijkt; de schoone kunsten begonnen te bloeijen en de letterkunde ontwaarde den invloed van den tiran, die de gezangen van Homerus deed bijeenzamelen en eene openbare boekerij stichtte. Bij zijnen dood liet hij een goed gevestigd gezag aan zijne zonen na; de twee oudsten dezer, \emph{Hippias} en \emph{Hipparchus} aanvaardden gezamenlijk de teugels van het bewind. De jongere broeder, \emph{Thessalus} genaamd, werd bekleed met het opperbevel eener wacht te paard, uit vreemde huurtroepen zamengesteld.

\emph{De zonen van Pisistrates}, 527-510. De zonen van Pisistrates betraden in den aanvang den weg, dien hun vader voor hen had afgebakend en werden bemind om hunne grootmoedigheid. Maar na den moord van \emph{Hipparchus} door twee zijner vrienden, \emph{Harmodius} en \emph{Aristogiton}, die hij beleedigd had, nam \emph{Hippias} eene wreede wraak over den dood zijns broeders en bragt de Atheners onder een hard juk. De ontevredenheid des volks stak weldra het hoofd op en kwam ook spoedig ter ooren van dat gedeelte van den adel, dat de wijk naar Sparta genomen had. \emph{Klisthenes}, zoon van Megakles, en \emph{Isagoras}, hoofd der bannelingen, rukten tegen Athene op, vergezeld van een Spartaansch leger onder bevel van koning \emph{Kleomenes}. Hippias zag zich verpligt de vlugt te nemen; na vele pogingen, om den troon zijns vaders te herwinnen, begaf hij zich naar het hof van \emph{Darius, zoon van Hystaspes}, koning der Perzen, en spoorde dien vorst tot eenen oorlog tegen Athene aan. Het geslacht van Pisistrates werd voor altijd uit Athene verbannen.

Reis van Solon naar Egypte, Kreta en Klein-Azië. Ontevredenheid van den ouden adel over de instellingen van Solon. De volkspartij eischt de staatkundige gelijkheid en de toelating tot alle openbare ambten. Groote magt van het geslacht der \emph{Alkmeoniden}, aan welks hoofd \emph{Megakles} staat; deze treft een verbond met \emph{Lykurgus} en beide plaatsen zich aan de spits van den adel. \emph{Pisistrates}, bloedverwant en vriend van Solon, wordt de menner der volkspartij; zijn heerschzuchtige en sluwe aard; hij houdt zijne inzigten verborgen. Pogingen van Solon, om den inwendigen vrede te behouden. Pisistrates eischt en bekomt het regt, zich van eene wacht te omringen, om zich tegen de aanvallen zijner bestrijders te vrijwaren. Hij maakt zich meester van de Akropolis en laat zich als tiran uitroepen, 561. Megakles en de Alkmeoniden verlaten de stad. \emph{Dood van Solon}, 559. Megakles keert naar Athene terug en werpt Pisistrates omver, die tot de vlugt gedwongen wordt. Eerste ballingschap van Pisistrates 559-554. Overheersching van den adel. Wedijver tusschen Lykurgus en Megakles; deze roept Pisistrates terug, om zich van hem tegen zijnen mededinger te bedienen en geeft hem zijne dochter ten huwelijk, 554. Pisistrates maakt zich op nieuw van het oppergezag meester en komt in onmin met Megakles, die hem dwingt Athene andermaal te verlaten. Tweede ballingschap van Pisistrates 552 - 541. Ontevredenheid des volks over de heerschappij van den adel; Pisistrates maakt daarvan gebruik en keert aan het hoofd van gehuurde krijgsbenden terug, 541. De Alkmeoniden nemen de wijk naar Sparta en worden van een groot aantal adellijke geslachten vergezeld.

Bloei van Athene onder Pisistrates, 541-527. Hij brengt eene vloot bijeen en begint de Atheensche heerschappij over de Egeïsche Zee uit te breiden. Onderwerping der eilanden Delos en Naxos en van de stad Sigeum, aan den Hellespont gelegen. Zijne bouwingen te Athene; de tempel van Phebus (Apollo); het Lyceum. Hij moedigt de beoefening der letteren aan; de gezangen van Homerus; ontstaan van het tooneel te Athene; openbare boekerij. Vestiging van een gedeelte der arme bevolking van Athene op het land, om zich op den akkerbouw toe te leggen. Dood van Pisistrates in ver gevorderden ouderdom, 527. Van zijne twee zonen, 527-510, belast \emph{Hippias} zich met de regering; \emph{Hipparchus}, de tweede, houdt zich voornamelijk met de letteren en schoone kunsten bezig (\emph{Anakreon} en \emph{Simonides} te Athene). \emph{Thessalus}, de derde, heeft het bevel over de troepen. Moord van Hipparchus door \emph{Harmodius} en \emph{Aristogiton}, 514. Onzekerheid omtrent de ware beweegredenen van dien moord. Wreedheden van Hippias, die een aantal rijke Atheners ter dood doet brengen, welke van medepligtigheid aan den moord beschuldigd werden. Kuiperijen der Alkmeoniden, om in Athene terug te keeren; zij ontvangen hulp van de Spartanen. \emph{Val van Hippias} en ballingschap der Pisistratiden 510.

\S 8. Klisthenes. — Veranderingen in de staatsregeling van Athene tot den aanvang der oorlogen tegen de Perzen. 510 -500 vóór Chr.

\emph{Inwendige onlusten. Tusschenkomst der Spartanen}, 510-506. De terugkeer der Alkmeoniden te Athene deed den strijd tusschen den adel en de volkspartij herleven. Deze laatste vond een behendigen aanvoerder in den jeugdigen \emph{Klisthenes}, die zijne eigene partij verliet, om, met behulp des volks, zijn mededinger \emph{Isagoras}, dien de adel tot hoofd gekozen had, omver te werpen. Om de magt, welke de rijkdom aan dezen verzekerde, te verbreken en de volkspartij nog meer voor zich te winnen, bragt Klisthenes aanzienlijke veranderingen in de staatsregeling, waarmede Solon zijn vaderland begiftigd had. Maar die veranderingen vonden een hevigen wederstand van de zijde van den adel. \emph{Iasgoras} wendde zich tot zijnen vriend \emph{Kleomenes}, die ten tweeden male met een leger naar Athene kwam en Klisthenes tot de vlugt dwong; zeven honderd geslachten werden met hem verbannen. Het volk evenwel, het klein getal Spartanen ziende, nam de wapens op, verdreef de vreemdelingen en riep de bannelingen terug. Klisthenes volbragt toen zijn voornemen, om volksgezinde (demokratische) instellingen aan de Atheners te geven, nadat een laatste krijgstogt, door Kleomenes ondernomen om zijne nederlaag te wreken, schipbreuk had geleden. De perzische oorlogen, die kort daarna uitbarstten, strekten nog, om de magt van Athene te vermeerderen.

Hervatting van den binnenlandschen strijd na de verdrijving van Hippias en de terugkomst der adellijke geslachten, die Sparta bewoond hadden. Magt van het geslacht der Alkmeoniden, dat \emph{Klisthenes}, zoon van Megakles, tot hoofd heeft. Wedijver tusschen hem en \emph{Isagoras}. De Alkmeoniden omhelzen de partij des volks. Poging van Klisthenes, om de voorregten af te schaffen, die door Solon aan de rijken geschonken waren. Tegenstand van den adel. Isagoras roept de Spartanen te hulp. Komst van Kleomenes aan het hoofd van een zwak leger, 508. Vlugt van Klisthenes en ballingschap der Alkmeoniden en van een groot aantal hunner aanhangers. Omwenteling te Athene, het volk neemt de wapens op; Kleomenes neemt met Isagoras de wijk in de Akropolis. Hij wordt gedwongen zich over te geven en verkrijgt vrijen aftogt met zijn leger. Isagoras vlugt met hem; zijne aanhangers worden gedood. Terugkeer van Klisthenes en eindelijke zegepraal der volkspartij over den adel. De Spartanen zenden een nieuw leger tegen Athene, onder bevel der twee koningen \emph{Kleomenes} en \emph{Demaratus}; de \emph{Beotiërs} en \emph{Chalcidiërs} van Eubea verbinden zich met hen, 506. De Atheners vragen hulp aan \emph{Artaphernes}, perzisch satraap van Sardes, die de erkenning van het gezag des konings, zijns meesters, eischt. Weigering der Atheners, om aan deze voorwaarden te voldoen. De krijgstogt der Spartanen mislukt door den afval der Beotiërs en Chalcidiërs en de oneensgezindheid tusschen de twee koningen van Sparta. Oorlog der Atheners tegen \emph{Chalcis}; de stad wordt tot onderwerping gebragt en ontvangt landvoogden uit Athene. \emph{Hippias} te Sparta; de Korinthers verzetten zich in de vergadering van het Peloponnesisch verbond tegen zijn herstel te Athene. Hij begeeft zich naar Suza bij den koning der Perzen, 504.

\emph{Instellingen van Klisthenes}, 504. De veranderingen, welke Klisthenes in de instellingen van Solon bragt, gaven daaraan een meer volksgezinden (demokratischen) aard. Hij begon met eene \emph{nieuwe verdeeling} van het Atheensche volk in \emph{tien stammen} en bragt het getal der leden van den Senaat op 500; 50 uit elken stam, voortaan bij wijze van loting gekozen. Daarna ontnam hij aan de \emph{Archonten} het voorzitterschap van den Senaat en beperkte daardoor aanzienlijk hunne magt. In de \emph{volksvergadering} verving hij de verkiezing van al de staatsambtenaren door eene loting; en door het \emph{Ostracismus} in te voeren, krachtens hetwelk ieder burger zonder regtsgeding of veroordeeling uit zijn vaderland kon verbannen worden, gaf hij aan de staatspartijen te Athene een gevaarlijk wapen in handen. Eindelijk vergrootte Klisthenes het getal der burgers, door het burgerregt aan een gedeelte der \emph{gehuisden} te schenken. Al die bewilligingen bevredigden de volkspartij niet; spoedig eischte zij nog meer.

\emph{Instellingen van Klisthenes}. 1°. Afschaffing der vier oude stammen of Ionische \emph{Phylen} en verdeeling van het Atheensche volk in \emph{tien stammen}, die weder in \emph{Demes} verdeeld werden. — 2°. Vermeerdering. van het getal der leden van den \emph{Senaat}, thans op 500 gebragt, als 50 uit elken stam, jaarlijks door het lot aangewezen: — 3°. Beperking van de magt der \emph{Archonten}, die het voorzitterschap van den Senaat verliezen; het voorzitterschap \emph{(Prytania)} wordt afgewisseld tusschen de tien afdeelingen, waaruit die vergadering is zamengesteld. — 4°. Vervanging der verkiezingen in de volksvergadering door loting. — 5°. Instelling van het \emph{Ostracismus}: de ballingschap voor den tijd van tien jaren door de volksvergadering bij geheime stemming uitgesproken, zonder den aangeklaagde de vrijheid zijner verdediging te gunnen. — 6°. Uitbreiding van het burgerregt op een zeker getal gehuisden.

\S 9. De overige staten van midden-Griekenland tot de Perzische oorlogen. 1180-500.

In den aanvang van dit tijdvak waren de verschillende volken en de onderscheidene staten van midden-Griekenland en Thessallë vereenigd door het groote bondgenootschap, bekend onder den naam van \emph{Amphictyonia van Delphi}. Maar dat bondgenootschap verloor langzamerhand zijn gewigt, en de band, die er de kracht van had uitgemaakt, werd verbroken. De meeste dier staten bleven toen zonder invloed op het lot van Griekenland; en hunne geschiedenis, waarvan

zeer weinig bekend is, mist alle waarde. — \emph{Megaris}, eerst door de Doriërs veroverd en van Korinthe afhankelijk, hernam zijne vrijheid en bloeide onder den tiran \emph{Theagenes}. Maar de burgerkrijg, die er ontstond, bragt weldra dat land onder de afhankelijkheid van Athene. — \emph{Phocis} behield eenig overwigt, dank der \emph{godspraak van Delphi}, welke het middelpunt van Griekenlands godsdienst werd. — Het koningrijk, dat de \emph{Beotiërs} te Thebe gesticht hadden en hetwelk zich eerst over gansch Beotië uitbreidde, was slechts van korten duur. Het koningschap verviel te Thebe en de groote steden van Beotië maakten zich onafhankelijk. Kort daarna ontstond tusschen haar een \emph{Verbond} aan welks hoofd \emph{Thebe} zich plaatste. — De geschiedenis der overige staten van midden-Griekenland, als: \emph{Lokris, Doris, Etolië} en \emph{Akarnanië} is geheel onbekend.

Verval van de \emph{Amphictyonia van Delphi} (zie de volgende \S), ten gevolge van het overwigt van Sparta en Athene, alsmede van de grieksche volkplantingen in Klein-Azië. \emph{Megaris} afhankelijk van de \emph{Bacchiaden} te Korinthe, omtrent het jaar 1122. Vrijmaking en herstel van de onafhankelijkheid met behulp der Argiërs, op een onbekend tijdstip. Tijdperk van bloei; drukke handel der Megariërs; zij zenden volkplantingen naar de kusten van Propontis en de Zwarte Zee (\emph{Byzantium} en \emph{Chalcedonia}). Strijd tusschen den adel en de volkspartij. \emph{Theagenes} werpt zich op als tiran, omtrent het jaar 620: zijn verbond met den Athener \emph{Cylon}. Hij wordt afgezet en verbannen. De inwendige strijd wordt hervat. Verval van Megaris. —Beotië, een koningrijk door de \emph{Beotiërs} te Thebe gesticht op het tijdstip der Dorische verhuizing (zie bladz. 60). \emph{Xuthus}, koning van Thebe, sneuvelt in eenen oorlog tegen \emph{Melanthus}, koning van Athene, omtrent het jaar 1160. Afschaffing van het koningschap te Thebe; staatsverbrokkeling van Beotië; \emph{Beotisch Verbond}; onzekerheid omtrent het tijdstip waarop het gesloten is. Het getal der bondsteden wisselde zich af; ten laatsten waren zij elf in getal. Bondsraad, bestaande uit elf leden; genaamd \emph{Beotarchen}; deze kwam te Thebe bijeen, welke stad het opperbewind over het Verbond en twee stemmen in den bondsraad bekwam. De \emph{Panbeotiën}, godsdienstige feesten, die in de stad Koronea gevierd werden, bragten ook nog de leden van het Verbond bijeen. — Staatsverbrokkeling van midden - Griekenland.

\S 10. Openbare spelen. Amphictyoniën en Verbonden.

\emph{Openbare spelen}. Terwijl de verbrokkeling van den vaderlandschen grond den landaard der Grieken bedreigde, bragt de godsdienst redding, door instellingen in het leven te roepen of te heiligen, die eenen waren band vormden tusschen de verschillende Helleensche volkstammen. De twee voornaamste dier instellingen waren de \emph{openbare spelen} en de \emph{Verbonden}. Onder de openbare spelen waren er voornamelijk vier, die weldra de bewoners van Griekenland lokten; deze waren dan ook alleen en met uitsluiting der vreemdelingen daarbij toegelaten. Zij waren: 1° de \emph{Olympische spelen}, telken vijf jaren gevierd ter eere van \emph{Zeus Olympios}, in de nabijheid der stad \emph{Pisa} in Elis; 2° de \emph{Nemeïsche spelen}, ter eere van Herkules, in het dorp Nemea in Argos gevierd. 3° De \emph{Isthmische} of \emph{Korintische spelen}, op de landengte van Korinthe ter nagedachtenis van den \emph{phenicischen Herkules} Melcarth; 4° de \emph{Pytische} of \emph{Delphische spelen} ingesteld ter eere van \emph{Phebus} (Apollo) aan den voet van den Parnassus bij Delphi. Die spelers bestonden in gymnastische oefeningen; te Delphi voegde men er wedstrijden in de dicht- en toonkunde bij. Kransen van olijftakken waren de eenige prijzen, die aan de overwinnaars werden toegewezen; doch zij werden daarenboven nog vereerd hetzij door standbeelden voor hen op te rigten, of hunnen lof door de dichters te doen bezingen; zij deden eenen zegepralenden intogt binnen hunne geboortestad, alwaar zij bij alle openbare feestelijkheden en plegtigheden eereplaatsen bekleedden. Die op geregelde tijden plaats hebbende bijeenkomsten van alles wat Griekenland aan uitstekende mannen telde, bragten zeer veel bij, om eene toenadering tusschen de verschillende staten tot stand te brengen.

De \emph{godsdienstige feesten}, met veel praal in de groote steden gevierd, gaven aanleiding tot de instelling der \emph{openbare spelen} (zie bladz. 64). De eindelijke regeling der vier groote spelen is van latere dagteekening, dan de Dorische verhuizing; want de \emph{Olympische, Nemeïsche} en \emph{Isthmische} of \emph{Korintische spelen}, die in Peloponnesus gehouden werden, dragen het Dorisch kenmerk; de \emph{Pythische} spelen zijn naauw verbonden aan den tempel en de godspraak van Delphi, welker gewigt zich eerst veropenbaarde na dien algemeenen ommekeer in Griekenland. — De algemeene regeling was bij al die spelen dezelfde. — De \emph{Olympische} spelen, ingesteld ter eere van \emph{Zeus} (Jupiter) bijgenaamd \emph{Olympios}, d.i. koning van den \emph{Olympus} of hemel. De plaats der viering was een geheiligd woud, Altis genaamd, gelegen aan de oevers van de \emph{Alpheus}, nabij de stad \emph{Pisa} in Elis. (Zie bladz. 13.) Herkules, de vaderlandsche held van den Dorischen volkstam, werd gehouden voor den stichter dier spelen. Hunne regeling klimt niet later op dan tot \emph{Iphitus}, Etolisch koning van Elis en tijdgenoot van Lykurgus. Zij werden elk vijf jaren gevierd en namen een aanvang bij den zomer-zonnestilstand; zij duurden vijf dagen. \emph{Chronologisch tijdperk der Olympiaden}, beginnende met het jaar 776 vóór Chr. Elke \emph{Olympias} telde vier jaren. Er werden zeven verschillende oefeningen gehouden: 1°. het loopen te voet; 2°. het loopen der paarden; 3°. het loopen der wagens; 4°. het springen; 5°. het vuistgevecht; 6°. het schijfwerpen; 7°. de worstelstrijd. Later voegde men nog daarbij de \emph{Pentathlon}, bestaande uit vijf oefeningen (loopen, springen, vuistgevecht, schijfwerpen, worstelstrijd). Acht, en later tien \emph{regters}, genaamd \emph{Hellanodieken}, d.i. \emph{regters der Hellenen} en door de vergaderde menigte benoemd, kenden aan de overwinnaars de belooningen toe, welke louter vereerend waren en uit kransen van olijftakken bestonden. Soms gebeurde het dat hunne landgenooten standbeelden en gedenkteekenen voor hen in liet woud Altis lieten oprigten; de dichters (Pindarus) bezongen hunnen roem en de aanzienlijkste mannen onthaalden hen bij hunnen terugkeer in de geboortestad. Onzekerheid omtrent den oorsprong der \emph{Nemeïsche} en \emph{Korintische} spelen, beide ter eere van Herkules gevierd. De \emph{Pytische} of \emph{Delphische} spelen werden eerst alle negen, later alle vijf jaren gehouden. Bij hun ontstaan waren zij wedstrijden in de dicht- en toonkunde ter eere van \emph{Phebus} Apollo.

De \emph{Amphictyoniën en de Verbonden}. De \emph{godsdienstige vereenigingen}, die ontstaan waren bij gelegenheid der feesten en ten doel hadden den vrede te behouden tusschen de volken, die zich bij deze plegtigheden verzamelden, gaven spoedig aanleiding tot wezenlijke Verbonden, door de Grieken \emph{Amphictyoniën} genaamd. Het voorname doel dier bondgenootschappen was ook om den tempel, waar de feesten gehouden werden, te beschermen; maar men stelde tegelijkertijd eenige bepalingen vast, die geschikt waren, om den vrede onder de bondgenooten te handhaven en om, bij voorkomende gelegenheden, den oorlog minder wreed te maken. Het voornaamste Verbond van dien aard was de \emph{Amphictyonie van Delphi}, die twaalf volken van Thessalië en midden-Griekenland omvatte. Zij werd beheerd door eenen raad, bestaande uit afgevaardigden der verbondene volken, die tweemaal in het jaar vergaderden. Het gewigt der Amphictyonie van Delphi nam af, toen het \emph{Beotisch Verbond}, onder voorzitterschap van Thebe, en dat van \emph{Peloponnesus}, onder de leiding van Sparta, tot stand kwamen. Deze Verbonden waren van louter staatkundigen aard, gesloten tot gemeenschappelijke verdediging tegen een vreemden vijand. De \emph{Amphictyonie van Delphi} was nog zeer aanzienlijk gedurende het tijdvak van het verval van Griekenland.

\emph{Oorsprong der Amphictyoniën}, die insgelijks bij gelegenheid der godsdienstige feesten ontstaan (Zie bladz. 64)\footnote{Sainte Croix: \emph{des anciens gouvernernents fédératifs}, Paris 1804. 8°.}. Onderscheid tusschen de Amphictyoniën en de eigenlijk gezegde \emph{bondgenootschappen}; de eersten hebben een godsdienstig doel en betreffen de buitenlandsche betrekkingen der verbondene staten niet, terwijl de bondgenootschappen vooral gesloten werden met een staatkundig doel tot gemeenschappelijke verdediging. In Griekenland bestonden vijf voorname \emph{Amphictyoniën}: 1°. van \emph{Delphi}; 2°. van \emph{Onchestes} in Beotië, die ten grondslag strekte aan het \emph{Beotisch Verbond}; 3°. van \emph{Amaryntha}, op het eiland Eubea; 4°. van de \emph{landengte van Korinthe}, die verviel bij de daarstelling van het Verbond van Peloponnesus door de Spartanen; 5°. van het eiland \emph{Kalauria}, tegenover het strand van Argos gelegen. — De \emph{Amphictyonie van Delphi}: haar oorsprong is van latere dagteekening dan de Dorische verhuizing, want zij staat in verband met den tempel van Delphi, welks invloed eerst na deze gebeurtenis zich vestigde, en zij omvat volken van Thessalië, die zich eerst op dat tijdstip in dat land nederzetten. Twaalf verbondene volken, te weten: \emph{zes in Thessalië}: de Thessaliërs, de Perrheben, de Magnesiërs, de Etiërs, de Maliërs en de Dolopiërs; \emph{zes uit midden-Griekenland}: de Beotiërs, de Lokriërs, de Phocenzers en Acheërs (uit Phtios), de Doriërs en de Ioniërs. Het godsdienstig middelpunt was de tempel van Phebus (Apollo) te Delphi. De afgevaardigden, \emph{Pylagoren} genaamd, kwamen tweemaal 's jaars bij een: in het voorjaar te Delphi en in den herfst in eenen tempel van Demeter (Cerès), bij de Thermopylen staande. In eene dier vergaderingen koos men jaarlijks een \emph{Bewind}, welks leden, \emph{Hieromnemonen} genaamd, in voortdurende bediening bleven. — De later ontstane \emph{Verbonden} waren die van \emph{Beotië} (zie bladz. 102) en van Peloponnesus (zie bladz. 83). Nog andere Verbonden werden gesloten door de grieksche volkplantingen, welke zich in klein-Azië vestigden (zie het volgend hoofdstuk).

\S 11. Inwendige toestand van Griekenland. Staats-instellingen.

\emph{Veranderingen in de instellingen der grieksche staten}. De verhuizingen der \emph{Thessaliërs, Beotiërs} en \emph{Doriërs} hadden niet alleen de grieksche beschaving vernietigd, welke een zoo schitterenden glans in den heldentijd had afgeworpen, zij bragten ook nog een geweldigen slag toe aan de eenhoofdige staats-instellingen, welke die van al de grieksche staten waren. In de meeste dier staten, behalve te Sparta, werd het erfelijke koningschap uitgeroeid door den adel, die reeds een overwegenden invloed had uitgeoefend, door middel zijner rijkdommen en erfelijke voorregten. Hij plaatste toen aan het hoofd van den staat een bewindvoerder, uit zijnen boezem gekozen en eerst voor zijn leven benoemd; later werd de duur van het bekleeden zijner bediening meer en meer ingekort, tot dat hij slechts voor een jaar gekozen en zijn gezag onder verschillende personen verdeeld werd. De regering viel alzoo in handen van den adel en de instelling des lands werd eene adelsregering of \emph{aristokratie}.

De ontevredenheid der lagere standen van de maatschappij tegen den adel en de oneensgezindheid, die in dezes boezem ontstond ten gevolge van onbevredigde heerschzucht, werden spoedig oorzaak tot inwendige woelingen. Ondernemende en heerschzuchtige mannen maakten daarvan gebruik om het oppergezag te verweldigen: de Grieken gaven hun den naam van \emph{tirannen}, ofschoon zij dikwijls hun vaderland tot geluk verstrekten, door er de rust en de orde te herstellen. Het beheer der \emph{tirannen} was evenwel nergens van langen duur, en in bijna al de grieksche staten kwamen \emph{volksgezinde} (demokratische) \emph{instellingen} tot stand. Die instellingen gaven eerst eene nieuwe vlugt aan de staatkundige ontwikkeling der grieksche volken en bezorgden hun dien krachtigen landaard, welke hen in staat stelde het hoofd te bieden aan de aanvallen van het magtige rijk der Perzen.

De \emph{eenhoofdige instellingen}, reeds geschokt door den \emph{oorlog tegen Troje}, werden nog door een gevoeligeren slag getroffen door de \emph{Dorische landverhuizing}. Zij hielden evenwel langer stand in de Dorische, dan in de Ionische rijken. Afschaffing van het koningschap voor den adel: in \emph{Beotië}, na den dood van Xuthus, omtrent het jaar 1160; te \emph{Athene}, na den dood van Kodrus, omtrent het jaar 1132; in \emph{Phocis} nagenoeg hetzelfde tijdstip; in \emph{Argos} omtrent het jaar 984; op het eiland \emph{Kreta}, omtrent het jaar 800; in \emph{Elis}, omtrent het jaar 780; te \emph{Korinthe}, na den dood van Telessus, omtrent het jaar 780. — Het koningschap wordt eerst vervangen door een \emph{levenslang opperbewind}; later werd de duur achtervolgens tot op \emph{één jaar} verkort. Die opperste bewindvoerders werden genaamd: te Athene, \emph{Archonten}; te Korinthe, \emph{Prytanen}; in Elis, \emph{Hellanodieken}; in Beotië, \emph{Beotarehen}. Vervanging van den \emph{eenigen} bewindvoerder door \emph{velen}, door den adel gekozen en uit zijnen boezem benoemd. Het oppergezag wordt uitgeoefend door een klein getal geslachten. \emph{(Oligarchie).}

Onlusten en oorlogen tusschen den adel en de mindere standen, die hoofden bekomen onder de leden van den adel, welke van het bewind uitgesloten waren. \emph{Instelling van de tirannij}, van het midden der zevende eeuw tot het einde der zesde. \emph{Orthagoras} te Sicyone, omtrent het jaar 700, wiens nakomelingen het bewind gedurende eene eeuw behouden. \emph{Cypselus} te Korinthe, omtrent het jaar 656, ontrukt het oppergezag aan het edel geslacht der \emph{Bacchaden}; zijn zoon \emph{Periander} volgt hem op; \emph{de tirannij} neemt aldaar eerst in 584 een einde. \emph{Theagenes}, te Megara, tijdgenoot van Periander. De \emph{Pisistratiden} te Athene, 541-510. \emph{Polykrates} te Samos, 540-523, die zijn gebied over de Cykladen uitbreidde. — Afschaffing der \emph{tirannij} en invoering van \emph{demokratische staats-instellingen}, waarbij echter eenige regten en voorregten aan de rijken werden voorbehouden, op welke tevens de zwaarste lasten drukten, als de belastingen en de krijgsdienst.

De Helleensche beschaving, door de Dorische landverhuizing van den griekschen bodem verdreven, vond eene wijkplaats in de talrijke volkplantingen, door hen, die door deze krijgshaftige volkstammen gedwongen werden hun vaderland te verlaten, gesticht langs de kusten van klein-Azië, op de eilanden der Egeïsche Zee, in Sicilië en in het zuiden van Italië.

\newpage

VIJFDE HOOFDSTUK

De Grieksche volkplantingen\footnote{Raadpleeg. Raoul-Rouchette, \emph{histoire critique de l'établissement dés colonies grecques} Paris 1815. 4 vol 8. (Het is te bejammeren, dat de geleerde schrijver niet wat meer orde in zijn werk heeft gebragt en de eigenlijk gezegde geschiedenis te veel met fabelkundige feiten heeft vermengd). Sainte-Croix, \emph{de l'état et du sort des colonies des anciens peuples}. Paris 1786. 8. Barthelemy, \emph{voyage du jeune Anacharsis}. Heeren \emph{idées sur le commerce} etc. De vroeger reeds aangehaalde werken van Cantu, Clavier, Levesques en Muller.}. 1180-324 vóór Chr.

\S 1. Algemeene bemerkingen.

\emph{Belangrijkheid der Grieksche volkplantingen}. De talrijke \emph{volkplantingen}, welke de Grieken uit hun vaderland afzonden, zijn hoogst belangrijk, zoo voor Griekenland zelf als voor de gansche oudheid. Immers: vooreerst zocht de Helleensche beschaving, in het moederland vernietigd door de Dorische verhuizing, eene schuilplaats in de volkplantingen van Klein-Azië en van de eilanden der Egeïsche Zee, alwaar zij snellen voortgang maakte en van daar op nieuw tot in Griekenland doordrong; ten anderen: het was door middel hunner volkplantingen, dat de Grieken hunne beschaving onder al de volken der oudheid verspreidden en dien overwegenden invloed op hen verwierven, welken de geest steeds op de stoffelijke magt uitoefent. Op die wijze bereidden zij eenerzijds de veroveringen van \emph{Alexander-den-Groote} voor; terwijl zij anderzijds krachtig medewerkten tot de ontwikkeling van het \emph{Romeinsche volk}, dat bestemd was om eenmaal den rijksstaf over de wereld te zwaaijen.

\emph{Betrekkingen tusschen de volkplantingen en het moederland}. De meeste grieksche volkplantingen zagen zich, van het oogenblik harer vestiging, in eene \emph{ware onafhankelijkheid} van haar moederland geplaatst: eenigen, omdat het vertrek der volkplanters uit het moederland een gevolg was van inlandsche oorlogen; anderen, uit kracht eener vrijwillige, haar geschonkene toestemming. De laatsten bleven aan het moederland verbonden door gemeenschappelijke afkomst en banden van bloedverwantschap. De \emph{godsdienst} en de \emph{eeredienst} vereenigden evenwel al de Helleensche volkplantingen aan Griekenland, en bij de viering der groote godsdienstige feesten vertrokken de afgevaardigden, met geschenken beladen, uit de meeste volkplantingen naar het moederland. Ook waren de Grieken van alle landen toegelaten tot de \emph{groote openbare spelen}, die in Griekenland gehouden werden, en de \emph{godspraak van Delphi} werd steeds beschouwd als het godsdienstig middelpunt van al de Hellenen.

\emph{Vele oorzaken} bragten toe tot de stichting der grieksche volkplantingen: 1°. de \emph{inlandsche oorlogen}, die in onderscheidene grieksche staten uitbarstten ten gevolge van den Trojaanschen oorlog; die oorlogen werden opgevolgd door de uitdrijving der overwonnen partij; — 2°. De \emph{inwendige ommekeer van Griekenland}, door de Dorische verhuizing veroorzaakt, en de uitwijking der overwonnen volkstammen van Peloponnesus, Attika en Beotië. — 3°. De \emph{noodzakelijkheid om de overtollige bevolking} uit het, over het algemeen beperkt grondgebied der grieksche staten, te \emph{voeren}; — 4°. De voordeelen, door de volkplantingen den \emph{handel} aangeboden, (van daar de stichting van talrijke volkplantingen der Chalcidiërs, Mileters, Megariërs, Korinthiërs en Atheners). — 5°. de \emph{vrijwillige verhuizingen} van degenen, die een beter lot zochten, dan hun in het vaderland beschoren was. — Dit verschil van ontstaan verklaart ook het onderscheid in de betrekkingen der volkplantingen tot haar moederland: eenigen waren geheel onafhankelijk van, en zelfs vijandig jegens het moederland; anderen bleven daaraan naauw verbonden; laatstgenoemden erlangden evenwel van het oogenblik harer vestiging eene ware staatkundige onafhankelijkheid. De godsdienstige banden, welke al de Hellenen onderling vereenigden, waren: de openbare spelen, de godspraak van Delphi en de Amphictyoniën. (Zie bl. 102-106.)

\emph{Tijdstippen der stichting van de volkplantingen}. Het tijdstip der stichting van de eerste Helleensche volkplantingen klimt niet hooger op dan den \emph{Trojaanschen oorlog}; deze groote vaderlandsche krijgstogt en de \emph{Dorische verhuizing} gaven vooral eene groote vlugt aan de grieksche uitwijkingen, die eerst hare rigting namen naar de eilanden van de Egeïsche Zee en de kusten van Klein-Azië. Te rekenen van de achtste eeuw, vestigden de Grieken zich in \emph{Sicilië}, het \emph{zuiden van Italië} en op de kusten van \emph{Gallië} en \emph{Spanje}. In den loop der zevende eeuw bevolkten zij \emph{Cyrenaïka}, op de kusten van Afrika en het eiland \emph{Cyprus}. Alleen \emph{Kreta} ontving eene helleensche bevolking, toen de Doriërs zich in de vijftiende eeuw op dat eiland vestigden.

Het tijdvak der stichting van de grieksche volkplantingen loopt van de twaalfde tot de vijfde eeuw: van den Trojaanschen oorlog tot het begin der Perzische oorlogen. — Uitzondering voor het eiland Kreta, dat omtrent het jaar 1500 vóór Chr. door de Doriërs veroverd werd. — Sedert de Perzische oorlogen werden nog ecnige afzonderlijke volkplantingen, ten behoeve van den handel gesticht. Men kan de grieksche volkplantingen aardrijkskundig in drie soorten verdeelen: 1°. De \emph{volkplantingen ten oosten van Griekenland}, gevestigd op de eilanden der Egeïsche Zee, op de kust van klein-Azië, aan de oevers van de Propontis en de Zwarte Zee, en op de kust van Thracië en Macedonië; — 2°. De \emph{volkplantingen ten westen van Griekenland}, gesticht op de zuidelijke kust van Italië, in Sicilië, Sardinië, Korsika, op de Balearische eilanden en op de kust van Gallië en Spanje. — 3°. De \emph{volkplantingen ten zuiden van Griekenland}, op het eiland Cyprus en het noordelijk strand van Afrika.

I. DE GRIEKSCHE VOLKPLANTINGEN TEN OOSTEN VAN GRIEKENLAND.

\S 2. De Eolische, Ionische en Dorische volkplantingen in klein-Azië. 1284-333 vóór Chr.

\emph{De volkplantingen in klein-Azië}, 1281-1130. De gansche kust van klein-Azië langs de oevers der Egeïsche Zee, van den Hellespont ten noorden tot het eiland Rhodus ten zuiden, werd met volkplantingen overdekt. Ook noemde men dat land: \emph{Aziatisch Griekenland}. Men kan er drie Helleensche landstreken onderscheiden: \emph{Eolis}, op de kust van \emph{Mysië}, ten noorden; \emph{Ionië}, op de kust van \emph{Lydië}, in het midden; en \emph{Doris}, op de kust van \emph{Karië} ten zuiden. De stichting dier volkplantingen had plaats ten gevolge der vernietiging van het rijk van Troje door de Pelopiden en der Dorische verhuizing. De inval der Grieken in klein-Azië geschiedde aszoo van het begin der dertiende eeuw tot het einde der twaalfde.

\emph{De Eolische volkplantingen}, 1284-1130. De oudste der grieksche volkplantingen, in Klein-Azië gevestigd, waren haar ontstaan verschuldigd aan den oorlog tegen Troje: grieksche volkplanters bleven op het grondgebied van dat rijk. Eene eeuw later kwamen nieuwe Helleensche volkplantingen in die landstreken; zij bestonden uit een gedeelte der \emph{Eolische bevolking}, door den inval der Beotiërs uit Beotië verdreven en uit de \emph{Acheërs}, die door de Doriërs gedwongen werden Peloponnesus te verlaten. Zij vestigden zich op het eiland \emph{Lesbos}. Vijftig jaren na deze landverhuizing, verliet eene volkplanting \emph{Lokris}, om zich op de kust van \emph{Mysië} neder te zetten. — De \emph{Eoliërs} stichtten in die landstreken twaalf steden, gedeeltelijk op het vasteland, gedeeltelijk op de eilanden \emph{Lesbos} en \emph{Tenedos}; de voornaamste waren \emph{Mytilena} en \emph{Methymna} op het eiland Lesbos; \emph{Kumes, Temnos, Egé} en \emph{Smirna} in Mysië. Die steden vormden onder zich een \emph{Verbond}, welks godsdienstig middelpunt was een tempel van Apollo, gelegen, op de landspits \emph{Kané}.

Belangrijkheid der grieksche volkplantingen in klein-Azië. Zij worden de wijkplaats der Helleensche beschaving, die door de Dorische verhuizing verjaagd werd. De gansche oever van de Egeïsche Zee werd een grieksch land. Die volkplantingen werden achtervolgens gesticht. De oudsten waren die der \emph{Eoliërs} en \emph{Acheërs}, twee Helleensche volkstammen, die dikwerf met elkander verward worden. Strabo gewaagt van een aantal volkplantingen, door de \emph{Argiërs} en \emph{Epiriërs} op het grondgebied van Troje gevestigd, na de verwoesting dier stad door de Grieken, omtrent het jaar 1284. Na den ommekeer van Griekenland door de Dorische verhuizing, omtrent het jaar 1180, togen nog talrijkere verhuizingen uit dat land. Eerste \emph{Eolische} verhuizing uit Beotië, onder aanvoering van \emph{Penthilus}, volgens de overlevering zoon van Orestes en die door zijnen broeder Tisamenes verpligt was geworden, Peloponnesus te verlaten en de wijk naar Beotië te nemen. Tweede landverhuizing: \emph{Kometas}, zoon van Tisamenes, leidde, na den dood zijns vaders, eene \emph{Achaïsche} volkplanting naar het eiland Lesbos. Derde landverhuizing, uit \emph{Lokris} vertrokken, omtrent het jaar 1130, welke de stad \emph{Kumes} stichtte. — De voornaamste steden, ten gevolge dier landverhuizingen op de eilanden Lesbos en Tenedos, alsmede op de kust van Mysië gesticht, zijn: \emph{zes steden} op het eiland \emph{Lesbos}, waarvan de aanzienlijkste waren: \emph{Mytelena} en \emph{Methymna}. Bloei dezer steden: \emph{Pittakus} van Mytilena, een der zeven wijzen van Griekenland: de Lesbische dichters Arion, Alceus, Terpander, Sapho, Erynna. Op de kust van Mysië waren gelegen: \emph{Kumes, Temnos, Notion, Egé, Gryneia, Smirna}. Deze laatste stad werd spoedig door de Ioniërs ingenomen en behoorde van dien tijd tot het Ionisch Verbond. — De twaalf \emph{Eolische steden} (Dodekarchia), na het verlies van Smirna tot elf teruggebragt, vormden onder elkander een \emph{godsdienstig Verbond}. De feesten en gemeenschappelijke bijeenkomsten hadden waarschijnlijk plaats in eenen \emph{tempel van Apollo}, staande in een heilig bosch op de landspits \emph{Kané}, bij de stad \emph{Gryneia}. (Zie bl. 65 en 105.)

\emph{De Ionische volkplantingen}, 1134. Op hetzelfde tijdstip der Eolische landverhuizingen, begaven zich de \emph{Ioniërs}, gedwongen Peloponnesus te verlaten en eerst naar Attika geweken, onder de leiding \emph{der zonen van Kodras}, naar klein-Azië. \emph{Neleus}, broeder van \emph{Medon}, die Archont te Athene werd, bragt hen naar de eilanden \emph{Samos} en \emph{Chios}, en naar de kusten van \emph{Lydië}; andere volkplanters, uit \emph{Phocis} en het eiland \emph{Eubea} herkomstig, volgden hen weldra en vestigden zich in dezelfde landstreken. De oude bewoners van het land werden voor een gedeelte uitgedreven, voor het ander tot onderwerping gebragt. De Ioniërs bevolkten te gelijker tijd vele eilanden van de Egeïsche Zee. De \emph{twaalf groote Ionische steden}, waarvan de voornaamste waren \emph{Samos} en \emph{Chios}, op de eilanden van dien naam, \emph{Miletus, Myus, Ephese, Kolophon, Klazomena} en \emph{Phocea}, in Lydië, en \emph{Priëna} in \emph{Karië}, sloten onder elkander een \emph{Verbond}, waarbij later \emph{Smirna} als dertiende stad toetrad. De tempel van \emph{Poseidon}, op de landspits \emph{Mykala} staande, was het godsdienstig middelpunt van het Verbond, waaraan men om die reden den naam van \emph{Panionium} gaf. De afgevaardigden der verbondene steden hielden daar hunne bijeenkomsten, en beraadslaagden er over alle zaken, die het Verbond betroffen.

\emph{Bloei dezer volkplantingen}. De vorstenstam der \emph{Kodriden} behield gedurende eenigen tijd het koninklijk gezag in de meesten dier steden. Het koningschap werd evenwel spoedig door den adel afgeschaft, en deze maakte zich meester van het bewind en bleef het voeren tot het ontstaan van \emph{demokratische instellingen}, waarbij aanzienlijke voorregten aan het vermogen geschonken werden. — Handel en nijverheid bloeiden in de Ionische steden en werden voor haar eene bron van rijkdom en welvaart. Talrijke volkplantingen gingen van die steden uit en vestigden zich op de oevers van de Propontis, de Zwarte Zee en op de eilanden van de Egeïsche Zee. \emph{Miletus}, de voornaamste der Ionische steden, zond voor zich alleen meer dan tachtig volkplantingen: de Mileters bezaten gedurende eenigen tijd den alleenhandel op de Zwarte Zee. — De dichtkunst, de wetenschappen, de letteren en schoone kunsten werden met even veel vrucht in de rijke steden van Ionië beoefend. Het zij genoeg te zeggen, dat dáár het vaderland was van \emph{Apelles, Homerus, Thales} en \emph{Timeus}.

Twee gebeurtenissen dragen tot de \emph{Ionische landverhuizing} bij: vooreerst de komst der Ionische bevolking van Egialea naar Attika, vervolgens de afschaffing van het koningschap te Athene na den dood van Kodrus (zie bl. 86-87). \emph{Medon}, oudste zoon van dien vorst, wordt tot \emph{Archont voor zijn leven} benoemd; zijne broeders, onder welke vooral \emph{Neleus} vermaard is, stellen zich aan het hoofd der Ionische landverhuizing, omtrent het jaar 1134. Vele eilanden, die tot de groep der Cykladen behoorden, als \emph{Andros, Tenos, Delos} en \emph{Paros}, ontvingen toen eene Ionische bevolking. De Ioniërs vestigden zich daarna op de twee eilanden \emph{Samos} en \emph{Chios}, tegenover de Lydische kust gelegen. Zij nemen de meesten der aldaar aanwezige steden in en vestigen nieuwe, als: \emph{Klozomena} en \emph{Phocea}. Het \emph{Ionisch Verbond} bevatte de twaalf volgende steden: \emph{Phocea, Erytrea, Klazomena, Teos, Lebedus, Kolophon, Ephese, Pryena, Myus, Miletus, Samos} en \emph{Chios}; de oude Eolische stad \emph{Smirna}, is de dertiende. De minder belangrijke steden stonden onder de bescherming van eene der groote. — Het \emph{Ionisch Verbond} had tot godsdienstig middelpunt het \emph{Panionium} (heiligdom van al de Ioniërs), een tempel van Poseidon (Neptunus), en tegelijk een godsdienstig en staatkundig doel. Godsdienstige feesten, \emph{Panioniën} genaamd; handhaving des vredes tusschen de Ionische steden; staatkundige gelijkheid van al de bondsleden. Het bondgenootschap ontstond eerst na de afschaffing van het koningschap, waarvan de tijd onzeker is. Ten gevolge der aristokratische instellingen, die toen ingevoerd werden, vervielen vele dier steden onder het bewind van \emph{tirannen}. (Zie bladz. 108.) Later erlangden de demokratische instellingen allerwege de bovenhand. — De voornaamste Ionische steden in Lydië waren: \emph{Phocea, Ephese}, en \emph{Miletus}, waarbij nog gevoegd moeten worden de staten op de eilanden \emph{Chios} en \emph{Samos}.

\emph{Phocea}, door de \emph{Phocenzers} gesticht, werd vermogend door haren zeehandel met Italië, Sardinië en Korsika, het zuiden van Gallië en van Spanje. De Phocenzers vestigden vele volkplantingen in die landen, waarvan de voornaamste waren \emph{Massilia} (Marseille) in Gallië, omtrent het jaar 600; \emph{Alalia} in Korsika; \emph{Elea} en \emph{Palaepolis} of Parthenope, in het zuiden van Italië, \emph{Emporia} op de kust van Spanje. Toen \emph{Cyrus}, na de vernietiging van het rijk van Lydië, de Ionische volkplantingen dwong zijn gezag te erkennen, verlieten de \emph{Phocenzers} hun vaderland en namen eerst de wijk naar \emph{Alalia} in Korsika; van daar begaven zij zich naar Italië, alwaar zij de stad \emph{Elea} stichtten. De stad Phocea werd bijna geheel verwoest.

\emph{Ephese}, eene oude Lydische stad, werd door de Ioniërs ingenomen, die hare bewoners daaruit verdreven. Vermaard door den tempel en de dienst van \emph{Artemis} (Diana), noemde men haar om die reden het heilige Ephese. De stad werd vooral rijk en gewigtig door haren handel tijdens de romeinsche overheersching. De letteren en schoone kunsten werden er vooral beoefend. Zij is de geboorteplaats van den wijsgeer \emph{Heraclitus}, van den geschiedschrijver \emph{Hekateus} en van de twee groote schilders \emph{Parrhasius} en \emph{Apelles}.

\emph{Miletus}, de grootste en magtigste der Ionische steden, rijk door hare nijverheid en uitgebreiden handel, vooral met de landen, die langs de oevers der Zwarte Zee gelegen waren. Het getal der door de Mileters gestichtte volkplantingen overtrof dat van tachtig; de meest afgelegene was de stad \emph{Tanaïs}, aan den mond van de rivier van denzelfden naam (de \emph{Don} in Rusland). \emph{Miletus} was gedurende twee eeuwen, 700-500, de hoofdstad van den griekschen handel; hare vloot telde tot 100 galeijen of oorlogschepen. De stad Miletus was de zetel dier vermaarde wijsgeerige school, de Ionische school genaamd, waarvan de Mileter \emph{Thales} stichter was. \emph{Anaximander} en \emph{Anaximenes}, die tot die school behoorden, waren te Miletus geboren. De Mileters hadden hunne onafhankelijkheid tegen de koningen van Lydië verdedigd. Cyrus liet aan de stad het genot van groote voorregten: zij werd toen beheerd door \emph{tirannen}, waaronder de voornaamste waren \emph{Histieus} en \emph{Aristagoras}. Miletus, dat zich aan het hoofd van den Ionischen opstand geplaatst had, werd door het leger van \emph{Darius I} veroverd, 596; later hersteld, mogt evenwel die stad haren vorigen luister niet herwinnen.

Het \emph{eiland Chios}, merkwaardig door zijne wonderbare vruchtbaarheid en de zachtheid van zijn klimaat, was zijnen bloei en rijkdom aan den noesten ijver zijner bewoners verschuldigd. Deze namen deel aan den Ionischen opstand en mogten hunne onafhankelijkheid tegen de Perzen handhaven. Later traden zij toe tot het groote \emph{Grieksche Verbond}, aan welks hoofd \emph{Athene} stond.

De \emph{staat van Samos} was de belangrijkste der eilandstaten van de Ioniërs, zoowel door uitgestrektheid als door de verschillende voortbrengselen en het handels- en nijverheidsvermogen der bewoners. Na het afschaffen van het koningschap ontstond een strijd tusschen den adel, die zich van het bewind had meester gemaakt, en het volk. Hij eindigde met de overweldiging van den \emph{tiran Polykrates}, 540-523, die zijn vaderland tot den hoogsten trap van magt opvoerde en de meeste grieksche eilanden der Egeïsche Zee aan zijn gezag onderwierp. Na zijn dood veroverden de Perzen Samos en verwoestten zij het eiland. Na den slag van Mykala, 579, herwon het zijne onafhankelijkheid en behoorde sedert dien tot het Grieksch Verbond. De Atheners bragten het later onder hunne heerschappij, 440. De \emph{stad Samos} was merkwaardig door hare gebouwen, eene waterleiding, een havendam, de haven zelve en den tempel van \emph{Heré}, (Juno).

\emph{Dorische volkplantingen}, 1130. \emph{Stichting van Rhodus}, 408. Eenigen tijd na de verovering van Peloponnesus door de Doriërs, vertrokken volkplantingen uit \emph{Argos, Epidaurus} en \emph{Trezena}, drie steden uit het rijk van Argos. Die volkplantingen, gedeeltelijk bestaande uit \emph{Acheërs}, gedeeltelijk uit \emph{Doriërs}, onder welke de hoofden genomen werden, vestigden zich op de eilanden \emph{Kreta, Kros} en \emph{Rhodus}, alsmede op de kusten van \emph{Karië}. Op Kreta vermengden zich de volkplanters met de oude Dorische bevolking van dat eiland en bouwden zij vele steden, die ten gevolge der inwendige oorlogen vernield waren, weder op. Langs de kusten van \emph{Karië} stichtten zij de twee groote steden \emph{Knidos} en \emph{Halikarnassus}; op het eiland \emph{Kos} de stad van denzelfden naam; en op het eiland Rhodus de drie steden \emph{Kameiros, lalissos} en \emph{Lindos}. Deze steden sloten te zamen het \emph{Dorisch Verbond}, dat tot middelpunt had den tempel van \emph{Phebus}, (Apollo) op de landspits van \emph{Triopia} gelegen. De meeste eilanden, die tot de \emph{groep der Sporaden} behoorden, ontvingen insgelijks eene Dorische bevolking. — Tegen het einde der vijfde eeuw stichtten de bewoners der drie Rhodische steden de stad \emph{Rhodus}, die weldra magtiger werd dan hare drie moedersteden, dank hare voortreffelijke haven en de bedrijvigheid harer bewoners. \emph{Rhodus} werd alstoen eene der voornaamste handelsteden van Griekenland, en de Rhodiërs zonden talrijke volkplantingen naar Sicilië en het zuiden van Italië. Een naauw verbond, met de Romeinen gesloten, strekte nog om hunne magt te vermeerderen. Het eiland Rhodus behield zijne onafhankelijkheid tot de regering van keizer Vespasianus, die het tot den staat van wingewest bragt.

Onzekerheid omtrent de oorzaken en het juiste tijdstip der landverhuizingen van de Doriërs uit het land van Argos en van hunne vestiging op de kusten van klein-Azië. Die landverhuizingen geschiedden achtervolgens, 1130-1115, en bestonden grootendeels uit \emph{Acheërs}, bij welke zich de \emph{Doriërs} voegden; volgens de overlevering waren al de hoofden Doriërs of \emph{Heraklieden}. De eerste volkplantingen vertrokken uit de steden \emph{Argos} en \emph{Epidaurus} en begaven zich naar de eilanden \emph{Kreta, Kos} en \emph{Rhodus}, terwijl zij tegelijkertijd de stad \emph{Knidas} op de kust van Karië stichtten. Een weinig later vestigden zich eenige inwoners van \emph{Trezene} te \emph{Halikarnassus}. \emph{Herakliedische}, d.i. Dorische vorstenstammen, behielden aanvankelijk het oppergezag over die verschillende steden; maar na de afschaffing van het koningschap werd het bewind door den adel gevoerd. Toen sloten de zes Dorische steden een \emph{Verbond}, dat op denzelfden voet ingerigt was als dat der Ionische volkplantingen. \emph{Halikarnassus} scheidde zich van de overige steden, die van toen af de \emph{Dorische Pentapolis} uitmaakten. — Inneming der \emph{Sporaden} door de Doriërs; die eilanden werden echter niet in het Verbond opgenomen. — \emph{Halikarnassus}, de grootste der Dorische steden, werd rijk door haren handel en onderscheidde zich door de weelde harer inwoners. Na hare afscheiding van het Dorisch Verbond, werd de stad door den \emph{Karischen} vorstenstam beheerd. Tot dezen behoorde de koningin \emph{Artemisia}, die in persoon het bevel voerde over de schepen, welke zij bij den slag van Salamis aan de perzische vloot geleverd had. De twee groote geschiedschrijvers \emph{Herodotus} en \emph{Dionysius} waren te Halikarnassus geboren. Het eiland \emph{Kos} met de stad van denzelfden naam, is vooral vermaard door de dienst van \emph{Eskulapius} en door eene geneeskundige school, die \emph{Hippokrates} voortbragt.

Het \emph{eiland Rhodus} (zie bladz. 31) had in de eerste tijden eene \emph{Karische} bevolking gehad, welke waarschijnlijk tot den \emph{Pelasgischen volkstam} behoorde. Drie Dorische steden: \emph{Kameiros, Ialyssos} en \emph{Lindos}; zij behooren tot het Dorisch Verbond. Na dezes ontbinding stichtten de bewoners dier steden de stad \emph{Rhodus}, omtrent het jaar 408, bestemd om hun middelpunt te worden. Gunstige ligging dier stad voor den handel; zij lokt de meeste bewoners der moedersteden tot zich en deze worden onbeduidende vlekken. De uitbreiding en bloei van den handel vingen aan na de inneming van Tyrus door Alexander-den-Groote, 332, en de vernietiging van den phenicischen handel. Rijkdom van Rhodus. Beleg der stad door \emph{Demetrius}, zoon van Antigonus, 304. Verbond met de Romeinen tegen Antiochus-den-Groote, koning van Syrië, 180, en tegen \emph{Mithridates-den-Groote}, 74 vóór Chr. Verwoesting der stad door \emph{Cassius}, 43 vóór Chr. en verval van haren bloei. Het \emph{eiland Rhodus} wordt een wingewest van Rome onder \emph{Vespasianus}, 80 na Chr. — De \emph{instellingen} van Rhodus waren \emph{aristokratisch}; het volk genoot evenwel uitgebreide voorregten, na eenen langen strijd op den adel bevochten. In oorlogstijd werd een bijna oppermagtig gezag opgedragen aan een bewindvoerder, die men \emph{Prytanus} noemde. — De stad Rhodus was merkwaardig door de pracht harer gebouwen, hare haven, haar tuighuis en hare scheepswerven, alwaar de beste zeilschepen der oudheid gebouwd werden. Men vond er daarenboven eene school voor de bouwkunde en ijzergieterijen, die een aantal reusachtige beelden voortbragten. Het merkwaardigste was dat van de \emph{God-Zon}, geplaatst aan den ingang van de haven en 70 ellen hoog\footnote{Men verhaalt gewoonlijk, dat de schepen, die in de haven kwamen, onder het beeld doorvoeren; dit is echter eene overdrijving en strijdt met de wezenlijkheid.}. De vermaarde groep van Laokoön is waarschijnlijk uit de school van Rhodus afkomstig. De \emph{Rederijkerskamer} van Rhodus werd door jonge Romeinen bezocht. De \emph{scheepvaart-wetten} van Rhodus zijn de merkwaardigste van de oudheid en bleven in het romeinsche keizerrijk van kracht. Antoninus-Pius zeide ``dat die de wetten der opperste gebiedsters der zeeën waren.'' — Volkplantingen der Rhodiërs: \emph{Gela} in Sicilië; \emph{Parthenope} in het zuiden van Italië; \emph{Rhodus}| op de kusten van Spanje; \emph{Soloi} in Cilicië; \emph{Mapsues, Karion} en andere steden op het eiland Cyprus.

\emph{Geschiedenis der grieksche volkplantingen in klein-Azië}, 1130-324. Al die volkplantingen genoten van hare stichting af eene volkomene onafhankelijkheid van het moederland; zij hadden evenmin iets te vreezen van de koningen van Lydië noch van den vorstenstam der Heraklieden, aangezien de magt dier vorsten zeer beperkt was. Maar in het begin der zevende eeuw dwong \emph{Gyges}, eerste koning van den Lydischen vorstenstam der Mermnaden, een gedeelte der Ionische steden tot de erkenning van zijn gezag. Zijne opvolgers zetten dezen oorlog voort; en na de inneming van Miletus door Cresus, ondergingen alle grieksche volkplantingen de opperheerschappij der Lydiërs. Toen Cyrus het rijk der Lydiërs omver had geworpen, zond hij een leger tegen die steden en onderwierp ze aan zijn gebied. Zij behielden evenwel een onafhankelijk beheer onder de regering van vorsten, die den titel van \emph{tirannen} droegen en tot den adel van elke stad behoorden. De tirannen van \emph{Miletus} verkregen als toen eene overwegende magt op de overige steden. De \emph{Ionische opstand}, die kort daarna uitbarstte, verzwaarde het lot dier steden. Darius, \emph{zoon van Hystaspes}, onderwierp haar, na de verwoesting van Miletus, aan een nog harder juk. Doch zij herwonnen hare onafhankelijkheid, ten gevolge der zegepralen, welke de Grieken op Xerxes behaalden, en handhaafden haar eene eeuw lang. Het verdrag van \emph{Antalcidas} leverde haar op nieuw aan de Perzen over en zij bleven aan dezen onderworpen tot aan de veroveringen van \emph{Alexander-den-Groote}, die haar hare onafhankelijkheid terugschonk. Na den dood van dien grooten veroveraar deelden de meeste grieksche volkplantingen in Klein-Azië in het lot van het rijk zelf, en werden de buit van de nieuwe gebieders van dat land.

Men kan \emph{drie tijdperken} onderscheiden in de geschiedenis der grieksche volkplantingen in Klein-Azië: 1e \emph{tijdperk}, sedert hare stichting tot aan de oorlogen tegen de koningen van Lydië, 1180-690. Gedurende dit tijdperk namen die volkplantingen snel toe, ten gevolge der staatsverbrokkeling van Klein-Azië, welke na de vernieling van het magtige rijk van Troje nog grooter werd. Uitgebreide handel met Griekenland, Italië en de landen rondom de Zwarte Zee: zending van talrijke volkplantingen naar al die landstreken. — 2de \emph{Tijdperk}, de volkplantingen afhankelijk van de Lydiërs en Perzen, tot aan den slag van Mykala, 690-479. Begin van het verval dier steden. Oorlogen van Gyges en van Ardys tegen de grieksche volkplantingen, 690-634 (zie het 1ste deel van dit leerboek bladz. 213-215.) Inval der Scythen in Klein-Azië, 634-613. Inneming van Miletus door \emph{Cresus}, 556. Oorlogen van \emph{Cyrus} tegen de grieksche volkplantingen 545-540. Bloei van die steden onder de heerschappij der Perzen; zij worden beheerd door grieksche vorsten, die den naam van \emph{tirannen} voeren. \emph{Histieus}, tiran van Miletus en zijn schoonzoon \emph{Aristagoras}. \emph{Ionische opstand}, 503-498. Inneming en verwoesting van Miletus (zie het 1ste deel bl. 228.) Onderdrukking der volkplantingen door de Perzen. Togt van Xerxes tegen Griekenland, 480. — De grieksche volkplantingen worden gedwongen daaraan deel te nemen. Veldslagen van Platea en Mykala 479. Bevrijding der aziatische Grieken van de Perzische heerschappij. — 3de \emph{tijdperk}, vestiging der onafhankelijkheid van de grieksche volkplantingen tot den dood van Alexander-den-Groote, 479-324. De volkplantingen treden toe tot het \emph{Atheensch} of \emph{Helleensch Verbond}, 476, en nemen deel aan den oorlog tegen de Perzen. Aanvang der ontevredenheid van de aziatische Grieken ten gevolge der veranderingen, in de inrigting van het Verbond gebragt door \emph{Cimon, Alcibiades} en \emph{Perikles}, 444. Afval der Ionische steden tijdens den oorlog van Peloponnesus, 413. Zij bieden hulp aan Cyrus, die zijnen broeder Artaxerxes II den troon betwist, 404. Oorlog van dien vorst tegen de aziatische Grieken (zie het 1ste deel bladz. 235-236.) De Spartanen helpen hen. \emph{Verdrag van Antalcidas},387. De aziatische Grieken worden op nieuw afhankelijk van de Perzen. \emph{Alexander-de-Groote} maakt hen weder vrij, 335. Dood van Alexander en lotgevallen van zijn rijk. (Zie later.)

\S 3. De grieksche volkplantingen langs de kusten van de Propontis en de Zwarte Zee.

De grieksche volkplantingen langs de kusten van de Propontis en de Zwarte Zee waren meestal gesticht door inwoners van \emph{Miletus}, die eeuwen lang den alleenhandel op die twee zeeën hadden. Die volkplantingen waren als de stapelplaatsen der koopwaren, welke men er uit het binnenland heenvoerde, om van daar naar Griekenland, Italië en Sicilië overgebragt te worden. Het tijdstip der vestiging van elke volkplanting kan niet met naauwkeurigheid aangegeven worden, maar de meesten werden in den loop der achtste en zevende eeuwen gesticht.

\emph{Volkplantingen langs de kust der Propontis}. Twee grieksche volkplantingen werden gevonden aan den ingang van de \emph{Propontis}, op de beide oevers van den \emph{Hellespont}: namelijk de stad \emph{Abydos}, op den aziatischen oever, en de stad \emph{Sestos} op den europeeschen.\emph{Proponti} zelve was als een grieksch Meer geworden, want de bevolking harer boorden was bijna uitsluitend eene Helleensche. Op den \emph{aziatischen oever} lagen de steden \emph{Lampsakus}, vermaard wegens hare wijnbergen, en \emph{Cyzikus}, van wit marmer gebouwd en bekend door hare gouden munten. Op den europeeschen oever trof men \emph{Perinthus}, die een uitgebreiden graanhandel dreef, en \emph{Kardia}, den sleutel van den Chersonnesus van Thracië. Twee aanzienlijke steden waren door de Megaren gesticht op de beide oevers van den \emph{Bosphorus}, door welken Propontis in gemeenschap staat met de Zwarte Zee; deze waren \emph{Chalcedonië}, op de kust van Klein-Azië, en \emph{Byzantium} op de europeesche kust. Deze laatste, vermaard door hare prachtige ligging, welke haar in het bezit stelde van vele handelsvoorregten, werd later hetgeen zij tot in onze dagen gebleven is: de hoofdstad van het Oosten, onder den naam van \emph{Konstantinopel}.

\emph{Abydos} en \emph{Sestos}, gelegen ter plaatse, waar zich thans de kasteelen der \emph{Dardanellen} bevinden, waren van Pelasgischen oorsprong. Op het tijdstip der komst van de \emph{Eoliërs} in Mysië, omtrent het jaar 1130, ontvingen zij eene Eolische bevolking. In de zevende eeuw, omtrent het jaar 680, zonden de Mileters eene volkplanting naar \emph{Abydos}, dat verwoest was geworden en thans weder opgebouwd werd. — \emph{Lampsakus}, eene volkplanting van Phocea, werd later door de \emph{Mileters} ingenomen, omtrent het jaar 650. De stad was omringd van tuinen en boomgaarden en de wijn van Lampsakus was in de oude tijden zeer vermaard. — \emph{Cyzikus}, de grootste en rijkste stad aan de Propontis, volkplanting van \emph{Miletus}, gesticht omtrent het jaar 751 op een eiland, later door twee dijken aan het vasteland verbonden, was merkwaardig door hare haven en gebouwen van wit marmer, hetwelk men trok uit de groeven van het eiland \emph{Prokonesus}, later \emph{Marmara} of marmer genaamd; vandaar de naam van \emph{zee van Marmara}, aan de Propontis gegeven. De \emph{Cyzikers} waren gouden muntstukken, die in de oude tijden zeer gezocht waren. — \emph{Perinthus}, later Heraklea genaamd, volkplanting der \emph{Samiers}, omtrent het jaar 600, dreef een vrij aanzienlijken graanhandel met de Atheners. — \emph{Kardia}, volkplanting van Miletus, eene belangrijke stad uithoofde van hare ligging op den Chersonnesus van Thracië. Miltiades stichtte er eene atheensche volkplanting, omtrent het jaar 512, maar de stad verdedigde hare onafhankelijkheid tegen de Atheners. — \emph{Chalcedonië}, gelegen aan den ingang van den Bosphorus, op de aziatische kust, door de \emph{Megaren} gesticht, omtrent het jaar 675. Handel in \emph{thonijnen}, een trekkende visch, die zich van de Zwarte Zee naar de Middellandsche Zee begeeft. — \emph{Byzantium}, eene volkplanting van Megara, gesticht in het jaar 658 vóór Chr. De schoonheden der natuur paren zich aan de gunstige ligging voor den handel, om van deze stad de eerste van het Oosten te maken. De grieksche volkplanting werd geheel vernield door keizer Severus, 196 na Chr.\emph{Konstantyn-de-Groote} bouwde haar weder op en verhief haar tot hoofdstad van het Romeinsche rijk, 330 na Chr.

\emph{Volkplantingen langs de oevers der Zwarte Zee}. De kusten der \emph{Zwarte Zee}, door de ouden \emph{Euxinus-Pontus} genaamd, werd grootendeels door grieksche volkplanters bewoond, die er hunne taal, zeden en beschaving aanbragten. Vier groote grieksche steden werden op de noordelijke kust van Klein-Azië gesticht, als: 1° \emph{Heraklea}, in Bithynië, bloeijend door haren handel en die weder verschillende volkplantingen van denzelfden naam stichtte. 2° \emph{Sinope}, in Paphlagonië, de magtigste der grieksche volkplantingen op de kusten van de Zwarte Zee. De vangst der emph{thonijnen}, welke in de nabijheid der stad plaats had, was eene der voorname bronnen van den rijkdom der bewoners. 3° \emph{Amisus}, in Pontus, voerde wijn en vruchten uit; 4° \emph{Trapezous}, insgelijks in Pontus, vermaard door hare slavenmarkt, die men uit de volken van den Kaukasus trok, en om hunnen ligchaamsbouw zeer gezocht werden. — In \emph{Kolchis} bevonden zich twee grieksche volkplantingen: \emph{Phasis}, aan de monding van de rivier van denzelfden naam, waarheen men zich begaf om goud te zoeken; en \emph{Dioskurias}, de groote stapelplaats van den handel in het romeinsche tijdperk.

De Grieken hadden twee volkplantingen gesticht op den oever van den \emph{Cimmerischen Bosphorus}, die de Zwarte Zee aan de zee van \emph{Meotis} (de zee van Azof) verbindt. \emph{Phanagoria}, op het vasteland, later de verblijfplaats der koningen van den Bosphorus en \emph{Pantikapéum}, op het \emph{Taurisch} schiereiland, de hoofdstad van het \emph{rijk van den Bosphorus}. Deze twee steden dreven een aanzienlijken handel in slaven en pelterijen. Onder de overige, zoo talrijke grieksche volkplantingen op het \emph{Taurisch schiereiland} bemerkte men nog \emph{Theodosia} en \emph{Chersonnesus}. — De meest noordelijke stad van al de grieksche volkplantingen was \emph{Tanaïs}, aan de monding van de rivier van dienzelfden naam, stapelplaats van den handel met de Scythen. — Ten westen van het Taurisch schiereiland bevindt zich de stad \emph{Olbia}, op de Borysthenes vermaard door hare graanmarkt, waarop de voortbrengselen der vruchtbare landstreken, welke door deze rivier besproeid zijn, gebragt werden. — De gansche kust van Thracië langs de Zwarte Zee was overdekt met grieksche volkplantingen, onder welke merkwaardig zijn \emph{Ordessus} (Odessa), \emph{Tomi} aan de monding van den Ister (Donau) en \emph{Apollonia}.

\emph{Heraklea}, gesticht door de \emph{Megaren}, omtrent het jaar 658, viel later onder de heerschappij van \emph{Miletus}; zij voerde het gebied over een groote gedeelte van Bithynië. —\emph{Sinope}, oude Pelasgische stad, ontving eene \emph{Minyeensche} bevolking tijdens den togt der Argonauten. De \emph{Mileters} zenden er, omtrent het jaar 751 eene volkplanting, die weldra zoo bloeijend werd, dat zij een wezenlijk gebied over de Zwarte Zee voerde. Vangst der thonijnen bij haren doortogt van de zee van Azof naar de Zwarte Zee en van daar naar de Middellandsche Zee. — \emph{Amisus}, na Sinope de voornaamste grieksche haven aan de Zwarte Zee, werd gesticht door de \emph{Mileters}, omtrent het jaar 632; later, ten tijde van Perikles, omtrent het jaar 445, zonden de Atheners volkplanters daar henen en gaven aan de stad den naam van Pireus: de vruchtbare vlakte en de heuvelen, die de stad omringden, bragten allerlei vruchten voort, die tot den uitvoer geschikt waren. — \emph{Trapezous}(Tresibonde); daar werd eene slavenmarkt gehouden, die bezocht werd door de Perzen, de Grieken en de Romeinen. In de middeleeuwen werd de stad de zetel van een \emph{grieksch keizerrijk}, gesticht na de inneming van Konstantinopal, ten gevolge van den vierden kruistogt, 1204 na Chr. — \emph{Phasis} in Kolchis, gesticht door de Mileters, 650 vóór Chr. Handel in linnen, vlas en goud, voortkomende van de wasschingen in de rivier. De \emph{fazanten} werden van daar in Italië binnengevoerd. —\emph{Dioskurias}, Achaïsche volkplanting, welker ontstaan opklimt tot den togt der Argonauten, werd door de \emph{Mileters} ingenomen. Deze stad was de stapelplaats van eenen drukken handel met Indië langs de Caspische Zee.

\emph{Phanagoria}, op den Cimmeriaanschen Bosphorus (de straat van Iénikalé ), volkplanting van Miletus, dreef handel met Indië door middel van karavanen. De stad werd groot tijdens de stichting van het \emph{koningrijk van den Bosphorus}, omtrent het jaar 480, dat zich uitstrekte over het gansche Taurisch schiereiland ( de Krim ) alsmede over de landen die de zee Meotis (de zee van Azof) omringen. De hoofdstad des rijks was \emph{Pantikapéum}, eveneens eene volkplanting van Miletus, gelegen op den anderen oever van den Cimmeriaanschen Bosphorus, op het Taurisch schiereiland. De koningen van Bosphorus hadden hun verblijf beurtelings te Phanagoria en te Pantikapéum. Dit koningrijk bloeide van 480 tot 250 vóór Chr. Mithridates-de-Groote, koning van Pontus, maakte het schatpligtig, 112; het werd vernietigd omtrent de helft der vierde eeuw van het christen tijdperk, het jaar 350 na Chr. \emph{Theodosia}, door de Mileters op het Taurisch schiereiland gesticht, had eene druk bezochte graanmarkt. \emph{Chersonnesus} (Cherson), volkplanting van Heraklea, behield hare onafhankelijkheid tegen de koningen van den Bosphorus. — \emph{Tanaïs}, aan de monding van de rivier \emph{Tanaïs} (Don), gesticht door de Mileters, die er handel dreven met de volken van het binnenland van Azië. — \emph{Olbia}, vroeger \emph{Borysthenes} genaamd, aan de rivier van dien naam (de Dnieper), volkplanting van Miletus, was belangrijk door zijnen handel met de Scythen, die er de voortbrengselen van hun land bragten, dat vruchtbaar aan koren was. — \emph{Ordessus} (Odessa), door de Mileters gesticht. — \emph{Tomi}, aan een der mondingen van den Donau, vermaard door de ballingschap van Ovidius. — \emph{Apollonia}, gedeeltelijk op een eiland en gedeeltelijk op het vasteland gebouwd; volkplanting van Miletus, omtrent het jaar 609.

\S 4. De grieksche volkplantingen in Thracië en Macedonië langs de oevers van de Egeïsche Zee.

\emph{Volksplantingen in Thracië en Macedonië} 656-348. De bewoners van de stad \emph{Chalcis} in Eubea; de \emph{Korinthers} en de \emph{Atheners} zonden talrijke volkplantingen naar de kusten van \emph{Thracië} en \emph{Macedonië}. Het \emph{schiereiland}, dat zich van het zuiden van laatstgenoemd land in de Middellandsche Zee uitstrekt, ontving van die volkplantingen den naam van \emph{Chalcisch Chersonnesus}. In Thracië bevinden zich twee belangrijke steden: \emph{Maronea}, vermaard ten tijde van Homerus en \emph{Abderes}, welker bewoners aan de spotternijen der Grieken bloot stonden. — De drie voorname Chalcische volkplantingen in Macedonië waren: \emph{Thorona, Methona} en \emph{Pydna}. Al deze steden sloten later een Verbond, aan welks hoofd zich \emph{Olynthus} plaatste, als de magtigste onder haar; deze was eene Korintische volkplanting. Philippus van Macedonië verwoestte Olynthus, toen hij het Chalcisch schiereiland aan zijnen rijksstaf onderwierp. Eene tweede Korinthische volkplanting in Macedonië was \emph{Potidea}, die rijk werd door haren handel. Toen de Atheners, na den tweeden Perzischen oorlog, hun gebied tot over die kusten uitstrekten, stichtten zij de stad \emph{Amphipolis}, op de Strymon, in de nabijheid der rijke zilvermijnen van den berg \emph{Pangeus}, eerst door de Atheners en later door Philippus van Macedonië bewerkt.

\emph{Maronea}, eene volkplanting der bewoners van Chios; de tijd van hare stichting, die zeer hoog in de oudheid opklimt, is niet bekend. — \emph{Abderes}, door de \emph{Klazomeniërs} gesticht, 656, ontving eene nieuwe bevolking door de komst eener volkplanting van het eiland Teos, 541; zij was bloeijend en stichtte op hare beurt vele volkplantingen. — Het \emph{Chalcisch schiereiland}, op de zuidelijke kust van Macedonië, loopt in drie landspitsen uit: \emph{Pallena, Sithonia} en \emph{Akté}, die door zeeboezems van elkander gescheiden zijn; ten zuiden van Akté bevindt zich de berg \emph{Athos}, die eene kaap vormt, welke gevaarlijk is voor de scheepvaart. De steden \emph{Chalcis}\footnote{Eene stad \emph{Chalcis} genaamd, op vele kaarten voorkomende, heeft nimmer in het Chalcisch schiereiland bestaan.} en \emph{Eretria} op het eiland Eubea, zonden talrijke volkplantingen naar die landstreken; er waren in het geheel 32, waarvan velen waarschijnlijk niet van griekschen oorsprong waren. Deze steden, eerst onafhankelijk, werden later schatpligtig aan Perzië. Na den slag van Platea, van die onderwerping bevrijd, 479, traden zij in het groot Helleensch Verbond en vielen weldra onder de heerschappij der Atheners, die de stad Amphipolis stichtten. Tijdens den oorlog van Peloponnesus maakte zij zich vrij met behulp van de Spartanen, 424, en sloten een Verbond, aan welks hoofd Olynthus zich plaatste. Philippus van Macedonië veroverde later het Chalcisch schiereiland en verwoestte Olynthus, 348. — \emph{Olynthus}, eene oude pelasgische stad, werd door de \emph{Korinthers} bevolkt; haar bloei vangt aan onder de regering van \emph{Amyntas}, vader van Philippus van Macedonië, die eene groote landstreek aan de Olynthers afstond, om hun bondgenootschap te lokken, 393. — \emph{Potidea}, door de \emph{Korinthers} gesticht, omtrent het jaar 620, werd belangrijk in den oorlog van Peloponnesus. — \emph{Amphipolis} met de haven van \emph{Eïon}, eene Atheensche volkplanting, 464, maakte zich onafhankelijk tijdens den oorlog van Peloponnesus. Het behield zijn handels-overwigt onder Philippus van Macedonië en onder de Romeinen.

II. DE VOLKPLANTINGEN TEN WESTEN VAN GRIEKENLAND.

\S 5. De volkplantingen in het Zuiden van Italië.

\emph{Gewigt der grieksche volkplantingen in Italië}. — \emph{Italië} en \emph{Sicilië}, in de eerste tijden door de \emph{Pelasgen} bewoond, ontvingen in ver afgelegen tijdstippen volkplantingen, die uit Griekenland kwamen; sommigen, zelve van pelasgischen oorsprong, kwamen er, toen de Helleensche volkstammen de verovering van Griekenland volvoerden; anderen werden er door de \emph{Hellenen} heengezonden na hunnen terugkeer van den Trojaanschen oorlog. Later lokten de vruchtbaarheid van den grond en de voordeelen van den handel er eene zoo groote hoeveelheid grieksche volkplantingen, dat men aan het \emph{zuiden van Italië} den naam van \emph{Groot-Griekenland} gaf. De bloei van die instellingen evenaarde inderdaad weldra dien der grieksche steden in Klein-Azië. De Helleensche beschaving verspreidde zich ook in het Westen en oefende een overwegenden invloed uit op de ontwikkeling van het Romeinsche volk.

De \emph{Pelasgen}, eerste bevolking van Italië en Sicilië (zie het 3de deel van dit leerboek). Pelasgische landverhuizingen hadden uit Griekenland plaats ten gevolge der veroveringen van de \emph{Hellenen} en de vernietiging van een aantal staten der \emph{Pelasgen}, in de vijftiende eeuw vóór Chr. Welligt behoorde tot die Pelasgische verhuizingen die volkplanting, welke in de vijftiende eeuw Argos verliet onder de leiding van \emph{Danaus}, afstammeling van Inachus, en die de stad \emph{Ardea}, in Latium, stichtte; althans indien dit alles geene dichterlijke vinding is. — De oorlog tegen Troje was opgevolgd geworden door omwentelingen in vele staten van Griekenland en door verhuizingen van een gedeelte der bevolking (zie bladz. 59). De geschiedenis dier landverhuizingen is door dichterlijke vindingen misvormd, even als door fabelkundige overleveringen, die de stichting dezer grieksche volkplantingen in Italië toeschrijven aan de vermaardste helden van den Trojaanschen oorlog. Eveneens is het gelegen met de volkplanting, welke Diomedes, volgens de overlevering, uit Argos naar Italië voerde, alwaar de steden \emph{Argos, Hippium} en \emph{Kanusium} hem als haren stichter beschouwden, even als met de steden \emph{Metapontus} en \emph{Pisa} door \emph{Nestor van Pylos} gesticht, en met de volkplantingen, door \emph{Philoktetes} en door \emph{Ulysses} in Italië gevestigd. De \emph{Trojaansche volkplanting}, welke \emph{Eneas} naar Latium voerde, behoort tot hetzelfde tijdvak, indien men haar als een geschiedkundig feit aanneemt. Eene andere oude Pelasgische volkplanting in Latium is die, welke Evandrus er uit Arkadië heenvoerde, omtrent het jaar 1330 vóór Chr; deze landverhuizing is later door dichterlijke vindingen vervalscht.

\emph{De volkplantingen in het zuiden van Italië}, 1139-272. De vestiging der meeste volkplantingen in het \emph{zuiden van Italië} klimt evenwel niet tot eene zoo hooge oudheid op. Met uitzondering van \emph{Kumes}, anderhalve eeuw na den Trojaanschen oorlog door de \emph{Chalciërs} gesticht, zijn de overige steden niet ouder dan van de achtste eeuw. Drie grieksche volkplantingen in het zuidelijk Italië wedijverden tegen elkander in bloei en weelde. 1° \emph{Tarente}, door de \emph{Lacedemoniërs} gesticht aan het einde van den zeeboezem, aan welken het zijnen naam geeft. Door hunnen handel rijk en magtig geworden, oefenden de Tarentynen een zeker oppergezag over Lukanie en Bruttium uit. De grootheid van Tarente duurde twee eeuwen. De stad zwichtte ten laatste onder de wapens der Romeinen. 2° \emph{Sybaris}, eene Achaïsche volkplanting, op den zeeboezem van Tarente, werd vermaard door de weelde en de wulpschheid harer inwoners, die zelve een aantal volkplantingen stichtten. — 3° \emph{Kroton}, insgelijks door de Acheërs gesticht, was de zetel der wijsgeerige school, welke \emph{Pythagoras} tot oprigter had. \emph{Sybaris} werd geheel verwoest in eenen oorlog tegen Kroton. De Atheners bouwden op de puinhoopen van Sybaris de stad \emph{Thurii}, aan welke \emph{Charondas} eene wetgeving schonk, die vermaard werd in de oudheid. — Onder de overige grieksche volkplantingen in het zuiden van Italië, merkt men nog op: \emph{Lokres}, die door de wetgeving van \emph{Zaleukus} bloeide; \emph{Elea}, zetel eener wijsgeerige school; en \emph{Rhegium}, dat magtig werd na de komst eener volkplanting van Messeniërs, die hun vaderland hadden verlaten, nadat het de buit der Spartanen geworden was. Al die grieksche volkplantingen kwamen ten laatste onder het gebied der Romeinen en verloren, met hare onafhankelijkheid, al haren bloei en rijkdom.

\emph{Kumes}, in het land der Opiken, bij de kaap Misenum, gesticht door de Chalciërs, omtrent het jaar 1139; zij was de hoofdplaats van een aantal volkplantingen in Italië en Sicilië, waarvan de voornaamste waren: \emph{Neapolis} (de nieuwe stad Napels), in de nabijheid van \emph{Palaepolis} (de oude stad), eene volkplanting der Phocenzers; en \emph{Zanklé} (later Messina). \emph{Kumes} werd in 420 door de Kampaniërs ingenomen en door de Romeinen tot onderwerping gebragt, 345.

\emph{Tarente}, volgens de overlevering gesticht door eene volkplanting uit Kreta afkomstig, omtrent het jaar 1370 vóór Chr., verkreeg eene Lacedemonische bevolking, 708. Vruchtbaarheid der omstreken van de stad; handel in wijn en olie, wollen stoffen en purperverw. Weelde der inwoners, hunne oorlogen tegen de Lukaniërs en Bruttiërs. Tijdvak van grootheid, 500-300. \emph{Archytas}, volgeling van Pythagoras, wordt benoemd tot \emph{Strategus} van Tarente, 390. Verdrag van scheepvaart met de Romeinen.\emph{Oorlog tegen Rome}: de Tarentijnen roepen koning \emph{Pyrrhus van Epirus} te hulp. Inneming van Tarente door de Romeinen,. 272 en verval van de stad (zie het 3de deel van dit leerboek). De Tarentijnen stichtten op hunne beurt vele volkplantingen, onder welke voornamelijk in belangrijkheid uitmunten: \emph{Heraklea}, geboorteplaats van den schilder \emph{Zeuxis} en \emph{Brundusium} (Brindes), eene zeehaven, alwaar men zich gewoonlijk inscheepte, als men de Adriatische Zee wilde oversteken, om zich naar Epirus te begeven.

\emph{Sybaris}, volgens de overlevering door de \emph{Rhodiërs} gebouwd na den Trojaanschen oorlog, omtrent het jaar 1270, ontving eene \emph{Achaïsche volkplanting}, afkomstig uit de stad Egé in Achaïa, 721. Groote magt van Sybaris, dat het beheer voerde over 25 steden en 100,000 burgers telde, die in staat waren de wapens te dragen. De weelde en de wulpschheid der Sybariten werden tot een spreekwoord gemaakt. Omwenteling in de stad, de adel wordt daaruit verjaagd en neemt de wijk naar \emph{Kroton}, dat met Sybaris wedijverde. Laatstgenoemde stad wordt geheel door de Krotoniërs verwoest, 510. De Sybariten vestigden talrijke volkplantingen, waarvan de merkwaardigste was \emph{Posidonia} (Paestum).

\emph{Kroton}, eene Achaïsche volkplanting, die door de Spartanen uit Lakonië verdreven was, omtrent het jaar 735. De \emph{Krotoniërs} waren vermaard door hunne ligchaamskracht en behaalden vaak de prijzen bij de Olympische spelen. \emph{Pythagoras} van Samos vestigde er zijne wijsgeerige school, welke tevens eene staatkundige vereeniging was, 540. Onlusten in de stad; het volk verklaart zich tegen de aanhangers van Pythagoras en verjaagt ze, 504. De magt van Kroton nam toe na de vernieling van Sybaris, 510. Oorlog tegen Syrakuse. Kroton wordt ingenomen door Dionysius I, 389. De Romeinen vermeesteren het gedurende den oorlog tegen Tarente, 277. De voornaamste volkplantingen, door de Krotoniërs gesticht, zijn \emph{Kaulonia, Terina} en \emph{Pandosia}.

\emph{Thurii}, door de Atheners gedeeltelijk op de puinhoopen van Sybaris gebouwd, 443. Kort daarna kwamen daar nieuwe Lacedemonische volkplanters aan. De geschiedschrijver \emph{Herodotus} overleed te Thurii, waarheen hij zich met de Atheensche volkplanting begeven had. De oorlogen met de Lukaniërs, een krijgshaftig volk in het binnenland, werkten nadeelig op de ontwikkeling der stad, die door hare vijanden ingenomen en geplunderd werd, 390. Thurii plaatste zich onder de bescherming der Romeinen, 286; op welk tijdstip zij door de Tarentijnen veroverd en bijna geheel verwoest werd. Later zonden de Romeinen er eene volkplanting, welke zij \emph{Copiae} noemden, 205.

\emph{Lokres}, welks inwoners \emph{Epizephiriërs} genoemd werden, naar de landspits \emph{Zephirium}, in welker nabijheid hunne stad gelegen was. Volgens de overlevering was \emph{Ajax}, opperhoofd der Lokriërs in den Trojaanschen oorlog, de stichter van de stad Lokres, omtrent het jaar 1270. Zij ontving eene nieuwe volkplanting van de \emph{Lokriers-Ozolae}, 733. \emph{Zeleukus} schonk haar eene wetgeving, die vermaard werd en veel tot haren bloei toebragt, door een einde te maken aan de inwendige twisten, 660. Dionysius II, uit Syrakuse verjaagd, nam de wijk naar Lokres, alwaar zijne moeder geboren was, 356; hij verstoorde de rust door zijne buitensporigheden. Door de Bruttiërs bedreigd, wierp de stad Lokres zich in de armen der Romeinen. Pyrrhus, die Tarente te hulp gesneld was, veroverde en plunderde Lokres, 275.

\emph{Elea} (door de Romeinen \emph{Velia} genaamd) welks stichting insgelijks, volgens de overlevering, opklimt tot het tijdstip van den Trojaanschen oorlog, werd door de bewoners van \emph{Phocea} bezet, die hunne stad verlaten hadden, om zich niet aan \emph{Cyrus} te onderwerpen, 541. \emph{Wijsgeerige school} van Elea, welker voornaamste wijsgeeren waren: \emph{Xenophanes, Parmenides} en \emph{Zenon}, omtrent het jaar 500. De stad behield langen tijd hare onafhankelijkheid, hetgeen zij te danken had aan het verbond, dat zij met Rome gesloten had.

\emph{Rhegium}, eene stad gesticht door de Enotriërs, een Pelasgische volkstam (zie het 3de deel van dit leerboek). Later vestigden zich daar \emph{Messeniërs}, die na den eersten oorlog tegen de Spartanen hun vaderland verlaten hadden, 723. Na de onderwerping van Messenië begaf zich eene nog talrijkere volkplanting van Messeniërs naar Rhegium, 668. De stad werd magtig en strekte haar gebied over de naburige landstreken uit. \emph{Dionysius I}, tiran van Syrakuse, nam de stad in en verwoestte haar, 392. Eene eeuw later maakten de Romeinen zich van haar meester en plaatsten er eene bezetting, 281. Zij geraakte in opstand en de gansche mannelijke bevolking werd om het leven gebragt. De Romeinen straften de muiters en zonden eene volkplanting naar Rhegium, 271.

\S 6. De grieksche volkplantingen in Sicilië, Sardinië, Korsika en op de kusten van Gallië en Spanje.

\emph{De grieksche volkplantingen en de Karthagers in Sicilië}, 480-240. — Het \emph{eiland Sicilië}, dat in de eerste tijden bevolkt was geweest door den Pelasgischen volkslam der \emph{Sikulen}, erlangde, te rekenen van de achtste eeuw vóór het christen tijdperk, talrijke \emph{Helleensche volkplantingen}, die spoedig de steden, welke in vroegere tijden door de Pheniciërs in Sicilië gesticht waren, overschaduwden. Weldra echter ontstonden oorlogen tusschen de volkplantingen, die van \emph{Ionischen} oorsprong waren en dezulken, waarvan de \emph{Doriërs} stichters waren. \emph{Syrakuse}, de belangrijkste onder de Dorische steden, streefde naar het oppergebied over het gansche eiland en deze poging lokte de tusschenkomst der Atheners uit, die op hunne beurt de verovering van het eiland beproefden. Hun doeleinde werd niet bereikt en die van Syrakuse hervatten den oorlog; maar zij ontmoetten eene andere ijverzuchtige mogendheid, die evenzeer begeerig was op het bezit van een land, zoo rijk aan voortbrengselen en zoo gunstig gelegen voor den handel. De Karthagers, reeds eenmaal teruggedreven, waagden eenen tweeden aanval, en de oorlogen, die tusschen hen en Syrakuse om de opperheerschappij over het eiland uitbarstten, duurden anderhalve eeuw. Eindelijk waren de Karthagers op het punt, zich van het land meester te maken, toen de Romeinen tusschen beide traden en het eiland, na den eersten Perzischen oorlog, tot een wingewest van Rome maakten.

De \emph{Sikulen}, een Pelasgische volkstam, bevolkten in de eerste tijden Sicilië (zie het 3de deel van dit leerboek). Verdichte overlevering betrekkelijk eene oude Kretische volkplanting, door Minos II naar Sicilië geleid, 1370. Pheniciaansche volkplantingen in Sicilië (zie het 1ste deel, bladz. 195.) IJverzucht en oorlogen tusschen de \emph{Ionische} en de \emph{Dorische} volkplantingen; Syrakuse plaatst zich aan het hoofd der laatsten. De Grieken, door de Perzen bedreigd, wenden zich tot hunne volkplantingen in Sicilië en roepen hare hulp in, 486. Verbond van Xerxes met de \emph{Karthagers}; zij zenden een leger naar Sicilië, maar worden verslagen door Gelon van Syrakuse, 480. Tusschenkomst der \emph{Atheners} in de oorlogen tusschen de Grieksche steden in Sicilië, 427. Hun groote krijgstogt tegen Syrakuse mislukt, 415-413. Oorlogen van de \emph{Karthagers} tegen \emph{Syrakuse} om het oppergebied over Sicilië 410-269. De Grieken roepen \emph{Pyrrhus}, koning van Epirus, te hulp. Zijne zegepralen op de Karthagers, 277-275. Zijn aftogt: de Karthagers hervatten hunne veroveringen en sluiten een verbond met \emph{Hiëron}, koning van Syrakuse, 269. Tusschenkomst der \emph{Romeinen}. Eerste Perzische oorlog, 263-240. Sicilië wordt een romeinsch wingewest, met uitzondering van Syrakuse.

\emph{Geschiedenis der grieksche volkplantingen in Sicilië}, 735-212.—De voornaamste \emph{Dorische volkplantingen} in Sicilië waren: \emph{Syrakuse}, door de Korinthers gesticht in eene vruchtbare landstreek, van wijnbergen omgeven en met eene voortreffelijke haven; zij bevatte met den burgt vijf wijken. De grootheid van Syrakuse ving aan met de troonsbeklimming van \emph{Gelon}, onder de regering van Dionysius I; het verkreeg de oppermagt over een groot gedeelte van Sicilië, maar bezweek onder de wapens der Romeinen gedurende den tweeden punischen oorlog, na een langdurig beleg, vermaard geworden door de verdedigingsmiddelen van \emph{Archimedes}. De Syrakusers stichtten vele volkplantingen op andere punten van \emph{Sicilië}. — \emph{Selinus}, op de westkust, was haren oorsprong verschuldigd aan de \emph{Megaren}. De Karthagers maakten er zich later meester van en plunderden haar. Sedert dien tijd heeft zij alle belangrijkheid verloren.

\emph{Zanklé}, volkplanting van \emph{Kumes} in Italië, werd door de Messeniërs bezet, die daar aankwamen na de verovering van hun vaderland door de Spartanen en aan de stad den naam van \emph{Messana} (Messina) gaven. — \emph{Gela}, door de Rhodiërs gesticht, werd weldra door hare eigene volkplanting, de stad \emph{Agrigenta}, op de zuidkust van Sicilië, overschaduwd; laatstgenoemde bekleedde de tweede plaats onder de grieksche volkplantingen, vooral door haren handel in olie die zij naar Italië en Afrika uitvoerde. — De Ionische volkplantingen waren minder belangrijk; de grootste: \emph{Leontium}, door de bewoners van \emph{Naxos} gevestigd, en ten noorden van Syrakuse gelegen, betwistte gedurende eenigen tijd aan laatstgenoemde het gebied over Sicilië. Onder de overige Ionische volkplantingen verdienden nog aanmerking \emph{Katana}, bij den berg Etna, geboorteplaats van den wetgever Charondas; \emph{Segestes} (of Egesta), dat zich met de Karthagers tegen Syrakuse verbond; \emph{Tauromenium}, de jongste der grieksche volkplantingen, alwaar de geschiedschrijver \emph{Timeus} het eerste levenslicht aanschouwde.

\emph{Dorische volkplantingen} in Sicilië: 1º. \emph{Syrakuse}, gesticht door de Korinthers, onder de leiding van \emph{Archias}, volgens de overlevering afstammeling van Herkules, 735. Groote uitbreiding der stad, welke ten laatste vijf wijken bevatte, en van daar \emph{Pentapolis} genoemd werd. 1º. De wijk \emph{van het eiland}, op het eiland \emph{Naxos}, zijnde de eerste stichting; 2 º. de voorstad van \emph{Achradina}, op het vasteland; 3º. de wijk van \emph{Tycha}; 4º, de \emph{nieuwe stad} ( Neapolis ) en 5º. de burgt \emph{Epipolae}, op de hoogte. — De geschiedenis van Syrakuse kan in drie tijdvakken verdeeld worden: lste \emph{tijdvak, van hare stichting tot Gelon}, 735 --- 484. Syrakuse nam gedurende twee en eene halve eeuw in grootheid toe, onder de regering van den adel; hare staatsregeling was een \emph{aristokratisch gemeenebest}. De Syrakusers stichtten een aantal volkplantingen in Sicilië en verdedigden hunne anafhankelijkheid tegen de aanvallen der \emph{tirannen van Gela}. Eene omwenteling veranderde den inwendigen toestand van Syrakuse. De adel, door het volk verdreven, vlugtte naar Gela, 485. \emph{Gelon}, tiran dier stad, voerde hun naar Syrakuse terug en maakte zich van het oppergezag meester, --- 2de \emph{Tijdvak}, grootheid van Syrakuse, \emph{van Gelon tot den dood van Dionysius I, 484 --368. Gelon}, die zijne twee broeders tot opvolgers had, heerschte rustig over Syrakuse, met den titel van tiran, 484 -- 477. Door de Grieken, die met eenen aanval van de Perzen bedreigd werden, geroepen, vorderde hij voor zich het opperbevel over al de grieksche krijgsbenden, doch zijne vordering werd afgewezen. Eerste inval der Karthagers in Sicilië; hunne nederlaag bij \emph{Himera}, 480. Pracht aan het hof van Hiéron I, 477---467. Wreede daden van zijnen broeder \emph{Thrasybulus}; hij wordt uit de stad verjaagd en de republikeinsche regeringsvorm hersteld, 467. Oorlogen van Syrakuse, dat zich aan het hoofd der Dorische volkplantingen bevindt tegen de Ionische steden. Eerste tusschenkomst der \emph{Atheners} ten behoeve der Leontynen tegen de Syrakusers, 427. \emph{Tweede togt der Atheners}, tegen Syrakuse aangelegd, 415---413. Syrakuse wordt gered door de hulp van de \emph{Spartanen} onder Gylippus. \emph{Diokles} geeft eene nieuwe staatsregeling aan de Syrakusers, 212. Oorlogen tegen \emph{Selinus}, eene Dorische, en \emph{Segestes}, eene Ionische stad. Deze laatste roept de Karthagers te hulp, die een groot gedeelte van Sicilië veroveren en Syrakuse bedreigen, 410. \emph{Dionysius I}, aan het hoofd van het leger van Syrakuse geplaatst, maakt zich meester van het gezag en regeert met den titel van \emph{tiran}, 405--368. Oorlogen tegen de Karthagers met afwisselende uitkomsten; Sicilië wordt eindelijk tusschen de twee mogendheden verdeeld. Dionysius wordt door vergift om het leven gebragt, 368 . en met zijn dood vangt het verval van Syrakuse aan. --- 3de \emph{Tijdvak}, verval van Syrakuse, \emph{van den dood van Dionysius I tot de inneming der stad door de Romeinen}; 368.-212. \emph{Dionysius II}, zoon van Dionysius I, 368---34I; zijne buitensporigheden en wreede daden verwekken eene reeks van binnenlandsche onlusten; zijn oom \emph{Dio} en zijn vriend, de wijsgeer \emph{Plato}, pogen te vergeefs de rust te herstellen. Dio wordt vermoord, 354, en Dionysius II, die in 350 uit Syrakuse verdreven werd, neemt in 346 de stad weder in. De Syrakusers wenden zich eindelijk tot de Korinthers, die hun eene vloot zenden, onder aanvoer van \emph{Timoleon}. Dionysius II wordt uit Sicilië gebannen, 341, en de republikeinsche regeringsvorm wordt er weder ingevoerd. Na den dood van Timoleon, 337, barsten op nieuw binnenlandsche onlusten uit en de Karthagers maken zich meester van een groot deel van Sicilië. \emph{Agathokles}, een pottebakkers zoon, overweldigt het oppergezag te Syrakuse, 217---289. Hij hervat den oorlog tegen de Karthagers, maar wordt door hen verslagen en binnen Syrakuse belegerd, 311. Hij gaat daarop naar Afrika scheep en voert zijne wapens tot onder de wallen van Karthago. Door dit stout bestaan, dwingt hij de Karthagers tot den vrede, bij welken zij hem de helft van Sicilië overgeven, 206. Agathokles onderneemt de verovering van Zuid- Italië: hij neemt de stad Kroton in en plundert haar: maar hij wordt te midden van den loop zijner zegepralen om het leven gebragt, 489. Nieuwe onlusten te Syrakuse: de Karthagers hervatten den oorlog. De Syrakusers roepen \emph{Pyrrhus II}, koning van Epirus, die met de dochter van Agathokles in het huwelijk getreden was, te hulp en deze ontneemt den Karthagers schier alle hunne veroveringen, 277---275. Maar na zijn vertrek herwinnen zij die weder en sluiten een verbond met \emph{Hiéron II}, afstammeling van Hiéron I, die door de Syrakusers tot koning verheven was, 274. De bondgenooten vallen \emph{Messina} aan, waarvan zich de Mamertynen, voormalige huurbenden van Agathokles, meester hadden gemaakt, 269. De Romeinen verklaren den oorlog aan de Karthagers, 263 \emph{Hiéron II} sluit een verbond met Rome. Na zijnen dood, 215, wordt Syrakuse op nieuw door onlusten geteisterd. \emph{Hieronymus}, kleinzoon van Hiéron, werd in 214 vermoord; de Syrakusers verklaren zich voor de Karthagers en sluiten een verbond met \emph{Hannibal}, die in Italië tegen de Romeinen krijg voerde. Maar een Romeinsch leger slaat het beleg voor Syrakuse en de stad wordt na een beleg van twee jaren 214-212, ingenomen; dit beleg is vermaard geworden door de verdedigingsmiddelen, welke de bekende \emph{Archimedes} uitgevonden had. --- De voornaamste volkplantingen, welke de Syrakusers in Sicilië gesticht hadden, waren: \emph{Himera, Kamarina} en \emph{Enna}.

2º. \emph{Selinus}, op de zuidkust van Sicilie, door de Megaren gesticht, 636, werd door de Karthagers vernietigd 499, doch kort daarna weder opgebouwd door Hermokrates, die er eene volkplanting van Hymeriërs heenvoerde.

3º. \emph{Zanklé}, aan de zeeëngte die Sicilië van Italië scheidt, eene oude stad der Sikulen, ontving eene Chalcische volkplanting van \emph{Kumes} in Italië, 723. Later, na de verovering van Messenië door de Spartanen, 668, vlugtte een gedeelte der Messeniërs naar Zanklé (zie bladz. 83.). De stad ontving eerst eene eeuw later, omtrent het jaar 590, den naam van \emph{Messana} (Messina ). Zij werd in 269 ingenomen door de \emph{Marmertynen}, die de geheele mannelijke bevolking over den kling joegen en er zich met behulp der Romeinen staande hielden.

4º. \emph{Gela}, op de zuidkust van Sicilië, volkplanting. der \emph{Rhodiërs}, omtrent het jaar 690, werd afhankelijk van Syrakuse, toen Gelon den troon dier laatste stad bestegen had, 484. Zij werd verwoest door de Atheners, 415; herbouwd door Timoleon 342, doch erlangde hare belangrijkheid niet meer terug.

5º. \emph{Agrigenta} (Girginti), volkplanting van Gela, omtrent het jaar 582, rijk door haren oliehandel en vermaard wegens hare paarden en de pracht harer openbare gedenkteekenen, de tweede stad van Sicilië; geboorteplaats van den wijsgeer \emph{Empedokles}. De aristokratische regeringsvorm werd er omver geworpen en de tirannen maakten zich van het oppergezag meester. Onder dezen is \emph{Phalaris} vermaard door zijne wreedheid, en \emph{Theron} door de prijzen, welke hij bij de Olympische spelen behaalde, waarvoor hij door Pindarus, in zijne lierzangen, aan de vergetelheid ontrukt werd. Inneming door de Karthagers na een langdurig beleg, 406. Agrigenta beurde zich niet meer op; de stad werd bijna geheel verwoest gedurende den eersten Punischen oorlog, 260.

De \emph{Ionische volkplantingen} in Sicilië bereikten niet denzelfden trap van belangrijkheid als de \emph{Dorische}, onder welke zij ten laatste bezwijken moesten. De grootste was \emph{Leontium} of \emph{Leontini}, door de Naxiërs in de vruchtbaarste landstreek van Sicilië gesticht, omtrent het jaar 730. Zij wedijverde met Syrakuse en werd door de \emph{Atheners} ondersteund, 427. Kort daarna viel zij in handen der Syrakusers en \emph{Dionysius I} zond er eene bezetting van krijgsvolk, 402. --- Na den val van Leontium kwamen al de Ionische volkplantingen onder de magt van Syrakuse.

\emph{De volkplantingen in Sardinië, Korsika, Spanje en Gallië}. — De eilanden \emph{Sardinië} en \emph{Korsika}, alsmede de \emph{Balearische} eilanden, in de oudste tijden door de \emph{Pelasgen} bewoond, ontvingen \emph{Helleensche} volkplantingen tijdens den Trojaanschen oorlog. \emph{Olbia} in Sardinië en \emph{Lindus} in de Balearische eilanden klimmen tot die hooge oudheid op. De stad \emph{Alalia}, in Korsika, werd later gesticht door de \emph{Phocenzers} van Klein-Azië, die omtrent denzelfden tijd \emph{Massilia} (Marseille) op de zuidkust van Gallië bouwden. De Massiliërs stichtten op hunne beurt de stad \emph{Nicea} (Nizza) op de kusten van Italië. In Spanje bevond zich de stad \emph{Rhodus}, eene volkplanting der Rhodiërs en \emph{Saguntus} (Zacynthos), vermaard in de oorlogen tusschen de Romeinen en de Karthagers; Karthago werd ingenomen en verwoest door Hannibal, die alzoo den tweeden Punischen oorlog opende.

De grieksche volkplantingen in Sardinië, Korsika, de Balearische eilanden en die, welke op de kusten van Gallië in Spanje gelegen waren, zijn niet van zoo veel gewigt als die, welke in Sicilië gesticht werden. Zij waren eerder stapelplaatsen voor den handel, dien de Grieken met die landen dreven, alwaar zij verschillende voortbrengselen der natuur zochten als: koren, honig, was, zilver. \emph{Massilia} (Marseille) alleen bereikte een hoogen trap van bloei en magt, door haren handel met Italië, Spanje en Afrika. De Massiliërs stichten talrijke volkplantingen op de kusten van Gallië en van het noordelijk Italië. Sedert den tweeden Punischen oorlog was Massilia de bondgenoot van Rome en behield hare onafhankelijkheid, zelfs onder de keizers, die groote voorregten aan de stad schonken.

III. De Grieksche volkplantingen ten zuiden van Griekenland.

\S 7. De volkplantingen op het eiland van Cyprus en de kusten van Afrika.

\emph{De volkplantingen op Cyprus}, 128-457. —Het \emph{eiland Cyprus} was reeds vroegtijdig bevolkt door de \emph{Pheniciërs}, die er onverdeeld het oppergebied voerden tot

na den Trojaanschen oorlog. Op dat tijdstip kwamen \emph{Helleensche volkplantingen} naar dat vruchtbare land, en werden spoedig bloeijend door de handelsbetrekkingen, welke zij met Griekenland en Afrika aanknoopten. De voornaamste grieksche steden waren: \emph{Salamis}, eene volkplanting, afkomstig van het eiland van dien zelfden naam, \emph{Paphos} en \emph{Soloï}. Een magtige Helleensche volkstam had zijnen zetel te \emph{Salamis}. \emph{Apriës}, koning van Egypte, legde evenwel den bewoners van Cyprus eene schatting op; later werden zij afhankelijk van de Perzen. \emph{Cimon} bevrijdde de grieksche volkplantingen op het eiland Cyprus van de overheersching der Perzen. Het eiland bleef vrij tot den dood van Alexander-den-Groote; toen werd het tot onderwerping gebragt door \emph{Ptolomeus I}, koning van Egypte. De Romeinen maakten er eindelijk een wingewest van.

De Grieksche volkplantingen op het eiland Cyprus werden spoedig magtiger dan die der Pheniciërs, en vele dezer laatsten ontvingen eene grieksche bevolking. De ineensmelting der beide volken had langzamerhand plaats, doch het helleensch beginsel behield de overhand in de verschillende staten, die zich vormden en waarvan \emph{Salamis} de magtigste was. De stichting van \emph{Salamis} is toegekend geworden aan \emph{Teucer}, zoon van Telamon en broeder van Ajax, 1284. De Grieken trokken uit het eiland Cyprus graan, wijn en koper.

De \emph{grieksche volkplantingen in Cyrenaïka, in Afrika}. 675-321.—De \emph{noordkust van Afrika} met hare talrijke havens en vruchtbaren grond, was allezins geschikt om de Grieken te lokken. Dit gebeurde dan ook. \emph{Egypte} werd voor hen opengesteld onder de regering van Psammetichus, die aan de Mileters verlof gaf, de stad \emph{Naukratis} te stichten, bij eene der mondingen van den Nyl. Eenigen tijd vroeger was eene volkplanting, uit het eiland \emph{Thera} afkomstig, op de kusten van Lybië aangeland en had er de stad \emph{Cyrene} gesticht. \emph{Battus}, die aan het hoofd der volkplanters stond, werd erkend als vorst dier landstreek, die den naam van \emph{Cyrenaïka} ontving en vijf groote steden telde. Zijn vorstenstam regeerde gedurende eene en eene halve eeuw, maar werd gedwongen schatting aan de Perzen te betalen. Toen het koningschap afgeschaft was, ontstond een strijd tusschen den adel en het volk, en \emph{Cyrenaïka} viel onder het gebied der \emph{tirannen}, die dit eene halve eeuw lang behielden. \emph{Ptolomeus I}, koning van Egypte, lijfde het eindelijk als een wingewest bij zijn koningrijk in.

Vestiging der Grieken in Egypte (zie het 1ste deel bl. 77-80.) Stichting van \emph{Cyrene} door eene volkplanting van het eiland Thera onder aanvoering van \emph{Battus}, 675. De vorstenstam der \emph{Battiaden} regeerde gedurende 160 jaren, 675-514. Hun rijk breidde zich aanzienlijk uit onder het bestuur van \emph{Battus II}, bijgenaamd \emph{de Gelukkige}, omtrent het jaar 610, ten gevolge der komst van nieuwe grieksche volkplanters naar Afrika. Deze vorst weerde eenen aanval af, door \emph{Apriës}, koning van Egypte tegen Cyrenaïka ondernomen, (zie, 1ste deelbl. 79-80.)De nieuwe planters stichtten twee steden: \emph{Apollonia} en \emph{Teuchyres}. Het verval van het Cyrenaïkisch rijk ving aan onder de regering van \emph{Arcesilaus II}, omtrent het jaar 554, die schatpligtig aan Perzië werd. Tegelijker tijd had eene scheuring plaats in het koninklijk geslacht, en de broeders van koning Arcesilaus stichtten eene nieuwe stad, welke zij \emph{Barcé} noemden en die van Cyrene onafhankelijk bleef. Afschaffing van het koningschap te Cyrene, 514; binnenlandsche onlusten; de bewoners wenden zich tot den wijsgeer \emph{Plato}, met verzoek, hun eene wetgeving te schenken. Overweldigers maken zich van het gezag meester en voeren het bewind met den titel van tirannen, 400. De Cyreneërs erkennen het oppergezag van Alexander-den-Groote, 336, en zenden hem eene gouden kroon. Later valt Cyrenaïka onder de heerschappij der koningen van Egypte, 321; het wordt van tijd tot tijd beheerd door vorsten uit het koninklijk huis, die den titel van koning van Cyrene aannemen. Cyrenaïka wordt een romeinsch wingewest, 96 vóór Chr.

De stad \emph{Cyrene} vormde met de vier steden \emph{Apollonia, Teuchires, Hesperis} en \emph{Barcé} de Cyrenaïkische Pentapolis. \emph{Cyrene} was eene der schoonste grieksche steden en stond weinig achter met Karthago in grootheid en pracht. Op anderhalve mijl van de kust gelegen, had zij de stad \emph{Apollonia} tot zeehaven. De schoone kunsten en wetenschappen bloeiden te Cyrene evenzeer als de nijverheid; de prachtige gebouwen, welke die stad versierden, de wijsgeerige school, door Aristippus gesticht, en de uitgebreide handel der bewoners maakten de Cyreneërs vermaard in de oudheid. Pindarus bezong de overwinningen, door de vorsten van Cyrene bij de Pythische spelen behaald.— \emph{Barcé} of \emph{Barka}, de belangrijkste der volkplantingen van Cyrene, werd het middelpunt van eenen staat, die zelfs ten tijde der Romeinen zijne onafhankelijkheid behield. Een Lybische volkstam maakte zich later daarvan meester en hield niet op Cyrenaïka, toenmaals Romeinsch wingewest geworden, te verontrusten.

\newpage

ZESDE HOOFDSTUK.

VIERDE TIJDVAK.

Tijd van grootheid.

Van het begin der Perzische oorlogen tot de Macedonische heerschappij\footnote{\emph{Raadpleeg}: de werken van Cantu, Clavier, Levesques, Wachsmith, Hermann, Bockh, reeds vroeger aangehaald.}. 500-338 vóór Chr.

\S 1. Toestand van Griekenland op het tijdstip van het begin der Perzische oorlogen. Opstand der Aziatische Grieken.

\emph{Griekenland vóór de Perzische oorlogen.} — De voornaamste magt van Griekenland op dat tijdstip was gelegen in het \emph{Peloponnesisch Verbond}, aan welks hoofd \emph{Sparta stond}. De staatsregeling van Lykurgus, even als de verovering van Messenië, hadden de magt van Sparta zoodanig doen toenemen, dat geen andere staat in Griekenland daartegen konde wedijveren. De invloed van dat volk breidde zich evenwel nog niet verder uit dan over Peloponnesus, en de pogingen van koning Kleoménes, om dien invloed ook op Athene te doen drukken, door in de binnenlandsche oorlogen, welke dien staat teisterden, tusschen beide te treden, hadden schipbreuk geleden. \emph{Athene}, naauwelijks van de Pisistratiden verlost, werd door inwendige woelingen verzwakt. De volkspartij had, wel is waar, de bovenhand over den adel verkregen en Klisthenes had zijn vaderland met demokratische instellingen begiftigd. Maar die instellingen zelve vermeerderden nog de reeds tusschen Sparta en Athene bestaande oneensgezindheid. De Atheners bezaten inmiddels toen reeds eene vloot en hun gebied strekte zich uit over een gedeelte van Eubea en eenige eilanden van de Egeïsche Zee. Een naauw verbond vereenigde \emph{Platea} aan Athene. Het \emph{Beotisch Verbond} was tot stand gekomen; maar de pogingen van de stad \emph{Thebe}, om een overwegenden invloed op de bondgenooten te verwerven, stond de hechtheid van het Verbond in den weg. Een zwakke band vereenigde de overige staten van midden-Griekenland en de volkstammen, die Thessalië bewoonden, aan het helleensche volk.

Verbrokkeling van Griekenland (zie het 4de hoofdstuk.) Magt van Sparta; het Peloponnesisch Verbond (zie bl. 83-84.) Begin van de ijverzucht tusschen Sparta en Athene: de oorzaken daarvan waren: 1°. de natuurlijke afkeer tusschen de Doriërs en de Ioniërs; 2°. het verschil van staats-instellingen: Sparta had een aristokratischen regeringsvorm; te Athene was de volkspartij zegevierend opgestaan uit den strijd tegen den adel en Klisthenes had de instellingen van Solon in eenen demokratischen geest gewijzigd. 3°. De tusschenkomst der Spartanen te Athene ten voordeele van den adel en de nederlaag, door hen, bij hunnen laatsten togt geleden. — Verbond van \emph{Platea} met Athene, na zich van het \emph{Beotisch Verbond} afgescheiden te hebben. Onmagt van dat Verbond, veroorzaakt door den naijver der verbondene steden tegen de toenemende magt van \emph{Thebe}, dat onvermoeid naar het oppergebied over gansch Beotië streeft. — De volkstammen van Thessalië komen naauwelijks onder de Hellenen in aanmerking; onderscheidene vreemde volkstammen zijn reeds in dat land gevestigd. Ook draagt het gedrag der Thessaliërs en der meeste staten van midden-Griekenland, gedurende de eerste Perzische oorlogen, het kenmerk van een volslagen gebrek aan vaderlandsch gevoel.

\emph{Opstand der Aziatische Grieken}, 503-498. Zoodanig was de staat van Griekenland, toen de opstand der Aziatische Grieken tegen de Perzen uitbrak. \emph{Aristagoras} van Miletus kwam toen hulp vragen bij de Grieken van Europa en begaf zich eerst naar Sparta; maar Kleomenes weigerde, zich in eenen oorlog met de Perzen te steken, door de zaak der Ionische volkplantingen te omhelzen. De \emph{Atheners} leenden een beter onthaal aan den tiran van Miletus en zonden eene vloot van twintig bodems naar Azië, waarbij zich nog vijf schepen van \emph{Eretrië} voegden. Door dezen onderstand aangemoedigd, rukten de Ioniërs tegen Sardes op en legden een groot gedeelte dier stad in de asch. Maar zij werden in hunnen aftogt door een leger van Perzen en Lydiërs aangevallen en leden eene nederlaag onder de wallen van Ephese. De Atheners scheepten zich daarop naar hun vaderland in en verlieten alzoo de zaak hunner landgenooten, die spoedig weder onder het juk der Perzen, overwinnaars der Ioniërs in den zeeslag van \emph{Lada}, vervielen. \emph{Miletus} werd op zijne beurt ingenomen en verwoest, en \emph{Darius} was op wraakneming tegen de Atheners bedacht.

\emph{Opstand der Aziatische Grieken} (zie het 1ste deel bl. 228-229.) Aristagoras begeeft zich naar Sparta: weigering der Spar- tanen, onder voorwendsel dat de wetten van Lykurgus het verbod van eenen ver afgelegen oorlog inhielden; de ware oorzaak was echter in den afkeer van de Doriërs tegen de Ioniërs gelegen. Aanbod van geld door Aristagoras aan Kleimenes gedaan en door dezen van de hand gewezen. Hulp der Atheners en Eretriërs; eene vloot van 25 bodems landt in de nabijheid van Ephese. Brand van Sardes, verlaten door \emph{Artaphernes}, satraap van Lydië, die in den burgt terugtrekt. Na zijn leger door Lydische krijgsbenden versterkt te hebben, valt hij de Grieken aan en verslaat ze bij Ephese. Terugkeer der Atheners en Eretriërs naar Griekenland. De Ioniërs worden door de Perzen tot onderwerping gebragt. Verbittering van Darius tegen de Atheners; hij beveelt dat bij elken maaltijd een zijner dienaren deze woorden herhalen zal: ``Heer, denk aan de Atheners.''

\S 2. Eerste Perzische oorlog. — Miltiades en de slag van Marathon. 495-490 vóór Chr.

\emph{Oorzaken van den eersten Perzischen oorlog. Togt van Mardonius}, 495. — De zucht naar wraak en de plannen van verovering van \emph{Darius, zoon van Hystaspes}, waren de twee voorname oorzaken der togten, welke deze oorlogzuchtige vorst tegen Griekenland rigtte. De aandrang van Hippias, die zich naar Susa had begeven, en met behulp der Perzen den troon van Athene weder hoopte te bestijgen, bleef ook niet zonder invloed op de besluiten van den koning der Perzen. \emph{Mardonius}, schoonzoon van Darius, die op Artaphernes als satraap van Lydië gevolgd was, kreeg bevel, de Grieken te gaan kastijden. Hij trok, aan het hoofd van een talrijk leger, over den Hellespont en kwam in Thracië, om van daar in Griekenland door te dringen; eene vloot, met levensmiddelen beladen, ging tegelijkertijd onder zeil, om langs de oevers van de Egeïsche Zee te varen. Maar een onverwachte tegenstand der krijgshaftige volkstammen van Thracië hield het leger staande, dat aanzienlijke verliezen leed in de bergachtige landstreken, welke het moest doortrekken; en toen een storm de helft der vloot vernield had door haar tegen de rotsen van den berg Athos te werpen, liet Mardonius den togt varen en leidde het overschot van zijn leger naar Klein-Azië, zonder den grond van Griekenland betreden te hebben.

\emph{Tweede togt. Slag van Marathon}, 490. De gevaren, welke de Grieken bedreigd hadden, bragt nog geene eensgezindheid tegen den gemeenschappelijken vijand voort, en toen Darius krijgsboden naar de verschillende staten van Griekenland afzond, om ze tot onderwerping aan zijn gezag op te eischen, gehoorzaamden bijna allen. Te \emph{Sparta} en te \emph{Athene} werden de Perzische afgevaardigden ter dood gebragt, zoodat de oorlog onvermijdelijk werd. Darius legde dan ook een nieuwen togt aan, en kort daarna ging een leger van 120,000 man scheep in eene der havens van Cilicië onder het bevel van \emph{Datis} en \emph{Artaphernes}. Na het eiland \emph{Naxos}, dat aan de Atheners onderworpen was, verwoest en de stad \emph{Eretrië}, op het eiland Eubea, vernield te hebben, landden de Perzen, door \emph{Hippias} aangevoerd, op de oostkust van Attika en namen eene stelling in bij het dorp \emph{Marathon}. De Atheners, aan welke de Spartanen de gevraagde hulp geweigerd hadden, vereenigden een leger van 9000 man, waarbij zich eene bende van 1000 \emph{Plateërs} gevoegd had. Tien bevelhebbers stonden aan het hoofd dier krijgsbenden en het opperbevel wisselde dagelijks onder hen af. Maar zij telden onder hen een bekwaam veldheer, \emph{Miltiades}, die met de gebreken der Perzische krijgskunde bekend was. Hij maakte gebruik van den dag, waarop het opperbevel aan hem was opgedragen, om den vijand aan te vallen. De dapperheid der Grieken en de onversaagheid, waarmede zij de Perzen aanvielen, bezorgden hun eene schitterende zegepraal, ondanks hunne mindere getalsterkte. De overwinnaars maakten zich meester van, de legerplaats des vijands, dien zij tot aan den oever der zee achtervolgden. \emph{De slag van Marathon} redde alzoo Griekenland, dat de overwinning aan de Atheners alleen te danken had, want 2000 Spartanen kwamen slechts, om de zegeteekenen hunner mededingers te bewonderen.

De eerste Perzische oorlog bevat twee onderscheidene krijgstogten: de 1ste onder \emph{Mardonius}, 495, die eene volslagene schipbreuk leed, en de 2de onder \emph{Datis} en \emph{Artaphernes}, 490, die met den veldslag van \emph{Marathon} eindigde. \emph{Mardonius} wordt benoemd tot satraap van Lydië en ontvangt den last, om den lonischen opstand voor goed te dempen. Hij ontslaat de landvoogden (\emph{tirannen}) der grieksche steden van Klein-Azië en onderwerpt op nieuw de volkplantingen, die aan den oever van de Propontis en den Chersonnesus van Thracië gelegen zijn. De Athener \emph{Miltiades}, die deze landstreek onder het gezag der Perzen beheerd, en de partij van Aristagoras van Miletus omhelsd had, neemt de vlugt en keert naar Athene terug. Hinderpalen, welke de Perzische togt in Thracie ontmoet, uithoofde van den bergachtigen grond en den krijgshaftigen aard der bewoners van dat land. Wederstand der \emph{Brigen}, een barbaarsche volkstam, die onophoudelijk het leger van Mardonius verontrust. Vernieling der vloot; 200 schepen en 20,000 man komen in eenen storm om. Het leger te lande heeft gebrek aan levensmiddelen. Aftogt van Mardonius, 495.

Tweede togt der Perzen (zie het 1ste deel, bl. 229-230.) \emph{Oorlogen in Griekenland}. Oorlog tusschen Athene en Egina; 491. Onlusten te Sparta ten gevolge van een tweespalt onder de twee koninklijke geslachten. Koning \emph{Demaratus} vlugt uit Sparta en begeeft zich bij Darius. \emph{Kleomenes} berooft zich van het leven in eene vlaag van krankzinnigheid. \emph{Leotychides}, opvolger van Demaratus, wordt verbannen, omdat hij zich had laten omkoopen. Darius zendt krijgsboden naar Griekenland, om aan de verschillende staten om \emph{water en aarde} te vragen: zinnebeelden van onderwerping. Bijna alle staten gehoorzamen; maar te Athene en te Sparta worden zij in waterputten geworpen, om, naar men zeide, hun het gevraagde te bezorgen. Eene vloot van 600 bodems wordt in eene haven van Cilicië bijeengebragt, om een leger van 120,000 man, waaronder 40,000 man geregelde troepen, naar Griekenland te vervoeren; — overdrijving van eenige schrijvers, die de magt van het leger tot op 600,000 man opvoeren. — Verwoesting van het eiland Naxos. Inneming en vernieling van Eretria; 4000 Atheners, ter hulp van de stad gezonden, komen te laat. De Perzen, door Hippias geleid, landen in den zeeboezem van \emph{Marathon}, 490. Schrik te Athene bij het vernemen van dezen krijgstogt; zij zenden naar Sparta om hulp, doch de Spartanen weigeren, vóór de Volle Maan te velde te trekken. Atheensch leger van 9000 man, versterkt door 1000 Plateërs. Beurtelingsche afwisseling van het opperbevel; aarzeling der opperbevelhebbers van het grieksche leger. \emph{Miltiades} geeft den raad, om het vijandelijk leger aan te vallen; \emph{Kallimachus}, Archont-Polemarchus, stemt met zijn gevoelen in. Het leger wordt in slagorde geschaard; de vleugels dekken zich op de met hout beplante heuvelen, terwijl omgehakte boomen de beweging der vijandelijke ruiterij belemmeren. De Grieken vallen stormenderhand aan; de linkervleugel wordt door Miltiades op de vlugt gedreven, de Plateërs verslaan den regtervleugel. De overwinnaars tasten het midden van het vijandelijk leger aan, dat het midden van het grieksche leger in wanorde had gebragt. Algemeene vlugt van het Perzische leger naar het strand, met achterlating van 6000 dooden op het slagveld. Bemeestering van de vijandelijke legerplaats door de Grieken, die er de ketens vinden, welke voor de krijgsgevangenen bestemd waren. Het Perzische leger gaat scheep en vaart langs de kaap Sunium, om Phalera te overrompelen; maar het ontmoet daar weder Miltiades, die er in allerijl heen getogen was. Aftogt der Perzen. Komst van 2000 Spartanen, daags na de overwinning.

\S 8. Tweede Perzische oorlog. — Themistokles en Leonidas. 489-479 vóór Chr.

Veldslagen van Artemisium en der Thermopylen. Veldslagen van Salamis, Platea en Mykala.

\emph{Miltiades}, 489.—De roem der redding van Griekenland kwam uitsluitend aan de \emph{Atheners} en aan \emph{Miltiades} toe. Deze, aangevoerd door persoonlijke eerzucht of door het verlangen, om zijn vaderland magtig te maken, haalde de Atheners over, om eene vloot naar de Egeïsche Zee te zenden, ten einde de grieksche eilanden te straffen, omdat zij deel genomen hadden aan den Perzischen krijgstogt, en hen aan hun gezag te onderwerpen. Maar de togt tegen het eiland Pams mislukte en \emph{Xantippus}, hoofd der volkspartij, maakte van deze nederlaag gebruik, om \emph{Miltiades}, die tot de partij des adels behoorde, in het verderf te storten. Hij werd veroordeeld tot eene boete van vijftig talenten en stierf in het daaropvolgend jaar. Door zijn dood kwamen twee mannen aan het hoofd van Athene, die een groot aandeel hadden in de toekomstige grootheid van hun vaderland.

\emph{Aristides} en \emph{Themistokles}. \emph{Aristides} even uitstekend door zijne belanglooze vaderlandsliefde als door zijne regtschapenheid, had de teugels van het inwendig beheer in handen genomen; terwijl \emph{Themistokles}, die de behendigheid des staatsmans met de dapperheid des veldheers paarde, met zijne vloot een gedeelte der eilanden van de Egeïsche Zee aan het gebied van Athene onderwierp. In den aanvang strevende naar het gemeenschappelijk doel, om den bloei van hun vaderland te bevorderen, verschilden die twee mannen later in de beoordeeling der middelen, om dat doel te bereiken. \emph{Themistokles} was overtuigd, dat Athene alleen op zee magtig konde zijn en hij gaf den raad, om al de openbare inkomsten aan de daarstelling eener vloot te besteden. \emph{Aristides}, die de schatkist door eene wijze spaarzaamheid wilde verrijken, verzette zich daartegen. Maar toen het Themistokles gelukt was zijnen tegenstander door het Ostracismus te verbannen, gaf hij onvermoeid gevolg aan zijn voornemen, om eene sterke zeemagt tot stand te brengen. Men ondernam den bouw van honderd schepen tegelijk, en de gebeurtenissen hechtten al spoedig haar zegel aan deze maatregelen, aan welke Griekenland andermaal zijne redding te danken had bij eenen tweeden aanval der Perzen.

\emph{Miltiades}, voormalig tiran van den Chersonnesus van Thracië en uit een adellijk geslacht gesproten, had welligt het voornemen opgevat om, door middel zijner veroveringen op de Egeïsche Zee, het oppergezag te Athene meester te worden. Zijn togt met eene vloot van 70 bodems tegen de Grieksche eilanden. Aanval van \emph{Paros} en beleg dier stad; heldhaftige verdediging der bewoners. Miltiades wordt gewond en gedwongen van dien krijgstogt af te zien. Zamenspanning der volkspartij tegen hem; hij wordt veroordeeld tot eene boete van 50 talenten, die door zijnen zoon \emph{Cimon} voldaan wordt. — Dwaling van sommige schrijvers, die verhalen dat hij in den kerker stierf, omdat hij die som niet had kunnen voldoen. — Hij sterft aan de gevolgen zijner bekomene wonde, 489. \emph{Aristides}, zoon van Lysimachus, de regtvaardige bij uitnemendheid, zonder persoonlijke eerzucht, wilde zijn vaderland groot en bloeijend zien en hoopte dat doel alleen door regtvaardige en eerlijke middelen te zullen bereiken. Zijne belangloosheid en inzigten werden gedeeld door \emph{Themistokles}, zoon van Neokles, uit een onbekend geslacht gesproten. Dezes uitgebreid genie en diep doorzigt plaatsten hem zelfs boven Aristides. De grootheid van Athene was evenzeer het eenig doelwit van Themistokles, maar hij deinsde voor geene middelen terug om het te bereiken. Hij legde de plannen van Miltiades ten uitvoer en dwong de Grieksche eilanden in de Egeïsche Zee, om het oppergebied van Athene te erkennen. Zijn voorstel om alle hulpmiddelen van den staat en vooral de opbrengst der zilvermijnen van Laurium aan te wenden tot de daarstelling eener vloot. Tegenstand van \emph{Aristides}, die door het Ostracismus verbannen wordt, 486; zijne grootheid van ziel bij deze gelegenheid. De Atheensche vloot wordt tot op 200 bodems gebragt.

\emph{Tweede Perzische oorlog. Verdedigingsmiddelen der Grieken.} 480. — \emph{Darius} was overleden vóór dat hij zijn voornemen, om de nederlaag van Marathon op de Grieken te wreken, ten uitvoer had kunnen brengen. Zijn zoon \emph{Xerxes} voltooide de krijgstoerustingen, die tot dat einde aangelegd waren; vereenigde een talloos leger en eene sterke vloot, om gansch Griekenland aan zijnen rijksstaf te onderwerpen. Maar zijn plan leed schipbreuk door het doorzigt en den werkzamen ijver van \emph{Themistokles}. Dezen gelukte het een verbond tusschen Athene en Sparta te sluiten, en al de staten van midden-Griekenland en van Thessalië tot de gemeenschappelijke verdediging van het vaderland over te halen. Een gezantschap, dat hij naar Sicilië afvaardigde, om de hulp der grieksche volkplantingen in te roepen, bleef zonder uitkomst door de aanmatigingen van \emph{Gelon}, tiran van Syrakuse, die voor zich het opperbevel over de grieksche krijgsmagt vorderde. Toen trad men in overleg omtrent de maatregelen, die voor de verdediging des lands behoorden genomen te worden: Sparta en de staten van Peloponnesus stelden voor, slechts hun schiereiland te verdedigen en al het overige van Griekenland aan zijn lot over te laten. Themistokles verzette zich daartegen en een leger werd naar Thessalië gezonden, dat het dal \emph{Tempé} bezette, hetwelk tot doortogt tusschen Macedonië en Griekenland strekte. Men besefte evenwel spoedig de onmogelijkheid om die stelling tegenover de meerdere krijgsmagt der Perzen te behouden. Toen werd \emph{Leonidas}, koning van Sparta, belast met de verdediging der \emph{Thermopylen}, terwijl de vloot, aangevoerd door \emph{Eurybiades}, tweeden koning van Sparta, en door \emph{Themistokles}, bij \emph{Artemisium}, ten noorden van het eiland Eubea, post vatte.

\emph{Togt van Xerxes. Gevecht der Thermopylen en veldslag van Salamis}, 480.— Alvorens in Griekenland binnen te rukken, zond Xerxes krijgsboden uit, om het op te eischen zijn gezag te erkennen. De Thessaliërs en meer andere staten van Griekenland gehoorzaamden aan dien eisch. \emph{Leonidas} wees echter met verachting de vordering van den koning der Perzen van de hand en hield drie dagen lang een moorddadig gevecht vol in de \emph{Thermopylen}. Xerxes begon reeds de hoop op te geven van dien doortogt te overmeesteren, toen een verrader, \emph{Ephialtes} genaamd, eene perzische krijgsbende tot gids verstrekte langs een voetpad op het gebergte van Lokris. \emph{Leonidas}, door den vijand aangevallen kwam om met al de krijgshelden, die bij hem gebleven waren. Midden-Griekenland viel in de handen der Perzen, die het uitplunderden en naar Attika voortrukten. Bij het vernemen dezer tijding verliet de grieksche vloot destelling van \emph{Artemisium}, alwaar zij onderscheidene gevechten met goed geluk had doorgestaan, en vatte post in de baai van \emph{Salamis}, na nog eene versterking van 100 schepen ontvangen te hebben. Intusschen wilden de Peloponnesers op nieuw tot onder de kusten van hun schiereiland terugtrekken; maar Themistokles kwam de uitvoering van dit plan voor, met den bevelhebber der Perzische vloot door eene geheime boodschap te doen besluiten, de beide uitgangen dier baai te bezetten. Daardoor dwong hij de Grieken, om aan de Perzen dien vermaarden slag van \emph{Salamis} te leveren, die Griekenland voor altijd van het vreemde juk bevrijdde.

Krijgstoerustingen van Xerxes (zie het 1ste deel bl.231-233.) \emph{IJver van Themistokles:} zijne belangloosheid jegens de Spartanen. Verbond tusschen alle grieksche staten. Sparta, gesterkt door de hegemonie van Peloponnesus, bekomt het opperbevel over de vereenigde krijgsmagt der Grieken. Gezantschap naar Sicilië en aanmatiging van Gelon. Xerxes sluit een verbond met de Karthagers. Voorstel van de staten van Peloponnesus, om Griekenland te verlaten en de landengte van Korinthe te versterken, door de vloot onder de kusten van Peloponnesus te verzamelen. Wederstand van Themistokles, die gansch Griekenland wil verdedigen. Een leger van 10,000 man wordt naar Thessalië gezonden. Onmogelijkheid om tegenstand te bieden aan het tallooze leger der Perzen, dat 1,500,000 man telt. Thessalië wordt verlaten en \emph{Leonidas} wordt aan het hoofd van 6000 man naar de \emph{Thermopylen} gezonden (zie bladz. 20.) De vloot, 280 schepen sterk, plaatst zich aan den ingang van den Euripus, in de nabijheid van de landspits \emph{Artemisium}. Het opperbevel wordt opgedragen aan \emph{Euribiades}, tweeden koning van Sparta. \emph{Themistokles} is bevelhebber onder hem.

Togt van Xerxes door Thracië en Macedonië. De vloot, 1200 oorlogbodems sterk, benevens een aantal schepen tot vervoer, was geleverd door de \emph{Pheniciërs}, de \emph{Cypriërs} en de \emph{Aziatische Grieken;} weêrzin dezer laatsten om tegen hunne landgenooten te strijden. Afzending van krijgsboden naar Griekenland: de volken van Thessalië, Lokris, Achaïa, Phtiotis, Beotië, met uitzondering van Thespies en Platea, beloven zich aan Xerxes te zullen onderwerpen.

\emph{Leonidas in de Thermopylen} met 300 Spartanen, 300 Lacedemoniërs en ongeveer 6000 bondgenooten. Door den koning der Perzen aangemaand de wapens over te geven, geeft hij slechts ten antwoord: ,,hij kome ze weghalen.’’ Krachtdadige verdediging van den bergpas gedurende drie dagen: de keurbende der \emph{onsterfelijken} wordt verslagen en aan stukken gehouwen. Woede van Xerxes, die verpligt is geweld te gebruiken, om zijne krijgslieden tot den strijd te dwingen. \emph{Ephialtes}, een Maliër, verraadt de Grieken en wijst den Perzen een voetpad door het gebergte aan, dat hen in de gelegenheid stelt, de Grieken van achter aan te vallen. Duizend Phocenzers, met de verdediging van dien weg belast, verlaten hunnen post en gaan de tijding aan Leonidas boodschappen. Hij geeft afscheid aan de bondgenooten en blijft met 200 Spartanen en 700 Thespiërs. Heldhaftige dood dier dapperen, na een vreesselijk moordtooneel onder de vijanden. Zeeslagen bij \emph{Artemisium}, waarin de Grieken zegepralen. Aftogt der grieksche vloot, uit 378 bodems bestaande, naar de baai van \emph{Salamis}. Vlugt der inwoners van Attika naar Salamis, Egina en Trezene. Plundering van Athene en plaatsing van den troon van Xerxes op de kust. Verdeeldheid tusschen de bevelhebbers van de grieksche vloot. Themistokles belet het vertrek der Peloponnesers, door de Perzen daarvan te verwittigen en hen over te halen de beide uitgangen van de baai van Salamis te bezetten.

\emph{Zeeslag van Salamis}, 480. De Grieken zegepralen, door hunne krijgskunst en de min gunstige stelling, welke de Perzen tot de ontwikkeling hunner verbazende magt hadden ingenomen. Eene andere oorzaak hunner overwinning is nog gelegen in de laauwheid, waarmede de Aziatische Grieken hunne bondgenooten ondersteunden.

\emph{Tweede veldtogt. Gevechten van Platea en Mylrala}, 479.—De vernieling der vloot en de onmogelijkheid om zich met een zoo groot leger in Griekenland staande te houden, deden Xerxes besluiten, om met een gedeelte zijner krijgsmagt naar Azië terug te keeren, \emph{Mardonius} niet 300,000 man in Thessalië achterlatende. De grieksche vloot, aangevoerd door \emph{Themistokles}, wiens roem door gansch Griekenland weêrgalmde, bevrijdde de Egeïsche Zee van de heerschappij der Perzen, terwijl men zich gereed maakte tot eenen laatsten veldslag tegen \emph{Mardonius}. Deze had op nieuw midden-Griekenland verwoest en hetgeen van Athene overgebleven was omver geworpen, toen een grieksch leger, onder bevel van \emph{Pausanias}, koning van Sparta, hem dwong naar Beotië terug te trekken. De Grieken volgden hem en leverden hem slag onder de muren van \emph{Platea;} zij behaalden daar eene schitterende zegepraal, en het overschot van het Perzische leger vlugtte naar Azië. Mardonius was in den slag omgekomen. Denzelfden dag waarop deze overwinning behaald werd, vernielde de grieksche vloot onder den Spartaan \emph{Leotychides} en den Athener \emph{Xantippus}, vader van Perikles, de Perzische zeemagt in eenen slag, die bij de landspits van Mykala, in Klein- Azië geleverd werd. Deze zegepraal veroorzaakte de bevrijding der meeste grieksche volkplantingen, die in dat land gevestigd waren, van het juk der Perzen; deze werden gedwongen, de versterkte stad \emph{Sestos}, na eene hardnekkige verdediging, te verlaten.

Snelle aftogt van \emph{Xerxes} met een gedeelte des legers, welligt op raad van \emph{Themistokles}, ofschoon de redenen daartoe onbekend zijn. Gebrek aan levensmiddelen, ziekten en koude maken vele slagtoffers. Ramp bij den overtogt van den Strymon, alwaar de meeste krijgslieden in de rivier omkomen door het breken van het ijs. Xerxes keert bijna alleen naar Susa terug. Mardonius overwintert in Thessalië. Eerbewijzen aan Themistokles hij de Olympische spelen; de Spartanen zenden hem een olijfkrans. Vruchtelooze onderhandelingen tusschen Mardonius en de Atheners. De Spartanen arbeiden aan de vestingwerken van de landengte van Korinthe. \emph{Aristides} wordt naar Athene teruggeroepen en stelt zijne pogingen met die van Themistokles in het werk, om de krijgsmagt der Grieken tegen de Perzen te vereenigen. Tweede verwoesting van midden-Griekenland en Attika door de Perzen. Vernieling der steden \emph{Platea} en \emph{Thespies}. Mardonius laat de puinhoopen van Athene slechten. \emph{Palusanias}, koning van Sparta, dringt in midden-Griekenland aan het hoofd van 5000 Spartanen, 5000 Lacedemoniërs en 35,000 slaven. De aandeelen van al de grieksche staten voegen zich bij hem en brengen zijn leger tot 100,000 man: Aristides was daar met 8000 krijgslieden. Mardonius trekt naar Beotië terug; zijn leger is bijna eens zoo sterk als dat der Grieken. \emph{Slag van Platea}, in de nabijheid der puinhoopen van die stad, 479. Dood van Mardonius en nederlaag van zijn leger. Zeetogt der Grieken tegen de Cykladen, die de partij der Perzen omhelsd hadden. De Perzische vloot neemt de wijk naar de kust van Ionië en land op de kaap \emph{Mykala}. De Grieken ontschepen insgelijks hunne troepen en vernielen het Perzische leger in eenen bloedigen strijd. Gevolgen dezer overwinning voor de Aziatische Grieken, die zich van het juk der Perzen beginnen vrij te maken. Inneming van \emph{Sestas}, eene sterke stad en sleutel van den Hellespont, door de Grieken, 478.

\S 4. De derde Perzische oorlog, tot den slag van Eurymedon. 479-469 vóór Chr.

\emph{Athene en Sparta na den tweeden Perzischen oorlog}. Na den vijand uit het vaderland verdreven te hebben, waren de Grieken op den weder-opbouw hunner vernielde steden bedacht. \emph{Thespies}, \emph{Platea} en \emph{Athene} rezen uit hare asch op en Themistokles haalde de Atheners over, om vóór alles de muren hunner stad weder op te trekken. Maar de Spartanen verzetten zich daartegen onder voorwendsel, dat het gevaarlijk was, steden in midden-Griekenland te versterken, die niet met vrucht verdedigd konden worden, en bij eenen nieuwen inval in handen der Perzen vallende, hun tot steunpunt zouden verstrekken. \emph{Themistokles} bleef evenwel in zijn ontwerp volharden en Athene, benevens de drie havens, waren spoedig door vestingwerken ingesloten. Die groote man werkte aan de verwezenlijking van het doel, dat hij zich had voorgesteld, namelijk om aan zijn vaderland het gebied over de zee te bezorgen. Tot dat einde werd de vloot versterkt en Athene bereidde zich alzoo voor, de hegemonie van Griekenland te aanvaarden, welke de heerschzucht van hun koning \emph{Pausanias} den \emph{Spartanen} deed verliezen.

\emph{Verraad van Pausanias. liet Helleensch Verbond}, 476. \emph{Ballingschap van Themistokles} 471. De grieksche vloot zette onder bevel van \emph{Pausanias} den oorlog tegen de Perzen voort, om de grieksche volkplantingen in Klein- Azië van hun gebied los te maken. De Perzen werden uit het eiland \emph{Cyprus} en uit de stad \emph{Byzantium} verdreven. Maar \emph{Pausanias} trad in geheime onderhandelingen met Xerxes, met het doel om de hulp van dien vorst te bekomen in het verkrijgen van het oppergezag over Griekenland; hij werd naar Sparta teruggeroepen en de Grieken verzochten, dat de \emph{Atheners} het opperbevel zouden overnemen. \emph{Cimon}, zoon van Miltiades, en \emph{Aristides}, die aan het hoofd van het aandeel van hun vaderland stonden, hadden door hunne regtschapenheid de achting van al de bondgenooten gewonnen. Laatstgenoemde bragt het \emph{groot Helleensch Verbond} bepaaldelijk tot stand en bevorderde daardoor zeer den bloei van Griekenland. \emph{Pausanias} die, ondanks zijne terugroeping, geen einde had gemaakt aan zijne snoode kuiperijen, werd ter dood veroordeeld en onderging zijne straf te Sparta. Omtrent den zelfden tijd werd \emph{Themistokles} door de Spartanen beschuldigd van deel te hebben genomen aan de plannen van Pausanias, en door zijn ondankbaar vaderland in ballingschap gezonden. Eerst naar \emph{Argos} geweken, moest hij die stad weder verlaten en zocht toen eene schuilplaats bij den koning der Perzen, die hem met de grootste eerbewijzen ontving. Het tijdstip van zijn overlijden is niet bekend.

Begin van \emph{de ijverzucht tusschen Sparta en Athene}. De Spartanen verzetten zich tegen den weder-opbouw der vestingwerken van Athene. \emph{Themistokles} laat daaraan met den meesten spoed arbeiden. Klagten der Spartanen te Athene. Themistokles begeeft zich naar Sparta; zijne listen en voltooijing der vestingwerken van Athene en van de drie havens \emph{Phalerus}, \emph{Munichium} en \emph{Pireus;} deze laatste werd aanmerkelijk vergroot en de voornaamste haven van Athene. Versterking der Atheensche vloot; raad van Themistokles, om de vloot der bondgenooten te verbranden; Aristides verzet zich daartegen. — Voortzetting van den oorlog tegen de Perzen, 477, met liet doel om de bevrijding der grieksche eilanden en steden in Klein- Azië van het juk der Perzen te voltooijen. Togten naar Cyprus en Byzantium. De Spartanen behouden onder hunnen koning \emph{Pausanias} het opperbevel over de vereenigde grieksche krijgsmagt. \emph{Aristides} en \emph{Cimon} voeren het bevel over de atheensche vloot. Heerschzucht van Pausanias; hij maakt zich de aziatische zeden eigen en behandelt zijne bondgenooten met trotschheid. Zijne geheime onderhandelingen met de Perzen; zijne inzigten zijn niet met zekerheid bekend. Ontevredenheid der bondgenooten, vooral der Aziatische-Grieken, die zich tot de Atheners wenden en hun het oppergezag (de \emph{hegemonie}) aanbieden. Terugroeping van Pausanias naar Sparta, 466. \emph{Verbond} der eilanden van de Egeïsche Zee en der grieksche steden in Klein-Azië, onder de hegemonie van Athene. In den aanvang behoorde daartoe geen enkele staat van het Europeesch Griekenland. Aristides bepaalde het aandeel in schepen, krijgslieden en geld, dat elke staat gehouden was te leveren; de jaarlijksche algeheele som bedroeg 460 talenten (ongeveer \emph{f}1,300,000); zij wordt nedergelegd in den tempel van Apollo en Diana te Delos; de \emph{Hellenotamien} (schatmeesters der Hellenen) zijn belast met de inzameling der jaarlijksche bijdragen en met het beheer der openbare schatkist. Elke staat behield zijne volkomene staatkundige onafhankelijkheid. Dit \emph{Verbond} wordt gewoonlijk het \emph{Ionische} genoemd, omdat de Ioniërs er de meerderheid hadden.

Sparta behoudt de hegemonie van het Peloponnesisch Verbond. Verval van hare magt ten gevolge van het verraad, door \emph{Pausanias} gepleegd. Deze wordt door de Ephoren overtuigd, dat hij zijne kuiperijen niet gestaakt had. Hij neemt de vlugt in eenen tempel, waarvan men de uitgangen toemetselde en alwaar hij van honger stierf, 469. Veranderingen in de staatsregeling van Sparta. Het \emph{lichaam der Ephoren} wordt door het volk met nieuwe bevoegdheden bekleed en maakt zich ten laatste geheel meester van het oppergezag te Sparta, na het regt verkregen te hebben, alle overheidspersonen in staat van beschuldiging voor het volk te stellen, zelfs de koningen daaronder begrepen, en alle zaken met andere landen te regelen, (Zie bladz. 78-79).

Haat der Spartanen tegen \emph{Themistokles}, die te Athene door \emph{Aristides} en vooral door \emph{Cimon}, zoon van Miltiades, ter zijde wordt gestreefd; hij wordt beschuldigd van deelneming aan de plannen van Pausanias, maar het volk spreekt hem vrij. Zijne staatkundige tegenstanders bewerken zijne ballingschap door middel van het Ostracismus, 471. Hij neemt de wijk naar Argos; maar door de Spartanen achtervolgd, vlugt hij eerst bij \emph{Admetus}, koning der Molossen, in Epirus, 466. Van daar begeeft hij zich naar Klein-Azië bij de Perzen, 465, Artaxerxes, zoon en opvolger van Xerxes, schenkt hem de inkomsten der drie grieksche steden \emph{Magnesia}, \emph{Myus} en \emph{Lampzakus}, die nog het gezag der Perzen erkenden. Onzekerheid omtrent den tijd en de omstandigheden van zijnen dood.

\emph{Cimon}. -- Na de verbanning van \emph{Themistokles} uit Athene, kwam het oppergezag in handen van \emph{Aristides} en \emph{Cimon}. De eerste, geheel der volkspartij toegedaan, voltooide de demokratische inrigting van zijn vaderland door eene wet te doen aannemen, waarbij aan alle burgers, zonder onderscheid van vermogen, den toegang tot den Senaat en tot alle openbare ambten werd opengesteld. \emph{Cimon}, daarentegen, getrouw aan de staatkunde van zijnen vader Miltiades, plaatste zich aan het hoofd der aristokratische partij en trachtte haar den invloed weder te geven, welken Klisthenes en Aristides haar ontnomen hadden. Om dat doel te bereiken, sloot hij zich naauwer aan de Spartanen toe en zette tegelijk zijne landgenooten aan, om den oorlog tegen de Perzen met kracht door te zetten. De eendragt tusschen alle grieksche staten handhaven en al de Helleensche volkplantingen van de Perzische heerschappij bevrijden, ziedaar de hoofdstrekking der staatkunde van \emph{Cimon}, die voor zijnen vader \emph{Miltiades} niet in dapperheid, noch voor \emph{Themistokles} in beleid onderdeed, maar beiden in regtschapenheid overtrof.

\emph{Derde Perzische oorlog. Slag van Eurymedon}, 476-469.-- Na de Perzen uit Thracië verdreven te hebben, begaf Cimon zich met de vloot naar de kusten van Klein-Azië (476) en bevrijdde de grieksche volkplantingen, die op de kusten van Karië in Lycië gelegen waren. Artaxerxes I had eindelijk eene nieuwe vloot bijeengebragt, bestemd om het eiland Cyprus te heroveren, terwijl een talrijk leger aan de monding van de Eurymedon, in Pamphylië geschaard stond. Cimon viel eerst de Perzische vloot aan, en na haar in eenen bloedigen zeeslag bijna geheel vernield te hebben, zette hij zijne krijgslieden aan land en versloeg het vijandelijke leger op de boorden van de \emph{Eurymedon}. Deze dubbele overwinning maakte een einde aan den derden Perzischen oorlog en voltooide de bevrijding van de grieksche eilanden en steden in Klein-Azië. Zij had plaats in hetzelfde jaar van het overlijden van \emph{Aristides}, die niet eens het noodige naliet, om de kosten zijner begrafenis te voldoen, welke dus ten laste der openbare schatkist werden gebragt; zoo groot was de belangloosheid geweest, waarmede hij de hooge bediening had waargenomen, tot welke hij door zijne landgenooten verheven was geweest.

Veranderingen in de staatsregeling, door \emph{Aristides} ingevoerd: hij schaft de opbrengst af voor het bezit van staatkundige regten, doch behoudt die voor de openbare ambten: al de waardigheden, die van Archont daaronder begrepen, worden voor alle burgers toegankelijk. Aristides bragt daardoor eene verandering te weeg in den grondslag zelven der instellingen, welke Solon aan zijn vaderland gegeven had en die reeds zoo zeer door de nieuwe bepalingen van Klisthenes gewijzigd waren. De beweegredenen, welke Aristides in deze zaak leidden; zijn niet bekend. Terugwerking tegen die veranderingen: de aristokratische partij rigt zich weder op onder \emph{Cimon}, zoon van Miltiades; zijne rijkdommen en edelmoedigheid; hij onderscheidt zich door zijne krijgskunde, beleid en regtschapenheid. Plutarchus plaatst hem boven Themistokles en Miltiades. Hij tracht de goede verstandhouding tusschen Sparta en Athene te bewaren, met het dubbel doel, om te Sparta een steun voor de aristokratische partij te vinden en om den oorlog tegen de Perzen met al de vereenigde krijgsmagt der Grieksche staten te kunnen voortzetten. — Zijne togten in Thracië en de kusten van Karië en Lycië; inneming van den burgt \emph{Elion} aan den oever van de Strymon, van waar hij, na eenen krachtdadigen wederstand, de Perzen verdrijft, 466. Nieuwe krijgstoerustingen van Artaxerxes I; Hij zendt eene vloot van 350 schepen, onder bevel van zijnen stiefbroeder Tithraustes tegen Cyprus; 80 vaartuigen der Pheniciërs moeten zich bij hem voegen. Cimon vernielt de perzische vloot vóór de komst der Pheniciërs en behaalt eene tweede overwinning op het leger te lande, dat aan de \emph{Eurymedon} geschaard was, 469. Tegelijkertijd zendt hij een gedeelte zijner vloot tegen de Pheniciërs en maakt hunne schepen buit.— Dwaling der oudere schrijvers, die het sluiten van den \emph{Cirnonschen vrede} na de overwinning van Eurymedon stellen. — De oorlog tusschen de Perzen en de Grieken hield nog niet geheel op; maar kwam tot bedaren en de Perzen zagen voor eenigen tijd af van hun voornemen, om hun gebied over de grieksche steden in Klein-Azië te herstellen. \emph{Dood van Aristides:} onzekerheid omtrent het jaartal: 473 of 469; het laatste is het waarschijnlijkste.

\S 5. Hegemonie van Athene. Derde Messenische oorlog en vierde Perzische oorlog tot den dood van Cimon. — Perikles. 469-449 vóór Chr.

\emph{IJverig gedrag van Cimon}. 469-463. — De zegepralen van Cimon hadden de \emph{hegemonie van Athene} versterkt, en deze stad zag zich nu gedurende den tijd van veertig jaren aan het hoofd van Griekenland geplaatst. Intusschen werden onderscheidene staten het moede, naar de bepalingen van het Verbond, schepen en krijgslieden te leveren. \emph{Cimon} stelde alstoen voor, om die aandeelen \emph{in natura} te vervangen door geldelijke bijdragen, waarvoor de Atheners het onderhoud der vloot en des legers op zich zouden nemen. Dit voorstel werd aangenomen en Athene bekwam daardoor een wezenlijk oppergebied over de zee. De bewoners van \emph{Naxos}, die zich tegen deze verandering verzetten en het Verbond wilden verlaten, werden overwonnen en door de kracht der wapens tot onderwerping gebragt. Cimon stichtte tegelijkertijd de volkplanting van \emph{Amphipolis}, op de Strymon, in de nabijheid der rijke zilvermijnen van den berg \emph{Pageus}, en viel het, door zijne goudmijnen vermaarde, eiland \emph{Thasos} aan. De Thasiërs, die de hulp van de Spartanen ingeroepen hadden, moesten het onderspit delven. Cimon wendde het geld, dat hij buit had gemaakt, aan tot den opbouw der muren, die de stad Athene aan Pireus verbonden en scheen het toppunt van magt bereikt te hebben, toen hij het slagtoffer werd van den strijd der partijen, die nimmer te Athene geheel gestild werd.

\emph{Perikles}. — De dood van \emph{Aristides}, die de volkspartij van haren aanvoerder beroofd had, en de invloed van den middelstand, die steeds eene zekere gematigde partij had gevormd, waren de oorzaak van de inwendige rust, welke Athene genoten had. Maar de zegepralen van Cimon en de pogingen der aristokratische partij, aan welker hoofd hij stond, wekten den naijver der volkspartij, die toen \emph{Perikles}, zoon van Xantippus, aan hare spits zag optreden. Die man, wiens roem weldra dien van al zijne landgenooten overvleugelde, was van edele geboorte; hij blonk evenzeer uit door zijne diepe en uitgebreide kunde, als door eene onweerstaanbare welsprekendheid en onvermoeide werkzaamheid. Het eenige doel van zijn gansche leven was, aan zijn vaderland de eerste plaats onder de Grieksche staten te bezorgen en zelf de eerste burger van Athene te zijn. Perikles werd weldra de mededinger van Cimon en maakte gebruik van de gelegenheid, welke zich bij het uitbarsten van den derden Messenischen oorlog aanbood, om hem in het verderf te storten.

De \emph{hegemonie van Athene} duurde 73 jaren: van de terugroeping van Pausanias tot de inneming van Athene door de Spartanen, 477-404. Het tijdperk harer grootheid duurde slechts 48 jaren: van den slag van Eurymedon tot den dood van Perikles, 469-429. Veranderingen, door Cimon in het Helleensch Verbond gebragt: de aandeelen in krijgsvolk, door de verbondene staten te leveren, worden vervangen door schepen zonder bemanning en door jaarlijksche geldelijke bijdragen; Athene alleen belast zich met de uitrusting der vloot, en deze omstandigheid stelt die stad in staat, om een waar oppergebied over al de verbondene staten te voeren. Ontevredenheid van vele bondgenooten. Het eiland \emph{Narxos} wordt veroverd en van zijne onafhankelijkheid beroofd. Groote veroveringen van Cimon op de kusten van Thracië en van het eiland \emph{Thasos}; ontginning der goud- en zilvermijnen door de Atheners. Groote bouwingen te Athene: de uitgestrekte muren van de stad tot Pireus. Cimon laat openbare gebouwen optrekken, bestemd tot het onderwijs (de \emph{Stoes}, groote zuilengangen); hij verfraait het marktplein (\emph{Agora}) en de \emph{Akropolis}. Zijn vriend \emph{Polygnotus} van Thasos en andere vermaarde schilders verrijkten die gebouwen met hunne meesterstukken.

De strijd der partijen wordt te Athene hervat; de aristokratische partij, die onder Cimon het hoofd weder opgestoken had, tracht het bewind te heroveren; tegenstand van de volkspartij; de rijke burgerij van Athene plaatst zich tusschen beide partijen en handhaaft de inwendige rust. Aanvang van de staatkundige loopbaan van Perikles, zoon van Xantippus en achter-kleinzoon van Klisthenes. Hij was een doorkneed staatsman, begaafd met een zeldzaam doorzigt, en nam gemakkelijk het volk voor zich in door zijne edelmoedigheid, die dikwijls tot verkwisting toe werd doorgedreven, terwijl hij het leidde door zijne welsprekendheid, welke men bij den bliksem vergeleek. Leerling van Anaxagoras van Klamozena en van den Eleër Zenon, achtte Perikles de wetenschappen en schoone kunsten hoog; maar hij was niet vrij van de ondeugden, die toen reeds de gansche Atheensche maatschappij aangetast hadden. Zijne persoonlijke heerschzucht vereenigde zich met zijn verlangen, om zijn vaderland groot en magtig te zien; het algemeen belang was de drijfveer van al zijne handelingen en hij deinsde voor geene middelen terug, om zijn doel te bereiken. De ijverzucht tusschen Perikles en Cimon was onvermijdelijk.

\emph{Derde Messenische oorlog}. 465-455. — Terwijl Athene onophoudelijk in grootheid toenam, ging \emph{Sparta} bijna geheel ten onder. Eene aardbeving vernielde die stad tot in hare grondslagen en bedolf meer dan twintig duizend menschen onder hare puinhoopen. De Heloten grepen naar de wapens, om zich over hunne wreede meesters te wreken; maar de Spartanen, die door koning \emph{Archidamus} aangevoerd werden, niet durvende aanvallen, namen zij de wijk naar Messenië, alwaar een groot getal Messenische slaven zich bij hen voegden. De \emph{derde Messenische oorlog}, die toen uitbarstte, duurde tien jaren; na vele voordeelen op de Spartanen behaald te hebben, maakten de opstandelingen zich meester van de vesting \emph{Ithomé}, van welke zij het middelpunt hunner krijgsverrigtingen maakten. De Spartanen riepen de Atheners te hulp, en hun verzoek werd, op voorstel van Cimon, ingewilligd. Maar het Atheensche leger werd door de Spartanen teruggezonden en Cimon, door de volkspartij aangewezen als de oorzaak van dezen hoon, werd door het Ostracismus verbannen. Zes jaren later gaf \emph{Ithomé} zich bij verdrag over. De \emph{Messeniërs} verlieten het land en begaven zich naar \emph{Naupaktus}, eene stad aan de golf van Korinthe, die hun door de Atheners afgestaan werd.

Aardbeving in Lakonië; buitengewoon groote rotsklompen, van den berg Taygetes losgerukt, rolden op de stad Sparta neder, die bijna geheel vernield wordt. 20,000 menschen verliezen het leven, onder welke een groot aantal jongelieden, die onder de puinhoopen eener openbare school begraven worden. Oproerige bewegingen der \emph{Heloten}. \emph{Arehidamus} roept de Spartanen te wapen, om de puinen hunner stad te verdedigen. Algemeene opstand der Heloten in Messenië; een aantal Lacedemoniërs maken gemeene zaak met de muiters. Nederlaag der Spartanen onder de wallen van \emph{Stenyklara}, 463. Zij roepen het aandeel van Peloponnesus op. De opstandelingen versterken \emph{Ithomé}, dat door de Spartanen belegerd wordt. Al hunne aanvallen worden door de belegerden afgeweerd; zij wenden zich tot de Atheners. Het gelukt Cimon het volk te doen toestemmen in de zending van 4000 man, die hij zelf ter hulp van de Spartanen aanvoert, ondanks den tegenstand van Ephialtes, vriend van Perikles, 461 Terugzending van het Atheensche leger door de Spartanen, hetzij uit wantrouwen, of omdat zij dachten, die ondersteuning niet meer te behoeven. Aanklagt der volkspartij tegen Cimon, die \emph{Philolakon} (vriend der Lakoniërs) genoemd wordt; hij wordt door het Ostracismus gebannen, 461. Inneming van Ithomé en verhuizing der overwonnen Messeniërs; zij begeven zich naar \emph{Naupaktus}, dat de Atheners op de Lokriers veroverd hadden, en van waar zij gemakkelijk naar Peloponnesus konden terugkeeren, door de golf van Korinthe over te steken.

\emph{Werkzaamheid van Perikles te Athene}. 460-457. — De \emph{ballingschap van Cimon} had ernstige gevolgen, zoo voor Athene als voor Griekenland. \emph{Perikles} liet de gemeenschappelijke schatkist van het Helleensche Verbond van Delos naar Athene vervoeren, en droeg het beheer daarover aan de Atheners alleen op. Om den steun des volks te verwerven, deed hij besluiten, dat elke burger, die de volksvergadering bijwoonde, eenen halven penning (\emph{obolus}) zou ontvangen, terwijl een zijner vrienden, \emph{Ephialtes}, het gezag van den Areopagus aanmerkelijk inkromp. Het bondgenootschap met Sparta werd tegelijkertijd verbroken, en Perikles legde er zich op toe, om de magt van Athene te vergrooten. Hij ondersteunde de \emph{Egyptenaren}, die, onder aanvoer van \emph{Inarus}, de wapens tegen de Perzen hadden opgevat en verklaarde den oorlog aan de \emph{Eginiërs} en de \emph{Korinthers}, na een verbond gesloten te hebben met Argos en Megara. De togt in Egypte was, wel is waar, noodlottig in de uitkomst, maar \emph{Egina} werd ingenomen en zijne zeemagt vernield, 457.

\emph{Oorlogen tusschen Athene en Sparta. Oorlog tegen de Perzen. Dood van Cimon.} 456-446. — Een oorlog tusschen de \emph{Phocenzers} en de \emph{Doriërs}, waarbij de Spartanen de laatsten hadden ondersteund, deed den krijg tusschen Sparta en Athene uitbarsten. De Spartanen bleven overwinnaars bij den slag van \emph{Tanagra}; maar de Atheners drongen, onder bevel van den veldheer \emph{Myronidas} in \emph{Beotië} door en dwongen al de steden van dat land, met uitzondering van \emph{Thebe}, om tot het groot Helleensch Verbond toe te treden. In het volgend jaar verwoestte \emph{Tolmidas}, aan het hoofd der vloot, de kusten van Lakonië, en \emph{Perikles} ondernam eenen togt naar de Zwarte Zee, om er de Atheensche heerschappij te bevestigen. De nederlaag van Tanagra had inmiddels den moed van de \emph{aristokratische partij} te Athene weder opgebeurd. Ephialtes werd om het leven gebragt en de burgeroorlog was op het punt, van op nieuw uit te barsten, toen Perikles voorstelde, \emph{Cimon} uit zijne ballingschap terug te roepen. Dezen gelukte het, den vrede onder de Grieken te herstellen en ondernam, aan het hoofd der krijgsmagt van zijn vaderland, eenen togt tegen Cyprus om dat eiland van de heerschappij der Perzen te bevrijden. Hij behaalde twee schitterende zegepralen en stierf, terwijl men met de Perzen over dien roemrijken vrede onderhandelde, die zijnen naam draagt en waarbij \emph{Artaxerxes I} eindelijk de onafhankelijkheid der Aziatische Grieken erkende. De \emph{Cirmonsche vrede} maakte alzoo een einde aan de langdurige oorlogen tusschen de Perzen en de Grieken en ten voordeele der laatsten.

Zegepraal der volkspartij te Athene na de verbanning van Cimon. \emph{Perikles}, minder rijk dan zijn mededinger, put zijne hulpmiddelen uit de gemeenschappelijke schatkist, welke hij van Delos naar Athene laat vervoeren, 469. De leden van het Verbond worden daardoor schatpligtig aan de Atheners. Invoer van eene vergoeding voor het bijwonen der volksvergadering, eerst bestaande in de betaling van een halven penning (\emph{obolus}) voor elke zitting, welke echter later tot drie halve penningen opgevoerd werd; kostelooze toegang tot den schouwburg voor de armen. Beperking van het gezag van den \emph{Areopagus}, die alleen het oordeel over lijfstraffelijke zaken behield. (Zie bladz. 92.) Oorlog en der Atheners: 1º. in \emph{Egypte}, om den opstand van Inarus te ondersteunen, 462-457 (zie het 1ste deel, bladz. 80-83); — 2º. tegen \emph{Egina} en \emph{Korinthe}, 458-457, ten gevolge van den afval van \emph{Megara} van het Peloponnesisch Verbond en het bondgenootschap met de Atheners. Nederlaag der Atheners bij Haliæ; overwinning ter zee bij Egina; \emph{beleg van Egina}, dat negen maanden duurt; de stad wordt ingenomen en de Eginers schatpligtig aan de Atheners, 457. Inval der Korinthers in Megaris; \emph{Myronidas} valt hen aan met een leger, uit oude lieden en jongelingen bestaande, en dwingt hen tot den aftogt; — 3º. \emph{Oorlog tegen Sparta en legen Thebe;} 457-453. Vijandschap tusschen de \emph{Phocenzers} en de \emph{Doriërs} in midden-Griekenland. De Spartanen zenden hulp aan de Doriërs; een Atheensch leger, onder Perikles, snijdt hun den aftogt naar Peloponnesus af. Overwinning der Spartanen en Thebanen bij \emph{Tanagra}, 454. Onlusten te Athene; de aristokratische partij streeft naar het opperbewind; moord van Ephialtes en terugroeping van Cimon, op voorstel van Perikles. Voortzetting van den oorlog in Beotië. \emph{Myronidas} verslaat de Beotiërs bij \emph{Tanagra}, 456; ontbinding van het Beotisch Verbond; de steden van dat land, met uitzondering van Thebe, worden gedwongen tot het Helleensch Verbond toe te treden. Togt van \emph{Tolmidas} naar de kusten van Peloponnesus; hij vernietigt de scheepstimmerwerven der Spartanen bij Gythion, 455. Togt van Perikles tegen Sicyone; de Acheërs sluiten een bondgenootschap met Athene, 454. Togt naar de Zwarte Zee; de Atheners vestigen daar hunne heerschappij.

Pogingen van \emph{Cimon} om den vrede tusschen de Grieken te herstellen; een Bestand wordt gesloten, 453. Cimon haalt de Grieken over, om de Perzen aan te vallen, die meester waren van een gedeelte van het eiland Cyprus, 450: eene vloot van 60 schepen wordt naar \emph{Egypte} gezonden, om \emph{Amyrtea} te helpen, dat niet opgehouden had de Perzen te bestrijden. Zegepraal, door de Grieken behaald bij de stad Salamis in Cyprus; eene tweede overwinning wordt door het leger te lande bevochten. Cimon belegert de stad \emph{Citium}, hij wordt gewond en sterft aan de gevolgen, 449. Onderhandelingen der Perzen. \emph{Cimonsche vrede}, welks voornaamste voorwaarden waren: 1º. de onafhankelijkheid van alle grieksche steden in Klein-Azië en op de eilanden der Egeïsche en Middellandsche Zeeën; 2º. verbod aan elk Perzisch leger, om nader dan drie dagreizen de Egeïsche Zee te genaken; 3º. ontzegging aan de Perzen van de vaart op de Egeïsche Zee, aan gene zijde der rotsen van Cyane en der Chelidonische eilanden. — Er is twijfel gerezen over de echtheid van dezen vrede, uithoofde van het stilzwijgen van Thucydides en van Plutarchus; men heeft daarin niets anders willen vinden, dan eene zekere stilzwijgende overeenkomst tusschen de koningen der Perzen en de Grieken; doch Diodorus (XII. 4) somt de voorwaarden op van dezen vrede, waarvan de voornaamste atheensche redenaars gewagen, als van eene der roemvolste daden van hun vaderland.

\S 6. Grootheid van Athene onder Perikles. — Griekenland tot den aanvang van den Peloponnesischen oorlog. 449-431 vóór Chr.

\emph{Verdiensten van Perikles ten aanzien der schoone kunsten en letteren.} — De dood van Cimon stelde Perikles weder aan het hoofd der zaken te Athene. De \emph{aristokratische partij} stelde, wel is waar, \emph{Thucydides-den-oudere}, bloedverwant van Cimon, tegen hem over, maar deze bezweek in den strijd tegen zijnen mededinger en werd door het Ostracismus verbannen. ``Van toen af, zegt de grootste grieksche geschiedschrijver, bestond de demokratische regeringsvorm te Athene nog slechts bij naam, want het gemeenebest was metterdaad aan het gezag van zijnen eersten burger onderworpen.'' Perikles, die gedurende twintig jaren aan het hoofd van Athene bleef, zonder evenwel eenige openbare bediening te bekleeden, wendde al den invloed aan, dien de voortreffelijkheid van zijn genie hem schonk, om zijn vaderland groot, bloeijend en magtig te maken.

Hij versierde de stad met de werken van bouw-beeldhouwkunde en schilderkunst, die als even zoo vele onvergankelijke gedenkteekenen van het grieksche genie zijn overgebleven. De \emph{Propyleën}, de tempel van Pallas, \emph{Parthenon} genaamd, de tempel van Theseus, het \emph{Odeon}, de \emph{Phaleriaansche} muur, dienden tot verfraaijing en versterking van Athene. De vermaarde \emph{Phidias}, die over deze prachtige bouwingen stond, plaatste in de tempels en de Akropolis die reuzenbeelden van \emph{Pallas} en \emph{Zeus}, welke zijnen naam onsterfelijk hebben gemaakt. De letteren en dichtkunde bloeiden niet minder ten tijde van Perikles dan de kunsten. \emph{Sophokles, Euripides} en \emph{Pindarus} schiepen toen hunne meesterstukken van dichtkunde, die de bewondering van alle eeuwen tot zich hebben getrokken, terwijl \emph{Herodotus} en \emph{Thucydides} in onuitwischbare letters de geschiedenis van hun vaderland nederschreven.

\emph{Magt en bloei van Athene.} — \emph{De stoffelijke belangen} waren niet minder het voorwerp der verlichte zorg van Perikles. De inzigten van Themistokles deelende, legde hij er zich vooral op toe, om de zeemagt van Athene te versterken en uit te breiden en de magt van Sparta te fnuiken. De gemeenschappelijke schatkist van het Verbond, waarvan hij een aanzienlijk gedeelte besteed had, om de kosten der bouwingen te Athene te dekken, diende tot het onderhoud en de vermeerdering der vloot, met welke de Atheners hunne heerschappij op de kusten van Thracië en Macedonië bevestigden en hun gezag op de Propontis en de Zwarte Zee deden eerbiedigen. Atheensche volkplanters vestigden zich in een groot aantal steden en nieuwe volkplantingen werden gesticht, als \emph{Thurii}, in het zuiden van Italië, op de plaats van het oude Sybaris. Athene werd ook eene der eerste handelsteden van de oudheid; zij wedijverde met Tyrus en met Karthago. Doch het verval der stad nam een aanvang, toen regtschapenheid had opgehouden de regel te zijn van hare betrekkingen met hare hondgenooten en met de overige staten van Griekenland.

Na den dood van Cimon vangt de strijd der partijen te Athene weder aan, 449. \emph{Thucydides-de-oudere}, een deugdzaam en regtschapen man, wordt het hoofd der aristokratische partij. Poging dezer partij om Perikles door het Ostracismus te verwijderen; deze doet een beroep op het volk en treft zijnen mededinger met hetzelfde wapen: Thucydides wordt tot levenslange ballingschap verwezen, 444. Hij wordt evenwel spoedig teruggeroepen, maar zijne partij is magteloos geworden.

\emph{Perikles, gedurende 20 jaren aan het hoofd van Athene}, 449-429. Hij vervult geene andere openbare bediening dan die van \emph{Strategus} of bevelhebber van het leger gedurende den oorlog. Ziehier hoe Thucydides (II. 55) de bedrijvigheid van dien grooten staatsman afschetst: ``Perikles hield, zoo door zijne persoonlijke waardigheid als door zijne belangloosheid, de menigte met openhartigheid in bedwang; ook liet hij zich niet door haar leiden, maar, integendeel, hij leidde haar; want, daar hij niet door ongeoorloofde middelen tot het gezag opgeklommen was, had hij niet noodig te spreken om haar te behagen, maar kon haar, door zijn gezag, met kracht tegenspreken. Wanneer hij bemerkte, dat de Atheners eene vermetele onderneming beraamden, boezemde hij hun door zijne woorden vrees in; wanneer zij, daarentegen, ongegronde vrees koesterden, zette hij hen tot moedige daden aan. De republikeinsche regeringsvorm bestond alzoo te Athene slechts in naam, terwijl metterdaad de eerste burger het opperbewind voerde.''

\emph{Gouden eeuw der letterkunde en schoone kunsten in Griekenland.} Athene werd het middelpunt dier schoone verstandelijke beweging. Groote gedenkteekenen, te Athene opgerigt onder de leiding van \emph{Phidias}, vriend van Perikles en den grootsten beeldhouwer van Griekenland. Verfraaijing van de Akropolis, door de bouwing der \emph{Propyleën}, die tot ingang daarvan strekten en bestonden uit een aantal zuilenreijen van wit marmer, door welke men tot den \emph{tempel van Pallas} (Parthenon) kwam, die ook van wit marmer gebouwd was, op eene hoogte in het midden van de Akropolis. Tusschen de Propyleën en het Parthenon was het \emph{reusachtig metalen standbeeld van Pallas} geplaatst, dat 60 ellen hoog was: het werk van Phidias, reeds in de verte zigtbaar, als men de kust van Attika naderde. Het Parthenon bevatte het meesterstuk van dien beeldhouwer: het \emph{standbeeld van Pallas} van elpenbeen en goud, 39 voet hoog en gehuld in eenen mantel van massief goud, ter waarde van ongeveer 1 1/4 milloen gulden. De \emph{tempel van Theseus} in het lagere gedeelte der stad, kleiner dan het Parthenon. Het \emph{Odeon}, bestemd voor de muziekfeesten, kon 3000 personen bevatten, waarvan de helft te paard. Behalve deze vermaarde gebouwen, liet Perikles nog \emph{schouwburgen, gymnasiën} en \emph{openbare badplaatsen} stichten. De \emph{Phaleriaansche muur} verbond Phalerus aan de stad en voltooide alzoo de vestingwerken aan de zijde der zee. Ziehier wat Plutarchus (Perikles cap. XIII.) van deze kunstwerken van Athene zegt: ``Nog heden schijnen zij zoo nieuw, als of men er pas den laatsten steen van gelegd had en zij uit de hand des kunstenaars kwamen; zij hebben al het aanlokkende der nieuwheid behouden, als of zij eenen steeds verjongden geest en eene ziel, vrij van ouderdom bevatten'.' Deze groote werken verschaften arbeid aan den minvermogenden stand van Athene, van welken Perikles een gedeelte naar de volkplantingen van \emph{Thurii} en \emph{Amisus} zond. (Zie bladz. 131 en 126.)

Ontwikkeling der zeemagt van Athene. Zijne vloten voeren de heerschappij op een groot gedeelte der Middellandsche Zee, der Egeïsche Zee, der Propontis en der Zwarte Zee. Uitgebreide handel in koren, vruchten, slaven, pelterijen, met de grieksche volkplantingen, die langs de kust der laatstgenoemde zee gelegen waren (zie bladz. 124-127). Die zoo uitgestrekte handel gaf eene groote vlugt aan de Atheensche nijverheid, waarop vooral de gehuisden zich toelegden; de burgers stonden aan het hoofd der werkplaatsen, alwaar de slaven als ondergeschikten arbeidden. Eerbied des volks voor Perikles, die den bijnaam van \emph{Olympische} verwierf. Feesten en schouwburgen voor het volk. Phidias wordt beschuldigd, zich een gedeelte van het goud, dat voor het standbeeld van Pallas bestemd was, te hebben toegeëigend; hij wordt eerst vrijgesproken; doch op eene nieuwe aanklagt in den kerker geworpen, alwaar hij sterft. Perikles zelf ontkomt alleen door zijne persoonlijke bekrompenheid aan de beschuldiging van zijne vijanden, dat hij de inkomsten van het gemeenebest zou verkwist hebben.

\emph{Oorlogen der Atheners}, 448-445. — Perikles. even groot veldheer als staatsman, nam nogmaals de wapens op, om het overwigt van Athene op Griekenland te handhaven. In eenen strijd tusschen de bewoners van \emph{Delphi} en de \emph{Phocenzers} over het beheer van den tempel van Apollo, hadden de Spartanen aan de eersten hulp geboden; maar na hun vertrek stelde een Atheensch leger de Phocenzers in het bezit van den tempel. De Atheners waren minder gelukkig in eenen oorlog, die in \emph{Beotië} uitbarstte en tot gevolg had, dat de steden van dat land het Verbond verlieten, hetwelk zij met Athene gesloten hadden, en hare onafhankelijkheid hernamen. Door dit voorbeeld aangemoedigd, wilden de \emph{bewoners van Eubea} en de \emph{Megaren} zich aan de heerschappij van Athene onttrekken en sloten tot dat einde een verbond met de Spartanen, die in Attika vielen. Maar Perikles kocht de Spartaansche bevelhebbers om en sloot met Sparta een dertigjarig Bestand; daarna bragt hij het eiland \emph{Eubea} op nieuw tot onderwerping en zond er Atheensche volkplanters. \emph{Megara} behield zijne onafhankelijkheid.

\emph{Opstand van Samos}. 448-440. — Weldra deed zich voor de Atheners eene nieuwe gelegenheid voor, om hunne magt te doen gelden. Twee Ionische staten, \emph{Samos} en \emph{Miletus}, betwistten elkander het bezit der stad \emph{Priënne}. De Mileters wendden zich tot Athene en eene vloot werd tegen Samos uitgezonden; het eiland onderwierp zich en de Atheners voerden er den demokratischen regeringsvorm in. Na hun vertrek keerde de aristokratische partij, die de wijk naar Sardes genomen had, naar Samos terug, en wapende zich, door de Perzen en Byzantynen ondersteund, om den oorlog tegen Miletus te hervatten. Perikles viel \emph{Samos} aan met eene atheensche vloot, nam de stad in, na een beleg van negen maanden en legde den bewoners eene jaarlijksche schatting op. \emph{Byzantium} kwam insgelijks tot gehoorzaamheid aan Athene terug en Perikles was bedacht, om aan zijn vaderland een wezenlijk oppergebied over Griekenland te verzekeren. Hij riep dan de afgevaardigden van al de grieksche staten van Europa en Klein-Azië te Athene op, om te beraadslagen over de middelen tot handhaving van den inwendigen vrede en tot verdediging van Griekenland tegen de aanvallen van vreemde vijanden. De naijver van Sparta deed dit voornemen mislukken en de vergadering werd niet gehouden. De groote strijd, die de eerste stap tot het verval van Griekenland moest wezen, werd nu voorbereid.

Merkwaardigste oorlogen gedurende dit tijdvak: 1°. \emph{de Heilige oorlog}, 448, voor het bezit en het beheer van den \emph{tempel van Delphi}, tusschen de bewoners dier stad en de andere steden van Phocis; belangrijkheid en schatten van dien tempel uithoofde van de godspraak, die rijke geschenken ontving van al degenen, die haar raadpleegden. Tusschenkomst der Spartanen ten behoeve der bewoners van Delphi: de Atheners zenden hulp aan de Phocenzers en stellen hen in het bezit van den tempel. — 2°. \emph{Oorlog in Beotië}, 447-446. De steden van Beotië waren gedwongen geworden, een verbond te sluiten met de Atheners, 456, die, na de verdrijving van een gedeelte van den adel, overal den demokratischen regeringsvorm hadden ingevoerd. De adel kwam in onderscheidene steden terug, onder anderen, te \emph{Orchemenes} en te \emph{Koronea}. Inneming dezer laatste stad door de Atheners onder \emph{Tolmidas}. De bewoners worden als slaven verkocht. Zegepraal der Beotiërs bij \emph{Koronea} en dood van Tolmidas, 446. Een gedeelte van het leger valt in handen des overwinnaars. De Atheners sluiten den vrede en geven aan alle steden van Beotië hare onafhankelijkheid weder. — 3°. \emph{De opstand van Eubea en Megara}, 446-445. Het goed geluk der Beotiërs spoort andere staten aan, om zich aan de onafhankelijkheid van Athene te onttrekken. Opstand op het eiland Eubea: de steden \emph{Hestiéa} en \emph{Chalcis} plaatsten zich aan het hoofd der oproerigen. Perikles steekt met een leger naar Eubea over. Opstand van \emph{Megara} en moord der Atheensche bezetting. Inval in Attika door de \emph{Spartanen}, onder bevel van \emph{Plistoanax} en \emph{Kleandrides}. Terugkeer van Perikles, die den aftogt der Spartanen bewerkt, door hunne aanvoerders om te koopen. Hij begeeft zich op nieuw naar Eubea. Verdrijving der bewoners van Histiéa uit hunne stad, die door atheensche volkplanters bewoond wordt; het eiland onderwerpt zich. — \emph{Bestand} van 30 jaren met de Spartanen en Peloponnesers gesloten, 445. Megara blijft onafhankelijk; staking der handelsbetrekkingen tusschen Megara en Athene. — 4°. \emph{Oorlog tegen Samos}, 448-440. Groote zeemagt van dat eiland (zie bladz. 117), die den naijver der Atheners opwekt. Oorlog tusschen de Samiërs en de Mileters over het bezit van Priënne. \emph{Eerste togt} van Perikles tegen Samos, 441; hij vestigt er den demokratischen regeringsvorm. De adel, ondersteund door \emph{Pisuthnes}, persisch satraap te Sardes, en door de stad Byzantium, keert na het vertrek der Atheners naar Samos terug. \emph{Tweede togt tegen Samos}, 440. De stad wordt ingenomen na een beleg van negen maanden; de wallen worden geslecht, de vloot wordt overgegeven en den bewoners eene hooge schatting opgelegd. Voornemen van Perikles om eene rijksvergadering van alle grieksche staten te Athene te beleggen. Dit voornemen wordt verijdeld door den naijver van Sparta.

\emph{Oorlog tusschen Korcyra en Korinthe. Oorlog tegen Potidea}, 436-431. — \emph{De oorlog tegen Samos} en de mededoogenloosheid, door de Atheners jegens dien ouden bondgenoot aan den dag gelegd, vermeerderden nog de verbittering der overige leden van het Verbond, waarvan Athene de hegemonie had. Alras daagde eene gelegenheid op, om aan die ontevredenheid lucht te geven. Eene omwenteling in de stad \emph{Epidamnus}, eene volkplanting van \emph{Korcyra}, had eenen oorlog veroorzaakt tusschen laatstgenoemde en de moederstad \emph{Korinthe}. De \emph{Korinthers}, die eene nederlaag ter zee hadden ondergaan, wapenden zich om dezen rampspoed te herstellen, en de \emph{Korcyriërs} zochten een verbond met de Atheners te sluiten. Hun aanzoek vond een gunstig onthaal bij Perikles, ondanks het verzet der Korinthers, die insgelijks een gezantschap naar Athene afgevaardigd hadden. De oorlog werd toen voortgezet en de Korintische vloot viel die der Korcyriërs aan, die op het punt stonden den slag te verliezen, toen de komst van twintig atheensche schepen de Korinthers noopten, het gevecht te staken. De afval van Potidea, eene Korintische volkplanting aan Athene schatpligtig, was oorzaak van eenen oorlog tusschen die twee staten. De Korinthers, die aan de Potideërs hulp hadden gezonden, verloren eenen slag bij \emph{Olynthus} en de Atheners sloegen het beleg voor Potidea. De \emph{vergadering van het Peloponnesisch Verbond}, te Sparta bijeengekomen, verklaarde toen, op voorstel der Korinthers, den oorlog aan Athene, in strijd met den raad van Archidamus, koning van Sparta, die een voorgevoel had der rampzalige gevolgen van dezen burgerkrijg.

\emph{Oorlog tusschen Korcyra en Korinthe}, 436-431. Omwenteling te \emph{Epidamnus}, volkplanting van Korcyra aan de Illyrische kust; de aristokratische partij wordt uit de stad verbannen en tracht, na bij de Illyrische volken hulp gevonden te hebben, met kracht der wapens terug te keeren, 436. De demokratische partij, in de stad belegerd, roept de hulp van \emph{Korcyra} in, doch op dezes weigering wendt zij zich tot Korinthe, moederstad van Korcyra. De Korinthers, naijverig op den steeds toenemenden bloei der Korcyriërs, willigen het verzoek in en zenden eene krijgsmagt naar Epidamnus. Verbond der Korcyriërs met de aristokratische partij, uit Epidamnus verdreven en beleg dezer stad. Komst eener Korintische vloot van 75 bodems en \emph{zeeslag van Actium}, waarbij de Korcyriërs de overwinning behalen: inneming van Epidamnus 435. Nieuwe krijgstoerustingen der Korinthers. De Korcyriërs trachten een verbond te sluiten met de \emph{Atheners:} verzet der Korinthers, die een gezantschap naar Athene afvaardigen. Verdedigend verbond tusschen Athene en Korcyra. \emph{Groote zeeslag} tusschen de Korintische vloot van 150 schepen en die van Korcyra, welke slechts 110 bodems telt. Tien Atheensche vaartuigen nemen deel aan het gevecht. Voordeelen door de Korinthers behaald; komst van 20 Atheensche schepen en einde van het gevecht, 432.

\emph{Oorlog van Potidea}, 432. Ontevredenheid der grieksche volkplantingen op de kust van Macedonië over de heerschappij der Atheners (zie bladz. 127 en 128). Om eenen opstand te voorkomen vorderen de Atheners van de bewoners van Potidea de sloping hunner wallen en het zenden van gijzelaars. Weigering der Potideërs, die zich met de naburige steden verbinden en hulp van de Korinthers erlangen. \emph{Slag van Olynthus} en zegepralen der Korinthers op de verbondenen, 432. \emph{Beleg van Potidea.} — De Korinthers wenden zich tot het Peloponnesisch Verbond, waartoe zij behoorden. Bondsvergadering te Sparta; klagten der Korinthers, even als van de Megaren en Eginers; de twee laatstgenoemde staten van allen handel met Athene uitgesloten. Men besluit den oorlog aan de Atheners te verklaren; tegenstand van Archidamus. Afvaardiging van een aantal gezantschappen naar Athene, die eischen: 1°. dat de Atheners al de nakomelingen van degenen, die zich weleer medepligtig hadden gemaakt aan den moord der Cyloniden (zie bladz. 88), uit hunne stad zouden verbannen: onder dezen was Perikles. 2°. dat zij het beleg van Potidea zouden opbreken, aan het eiland Egina zijne onafhankelijkheid teruggeven en het handelsverbod ten opzigte van Megara opheffen; 3°. dat zij afstand zouden doen van de hegemonie van het groote Verbond en aan al de staten, tot dat Verbond behoorende, hunne vrijheid laten. — Verontwaardiging van het atheensche volk: \emph{aanspraak van Perikles;} men antwoordt aan de Spartanen, dat men hunne eischen afwijst, maar dat Athene bereid is, al die punten aan eene regterlijke uitspraak te onderwerpen, overeenkomstig de oude verdragen. \emph{Oorlogsverklaring van Sparta en Peloponnesus}, 431.

\S 7. Peloponnesische oorlog. 431-404 vóór Chr.

\emph{Oorzaken van den Peloponnesischen oorlog. Toestand van Sparta en Athene}. — De \emph{Peloponnesische oorlog} is niet anders dan de groote strijd der twee heerschende Helleensche volkstammen: de \emph{Doriërs} en de \emph{Ioniërs}, die door zeden, taal, en vooral door staatsinstellingen zeer van elkander verschilden. De \emph{aristokratische} regeringsvorm was die der dorische staten, terwijl de Ioniërs de \emph{demokratische instellingen} bij zich ingevoerd hadden. Athene en Sparta, sedert lang met elkander wedijverende, stonden aan het hoofd der beide volkstammen en streden om het gebied over gansch Griekenland. De ligging der beide Staten en de hulpmiddelen, waarover zij te beschikken hadden, leveren den uitleg van al de wisselvalligheden van dien langdurigen oorlog, welken zeven en twintig jaren volgehouden werd. \emph{Athene}, magtig op zee, bezat eene rijke schatkist, steeds aangevuld door zijnen handel en vooral door de jaarlijksche bijdragen der leden van het Verbond. Deze waren langzamerhand schatpligtig aan de Atheners en van hen afhankelijk geworden; maar hunne afvallen en de verliezen, welke de handel door den oorlog leed, bragten spoedig een gevoeligen slag toe aan de geldmiddelen der Atheners, welke daarenboven nog uitgeput werden door de uitrusting en het onderhoud eener talrijke vloot. \emph{Sparta}, daarentegen, in den aanvang belemmerd door het verschil van inzigt zijner bondgenooten, die eene veel grootere mate van onafhankelijkheid genoten dan die van Athene, kon niet anders dan bij den oorlog winnen. Zijn leger te lande, waarvan elke staat zijn aandeel leverde, bleef niet langer onder de wapens dan zoo lang de veldtogt duurde, en dan vestigde het zich in het vijandelijke land, dat in zijn onderhoud voorzien moest. De Spartanen gaven zich daarenboven bij al te ontevredenen uit als de bevrijders van het juk der Atheners, en lokten hen daardoor spoedig tot hunne zijde.

De \emph{ware} oorzaken van den Peloponnesischen oorlog waren: 1°. de natuurlijke afkeer tusschen de Doriërs en de Ioniërs; 2°. de strijd tusschen de aristokratie en de demokratie; 3°. de naijver van Sparta over de steeds toenemende magt van Athene; 4°. de ontevredenheid der leden van het Achaïsch Verbond. De oorlogen van Korcyra en Potidea waren slechts de aanleidende oorzaken van dien oorlog. De voornaamste staten van weêrszijde waren: voor \emph{Athene}, het Verbond, dat bijna al de eilanden van de Egeïsche Zee, alsmede de grieksche volkplantingen in Klein-Azië en op de kusten van Macedonië en Thracië bevatte; wijders de eilanden Lesbos, Chios, Korcyra en Zacynthus; Platea in Beotië en de steden van Akarnanië; voor \emph{Sparta}, de staten van Peloponnesus, leden van het Verbond (de Argiërs en Acheërs bleven eerst onzijdig); de steden van Beotië onder de hegemonie van Thebe, Megara, de Lokriërs, de Phocenzers en de stad Ambracië. De Atheners hadden bij den aanvang des oorlogs 6000 talenten in de schatkist: hunne jaarlijksche inkomsten bedroegen 2000 talenten, daaronder begrepen de opbrengst der bondgenooten, welke Perikles op 600 talenten had vastgesteld, doch Alcibiades tot 1200 opvoerde. De Atheensche vloot, bestond uit 300 \emph{triremen} (schepen met drie rangen roeijers); het leger te lande telde 29,000 \emph{hopliten} (zwaar gewapend voetvolk); hunne bondgenooten konden legers van meer dan 60,000 man op de been brengen, maar hunne zeemagt was niet zoo sterk als die der Atheners.

De Peloponnesische oorlog kan in \emph{drie tijdvakken} verdeeld worden: 1ste, van den aanvang des oorlogs tot den vrede van Nicias, 431-422; 2de, van den vrede van Nicias tot het einde van den togt in Sicilië 422-413; 3de, van het einde des togts in Sicilië tot de inneming van Athene door de Spartanen, 413-404.

\emph{Eerste tijdvak:} Van den aanvang des oorlogs tot den vrede van Nicias 431-422. — Alvorens de oorlog verklaard werd, hadden de \emph{Thebanen} eene poging gewaagd, om zich meester te maken van de stad \emph{Platea}, maar hun aanval was mislukt. \emph{Archidamus}, koning van Sparta, opende toen de vijandelijkheden door eenen inval in Attika, alwaar hij het beleg voor Enoë sloeg. De Atheners sloten zich, op raad van Perikles, in hunne stad op en waagden zich tot geen gevecht met den vijand, die het land verwoestte. Maar de atheensche vloot werd naar Peloponnesus gezonden en teisterde de kusten van Lakonië. De oorlog duurde op die wijze vele jaren voort, zonder tot een beslissenden slag te komen. Maar in den loop van het derde jaar brak te Athene eene pestziekte uit, ten gevolge der ophooping van bevolking in die stad, alwaar de bewoners van Attika bij groote menigte eene schuilplaats kwamen zoeken. De kwaal sleepte vele slagtoffers mede en daaronder ook \emph{Perikles}. Zijn dood was een groot verlies voor de Atheners, die daardoor beroofd werden van den eenigen man, die in staat was, een zoo bedenkelijken oorlog tot een goed einde te brengen. \emph{Kleon}, leerlooijer van beroep, van een woest karakter en van alle begaafdheid ontbloot, geraakte, door het volk in zijne aanspraken te vleijen en door zijne mildheid ten koste der schatkist, aan het hoofd van het gemeenebest. \emph{Nicias}, het hoofd der aristokratische partij, miste van zijne zijde de noodige geestkracht, om het hoofd te bieden aan Kleon, die gelukkig in \emph{Demosthenes} een veldheer vond, in staat om zijne vermetele plannen ten uitvoer te brengen.

Potidea had zich inmiddels, na een lang beleg, overgegeven, en de opstand van \emph{Lesbos} was in het bloed van duizend mityleensche edelen gesmoord geworden. Van eene andere zijde hadden de Spartanen, met de Thebanen vereenigd, Platea ingenomen en vernield, na de bezetting, die zich op genade overgegeven had, over den kling gejaagd te hebben. Toen stelde \emph{Demosthenes} voor, om \emph{Messenië} in opstand te brengen, alwaar hij de vesting \emph{Pylos} weder opbouwde en met Messeniërs uit Naupaktus bevolkte. De Spartanen zonden een leger daarheen; maar al hunne aanvallen werden afgeweerd en eene bende van 400 burgers, die op het eiland \emph{Sphakteria} post had gevat, moest zich aan de Atheners overgeven. Na deze nederlaag stelden de Spartanen aan de Atheners den vrede voor, doch Kleon wees hunne voorstellen van de hand. Van toen af werden de wapens van de Atheners door de fortuin verlaten. Terwijl zij eene volledige nederlaag bij \emph{Tenagra} ondergingen, alwaar de Beotiërs overwinnaars bleven, nam de Spartaansche veldoverste \emph{Brasidas}, die zich naar Macedonië begeven had, \emph{Amphipolis} in en vernietigde de Atheensche heerschappij over het Chalcidisch schiereiland. Kleon drong niettemin te Athene op het voortzetten van den oorlog aan en het volk dwong hem, het opperbevel te aanvaarden over een leger, dat naar dat land gezonden werd. Hij viel de Spartanen bij \emph{Amphipolis} aan, maar verliet weldra het gevecht en werd op zijne vlugt gedood. \emph{Brasidas}, die gewond was geraakt, stierf kort daarna. Toen gelukte het \emph{Nicias} een bestand van vijftig jaren te sluiten, krachtens hetwelk alles in denzelfden staat als voor den oorlog moest worden teruggebragt.

Het \emph{eerste tijdvak} van den Peloponnesischen oorlog duurde negen jaren, 431-422; in \emph{de eerste drie jaren} bepaalden de vijandelijkheden zich tot wederzijdsche verwoestingen in Attika door de Spartanen en van de kusten van Peloponnesus door de atheensche vloot. \emph{Eerste inval van Archidamus} in Attika, 431; verwoesting van het land; de bewoners vlugten naar Athene. Beleg van Enoë. Plan van Perikles om geen gevecht met den vijand aan te gaan. Gebrek aan levensmiddelen dwingt de Spartanen, om naar Peloponnesus terug te keeren. Eene atheensche vloot verwoest de kusten van Lakonië. \emph{Egina} wordt ontvolkt en door de Atheners van nieuwe bewoners voorzien. Verbond, door tusschenkomst van Perikles gesloten met \emph{Sitalces}, koning van Thracië en \emph{Perdikkas}, koning van Macedonië. \emph{Tweede inval van Archidamus} in Attika en nieuwe verwoesting van dat land, 430. De \emph{pest} breekt te Athene uit. Nieuwe togt van de vloot naar Peloponnesus. Ontevredenheid des volks tegen Perikles; hij wordt tot eene boete veroordeeld, doch kort daarna weder vrijgesproken; hij sterft aan de pest, 429. De strijd tusschen de vijandige partijen vangt weder aan. \emph{Demagogen} zonder bekwaamheid stellen zich aan het hoofd der volkspartij en heerschen door de ondersteuning der menigte, die zij vleijen en omkoopen; zoo waren \emph{Eukrates, Lycikles} en vooral \emph{Kleon;} deze laatste regeerde te Athene gedurende zeven jaren, 429-422. \emph{Nicias}, rijk en regtschapen, maar zonder geestkracht, staat aan het hoofd der aristokratische partij. \emph{Demosthenes}, de kundigste onder haar, eerder vermaard als veldheer dan als redenaar, ondergaat den invloed van Kleon. — \emph{Inneming van Potidea}, 429, en herstel der Atheensche heerschappij over de grieksche volkplantingen in Macedonië. — Beleg van Platea door de Spartanen. Een gedeelte der bezetting baant zich eenen weg door de gelederen der belegeraars; het ander gedeelte geeft zich over op de verzekering van Archidamus, dat niemand zonder regterlijke uitspraak zal gestraft worden. Zij worden allen, na een schijnbaar verhoor, ter dood gebragt, 427. — \emph{Opstand van Lesbos}, dat aan Athene schatpligtig was. De aristokratische partij te Mitylene stelt zich in aanraking met de Spartanen. \emph{Inneming van Mitylene} door eene atheensche vloot; duizend burgers worden naar Athene gezonden, alwaar men ze ter dood brengt. Voorstel van Kleon, om al de mannelijke bewoners van Lesbos te dooden; het wordt niet aangenomen. 3000 Atheensche volkplanters worden naar Mitylene gezonden, 427. — Inwendige strijd te Korcyra tusschen de aristokratische en de volkspartij. Eene Atheensche vloot, onder bevel van \emph{Demosthenes} afgezonden, om deze laatste te ondersteuning, loopt in de verlaten haven van \emph{Pylos} binnen, 425. Besluit om deze stad weder op te bouwen en Messenië in opstand te brengen. De Spartanen vallen de stad met een leger en eene vloot aan; bezetting van het eiland \emph{Sphakteria} (zie bladz. 27.) door 420 Spartanen, meerendeels tot de aanzienlijkste geslachten van Sparta behoorende. De aanvallen tegen Pylos worden afgeweerd en de atheensche vloot snijdt den aftogt dergenen, die het eiland bezetten, af. Vredesonderhandelingen te Athene; Kleon wijst die af en het volk zendt hem met een versterkingsleger naar Pylos; 300 Spartanen geven zich aan de Atheners over. \emph{Nicias} verwoest de kusten van Lakonië en maakt zich meester van het eiland \emph{Cythera}, 424.

\emph{Rampspoeden der Atheners}. Oproerige bewegingen in de \emph{steden van Beotië;} de demokratische partij roept de Atheners in, die een leger naar Beotië zenden. Maar zij worden bij \emph{Tanagra} door de Beotiërs aangetast en verslagen, 424. — Ontwerpen van \emph{Brasidas:} hij stelt den Spartanen voor, de grieksche steden in Macedonië tegen Athene in opstand te brengen. Die veldheer begeeft zich met een leger derwaarts en neemt onderscheidene steden in. \emph{Amphipolis} valt in zijne magt. De geschiedschrijver \emph{Thucydides} redt de haven van Eïon; maar wordt gebannen door het volk, dat over het verlies van Amphipolis verbitterd was. Al de steden van Chalcis verklaren zich tegen Athene. Nieuwe onderhandelingen en wapenstilstand, voor een jaar met de Spartanen gesloten, 423. Kleon bewerkt het verbreken van dit verdrag en het volk dwingt hem, het opperbevel te aanvaarden over het leger, dat naar Macedonië gezonden wordt. Hij landt te Eïon en rukt tegen Amphipolis op. Brasidas wil hem slag leveren, maar hij trekt af en zijn leger wordt op de vlugt gedreven. \emph{Dood van Kleon en van Brasidas}, 422. Ontevredenheid van het Atheensche volk en verlangen der Spartanen naar den vrede, om de gevangenen van Sphakteria te verlossen. \emph{Vrede van Nicias}, voor vijftig jaren gesloten. De gevangenen en veroveringen moeten van beide zijden teruggegeven worden. Een gedeelte der Peloponnesische bondgenooten van Sparta en de Beotiërs weigeren den vrede aan te nemen.

\emph{Tweede tijdvak. Togt naar Sicilië}, 422-413. — De vrede, welken Nicias tusschen Sparta en Athene voor vijftig jaren had tot stand gebragt, was niet van langen duur. De ontevredenheid der overige staten van Peloponnesus, bondgenooten van Sparta, eenerzijds, en de heerschzucht van \emph{Alcibiades} anderzijds, bragten eene nieuwe uitbarsting van den oorlog te weeg. Uit het geslacht der Alkmeoniden gesproten, was Alcibiades in hooge mate met de groote hoedanigheden, maar ook met de gebreken der Atheners toegerust: hij was mild tot verkwisting toe en zeer los van zeden; zijne dapperheid voerde hem tot vermetele ontwerpen en hij offerde alles aan zijne toomelooze heerschzucht op. Hij stelde zich aan het hoofd der partij, die voor den oorlog gestemd was, en stelde zich tegen \emph{Nicias} over, die het behoud des vredes wilde. De Atheners sloten op zijnen raad een verbond met \emph{Argos}, en onderscheidene andere staten van Peloponnesus tegen Sparta. Maar de Spartanen behaalden bij \emph{Mantinea} eene schitterende overwinning op de bondgenooten en herstelden daardoor hunne hegemonie over Peloponnesus. Alcibiades, zijne poging om de magt van Sparta te fnuiken ziende mislukken, beraamde nu het stoute plan der \emph{verovering van Sicilië}, om daardoor de Atheners voor het verlies hunner volkplantingen in Macedonië schadeloos te stellen. De strijd tusschen de \emph{Ionische} en \emph{Dorische} volkstammen in Sicilië gaf hem het voorwendsel aan de hand, om het Atheensche volk over te halen, eenen krijgstogt tegen dat eiland uit te rusten.

Eene vloot van honderd-vier-en-dertig bodems werd naar Sicilië afgezonden, onder bevel van \emph{Alcibiades, Nicias} en \emph{Lamachus;} de laatste, een regtschapen en gematigd man, had in last, de eensgezindheid tusschen de twee mededingers te bewaren. Na de inneming der stad \emph{Katana}, tastte de atheensche vloot \emph{Syrakuse} aan, toen \emph{Alcibiades} bevel ontving naar Athene terug te keeren, alwaar zijne staatkundige tegenstanders hem van heiligschennis beschuldigden; maar de vrees, van het slagtoffer van den haat zijner vijanden te worden, deed hem besluiten, naar Argos en van daar naar Sparta te vlugten. Na zijn vertrek stelden de Atheensche veldheeren, door hun dralen, de Syrakusers in staat, zich tot eene manhaftige verdediging voor te bereiden. Eindelijk werd de stad belegerd en wel met zoo veel kracht, dat de belegerden onderhandelingen aanknoopten met Nicias, die alleen het opperbevel voerde, nadat Lamachus in een gevecht gesneuveld was. Maar de komst eener vloot, welke de Spartanen, op raad van Alcibiades ter hulp der Syrakusers hadden afgezonden, onder bevel van \emph{Gylippus}, beurde hunnen moed weder op. De Atheners werden bij herhaalde uitvallen teruggedreven en Nicias was verpligt, te Athene versterking aan te vragen. \emph{Demosthenes} voerde die aan; maar na de vernieling hunner vloot in de haven van Syrakuse zelve door de vijanden, brak het atheensche leger het beleg op en trok naar Katana af. Door de Syrakusers en de Spartanen achtervolgd, werd het geheel verslagen. De krijgsgevangenen, meer dan 7000 in getal, werden als slaven verkocht. \emph{Nicias} en \emph{Demosthenes} stierven op het schavot, dat op een der openbare pleinen van Syrakuse opgerigt was.

\emph{Schorsing der vijandelijkheden} tusschen Athene en Sparta, ten gevolge van den vrede van Nicias, gedurende zeven jaren 422-415. Ontevredenheid der \emph{Peloponnesers} en de \emph{Beotiërs}, die niets bij den vrede van Nicias gewonnen hadden; de vredesvoorwaarden werden niet nageleefd, de Spartanen weigeren Amphipolis over te geven, en de Atheners behouden Pylos. De demokratische partij, die Nicias vijandig was, helt naar de hervatting des oorlogs over. Alcibiades, zoon van Klinias, stelt zich aan het hoofd dier partij. Hij had geheel den aard van een Athener: geestig en dapper, met eene onweêrstaanbare welsprekendheid begaafd, bezat hij eene uitgebreide kennis; maar zijne heerschzucht kende geene grenzen en zijne hartstogten geen breidel. Aan Perikles gelijk in kunde, moest hij voor dezen in karakter onderdoen. \emph{Verbond} tusschen Argos, Korinthe, Mantinea en Elis tegen Sparta, 421. Alcibiades haalt de Atheners over, zich bij dat Verbond aan te sluiten. Verbond der Spartanen met de Beotiërs en de Korinthers, die zich van de Argiërs afscheiden, 420. De Spartanen worden van de Olympische spelen uitgesloten, 419. Togt der Atheners naar Peloponnesus; zij nemen deel aan den slag van \emph{Mantinea}, 418, waarbij de Spartanen de overwinning behalen. Oorlog der Atheners tegen \emph{het eiland Melos}, 416; het wordt wreedelijk geteisterd en de bewoners tot den slavenstand gebragt. Atheensche volkplantingen worden daarhenen gezonden. Uitgestrekte plannen van Alcibiades tot verovering van Sicilië het zuiden van Italië, en tot onderwerping van het gemeenebest van Karthago. Oorlog der grieksche volkplantingen in Sicilië (zie bladz. 134-135.) Eerste togt naar Sicilië, 426, die zonder uitkomst blijft. Aanvraag om hulp door de \emph{Segesters} tegen de aanvallen der steden Selinus en Syrakuse; \emph{Nicias} verzet zich daartegen in de volksvergadering, maar de welsprekendheid van Alcibiades heeft de overhand en er wordt tot den togt besloten.

\emph{Togt naar Sicilië}, 415-413. — Groote krijgstoerustingen te Athene; eene vloot van 134 oorlogschepen en 130 transport-schepen, met 5000 hopliten en 2500 man ligte troepen bemand, gaat naar Sicilië onder zeil; te Korcyra voegt zich de vloot der bondgenooten bij haar. \emph{Alcibiades, Nicias} en \emph{Lamachus}. Schrik der grieksche volkplantingen in het zuiden van Italië. \emph{Tarente} en \emph{Lokres} weigeren, de vloot van water te voorzien. Inneming van \emph{Katana} en aanval van Syrakuse. Terugroeping van Alcibiades, die beschuldigd wordt de standbeelden van Hermes op de pleinen te Athene verminkt en de geheimenissen van Eleusis ontheiligd te hebben. Hij vlugt naar Argos en van daar begeeft hij zich naar Sparta, terwijl hij te Athene ter dood veroordeeld wordt. Pogingen van \emph{Nicias} en \emph{Lamachus}, om zich meester te maken van onderscheidene steden, die met Syrakuse verbonden zijn. \emph{Hermokrates} heeft het beleid der vestingwerken van die stad en roept de hulp van Korinthe en Sparta in. \emph{Beleg van Syrakuse} door de Atheners, 414. Zij maken zich meester van de hoogten van Epipolae (zie bladz. 136). Manhaftige verdediging der Syrakusers en dood van \emph{Lamachus;} de stad, van alle zijden ingesloten, treedt in onderhandeling. Komst eener Spartaansche vloot onder \emph{Gylippus}. Uitvallen der Syrakusers en rampspoeden der Atheners. Nicias zendt naar Athene om versterking. Komst van \emph{Demosthenes} met 73 schepen, 413. Nieuwe overwinningen van Gylippus. De Atheners zijn op den aftogt bedacht, die evenwel door eene maansverduistering vertraagd wordt. Hunne vloot wordt in de haven zelve vernield. Het beleg wordt opgebroken en het leger wil naar Katana terugtrekken. Door den vijand achtervolgd, krijgt het gebrek aan levensmiddelen en is verpligt zich op genade over te geven. Wreede behandeling der krijgsgevannen, die naar de steengroeven gezonden worden. Nicias en Demosthenes worden, ondanks den tegenstand van Gylippus, ter dood gebragt.

\emph{Derde tijdvak; tot de inneming van Athene door Lysander}, 413-404. — De tijding van den noodlottigen uitslag van den togt naar Sicilië bragt te Athene eene algemeene verslagenheid te weeg. Het verlies hunner vloot en de uitputting hunner geldmiddelen dwong de Atheners werkeloos te blijven, toen de grieksche steden van Klein-Azië en velen van de eilanden der Egeïsche Zee het Helleensch Verbond verlieten, om zich met de Spartanen te vereenigen. Men wedijverde evenwel in vaderlandsliefde en spoedig was eene nieuwe vloot uitgerust, om de eilanden \emph{Chios} en \emph{Lesbos} tot onderwerping te brengen, terwijl de \emph{Spartanen} een schandelijk verdrag sloten met de \emph{Perzen}, en zich verbonden, hun de volkplantingen in Klein-Azië af te staan, tegen eene bijdrage om eene nieuwe vloot uit te rusten en te bemannen. Deze wierp het anker in de haven van \emph{Miletus}. Tegelijkertijd viel koning \emph{Agis}, op raad van Alcibiades, in Attika en versterkte het vlek \emph{Deceleus}, alwaar hij eene bezetting achterliet, die bestemd was om onophoudelijk de bewoners van Athene te teisteren. Maar \emph{Alcibiades}, die zich te Sparta door zijne zedeloosheid gehaat had gemaakt, werd verpligt eene schuilplaats te zoeken bij \emph{Tissaphernes}, perzisch satraap in Klein-Azië. Het gelukte hem dezen van het Verbond der Spartanen los te maken, en daardoor baande hij zich den weg tot terugkeer naar zijn vaderland, waarheen hij daarenboven geroepen werd door de staatspartijen, wier onderlinge strijd weder hervat was.

De \emph{aristokratische partij}, heimelijk door Alcibiades aangemoedigd, had gebruik gemaakt van de ellende, waarin het volk vervallen was, ten gevolge van de verwoestingen eens langdurigen oorlogs en van de afwezigheid van een groot aantal burgers, die zich met de vloot te Samos bevonden, om zich te Athene van het oppergezag meester te maken. De staatsregeling van Solon werd dan ook afgeschaft en eene vergadering van vierhonderd leden verving den Senaat; het regt van zitting te nemen in de volksvergadering werd beperkt tot 5000 burgers, uit de meest vermogenden gekozen. Maar het leger, dat zich te Samos bevond, weigerde het nieuw bewind te erkennen, en \emph{Thrasybulus}, een der bevelhebbers, stelde voor \emph{Alcibiades} terug te roepen en hem het opperbevel op te dragen. Op deze tijding hief de volkspartij te Athene het hoofd weder op en stootte de vierhonderd omver, van welke een gedeelte de hulp der Spartanen wilde inroepen. Het oppergezag werd aan de vergadering der 5000 toevertrouwd, die alles goedkeurde wat door het leger verrigt was. \emph{Alcibiades} herstelde spoedig het vermogen der Atheners. Na de Spartaansche vloot in herhaalde gevechten overwonnen te hebben, bragt hij de Ionische steden van Klein-Azië op nieuw tot onderwerping, nam \emph{Byzantium} en \emph{Chalcedonië} in en keerde, met eenen rijken buit beladen, naar Athene terug. Het volk droeg hem het algemeen opperbevel en een onbeperkt gezag op, waarvan hij het allereerst gebruik maakte, om de oude demokratische staatsregeling te herstellen; daarna keerde hij met eene talrijke vloot naar Samos terug.

De Spartanen hadden inmiddels het verbond met de Perzen hernieuwd, en \emph{Cyrus}, door zijnen vader Darius II tot satraap van Klein-Azië benoemd, ondersteunde hen rijkelijk. Zij hadden daarenboven \emph{Lysander}, een behendig en listig veldheer, een echt Spartaan naar zeden en karakter, onverzettelijk tot wreedheid toe, aan het hoofd van het leger en de vloot geplaatst. Maar de kans des oorlogs sloeg om, toen \emph{Alcibiades} van zijnen post beroofd werd na eenen ongelukkigen veldslag bij \emph{Notium}, door eenen onderbevelhebber gedurende zijne afwezigheid geleverd. De Atheensche vloot, waarvan het opperbevel onder tien aanvoerders was verdeeld geworden, werd verslagen en vlugtte naar de haven van \emph{Mitylene}, alwaar de Spartanen haar belegerden. Eene nieuwe vloot, uit Athene afgezonden, bevrijdde haar wel, en bragt den vijand, in eenen aanval bij de eilanden \emph{Arginusae}, een groot verlies toe; maar in het volgend jaar vernielde \emph{Lysander} de Atheensche vloot in den slag op de rivier \emph{Egos-Potamos en zeilde naar Athene, dat tegelijkertijd door een Spartaansch leger, onder bevel der twee koningen Pausanias en Agis, aangevallen werd. De stad was verpligt zich na een beleg van eenige maanden over te geven en de vestingwerken werden gesloopt. De overwinnaars stelden het bewind in handen van eenen raad van dertig leden, uitsluitend gekozen uit de aristokratische partij en uit die geslachten, welke den Spartanen toegedaan waren. Zoo eindigde de Peloponnesische oorlog.

\emph{Gevolgen van de nederlaag der Atheners in Sicilië}. Moedeloosheid te Athene en onmogelijkheid, om den oorlog onmiddellijk voort te zetten. Afval van de bondgenooten der eilanden Chios, Lesbos en Rhodus en van de meeste der Ionische steden in Klein-Azië; zij sluiten een verbond met de Spartanen. Pogingen der Atheners om de in Sicilië geledene verliezen te herstellen. Verhooging der belastingen op den in- en uitvoer, en van de jaarlijksche bijdragen, door de getrouw gebleven bondgenooten verschuldigd. Gevolgen van den Siciliaanschen oorlog voor \emph{Sparta}. Het rust eene vloot uit en erlangt hulp van de steden in Sicilië. Inval in Attika en versterking van \emph{Deceleus}, op eenige mijlen afstands ten noorden van Athene gelegen. De Spartaansche vloot begeeft zich naar Klein-Azië en vat post te \emph{Miletus}. De Atheners zijn te \emph{Samos}. Verovering en verwoesting van het eiland Chios door de Atheners; togt tegen het eiland Rhodus, Lesbos onderwerpt zich weder, 411. \emph{Verbond} gesloten tusschen de Spartanen en Tissaphernes, perzisch satraap van Sardes, die hun onderstand voor den oorlog verleent. \emph{Alcibiades} komt in verdenking bij de Spartanen en wordt verpligt die hoofdstad te verlaten. Hij is bedacht naar Athene terug te keeren. Zijn verblijf in Klein-Azië en onderhandelingen met Tissaphernes, wien hij het gevaar onder het oog brengt, dat er in gelegen was, indien Sparta te magtig werd gemaakt. Deze laat het bondgenootschap met de Spartanen varen. Alcibiades onderhandelt met de hoofden van het leger te Samos en haalt hen over, om het demokratisch bewind van Athene, dat hem vijandig was, omver te werpen. Een gezantschap onder geleide van Pisandrus, het hoofd der aristokratische partij, wordt naar Athene gezonden.

Ontevredenheid van het volk te Athene, dat door de verhoogde belastingen en de handelskrisis in armoede vervallen was. Strijd tusschen de aristokratische en de volkspartij in de gezelschappen en staatkundige bijeenkomsten. Hevige beraadslagingen in de volksvergadering na de komst van het gezantschap van Samos; de hoofden der volkspartij worden vermoord en eene commissie van tien leden wordt benoemd, om eene nieuwe staatsregeling te ontwerpen, 411. De Senaat wordt vervangen door eene vergadering van 400 vermogende burgers, die het oppergezag in handen nemen. Vergadering der 5000, door de 400 aangewezen en allen onder de vermogende burgers gekozen; afschaffing der bezoldiging van de overheidspersonen en regters. Oligarchische regeringsvorm der 400, die de vergadering der 5000 niet oproepen. \emph{Omwenteling te Samos;} de demokratische partij zegeviert; \emph{Trasybulus}, een der opperhoofden van het leger, bewerkt de terugroeping van \emph{Alcibiades} en weigert de oligarchische regering van Athene te erkennen. \emph{Alcibiades} aanvaardt het opperbevel over het leger en verzet zich tegen dezes verlangen, om Athene aan te vallen, 410. Tweespalt onder de 400, eene partij, aan welker hoofd Pisandrus, Antiphon en Phrynichus staan, zoekt ondersteuning bij de Spartanen en treedt in onderhandeling met koning Agis te Deceleus; terwijl Theramenes en de gernagtigden voorstellen, zich met het leger van Samos in aanraking te stellen. Afval van het eiland Eubea: het volk geraakt in opstand tegen de 400, ontneemt hun het oppergezag en stelt het in handen der 5000. Alcibiades wordt teruggeroepen. Moord van Phrynichus en ballingschap der hoofden van de aristokratische partij, die eene schuilplaats bij de Spartanen te Deceleus zoeken.

\emph{Nieuwe zegepralen der Atheners} onder bevel van \emph{Alcibiades}. Zeeslagen van Abydus, Sestos en Cycika, 410. De Spartanen knoopen vredes-onderhandelingen te Athene aan; het volk wijst alle voorwaarden van de hand. Aanval van Athene door Agis, die door Thrasyllus verslagen wordt. Inneming van Chalcedonië en Byzantium door Alcibiades, 409. Hij zendt een gezantschap naar Susa, bij den koning der Perzen. Zijn zegepralende intogt te Athene. Hij wordt benoemd tot \emph{hegemon-autokrator} en herstelt de demokratische staatsregeling. Hij verlaat Athene na een verblijf van drie maanden en keert naar Samos terug met eene nieuwe vloot van 100 schepen. Wapentoerustingen der Spartanen: bedrijvigheid van \emph{Lysander}, zijn verbond met den jeugdigen Cyrus, benoemd tot satraap van een gedeelte van Klein-Azië. Vele Atheensche matrozen verlaten hunne dienst, om op de vloot der Spartanen eene hoogere soldij te gaan trekken. Ongelukkige slag bij \emph{Notium}, 407, door Antiochus, die het bevel onder Alcibiades voerde, in dezes afwezigheid aangegaan. Alcibiades had zich naar de kusten van Karië verwijderd, om de schatting van eenige steden te innen. Verlies van 22 schepen. Kuiperijen te Athene tegen Alcibiades, wien door het volk het opperbevel ontnomen wordt; hij neemt de wijk naar zijne landgoederen in Thracië. Benoeming van tien bevelvoerders, waaronder \emph{Konon} zich bevindt. Overwinning ter zee van de Spartanen onder bevel van \emph{Kallikraditas}, bij de kust van \emph{Samos}. De Atheensche vloot vlugt naar \emph{Mytilene}, 406. Zegepraal der Atheners bij de eilanden \emph{Arginusae}. Bewind der demagogen te Athene; zes bevelvoerders worden op eene valsche aanklagt ter dood veroordeeld en ondergaan hun vonnis. \emph{Lysander} herneemt het opperbevel over de Spartaansche vloot en maakt zich meester van de stad \emph{Lampsachus} op den Hellespont. De Atheensche vloot, door zes bevelhebbers aangevoerd, volgt hem en werpt het anker aan de monding van de geiten-rivier (\emph{Egos-potamos}). Zorgeloosheid der Atheners, ondanks de waarschuwingen van Alcibiades. Vernieling van hunne vloot in eenen enkelen zeeslag, 405. \emph{Beleg en inneming van Athene}, 405. Lakonisch verslag door Lysander naar Sparta opgezonden: ``\emph{Athene is ingenomen}.'' Lot dier stad; afschaffing der demokratische staatsregeling: zegepraal der Spartanen.

\S 8 Hegemonie van Sparta. Vijfde perzische oorlog en verdrag van Antalcidas. 404-379 vóór Chr.

\emph{Gevolgen van den Peloponnesischen oorlog}. — De \emph{Peloponnesische oorlog}, die door alle partijen met verwoedheid gevoerd was, had zeer ernstige gevolgen voor Griekenland. De wreedheden van de overwinnaars jegens de overwonnenen kenden geene grenzen; niets werd ontzien: noch tempels, noch krijgsboden; het volkenregt, zoo wel als de onlangs geslotene verdragen en de plegtigste beloften werden met voeten getreden. De Helleensche zeden, tot dien tijd vermaard om hare zachtheid, werden woest en het grieksche volk, dat door zijne eendragt aan al de magt van Azië het hoofd had geboden, baande zich zelf, door zijne inwendige tweespalt, den weg tot de afhankelijkheid van den koning van Macedonië. — \emph{Athene}, ofschoon weldra van de overheersching der Spartanen verlost, kon zijne voormalige overmagt op zee niet herwinnen; zijn handel had een gevoeligen slag ondergaan en zijne staatsregeling ontaardde meer en meer in eene ware demagogie, die de stad overleverde aan de luimen van een laag gepeupel, dat door heerschzuchtige en eigenbelang zoekende mannen, die den ondergang van het vaderland nog verhaastten, gevleid en geleid werd. \emph{Sparta}, dat door zijne overwinningen aan het hoofd van Griekenland gekomen was, ontaardde spoedig, ten gevolge der rijkdommen die er toevloeiden, en het zedebederf won dat eenvoudig, sober en krijgshaftig volk, maar dat vreemd was aan alle beoefening van letteren en schoone kunsten. De heerschappij, welke de Spartanen over Griekenland voerden, werd dra nog ondragelijker dan die der Atheners, en de ontevredenheid, welke zij allerwege wekte, leidde tot het sluiten van het schandelijk verdrag van Antalcidas, dat van nabij door den Thebaanschen oorlog gevolgd werd.

\emph{Heerschappij van Sparta}. — Met het doel om hun gezag te bevestigen, trachtten de \emph{Spartanen} in vele staten de demokratische instellingen omver te werpen en het gezag op nieuw te brengen in handen van den adel, die door hunne hulp in de steden terugkeerde, waaruit hij verdreven was geweest. In de meeste dier steden werden tien mannen, tot de vermogendste geslachten behoorende, aan het hoofd van het bestuur geplaatst, onder voorzitterschap van een Spartaansch afgevaardigde, die den titel van \emph{Harmoste} aannam. Die besturen werden door kracht van wapenss opgedrongen en vaak na eenen heftigen wederstand, als te \emph{Samos} in \emph{Elis}, te \emph{Mantinea}, te \emph{Phlious;} elders werden die staatkundige veranderingen door binnenlandsche omwentelingen te weeg gebragt en werkten zij alzoo de inzigten der Spartanen in de hand. De terugwerking op zoo veel geweld barstte spoedig uit, vooral toen \emph{Athene} zich vrijmaakte van het schandelijk juk, dat \emph{Lysander} het na den slag van \emph{Egos-Potamos} had opgelegd.

\emph{Inwendig verval van Griekenland} gedurende den Peloponnesischen oorlog. Wreedheden door de beide partijen gepleegd. De \emph{Megaren} hadden eenen Atheenschen krijgsbode gedood, waarop de Atheners een bevel uitvaardigen, dat alle Megaren die op Attika's grondgebied aangetroffen worden hetzelfde lot zullen ondergaan. Na de inneming van \emph{Platea} door de Peloponnesers en de Thebanen, 429, werd de stad vernield en men spaarde zelfs de tempels niet: de vermaarde \emph{tempel van Apollo} te \emph{Delos} werd door de Atheners gesloopt, die tevens de bewoners van dat eiland verdreven. Toen het \emph{eiland Egina} in handen der Atheners viel, lieten zij van al de mannen den duim van de regterhand afsnijden en verkochten de vrouwen en kinderen tot slaven. Hardnekkige strijd in de grieksche staten tusschen de \emph{aristokratische} en de \emph{volkspartij}, die meer dan eens eindigt met de verdelging der overwonnen partij; zoo worden te \emph{Korcyra} de edelen, die in de magt des volks vielen, in een huis opgesloten, waaruit men hen één voor één sleurt, om hen ter dood te brengen, 425; te \emph{Miletus} en te \emph{Thasos} had, op aanhitsing van Lysander, eene algemeene slagting onder de demokratische partij plaats, 405.

Ondergang van den handel der Atheners, ten gevolge van het verlies hunner zeemagt en volkplantingen. Inwendig verval van Athene: buitensporigheden, door beide partijen gepleegd. De \emph{Sykophanten}, openbare aanklagers, vleiden het gemeen en berokkenden, door hunne lasteringen en kuiperijen, den ondergang der beste burgers. De demagogen haalden het volk tot allerlei gewelddadigheden over, door het diets te maken, dat de demokratische staats-instelling in gevaar verkeerde; op die wijs hielden zij de beroering en de onrust gaande; dit maakte de ellende nog grooter en gaf hun nieuwe voorwendsels, om tegen hunne bestrijders uit te varen. Vandaar de woelingen, die onophoudelijk te Athene heerschten. \emph{Sparta} was, ten gevolge van den Peloponnesischen oorlog, eene der rijkste steden van Griekenland geworden. Lysander had er een onschatbaren buit heengevoerd; eene openbaren schatkist werd eene dringende behoefte tot het onderhoud der vloot. Eenvoudige burgers stapelden aanzienlijke rijkdommen op een: de koningen, de Ephoren en de leden van den Senaat werden vatbaar voor omkooping. Spoedig zedebederf onder het volk. Het getal der burgers neemt af, ten gevolge van den oorlog, en daardoor geraken talrijke loten gronds in handen van één en denzelfden eigenaar. Het burgerschapsregt, aan gehuisden verleend, bragt eene nieuwe klasse van burgers voort, die zich op een lageren trap geplaatst zagen dan de \emph{oude burgers}, welke van toen af een waren adel daarstelden. De staats-regeling van \emph{Lykurgus} onderging ook belangrijke wijzigingen. — Heerschappij der Spartanen over Griekenland; zij veranderen de demokratisebe instellingen en ondersteunen allerwege den adel. \emph{Spartaansche Harmosten} worden naar een groot aantal steden gezonden en aan het hoofd der aristokratische regeringen geplaatst.

\emph{Herstel der onafhankelijkheid van Athene}. — De commissie der \emph{dertig}, door Lysander benoemd om eene nieuwe staatsregeling te bearbeiden, maakte zich te Athene van het opperbewind meester, stelde een nieuwen Senaat in om regt te spreken en benoemde al de openbare ambtenaren. Door eene Spartaansche bezetting ondersteund, begonnen de \emph{dertig}, aan welker hoofd zich \emph{Kritias} had geplaatst, al degenen te vervolgen, die weigerden zich aan hun willekeurig gezag te onderwerpen: ballingschap, verbeurdverklaring van goederen was het lot dier ongelukkigen. Doch de bannelingen schaarden zich rondom \emph{Thrasybulus}, maakten zich meester van den burgt van \emph{Phylé} en stelden zich van dààr in geheime aanraking met de partij der ontevredenen te Athene. Er ontstond in deze stad een oproer, toen Thrasybulus tot in \emph{Pireus} doordrong. De \emph{dertig} namen de vlugt naar Eleusis en riepen de Spartanen te hulp, die twee legers tegen Athene uitzonden, het een onder bevel van \emph{Lysander}, het ander onder dat van koning \emph{Pausanias}. Deze laatste, naijverig op Lysander, trad in onderhandeling met de volkspartij en stemde in de wederinvoering der staatsregeling van Solon toe. De \emph{dertig} kwamen om in een gevecht tegen de Atheners. Eene algemeene vergiffenis werd afgekondigd en \emph{Euklides} benoemd tot \emph{Archont-Eponymus} voor het jaar 403.

Afschaffing der demokratische staats-instelling van Athene door Lysander, die zijnen steun bij de partij des adels in die stad zoekt, om zich over zijne jongste nederlaag te wreken. Benoeming eener \emph{constitueerende commissie} van 30 leden, gekozen uit de 400, die gedurende eenigen tijd het bewind hadden gevoerd. Deze maakt zich van het oppergezag meester en oefent het uit door hare hoofden \emph{Kritias, Theognis, Erathosthenes} en \emph{Theramenes}. Men noemt hen de 30 tirannen. Benoeming van eenen Senaat, belast met de uitoefening der regtspraak. Uitbanning van meer dan 5000 burgers. Slechts 3000 burgers verkrijgen het regt om wapens te dragen. De scheepstimmerwerven worden afgebroken en het onderwijs in de welsprekendheid verboden. De bannelingen worden te Megara, Argos en Thebe ontvangen. — Tweespalt in de commissie der 30; naijver tusschen \emph{Kritias} en \emph{Theramenes:} laatstgenoemde wordt ter dood veroordeeld en moet zijn vonnis ondergaan. \emph{Thrasybulus}, zoon van Lykus en uitstekend veldheer, stelt zich aan het hoofd der bannelingen, die zich meester maken van den sterken burgt van \emph{Phylé} en een tegen hen uitgezonden leger terugdrijven. Terugwerking te Athene tegen het bewind der \emph{dertig}. In Pireus barst een opstand uit. \emph{Thrasybulus} wordt er ontvangen; gevecht in Pireus, waarbij Kritias omkomt. De \emph{dertig} nemen de vlugt naar Eleusis en de 3000 burgers dragen het gezag te Athene op aan \emph{tien mannen}, uit hun midden gekozen. Twee gezantschappen, het een der \emph{tien mannen}, het ander der \emph{dertig}, worden naar Sparta afgevaardigd. Komst van \emph{Lysander} met eene vloot en een leger. Pausanias wordt naijverig op den roem van Lysander, bewerkt dat hij met een tweede leger naar Athene afgezonden wordt en stelt zich als bemiddelaar tusschen de \emph{tien mannen} en \emph{Thrasybulus}. De staats-regeling van Solon wordt hersteld. Euklides wordt tot Archont benoemd, 403.

\emph{Vijfde Perzische oorlog. Overwinning der Spartanen}, 400-394. — Terwijl de bevrijding van Athene toebragt, om het gezag der Spartanen in Griekenland te verzwakken, werden deze door gebeurtenissen, die in Azië plaats grepen, in eenen oorlog tegen de \emph{Perzen} gesleept. Koning \emph{Artaxerxes} II, na zijnen broeder \emph{Cyrus} in den slag van Cunaxa overwonnen te hebben, gaf bevel aan Tissaphernes, satraap van Lydië en Karië, om de grieksche volkplantingen in Klein-Azië, die aan zijnen broeder eene talrijke huurbende geleverd hadden, aan te vallen. Die steden riepen de hulp der Spartanen in. \emph{Thimbron} begaf zich naar Azië met de overblijvenden der \emph{tien duizend}, welke de Athener \emph{Xenophon} van het slagveld van Cunaxa naar Klein-Azië geleid had. Maar de Spartaansche veldheer bezat geene kunde en werd teruggeroepen. \emph{Dercyllidas}, zijn opvolger, bevrijdde alle grieksche steden van de heerschappij der Perzen en sloot een vredesverdrag met de satrapen \emph{Tissaphernes} en \emph{Pharnabazus}, waarbij de onafhankelijkheid dier steden gewaarborgd werd. Ondertusschen deed de tijding der groote krijgstoerustingen van den koning der Perzen de Spartanen besluiten, om koning \emph{Agesilaus}, een uitmuntend veldheer, maar vol eerzucht, naar Azië te zenden. Niets konde hem wederstand bieden, en na eene schitterende zegepraal, welke hij op den oever van de \emph{Paktolus} op de Perzen behaalde, maakte \emph{Agesilaus} zich gereed, om tegen Suza op te rukken, toen hij naar Griekenland teruggeroepen werd, alwaar een algemeene opstand tegen Sparta uitgebroken was.

\emph{Vijfde Perzische oorlog}, 400-378, — De oorzaken van dezen oorlog waren: 1°. het Verbond der Spartanen met \emph{Cyrus-den-jonge}, broeder van Artaxerxes II; 2°. het deel door de Grieksche huurbenden aan den oorlog tusschen de twee broeders genomen; 3°. de aanval der volkplantingen in Klein-Azië door \emph{Tissaphernes}, satraap van Lydië; 4°. de voordeelen, welke Sparta uit eenen, steeds het volk welgevalligen oorlog tegen de Perzen behalen moest. — Oorlog om den troon tusschen \emph{Cyrus-den-jonge} en zijnen broeder \emph{Artaxerxes II}, 404 (Zie het 1ste deel, bladz. 235-236.) \emph{Tisaphernes}, satraap van Lydië, en \emph{Pharnabazus}, satraap van \emph{Mysië}, vallen de grieksche steden op de kusten van die landen aan, 400. Komst van \emph{Thimbron} in Azië, 399; 5000 man van het leger der \emph{tien duizend} voegen zich bij hem. Werkeloosheid en terugroeping van Thimbron, die de tucht niet in zijn leger kan handhaven, 398. \emph{Dercyllidas} volgt hem op. Deze sluit een verbond met \emph{Tissaphernes} en rukt tegen \emph{Pharnabazus} op, dien hij dwingt de grieksche steden van Mysië en Eolis weder te verlaten. Daarna randt hij Karië aan; de beide satrapen vereenigen hunne magt tegen hem en dwingen hem tot het sluiten van eenen wapenstilstand, 397. Krijgstoerustingen van Artaxerxes, hij vereenigt eene geduchte vloot in Phenicië. De Spartanen zenden koning \emph{Agesilaus} met een nieuw leger naar Klein-Azië, 396, hij wordt vergezeld van \emph{Lysander;} naijver tusschen hen; Lysander verlaat het leger en keert naar Griekenland terug. Krijgskundige bekwaamheden van \emph{Agesilaus}, die echter zwak van gestel en daarenboven kreupel was. Zijne overwinningen op de Perzen; hij verovert Mysië, Lydië en Karië. Groote zegepraal bij de Paktolus, 395. Het Perzische leger in Klein-Azië wordt vernield. Ontslag van Tissaphernes, die ter dood gebragt wordt; zijn satraapschap wordt aan \emph{Tithraustes} gegeven, wiens pogingen om de Grieken tot eenen oorlog tegen Sparta op te hitsen, niet vruchteloos gebleven waren.

\emph{Korintische oorlog}, 395-387. \emph{Vrede van Antalcidas}. De ontevredenheid van de meeste Grieksche staten over de hegemonie van Sparta was nog toegenomen, ten gevolge van eenen oorlog tegen \emph{Elis}, in welken dat heilig land, door hetwelk geen leger mogt trekken dan na de wapens nedergelegd te hebben, wreedelijk door koning \emph{Agis} geteisterd was. \emph{Thebe, Korinthe} en \emph{Argos} sloten een verbond tegen Sparta, tot hetwelk \emph{Athene, Eubea}, de \emph{Lokriërs} en de \emph{Akarnaniërs} spoedig toetraden. De oorlog barstte uit bij eenen inval der Lokriërs in Phocis, met behulp der Thebanen. \emph{Lysander} werd door de Phocenzers ingeroepen en drong in Beotië door; maar hij sneuvelde in een gevecht tegen de bondgenooten onder de wallen van \emph{Haliartus}. De Spartanen behaalden, wel is waar, eene overwinning op de vijanden in de nabijheid van Korinthe, en Agesilaus, uit Klein-Azië teruggeroepen, bevocht eene tweede zegepraal bij \emph{Koronea;} maar de Athener \emph{Konon}, door den satraap Pharnabazus aan het hoofd der Perzische zeemagt geplaatst, vernielde de Spartaansche vloot in den slag van \emph{Knidus}, en de eilanden der Egeïsche Zee, even als de grieksche volkplantingen in Klein-Azië schudden het juk der Spartanen af. \emph{Konon} herstelde toen de vestingwerken van Athene met het geld der Perzen, terwijl \emph{Iphikrates} den oorlog tegen de Spartanen in Peloponnesus voortzette. De Spartanen zonden toen \emph{Antalcidas} naar Suza en sloten met den koning der Perzen dien schandelijken vrede, welke op nieuw de grieksche steden van Klein-Azië in zijne magt stelde en waarbij hij bevoegd werd verklaard, om, des noods, met vereende krachten der Spartanen, al de grieksche staten, die mogten weigeren zich te onderwerpen, daartoe door de wapens te dwingen. De roem van Griekenland ging onder met den vrede van \emph{Antalcidas}, die tot gevolg had dat de burgeroorlogen op nieuw ontstoken werden.

\emph{Oorlog van Sparta tegen Elis}, 399-398, veroorzaakt door het verbond der Eliërs met Athene en Argos. Koning Agis valt in Elis en verwoest dat land, hetwelk door de Grieken als heilig beschouwd werd, op eene wreede wijze: sloping der wallen van Elis, de Eliërs worden verpligt een verbond met Sparta te sluiten: \emph{Groot Verbond} tegen de Spartanen, daargesteld door de pogingen en onderhandelingen van \emph{Timokrates} van Rhodus, die door den nieuwen satraap van Sardes, \emph{Tithraustes}, met eene aanzienlijke som gelds naar Griekenland gezonden was. Oorlog tusschen de \emph{Lokriërs} en de \emph{Phocenzers:} inval der Thebanen en der Lokriërs in Phocis, 396. De Phocenzers wenden zich tot de Spartanen, die een leger, onder bevel van Lysander, naar Beotië zenden. \emph{Oorlog van Beotië of Korinthe}, 395-387. Slag van Haliartus en dood van Lysancler, 395. Aftogt der Spartanen in Peloponnesus; de bondgenooten achtervolgen hen en leveren een tweeden slag onder de wallen van \emph{Korinthe;} zegepraal der Spartanen, 394. De vereenigde vloot der Perzen en der Atheners, onder bevel van \emph{Pharnabazus} en den Athener \emph{Konon} vernielt de Spartaansche vloot in den zeeslag van \emph{Knidus}, 394. Gevolgen dier nederlaag: de Spartanen verliezen de hegemonie over de eilanden der Egeïsche Zee en over de grieksche volkplantingen in Klein-Azië. Terugroeping van \emph{Agesilaus} en bloedige veldslag van Koronea, waarin de Spartanen de overwinning niet dan na zeer aanzienlijke verliezen behalen. \emph{Herstel der vestingwerken van Athene} door Konon, die daartoe het geld der Perzen bezigt, 393. De oorlog in Peloponnesus wordt voortgezet, maar van beide zijden door huurtroepen gevoerd. \emph{Antalcidas} wordt naar Azië gezonden; het gelukt hem den nieuwen satraap \emph{Tiribazus} te winnen en Konon verdacht te maken, die te Suza aangehouden en in de gevangenis geworpen wordt, 392; hij wordt weder in vrijheid gesteld en sterft kort daarna. De Perzen roepen eene \emph{vergadering der grieksche staten te Ephese} bijeen en dragen het vredesverdrag, dat zij met de Spartanen gesloten hadden, aan hunne goedkeuring voor. Verdrag van \emph{Antalcidas}, 387; 1°. de grieksche steden van Klein-Azië, alsmede de eilanden Cyprus en Klazomenes, erkennen op nieuw het gezag van den koning der Perzen; 2°. al de overige grieksche staten zijn onafhankelijk van elkander (\emph{autonomie}), met uitzondering van Lemnos, Imbros en Scyros, die aan de Atheners onderworpen blijven; 3°. zij, die dit verdrag niet vrijwillig aanvaarden, zullen daartoe door de Perzen en de overige, zich verbindende partijen gedwongen worden. De grieksche staten onderteekenen het verdrag: tegenstand der Thebanen, die de hegemonie van Beotië vorderen; een Spartaansch leger, onder bevel van Agesilaus, dwingt hen tot het verdrag van Antalcidas toe te treden.

\emph{Gevolgen van den vrede van Antalcidas. Inneming van Thebe door de Spartanen}, 383-379. — Weldra bleken de noodlottige gevolgen van het verdrag van Antalcidas. Sparta zag zich door de staatkundige verbrokkeling van Griekenland in staat gesteld, zijne opperheerschappij onbelemmerd uit te oefenen; want daar Messenië in zijne magt gebleven was, konde geen andere staat het wederstand bieden. Tusschen de onderscheidene steden, die tot dien tijd vereenigd waren geweest, braken alsnu allerwege oorlogen uit, en de Spartanen vonden daarin gelegenheid, om tusschen beide te komen. Na Griekenland bijna geheel van zich afhankelijk te hebben gemaakt, zonden zij een leger naar het Chalcidisch schiereiland, alwaar het der stad \emph{Olynthus} gelukt was, de overige grieksche volkplantingen onder hare heerschappij te brengen. De Olynthiërs, door de Spartanen belegerd, verdedigden zich dapper; en een tweede leger, onder bevel van \emph{Phebidas}, werd tegen hen uitgezonden. Gedurende zijnen togt door Beotië werd de Spartaansche veldheer naar Thebe ontboden door de aristokratische partij, die het onderspit voor de volkspartij had moeten delven. Phebidas maakte zich van Kadmea meester en liet er eene bezetting achter, na het gezag weder gesteld te hebben in handen van den adel, die eene wreede wraak op de volkspartij nam. Vele hoofden dezer laatste werden ter dood veroordeeld en gebragt, en meer dan vierhonderd mannen verlieten de stad en namen de wijk naar Athene. \emph{Olynthus} bezweek na eenen vierjarigen oorlog, en Sparta had het hoogste toppunt van magt bereikt, toen de opstand der Thebanen het een snel verval berokkende.

\emph{Staatkundige verbrokkeling van Griekenland} en oorlogen tusschen de kleine steden ten gevolge van het vredesverdrag van Antalcidas. Tusschenkomst der Spartanen: inneming van \emph{Mantinea}, 385; de stad wordt gedwongen zich in vier wijken te verdeelen. Togt tegen \emph{Chios}, dat zijne vloot moet overgeven. Herstel van den adel te \emph{Phlious}. — Oorlog tegen \emph{Olynthus} 383-379. Magt dezer stad, die de hegemonie heeft over de grieksche volkplantingen van het Chalcidisch schiereiland (zie bladz. 127-128); oorlog der Olynthiërs tegen Akanthus en Apollonia; deze steden roepen de hulp in der Spartanen, die een leger onder \emph{Eudamidas} afzenden, 383. Een tweede leger onder \emph{Phebidas}, broeder van Eudamidas, trekt naar Macedonië. \emph{Omwenteling te Thebe}. De volkspartij, met \emph{Ismenias} aan het hoofd, krijgt de bovenhand op den adel. \emph{Leontiades}, die aan dezes hoofd staat, wendt zich tot Phebidas, die in de nabijheid der stad zijn leger had opgeslagen. Inneming van den burgt door de Spartanen. Doodvonnis aan Ismenias voltrokken. Leontiades maakt zich van het oppergezag meester met den titel van Polemarchus. Balingschap der hoofden van de volkspartij, hunne goederen worden verbeurd verklaard; zij vinden eene schuilplaats te Athene. — Manmoedige verdediging der Olynthiërs. Eudamidas wordt overwonnen en sneuvelt in eenen veldslag. Teleutias, broeder van Agesilaus, deelt in hetzelfde lot, 382. \emph{Polybiades} brengt eindelijk de stad Olynthus ten onder, 379. Het gansche Chalcidische schiereiland valt onder de heerschappij der Spartanen.

\S 9. Oorlog en hegemonie van Thebe, tot den slag van Mantinea. — Pelopidas en Epaminondas. 379-362 vóór Chr.

\emph{Opstand van Thebe}, 379. — De grootheid van Thebe, dat er toe geraakte om over gansch Griekenland te heerschen, was het werk van twee mannen, die tot de schoonste karakters der oudheid behoorden: \emph{Pelopidas} en \emph{Epaminondas}. Beide uitstekend door hunne onbaatzuchtige vaderlandsliefde, krijgskunde en onbegrensde zelfopoffering, waren zij met elkander vereenigd door de banden eener opregte vriendschap, die nimmer door ijverzucht afgebroken werd. Eerstgenoemde, uit een rijk geslacht gesproten, had tijdens de inneming van Thebe door de Spartanen, de wijk naar Athene genomen; maar onderhield steeds geheime betrekkingen met zijne vrienden, onder welke \emph{Epaminondas} was, die door zijne armoede tegen de vervolgingen der heerschende partij beveiligd werd. Met vele andere bannelingen naar Thebe teruggekeerd, bevrijdde Pelopidas zijn vaderland van het vreemde juk: Leontiades verloor het leven en de Spartaansche bezetting verliet den burgt ten gevolge van een aangegaan verdrag. Deze opstand gaf het teeken tot den oorlog, die toen tusschen Thebe en Sparta uitbrak en zestien jaren duurde.

\emph{Thebaansche oorlog tot den slag van Leuktra}, 378-371. — Een Spartaansch leger overrompelde Beotië, alwaar \emph{Pelopidas} eerst eene verdedigende houding aannam. Maar de voordeelen, die hij in afzonderlijke ontmoetingen behaalde, vooral in het gevecht tegen de Spartanen bij Tegyra, bezorgden weldra aan de Thebanen de hegemonie over gansch Beotië, dank der hulp van de Atheners, met welke zij een naauw verbond hadden gesloten en die zelve het oude \emph{Ionisch Verbond} vernieuwd hadden. Na twee Spartaansche vloten vernield te hebben, herstelden de twee Atheensche veldheeren, \emph{Chabrias} en \emph{Timotheus}, de heerschappij van hun vaderland over de Egeïsche Zee en verwoestten de kusten van Lakonië. Inmiddels wekte de steeds toenemende magt van Thebe achterdocht bij de Atheners, die een \emph{vredes-verdrag} met Sparta sloten, met ter zijde stelling van de Thebanen. Dit verdrag werd, wel is waar, spoedig weder verbroken, en de Atheensche vlootvoogd \emph{Iphikrates} vernielde de Spartaansche zeemagt bij \emph{Korcyra}. Maar de eensgezindheid tusschen Athene en Thebe werd niet hersteld, en toen de grieksche staten op een \emph{te Sparta bijeengeroepen congres} besloten, den vrede van Antalcidas te vernieuwen, verzetten de Thebanen alleen zich daartegen. Een Spartaansch leger, onder bevel van koning \emph{Kleombrotus}, rukte tegen hen op, maar leed eene volle nederlaag in den slag van \emph{Leuktra}, waarbij de krijgskunde van Epaminondas over de dapperheid des vijands zegevierde.

\emph{Pelopidas}, uit een edel en vermogend geslacht gesproten, was met eene opregte liefde voor zijn vaderland bezield; hij wilde het van het juk van Sparta bevrijden; hij was een uitstekend veldheer, zoo door zijne groote krijgskunde als persoonlijken moed. \emph{Epaminondas}, uit de volksklasse afkomstig en onvermogend, was leerling geweest van Lysis van Tarente, volgeling van Pythagoras. Gelijk aan Pelopidas in krijgskunde en dapperheid, overtrof hij hem als staatsman. Zijn diep doorzigt deed hemwist grootsche ontwerpen beramen, die hij ook ten uitvoer wist te leggen. Zijne regtschapenheid en belangloosheid maakten hem tot bij zijne vijanden geacht. Eene innige vriendschap vereenigde die twee groote mannen. — \emph{Zamenzwering} tusschen de Thebanen, die naar Athene gebannen waren en de ontevredenen, die te Thebe waren verbleven. \emph{Pelopidas, Mellon} en vele anderen keeren heimelijk terug. Moord der Polemarchen te Thebe op een feest. Pelopidas en Epaminondas plaatsen zich aan het hoofd des volks. De Spartaansche bezetting verlaat den burgt, 379.

\emph{Thebaansche oorlog}, 378-362. — Inval van koning Kleombrotus van Sparta in Beotië: poging van \emph{Sphodrias}, om zich van Pireus meester te maken; klagten der Atheners te Sparta en vrijspraak van den Spartaanschen opperbevelhebber. Verbond tusschen Athene en Thebe. Drie uitstekende veldheeren te Athene: \emph{Chabrias, Iphikrates} en \emph{Tanotheus}, de laatste zoon van Konon. Vernieuwing, van het Ionisch Verbond onder de hegemonie van Athene; 70 staten maken daarvan weder deel; vernietiging der Spartaansche heerschappij op de Egeische Zee 377. Krijgskunde van Pelopidas en zijne overwinningen op de afzonderlijke krijgsbenden der Spartanen. Dapperheid van de \emph{heilige bende}, bestaande uit 300 Thebaansche edelen, in den slag van Tegyra, 377. Overwinning ter zee te \emph{Naxos}, door \emph{Chabrias} behaald, 376. \emph{Timotheus} vernielt eene tweede Spartaansche vloot bij Leuktra, op de Ionische Zee, 375. De Thebanen herstellen hun gebied over Beotië; hunne wreedheden tegen \emph{Platea, Thespiës} en \emph{Orchomenes}, 374. Begin van eenen naijver tusschen Athene en Thebe. Vredes-verdrag tusschen Athene en Sparta door de tusschenkomst van den koning der Perzen. \emph{Iphikrates} trekt aan het hoofd van 20,000 man grieksche huurbenden den Perzen te hulp in den oorlog tegen \emph{Nectanebis van Egypte}. (Zie het 1ste deel, bl. 238-239.) Hij komt in onmin met den perzischen satraap en keert naar Griekenland terug, alwaar hij de Korcyriërs tegen de Spartanen ondersteunt en zich meester maakt van eene vloot, door \emph{Dionysius I} van Syrakuse aan laatstgenoemden toegezonden, 373. \emph{Congres te Sparta}; vernieuwing van het vredes-verdrag van Antalcidas; verzet van Epaminondas uit naam der Thebanen. Kleombrotus wordt tegen hen uitgezonden; \emph{slag van Leuktra}, 371, gewonnen door de krijgskunde van \emph{Epaminondas}, die voor het eerst de \emph{Thebaansche Phalanx} gebruikt\footnote{Deze phalanx, in den vorm van een driehoek geschaard, verbrak de gelederen der Spartanen en bragt er eene volslagen wanorde te weeg.}. De dapperheid van \emph{Pelopidas}, die de \emph{heilige bende} aanvoert, draagt ook veel tot de zegepraal bij.

\emph{Overwinningen der Thebanen tot den slag van Mantinea}, 371-362. — De slag van Leuktra had den moed der Spartanen niet doen zinken; zij zonden een nieuw leger naar Beotië, onder bevel van \emph{Archidamus}, zoon van Agesilaus. Maar de vijandelijkheden werden voor eenigen tijd geschorst, door de tusschenkomst van \emph{Jason, tiran van Pheres}, die kort te voren gansch Thessalië aan zijn gebied had onderworpen en door de Thebanen om hulp was ingeroepen. Op voorstel der Atheners werd op nieuw een algemeene vrede gesloten, op de grondslagen van het verdrag van Antalcidas. De staten van Peloponnesus weigerden toen, de hegemonie van Sparta te erkennen en de Arkadiërs stichtten de stad \emph{Megalopolis}, bestemd om de hoofdstad van hun land te worden. Toen de Spartanen de wapens tegen hen opvatten, namen \emph{Epaminondas} en \emph{Pelopidas} Peloponnesus in, bedreigden de stad Sparta met een beleg en bevrijdden \emh{Messenië} van de heerschappij van Sparta. De stad \emph{Messenië}, door Epaminondas gesticht, werd het middelpunt van eenen nieuwen staat. De komst van een Atheensch leger, tot hulp der Spartanen uitgezonden, en de afval der emph{Arkadiërs} dwongen de Thebanen, om Peloponnesus te ontruimen.

Evenwel, de pogingen, door de Spartanen aangewend, om Messenië te heroveren en hun gebied over Peloponnesus te herstellen, riepen er ten tweeden male \emph{Epaminondas}. Deze togt bleef echter zonder uitkomst, door den oorlog, die de Thebanen tegelijkertijd in Thessalië te voeren hadden, alwaar zij ingeroepen waren tegen \emph{Alexander van Pheres}, neef van Jason, die de Thessaliërs onder een vreemd juk gebukt hield. \emph{Pelopidas} bevrijdde, wel is waar, Thessalië en trad als scheidsman op in de onlusten, welke toenmaals Macedonië teisterden; maar toen Alexander zich van zijnen persoon had meester gemaakt in eene bijeenkomst, waartoe hij hem had uitgenoodigd, was Epaminondas verpligt, hem aan het hoofd van een leger te komen verlossen. — De loop der zaken in Peloponnesus, alwaar de \emph{Arkadiërs} in den \emph{slag zonder tranen van Midea} door de Spartanen verslagen waren, maakte de tusschenkomst der Thebanen wederom noodig, die een verbond met den koning der Perzen gesloten hadden. De Acheërs traden in het verbond der Peloponnesische staten tegen Sparta, dat zich alzoo alleen met Lakonië bevond. De magt van Thebe begon evenwel onder te gaan. \emph{Pelopidas}, die ten tweeden male tegen Alexander van Pheres opgerukt was, sneuvelde in den slag van \emph{Cynoscephales}, terwijl de \emph{Arkadiërs} in Peloponnesus naar de hegemonie dongen. Een oorlog, dien zij tegen Elis gevoerd hadden, en het plunderen der schatten uit den tempel van \emph{Zeus Olympicus}, hadden de meeste staten van Peloponnesus tegen hen in het harnas gejaagd en de wapens doen opnemen. Epaminondas kwam hen te hulp en leverde den bondgenooten den \emph{grooten slag van Mantinea}, waarin hij sneuvelde. Met zijn dood werd de magt van Thebe vernietigd.

Heldhaftige gelatenheid der Spartanen na den slag van Leuktra: het feest der Gymnopediën wordt niet onderbroken en de gezinnen van de gesneuvelden leggen openlijk hunne vreugde aan den dag. Een nieuw leger wordt naar Beotië gezonden. De Thebanen wenden zich tot de Atheners, die hun echter hulp weigeren. Zij roepen \emph{Jason van Pheres}, die naar de hegemonie van Griekenland streeft. Die vorst komt te Thebe aan het hoofd van een talrijk leger en haalt te Spartanen over, om naar Peloponnesus terug te keeren.

Jason wordt in het volgend jaar van het leven beroofd, 370. — \emph{Congres te Athene} en sluiting van een algemeenen vrede; al de staten van Griekenland worden onafhankelijk van elkander verklaard; het doel der Atheners was Thebe en Sparta te verzwakken. Voornemen van de \emph{Arkadiërs} om een magtigen staat daar te stellen. Stichting van \emph{Megalopolis} (de groote stad), die de zetel wordt der regering van Arkadië. De Spartanen vatten de wapens tegen hen op. \emph{Eerste togt der Thebanen in Peloponnesus}, 369. Epaminondas en Pelopidas dringen in Lakonië door; de inwoners van Sparta zien voor het eerst den rook uit eene vijandige legerplaats opstijgen. Een aanval tegen de stad mislukte. Bevrijding en nieuwe inrigting van \emph{Messenië} door Epaminondas; stichting der stad \emph{Messene}. De Spartanen roepen de \emph{Atheners} te hulp, die hun een leger toezenden, onder bevel van Iphikrates. IJverzucht der Arkadiërs en aftogt der Thebanen.

\emph{Tweede togt van Epaminondas naar Peloponnesus} 368. Hij mislukt ten gevolge van het verzet der Peloponnesische staten tegen de Thebanen en uithoofde van den oorlog in Thessalië. Dwingelandij van \emph{Alexander}, die zijn oom Polyphron, broeder van Jason om het leven had gebragt. De steden van Thessalië roepen \emph{Pelopidas}, 368. Deze bevrijdt Larissa en verjaagt de bezettingen van den tiran van Pheres uit de overige steden. Hij wordt naar Macedonië gezonden, alwaar hij den troon aan Alexander, oudsten zoon van koning \emph{Amyntas II} geeft, en \emph{Philippus}, broeder van Alexander, als gijzelaar met zich voert (zie het volgende hoofdstuk). Hij vertrekt op nieuw naar Thessalië en valt in handen van Alexander van Pheres, 367; hij wordt door Epaminondas bevrijd. — Gezantschap der Thebanen te Suza; Pelopidas sluit een verbond met koning \emph{Artaxerns II}, die van de Spartanen vordert, dat zij de onafhankelijkheid van Messenié zullen erkennen. \emph{Derde togt van Epaminondas naar Peloponnesus}, 366. Aanvang der belangrijkheid van het \emph{Achaïsch Verbond}. Nieuwe oorlog in Thessalië. Pelopidas behaalt de overwinning van \emph{Cynoscephales} op Alexander van Pheres, 366; maar sneuvelt in het gevecht. — Oorlog der \emph{Arkadiërs} tegen \emph{Elis;} strijd gedurende de viering van de Olympische spelen, 364. De Arkadiërs maken zich meester van de schatten in den tempel van Zeus, om hunne krijgsbenden te betalen. De Atheners, de Spartanen, de Eliërs en de Acheërs verbinden zich tegen hen. \emph{Vierde togt van Epaminondas naar Peloponnesus}, 362. Slag van Mantinea, de zegepraal blijft onbeslist. \emph{Dood van Epaminondas}, die in het gevecht gewond werd.

\S 10. Verval van Griekenland. Invloed van Philippus van Macedonië tot den slag van Cheronea. 362-338 vóór Chr.

\emph{Toestand van Griekenland na den Thebaanschen oorlog.} — Griekenlands magt nam spoedig af, ten gevolge van den Thebaanschen oorlog, die ten einde liep met den slag van Mantinea. \emph{Sparta}, verzwakt door dezen oorlog en door het verlies van Messenië, aan hetwelk Epaminondas de onafhankelijkheid had teruggegeven, konde de hegemonie van Griekenland, die aan de Thebanen ontvallen was, niet weder bemeesteren. Laatstgenoemden verloren zelfs de hegemonie van Beotië, welks groote steden zich onafhankelijk verklaarden, na de ontbinding van het \emph{Beotisch Verbond}. Het \emph{Peloponnesisch Verbond} onderging hetzelfde lot en weldra barstten oorlogen tusschen de verschillende staten van Peloponnesus uit. In \emph{Thessalië} werd de strijd tusschen de geslachten der \emph{Alkuaden} te Larissa en van \emph{Jason}, die te Pheres heerschte, voortgezet en deze gaf aan \emph{Philippus van Macedonië} gelegenheid, om zich in de inwendige aangelegenheden van dat land te mengen, tot dat hij het geheel onder zijn gebied bragt. \emph{Athene} alleen beurde zich weder op en herkreeg gedeeltelijk zijn overwigt op de Egeïsche Zee, dank der uitstekende bevelhebbers, die zijne vloten aanvoerden. Maar inwendige tweespalt teisterde onophoudelijk dat gemeenebest; onkundige en ondeugende demagogen sloegen dikwijls de pogingen der beste burgers den bodem in. Het volk liet zich daarenboven leiden door redenaars, die voor een groot gedeelte voor vleijerij en omkooping vatbaar waren. Zoo stelde \emph{Eschines}, die door Philippus van Macedonië gewonnen was, zijne welsprekendheid tegenover die van \emph{Demosthenes}, die ware vaderlandsliefde bezat, maar wien het echter niet gelukken mogt het verval van zijn vaderland te stuiten.

De \emph{maatschappelijke oorlog}, die twee jaren duurde, berokkende aan de Atheners het verlies van hun gebied over de Egeïsche Zee en bragt aan hunnen handel op de Zwarte Zee een gevoeligen slag toe. De eilanden \emph{Chios, Rhodus} en \emph{Kos}, even als de stad \emph{Byzantium}, scheidden zich van het Atheensch Verbond af en handhaafden, met behulp van den koning der Perzen, Artaxerxes III, hunne onafhankelijkheid tegen al de pogingen der Atheners, die hen door de kracht der wapens ten onder wilden brengen. Athene werd gedwongen, den vrede te sluiten, om al zijne magt te stellen tegen \emph{Philippus van Macedonië}, die de onafhankelijkheid van Griekenland bedreigde.

Snel verval van \emph{Thebe} na den dood van Epaminondas. De langdurige oorlog tegen Sparta, die met behulp van huurbenden gevoerd was, had de geldmiddelen der Thebanen uitgeput. Ontevredenheid der Beotische steden, die weigeren, de hegemonie van Thebe te erkennen. Het \emph{Beotisch Verbond} wordt ontbonden en steeds hervatte oorlogen worden de oorzaak der verwoestingen in Beotië. IJverzucht der \emph{Phocenzers} en \emph{Thebanen}, die de eerste aanleiding wordt van den eersten \emph{heiligen oorlog}. — Magtsvermindering van \emph{Sparta} door het verlies van Messenië en door het zedelijk verval der inwoners; zij kunnen zich de hegemonie van Peloponnesus niet meer toeëigenen. Oorlogen en inwendige tweespalt in de meesten der \emph{Peloponnesische staten}. — Oorlog in \emph{Thessalië} tusschen de \emph{Alkuaden} van Larissa en de \emph{Jasoniden} van Pheres: deze laatsten blijven eerst overwinnaars en de steden van Thessalië wenden zich tot Philippus van Macedonië, die zich als hun bevrijder opdoet, met het doel om hen behulpzaam te zijn in het afschudden van het juk der tirannen van Pheres.

\emph{Magt van Athene op zee:} deze hield zich gedurende eenigen tijd staande, maar lijdt veel door de staatkundige oneensgezindheid en worsteling. Twee partijen: de rijken en de armen. Overhand der demagogie te Athene. Onkundigen, als \emph{Eubulos, Demades, Chares} en \emph{Lysikles}, winnen de menigte door hunne vleijerijen en giften, door een hunner \emph{het cement der demokratie} genaamd; zij verlammen de pogingen der groote veldheeren \emph{Chabrias, Timotheus, Iphikrates} en \emph{Phocion}. Phocion, streng van zeden en onwrikbaar van karakter, was een der uitstekendste mannen van zijnen tijd; hij bleef rein te midden van het algemeen zedebederf onder zijne landgenooten; tot vijfenveertig malen benoemd als opperbevelhebber van het Atheensche leger, bleef hij altijd arm; hij vereenigde in zich de regtschapenheid van Aristides met de krijgskunde van Themistokles.— Invloed der redenaars te Athene. \emph{Eschines} en \emph{Demosthenes}. Eerstgenoemde, vroeger kluchtspeler, werd later redenaar en de mededinger van Demosthenes. Eschines liet zich omkoopen door Philippus van Macedonië, die zich van hem bediende, om Demosthenes te bestrijden. Deze verving door studie en arbeid de aangeboren gaven der welsprekendheid, welke hem ontbraken; maar ondanks deze nadeelen, werd hij de grootste redenaar der Grieken. Demosthenes behoorde tot een vermogend geslacht; hij onderscheidde zich steeds door zijne vaderlandsliefde, maar bezat in dezelfde mate noch belangloosheid, noch persoonlijken moed. Bij den slag van Koronea was hij de eerste, die de vlugt nam, na zijn schild weggeworpen te hebben.

\emph{Maatschappelijke oorlog}, 357-355. — Deze wordt uitgelokt door de knevelarijen, welke de Atheners jegens de bondgenooten plegen en vooral jegens de eilandstaten in de Egeïsche Zee. Verbond tusschen de eilanden \emph{Chios, Rhodus, Kos} en de stad \emph{Byzantium} tegen Athene, 357; de bondgenooten worden ondersteund door \emph{Mausolus II}, koning van Karië. Beleg van \emph{Chios} door de Atheensche vloot onder \emph{Chabrias}. Dood van dien veldheer; de Atheners breken het beleg op. De bondgenooten wreken zich door de verwoesting van Lemnos, Imbros en verschillende andere eilanden, die aan de Atheners getrouw waren gebleven. Zij vallen Samos aan. Twee Atheensche vloten, de eene onder bevel van \emph{Chares}, de tweede onder dat van \emph{Iphikrates} en \emph{Timotheus}, werden ter hulp van dat eiland afgezonden, 350. Een storm maakt den zeeslag onmogelijk. Chares beschuldigt Iphikrates en Timotheus van nalatigheid, zij worden teruggeroepen. De laatste wordt gebannen en Iphikrates raakt in onmin met de Perzen. Artaxerxes III dwingt de Atheners tot het sluiten van den vrede en het erkennen der onafhankelijkheid van de bondgenooten, 355.

\emph{Tusschenkomst van Philippus van Macedonië}. — Terwijl de Atheensche vloten aan die zijde werkzaam waren, kwam \emph{Philippus van Macedonië} tusschen beide in de oorlogen, welke de Grieksche volkplantingen op het \emph{Chalcidisch schiereiland} tegen elkander voerden. Na zich meester te hebben gemaakt van de Atheensche volkplanting \emph{Amphipolis}, hielp hij de Olynthiërs, om de steden \emph{Potidea} en \emph{Pydna} aan zich te onderwerpen. Philippus viel daarna in Thessalië, alwaar hij den tiran \emph{Lykophron van Pheres} bestreed en dwong van zijne inzigten op de andere steden van Thessalië af te zien; deze werden spoedig afhankelijk van Philippus, die zich aldus de gelegenheid schiep, om zich in de aangelegenheden van midden-Griekenland te mengen. Zoo brak spoedig het oogenblik voor hem aan, om gevolg te geven aan zijne heerschzucbtige voornemens.

\emph{Eerste heilige oorlog}, 356.-346. — De Thebanen, wraak willende nemen over het verbond tusschen de \emph{Spartanen} en de \emph{Phocenzers}, beschuldigden de laatsten voor den raad van het \emph{Verbond der Amphiktyonen}, dat zij een akker hadden overweldigd, die tot den tempel van Delphi behoorde. De raad, die onder den invloed der Thebanen stond, veroordeelde de Phocenzers tot eene zware boete. Maar \emph{Philomeles}, die zich aan het hoofd zijner landgenooten geplaatst had, weigerde zich aan die uitspraak te onderwerpen en overrompelde de schatten van den tempel van Delphi. De oorlog die toen uitbrak, werd \emph{den heiligen oorlog} genaamd en duurde tien jaren. \emph{Philomeles} streed met veel geluk, aan het hoofd van een talrijk leger huurbenden, tegen de vereenigde krijgsmagt der Grieken. Toen hij zelf omgekomen was, werd hij vervangen door zijnen broeder \emph{Onomarchus}, en deze vormde het plan, om den oorlog in Thessalië te voeren, alwaar hij een verbond sloot met Lykophron van Pheres; maar hij vond den dood in den bloedigen veldslag van \emph{Magnesia} door \emph{Philippus van Macedonië}, die door de Thessaliërs teruggeroepen was, tegen hem geleverd. De overwinnaar wilde tot in midden-Griekenland doordringen; maar hij vond de \emph{Thermopylen} door de Atheners bezet. Philippus trok af, liet de steden van Thessalië bezetten en wachtte een meer geschikten tijd af, om zich op de Atheners te wreken.

De heilige oorlog duurde inmiddels in Beotië voort. \emph{Phayllus}, broeder van Onomarchus, streed aan het hoofd der Phocenzers, en na zijn dood volgde zijn neef \emph{Phalekus}, zoon van Onomarchus, hem op. De in herhaalde veldslagen overwonnen Thebanen wendden zich tot Philippus van Macedonië, die \emph{Olynthus} en nog dertig andere steden op het \emph{Chalcidisch schiereiland} ingenomen en verwoest had, terwijl de Atheners, ondanks de Olynthische redevoeringen van Demosthenes, haar te laat hulp toezonden. \emph{Philippus} rukte toen tegen de Phocenzers op en trok over de Thermopylen na den vrede met de \emph{Atheners} gesloten te hebben. De Phocenzers werden wreedelijk gekastijd: Philippus verwoestte hun land, vernielde al hunne steden en verving hen in den raad der Amphyktionen. Daarna verliet hij Griekenland, dat zich niet langer aan zijne heerschappij konde onttrekken.

\emph{Ontwerpen van Philippus} en zijne oorlogen op het Chalcidisch schiereiland. (Zie het volgend hoofdstuk.) Voortzetting der binnenlandsche oorlogen in Thessalië. Philippus wordt ingeroepen tegen Lykophron van Pheres; de steden van Thessalië, van het juk dezes laatsten bevrijd, betalen schatting aan Philippus, 356. — Eerste heilige oorlog, 356-346. Oorzaak daarvan: de haat der Thebanen tegen de Phocenzers, die tijdens den Thebaanschen oorlog de getrouwe bondgenooten der Spartanen waren geweest; het voorwendsel tot dien oorlog was de bewerking door de Phocenzers van eenen woesten akker, die tot den tempel van Delphi behoorde. De \emph{Amphiktyonie van Delphi} (zie bl. 105-106) wordt op nieuw belangrijk, na de ontbinding der \emph{Peloponnesische} en \emph{Beotische Verbonden;} de Thebanen hadden er den boventoon. Veroordeeling der \emph{Phocenzers} en \emph{Spartanen;} deze laatsten werden beschuldigd van de inneming van Kadmea door Phebidas. Bijna al de staten van midden-Griekenland vereenigen zich met de Thebanen; Sparta en Athene verbinden zich met de Phocenzers, zonder evenwel een werkdadig aandeel in den oorlog te nemen. De Grieken bezigden nu in hunne oorlogen alleen huurbenden, hetgeen tot zeer aanzienlijke geldelijke uitgaven leidde. De Phocenzers vinden rijke hulpmiddelen in den tempel van Delphi. Drie broeders; \emph{Philomeles, Onomarchus} en \emph{Phayllus}, allen even uitstekend door hunne krijgskunde en persoonlijke dapperheid, voeren het bevel over hunne legers in dien oorlog. \emph{Philomeles}, 356-353, voert den oorlog in Beotië; in den slag van Meon gewond, sterft hij. \emph{Onomarchus}, 353-352; zijne veroveringsplannen en verbond met den tiran van Pheres; hij brengt den oorlog naar \emph{Thessalië} over, hetgeen aanleiding geeft tot de tusschenkomst van Philippus. Slag van Magnesia en dood van Onomarchus. Poging van Philippus, om in midden-Griekenland door te dringen. De Atheners bezetten de Thermopylen.

\emph{Phayllus}, 352-349, beperkt den oorlog binnen de grenzen van Beotië; de \emph{Thebanen} vragen en bekomen van de Perzen ondersteuning om den oorlog te voeren. Oorlog der \emph{Spartanen} tegen Argos, de Arkadiërs en de Messeniërs, om hunne hegemonie over Peloponnesus te herstellen. Vruchtelooze pogingen van Demosthenes, om de Atheners over te halen tot deelneming aan dezen oorlog tegen Sparta. \emph{Philippus} hervat zijne plannen tegen het Chalcidisch schiereiland en randt \emph{Olynthus} aan. Olynthische redevoeringen van Demosthenes. Eene vloot wordt ter hulp van die stad uitgezonden, onder bevel van \emph{Chares}. Inneming en verwoesting van Olynthus, 348. Philippus verdrijft de Atheensche bezettingen uit het eiland \emph{Eubea} en doet een inval bij \emph{Marathon}. Dood van Phayllus. \emph{Phalekus} aanvaart het opperbevel der Phocenzers. Philippus zendt krijgsvolk aan de Thebanen, die bij \emph{Abé} eene overwinning op de Phocenzers behalen, 347. Hij onderhandelt met de Atheners, die een gezantschap naar hem afvaardigen; al de gezanten laten zich omkoopen, met uitzondering van \emph{Demosthenes}, 346. Philippus trekt over de Thermopylen. Eerste redevoering van Demosthenes tegen Philippus. Eschines bestrijdt hem en de Atheners handhaven den vrede, dien zij met den koning van Macedonië gesloten hadden. Phalekus verlaat zijn vaderland. \emph{Verwoesting van Phocis;} 22 steden worden verbrand en het volk in slavernij geworpen. Philippus wordt lid van den raad der Amphiktyonen, 346. Ontevredenheid te Athene; het volk wil Philippus den oorlog verklaren, maar wordt daarvan teruggehouden door \emph{Demosthenes}, die bij deze gelegenheid zijne vermaarde \emph{redevoering over den vrede hield}.

\emph{Oorlog van Philippus tegen de Grieken, tot den slag van Cheronea}. 344-338. — \emph{Philippus} zette onvermoeid zijn plan van onderwerping van Griekenland voort. Hij begon met Thessalië, dat hij in vier gewesten verdeelde, na de tirannen uit al de steden van dat land verjaagd te hebben. Tegelijkertijd voedde hij in al de grieksche staten eene partij, die voor hem gezind was en welke hij met goud en gunsten overlaadde. Om echter zijn doel te bereiken moest hij voor alles Athene verzwakken, door zijnen handel op de Zwarte Zee te vernietigen. Om daartoe te geraken, maakte hij zich meester van het eiland Halonesus en de stad Selymbrië; eindelijk sloeg hij het beleg voor \emph{Byzantium}. Maar \emph{Demosthenes} had de inzigten van den koning van Macedonië doorgrond en haalde eindelijk door zijne krachtvolle welsprekendheid zijne landgenooten over, om hem den oorlog te verklaren. De dappere \emph}Phocion}, aan het hoofd eener Atheensche vloot geplaatst, onderwierp eerst het eiland Eubea en ging daarna onder zeil naar Byzantium, na zijne vloot versterkt te hebben met de schepen der eilanden \emph{Rhodus, Kos} en \emph{Chios}. Philippus brak het beleg dier stad op en voerde zijn leger aan tegen de Scythen, aan de monding van den Donau. Hij werd echter spoedig ten tweeden male naar Griekenland geroepen, alwaar zijn geld en zijne kuiperijen eenen nieuwen oorlog ontstoken hadden. De redenaar \emph{Eschines}, die het voornaamste werktuig van den koning van Macedonië geworden was, lokte in den raad der Amphiktyonen eene veroordeeling uit tegen de inwoners van \emph{Amphissa}, die beschuldigd werden van dezelfde misdaad, als men vroeger den Phocenzers ten laste had gelegd. Philippus werd door den raad met de uitvoering dezer uitspraak belast. Hij drong dan ook met een magtig leger in midden-Griekenland door en maakte zich meester van de stad \emph{Elatea}, die te regt als den sleutel van Griekenland beschouwd werd. De \emph{Atheners}, die verzuimd hadden de Thermopylen te bezetten, sloten toen een verbond met de \emph{Thebanen} en de vereenigde legers dier twee staten rukten tegen Beotië op. De groote \emph{slag van Cheronea}, waarin Philippus overwinnaar bleef door de voortreffelijkheid zijner krijgskunde en de dapperheid van zijnen zoon Alexander, besliste over het lot van Griekenland. Philippus schonk den vrede aan de Atheners en strafte de Thebanen, door Kadmea van eene bezetting te voorzien. In het volgende jaar zat hij voor in eene \emph{vergadering} van afgevaardigden uit alle grieksche staten, met uitzondering der Spartanen, te \emph{Korinthe} gehouden, en waarin beslist werd, dat een oorlog tegen de Perzen zou ondernomen worden. Philippus werd met het opperbevel bekleed. Van dat tijdstip kan men de onafhankelijkheid van Griekenland voor vernietigd houden.

Oorlogen van \emph{Philippus} in \emph{Thrackië} en \emph{Illyrië}, alwaar hij zijn gebied vestigt, 345. \emph{Thessalië} wordt tot wingewest gemaakt en in vier distrikten verdeeld, door Macedonische Archonten beheerd: De \emph{Alkuaden} worden uit Larissa en de \emph{Jasoniden} uit Pheres verjaagd, 344. Kuiperijen van Philippus in Griekenland, in bijna alle steden ontstaat eene Philippus-gezinde partij; de \emph{Pythia} te Delphi zelve, omhelst die partij, naar het zeggen van Demosthenes, omdat al hare godspraken ten gunste van den koning van Macedonië waren. Philippus wil \emph{Megara} bemeesteren, maar de stad wordt door de komst van \emph{Phocion} gered, 343. \emph{Demosthenes} draagt zijne tweede \emph{redevoering tegen Philippus} voor. Pogingen van Philippus om den handel der Atheners te vernietigen; hij neemt Halonesus in, 342. \emph{Derde redevoering tegen Philippus}. Phocion verjaagt de Macedonische bezettingen van het eiland \emph{Eubea}, 341. Philippus neemt \emph{Selymbria} in en belegert \emph{Perynthus} en \emph{Byzantium}. Oorlogsverklaring der Atheners; zij vernieuwen hun verbond met Rhodus, Kos en Chios. Eene vloot onder bevel van Chares wordt naar Byzantium gezonden; de bondgenooten toonen zich vijandig jegens dien veldheer; hij wordt vervangen door \emph{Phocion}, die de haven van Byzantium binnenvaart en Philippus dwingt het beleg op te breken, 339.

\emph{Tweede heilige oorlog}, 339-338. Deze wordt door Eschines uitgelokt. De \emph{Lokriërs van Amphissa} worden schuldig verklaard aan heiligschennis, omdat zij een akker in de vlakte van \emph{Cyrrha} hadden bebouwd. De Amphissiërs weren eenen aanval der Delphiërs af, die opgekomen waren om de uitspraak van den raad der Amphyktionen ten uitvoer te leggen. \emph{Collyphus} wordt benoemd tot opperbevelhebber van den Bond; maar zijne ondernemingen worden met geene gewenschte uitkomst bekroond. De raad roept Philippus in. De Atheners zenden 10,000 man ter hulp van Amphissa. \emph{Philippus} verslaat ze en maakt zich van de stad meester. In het volgend jaar, 338, neemt hij \emph{Elatea} in, eene sterke stad, nabij de Thermopylen gelegen. Verbond tusschen Thebe en Athene. Slag van Cheronea; de beide legers zijn nagenoeg even sterk. Chares en Lysikles voeren de Atheners aan; maar beide zijn van krijgskundige begaafdheden beroofd. \emph{Philippus} staat in persoon aan het hoofd van den regtervleugel van zijn leger en \emph{Alexander} van den linkervleuger. Nederlaag der Grieken; heldhaftige dood van de heilige bende der Thebanen. Gezantschap der Atheners naar Philippus; hij schenkt hun den vrede onder voorwaarde, dat zij afgevaardigden naar de \emph{vergadering van Korinthe} zullen zenden, die voor het volgend jaar belegd was, en het eiland Samos zullen afstaan; overigens laat hij hen hunne staatsregeling behouden. Straf der Thebanen: Kadmea wordt door eene Macedonische bezetting ingenomen. Algemeene vergadering der Grieken te Korinthe door Philippus voorgezeten; hij bekomt alzoo de hegemonie van Griekenland, dat zijne onafhankelijkheid verliest.

ZEVENDE HOOFDSTUK

Macedonië tot de verdeeling van het rijk van Alexander-den-Groote\footnote{\emph{Raadpleeg: Cantu,} reeds aangehaald. — Olivier, \emph{histoire de Philippe de Macédoine:} Paris 1740, 2 vol. 8º. — Saint-Croix, \emph{examen critique des anciens historiens d'Alexandre-le-Grand contre les Perses} , in de Mémoires de l'Acad. des Inscript. t. V. — Droysen, \emph{geschiedenis van Alexander-den-Groote}. Berlin 1833, 8º. (hoogduitsche uitgave.) — Dezelfde, \emph{geschiedenis der opvolgers van Alexander-den-Groote}. Hamburg 1636. (hoogduitsche uitgave.)}. 750-301 vóór Chr.

\S. 1. Aardrijkskundige opgaven.

\emph{Algemeene beschrijving des lands. — Macedonië}, ten noorden van Griekenland gelegen én daarvan afgescheiden door den berg \emph{Olympus} en het \emph{Kambunisch} gebergte, is schier geheel door bergketens omgeven, waarvan zich weder anderen losmaken, die het binnenste van het land doorsnijden. Men vindt er evenwel talrijke dalen en vruchtbare vlakten. Onder Philippus II strekte Macedonië zich uit, ten noorden tot \emph{Illyrië} en \emph{Mesië}, ten oosten tot de rivier \emph{Nestus}, die het van Thracië scheidde en ten oosten tot de \emph{Ionische Zee}. Ten zuid-oosten wordt het door de Egeïsche Zee bespoeld, die er twee zeeboezems vormde: de \emph{Strymonika} en de \emph{Thermaika}, tusschen welke het \emph{Chalcidisch schiereiland} gelegen is. Drie landtongen strekken zich van dat schiereiland naar de Egeïsche Zee uit. Onder de bergen is de vermaardste de \emph{Pangéus}, met zijne rijke goud- en zilvermijnen, eerst door de Grieken bewerkt, later de voornaamste hulpbron van Philippus II. Drie groote rivieren loopen door het land van het noorden naar het zuiden: de \emph{Axius}, die zich in de golf Thermaïka werpt; de \emph{Strymon} en de \emph{Nestus}, die zich in de golf Strymonika ontlasten. Het binnenland bevat groote meeren, die talrijke rivieren in hunnen boezem ontvangen.

\emph{Macedonië} was in de eerste tijden weinig uitgestrekt; het was gelegen tusschen \emph{Epirus} en \emph{Illyrië} ten westen en de rivier \emph{Axius} ten oosten; ten noorden was het begrensd door \emph{Peonie}. \emph{Philippus II} breidde door zijne veroveringen de grenzen van het \emph{koningrijk Macedonië} uit, ten westen tot de \emph{Ionische Zee, door de onderwerping van zuidelijk Illyrië; ten noorden tot de bergen Skardus en Orbelus, die de grensscheiding naar \emph{Mesië} vormden; ten oosten tot \emph{Thracië}, door de rivier Nestus van Macedonië afgescheiden. Binnen die uitgestrektheid splitst het land zich in twee deelen: \emph{opper-Macedonië}, ten noorden, met hooge en dorre bergketens doorsneden, en \emph{neder-Macedonië}, ten zuiden, op de grenzen van Griekenland en aan de oevers van de Egeïsche Zee gelegen; dit bevatte vruchtbare dalen en vlakten. Het \emph{Chalcidisch schiereiland}, dat tot neder-Macedonië behoorde, was daarvan tevens een der merkwaardigste gewesten, uithoofde der talrijke volkplantingen, door de Grieken aldaar gesticht. (zie bl.127-128.)— De Egeïsche Zee vormt er vier zeeboezems, welke drie landtongen behelzen, in vroegere tijden genaamd: \emph{Pallené}, tusschen de zeeboezems Thermaïka en de Toroneesche golf, \emph{Sithonia} tusschen de Toroneesche en Singitische zeeboezems en \emph{Akté}, met de landspits Athos, tusschen de Singetische golf en de Strymonika. — De berg \emph{Pangeus}, op de grenzen van Thracië, tusschen de rivieren Strymon en Nestus, behelsde vroeger rijke mijnen van edele metalen. Tijdens Philippus II leverden die mijnen zuiver meer dan 1000 talenten (ongeveer f 3,000,000) op. — De voornaamste rivieren van Macedonië zijn: de \emph{Haliakmon}, die haren oorsprong neemt in de bergen van Illyrië en zich in de golf Thermaïka werpt, na het land van het westen tot het oosten doorgesneden te hebben; de \emph{Axius}, die van het Eropes-gebergte, in het noorden van Macedonië afstroomt en zich insgelijks in de golf Thermaïka ontlast; de \emph{Strymon}, met de bij haar invloeijende \emph{Pontus}, die door een groot meer stroomt en in de golf Strymonika uitloopt; de \emph{Nestus}, op de grenzen van Thracië, die zich in denzelfden zeeboezem ontlast.

\emph{Staatkundige verdeeling} — De \emph{luchtgesteldheid} van Macedonië is gelijk aan die van Thessalië, maar de winters zijn er strenger, zoo zelfs dat de groote rivieren dikwijls met een ijskorst bedekt zijn. De bergen waren ten allen tijde met uitgestrekte wouden bekroond; de heuvelen prijken thans nog met boomgaarden; in de dalen en vlakten wisselden de bebouwde akkers met voortreffelijke weilanden elkander af. — In de eerste tijden bevatte Macedonië slechts vier gewesten: \emph{Emathia}, met de steden \emph{Egé} en \emph{Pella}, de twee koninklijke verblijfplaatsen; \emph{Pieria}, met de stad \emph{Pydna; Elimiotis}, bergachtige landstreek, en \emph{Lyncestia}, met de stad \emph{Heraklea}. Philippus II voegde er \emph{Mygdonia} bij, tusschen de Axius en de Strymon, met de stad \emph{Thessalonika}, die belangrijk werd onder de Romeinen; het \emph{Chalcidisch schiereiland}, geheel door de Grieken met volkplantingen overdekt; het land van den \emph{berg Pangéus}, tusschen de Strymon en de Nestus, alwaar Philippus II de stad \emph{Philippi} stichtte in de nabijheid der mijnen; \emph{Peonia}, dat later opper- Macedonië uitmaakte, en \emph{Grieksch-Illyrië}, op de boorden van de Ionische Zee.

``De grond van Macedonië overtreft in deugd de rijkste vlakten van Sicilië; vooral het Chalcidisch schiereiland is verbazend vruchtbaar. De gronden, hoe weinig ook door het ploegijzer omgewoeld, leveren de rijkste vruchten op.'' (Malte-Brun). Doch in het noorden en vooral in het bergachtig gedeelte van het land heeft de luchtgesteldheid al de kenteekenen der noordelijke landstreken; de groote rivieren, als de \emph{Strymon}, zijn des winters zoodanig met ijs bedekt, dat zij door gansche legers overgetrokken kunnen worden. (Overtogt van Xerxes, bladz. 157.) Zie hier de gewesten van Macedonië: \emph{vier oude}. lº. \emph{Emathia}, de wieg van het Macedonische rijk; het behelsde de steden \emph{Egé}, ook \emph{Edessa} genaamd, het oude verblijf der koningen van Macedonië en later nog hunne begraafplaats. \emph{Pella}, het verblijf der koningen sedert Archelaus. De stad was op een eiland gelegen, had een koninklijk paleis, een groot gebouw op eene hoogte geplaatst. Philippus verfraaide de stad met aanzienlijke gebouwen. 2º. \emph{Piëria}, ten zuiden van Emathia; de voornaamste steden waren: \emph{Pydna} vermaard door de overwinning der Romeinen op Perzeus, 168, en \emph{Dium}, nabij de grenzen van Thessalië. 3º. \emph{Lyncestia}, oudtijds een onafhankelijk koningrijk, met de stad Heraklea. 4º. \emph{Elimiolis}, bergachtige landstreek, door herderstammen bewoond. De \emph{nieuwe gewesten}, door Philippus II veroverd, waren: 5º. \emph{Mygdonia}, tusschen de Axius en de Strymon, met de stad \emph{Thessalonika}, (Safonika), op eenen zeeboezem, eene handeldrijvende stad met eene voortreffelijke haven. 6º. \emph{Het Chalcidisch schiereiland}, met talrijke grieksche volkplantingen (zie b1.127-128). 7º. De \emph{landstreken van Pangeus}, met de stad \emph{Philippi}, door Philippus II gesticht. (Groote veldslag tegen Brutus en Cassius, 42 vóór Chr). 8º. \emph{Peonia}, de noordelijkste landstreek. 9º. \emph{Grieksch Illyrië} door barbaarsche en oorlogzuchtige volkstammen bewoond.

\S 2. Voorafgaande bemerkingen.

De geschiedenis der allereerste bevolking van Macedonië is geheel onbekend. Het is waarschijnlijk dat het \emph{Pelasgische} volk, dat gansch het zuidelijk Europa, van den Bosphorus tot het Pyreneesch gebergte bevolkte, ook Macedonië bezet heeft. Maar de Pelasgische beschaving was er geheel verdwenen tijdens den inval eener \emph{Dorische volkplanting}, die tegen het midden der achtste eeuw, omtrent het jaar 750, onder geleide der afstammelingen van \emph{Temenus}. uit Argos verhuisd was. De Doriërs stichtten een grieksch rijk in de landstreek \emph{Emathia}, door de oude bewoners van dat land aan zich te onderwerpen. — De op dien tijd aanvangende geschiedenis van Macedonië wordt in vier tijdvakken verdeeld: \emph{Eerste Tijdvak}, van de komst der Dorische volkpianting tot de komst van Philippus II, 750-360 vóór Chr. — \emph{Tweede Tijdvak}, van de komst van Philippus II tot den dood van Alexanderden-Groote, 360-323 vóór Chr. — \emph{Derde Tijdvak}, van den dood van Alexander-den-Groote tot de komst van Philippus III, 323-221 vóór Chr. — \emph{Vierde Tijdvak}, van Philippus III, tot de verovering van het land door de Romeinen, 221-148 vóór Chr. — In dit hoofdstuk zal alleen de geschiedenis der twee eerste tijdvakken behandeld worden; die der twee laatsten maakt een gedeelte uit van de geschiedenis der rijken, die zich uit de overblijfselen van het rijk van Alexander-den-Groote vormden.

\S 3. Eerste Tijdvak. — Macedonië tot de komst van Philippus II. 750-360 vóór Chr.

\emph{Macedonië, tot den slag van Platea}. 750-479. — \emph{Perdikkas}, afstammeling van het koninklijk geslacht der Temeniden te Argos, wordt algemeen beschouwd als den stichter van het koningrijk Macedonië. Maar zijn gezag strekte zich alleen uit over de landstreek \emph{Emiathia}, en zijne opvolgers moesten gedurende twee eeuwen de barbaarsche volkstainmen bestrijden, die het overige van het land bewoonden en daarenboven oorlog voeren tegen de Thraciërs en Illyriërs, die herhaalde invallen op hun land deden. Deze oorlogen namen een einde onder de regering van \emph{Amynthas I}, door de verovering van de landstreken, die in het noorden van Thessalië gelegen waren. Die vorst werd echter spoedig \emph{schatpligtig aan de Perzen}, tijdens den togt van \emph{Darius}, \emph{zoon van Hystaspes}, naar Europa tegen de Scythen. Deze onderwerping van Macedonië aan de Perzen duurde vijf-en-dertig jaren, tot den slag van \emph{Platea}, na welken de Perzen Europa verlieten.

\emph{Macedonië onder den griekschen invloed}. 479-400.— Maar een nieuwe vijand bedreigde Macedonië. De Thraciërs, insgelijks van de Perzische heerschappij bevrijd, vielen dat land aan en koning \emph{Alexander I} en zijn zoon \emph{Perdikkas II} namen hunne toevlugt nu eens tot de wapens, dan weder tot de onderhandelingen, om hun land tegen die geduchte vijanden te beschermen. De laatste dier vorsten nam ook deel aan den Peloponnesischen oorlog, door een verbond te sluiten met de \emph{Spartanen}, die het tooneel van dien oorlog naar het Chalcidisch schiereiland overgebragt hadden. Op die wijze begon de grieksche beschaving in Macedonië door te dringen en werd er heerschende onder de regering van \emph{Archelaus}, zoon en opvolger van Perdikkas. Deze vorst lokte naar zijn hof te Pella de grieksche geleerden, dichters en kunstenaars, die door inlandsche oorlogen verpligt waren geworden hun vaderland te verlaten en bediende zich van hen om zijne verblijfplaats te verfraaijen. Door zijne krachtdadige regering joeg hij den Macedonischen adel tegen zich in het harnas. Eene zamenzwering werd tegen hem beraamd en hij sneefde, als slagtoffer van den haat der edelen.

Onzekerheid omtrent de Dorische volkplanting, die zich in de achtste eeuw in Macedonië kwam vestigen: volgens eene overlevering stond zij onder geleide van \emph{Paranus}, afstammeling van Herkules, afkomstig uit Argos; volgens eene andere, nam \emph{Perdikkas}, gesproten uit het koninklijk geslacht der Temeniden te Argos, met twee broeders de wijk naar Macedonië, alwaar zij eerst als herders leefden, en later meester werden van Emethia en er een rijk stichtten. \emph{Perdikkas} werd alzoo het hoofd van den koninklijken vorstenstam van Macedonië. Van de geschiedenis zijner vier eerste opvolgers is weinig bekend: zij waren \emph{Argeus}, \emph{Philippus I}, \emph{Eropus} en \emph{Alcetas}. Oorlogen tegen de onafhankelijke volkstammen van Lyncestia en Elimiotis: verovering dier landstreken. Invallen der Thraciërs en Illyriërs in Macedonië. \emph{Amyntas I}, 547-498, geeft voor goed eene inrigting aan het rijk, maar is niet bij magte, om het tegen de Perzen te beschermen. Togt van Darius, zoon van Hystaspes, tegen de Scythen (zie het 1ste deel, bladz. 227.) Macedonië wordt schatpligtig aan de Perzen, 513-479. — \emph{Alexander I}, 498-454, vergezelt Xerxes tegen Griekenland. Slag van Platea en herstel der onafhankelijkheid van Macedonië, 479.

\emph{Perdikkas II}. 454-413. De toenemende magt der \emph{Atheners} wekt vrees bij Perdikkas, vooral uithoofde van hun gebied over de grieksche volkplantingen op het \emph{Chalcidisch schiereiland}. Hij sluit een verbond met de Spartanen, 432. Oorlog van Sitalces, koning van Thracië en bondgenoot der Atheners tegen Macedonië. Perdikkas helpt Brasidas, om de magt van Athene op het Chalcidisch eiland te verdelgen 424. — \emph{Archelaus}, 413-400. Voordeelen, door Macedonië uit den Peloponnesischen oorlog behaald; de grieksche beschaving erlangt er de bovenhand. \emph{Euripides} te Pella. Archelaus wordt door de Grieken beschouwd als den gelukkigsten en rijksten vorst van zijnen tijd. Magt van den Macedonischen adel, die ontevreden over Archelaus zijnde, eene zamenzwering smeedt; hij wordt om het leven gebragt, 400.

\emph{Inwendige onlusten tot de komst van Philippus II}. 400-360. — Een lange tijd van onlusten en wanordelijkheden ving voor Macedonië aan na den moord van Archelaus; zij duurden bijna onafgebroken voort tot de komst van Philippus II op den troon. Het was een strijd van den adel tegen het koninklijk geslacht. — \emph{Orestes}, minderjarige zoon van Archelaus, werd van den troon ontzet door zijnen voogd \emph{Eropus}, die tot een der aanzienlijkste edele geslachten behoorde. \emph{Amyntas II}, uit eenen zijtak van den ouden vorstenstam gesproten, beklom, wel is waar, op nieuw den troon van Macedonië en regeerde met vastberadenheid. Maar zijn oudste zoon, Alexander II, werd onttroond en gedood door \emph{Ptolemeus}, hoofd van den adel, ondanks de hulp hem door de \emph{Thebanen onder Pelopidas} geboden. Het gelukte den overweldiger zelfs een verdrag te sluiten met den Thebaanschen veldheer, die hem het bewind over Macedonië liet, tot dat Perdikkas III, broeder van Alexander, meerderjarig geworden was. Die vorst liet toen Ptolemeus ter dood brengen en herstelde zijn gezag. Maar kort daarna een einde aan zijn leven gevonden hebbende in eenen togt tegen de Illyriërs, met achterlating van een eenigen minderjarigen zoon \emph{Amyntas}, kwam zijn oom \emph{Philippus} uit Thebe terug alwaar Pelopidas hem als gijzelaar had medegevoerd, en maakte zich, ten nadeele van zijnen neef, meester van het oppergezag. Toen brak een nieuw tijdvak voor Macedonië aan.

\emph{Burger-oorlogen en onlusten}, 400-360. \emph{Orestes}, minderjarige zoon van Archelaus, wordt door zijnen voogd \emph{Eropus} om het leven gebragt, die tot het aanzienlijk geslacht der Lyncestiërs behoorde en aan den koninklijken stam verwant was. Hij regeert gedurende zes jaren, 400-394, en laat den troon na aan zijnen zoon \emph{Pausanias}, 394-393. \emph{Amyntas II}, nabestaande, welligt neef van Archelaus, werpt hem omver en neemt bezit van den troon, welken hij behoudt, niettegenstaande de pogingen van \emph{Argeus}, jongsten zoon van Archelaus, 393-360. Amyntas treedt in den echt met \emph{Eurydice}, die tot het geslacht der Lyncestiërs behoorde. Hij herstelde de rust en liet drie zonen na: \emph{Alexander}, \emph{Perdikkas} en \emph{Philippus}. De oudste, \emph{Alexander II}, volgt hem op, 369-368; de adel vangt den strijd tegen het koninklijk geslacht weder aan. \emph{Ptolemeus} van Alorus plaatst zich aan zijn hoofd. Eerste tusschenkomst van \emph{Pelopidas} in Macedonië; hij handhaaft Alexander II op den troon en voert met zich dertig gijzelaars, uit den adel genomen, naar Thebe; onder hen bevond zich \emph{Philippus}, broeder des konings. Na zijn vertrek uit Macedonië, wordt de koning om het leven gebragt door Ptolemeus, die \emph{Eurydice} tot echtgenoot neemt, 368. Tweede tusschenkomst van Pelopidas, 367. Ptolemeus regeert in naam van \emph{Perdikkas III}, die hem eenige jaren later, 365, laat vermoorden. Hij zelf komt om in eenen oorlog tegen de Illyriërs en laat een minderjarigen zoon, \emph{Amyntas}, na. De onlusten staan op het punt van weder uit te barsten; maar \emph{Philippus} keert uit Thebe terug, 360, en aanvaardt de regering in naam van zijnen neef; kort daarna laat hij zich tot koning uitroepen. Hij verslaat zijne twee mededingers: \emph{Argeus}, zoon van Archelaus, die door de Atheners ondersteund wordt, en \emph{Pausanias}, die met behulp der Thraciërs de kroon eischt.

\S 4. Regering van Philippus II. 360 —336 vóór Chr.

\emph{Eerste veroveringen van Philippus}. 360-357. — \emph{Philippus}, die den grondslag legde tot de grootheid van zijn rijk en alzoo den weg voor zijnen zoon \emph{Alexander-den-Groote} baande, vereenigde in zich de krijgskundige bekwaamheden en de persoonlijke dapperheid, die den veldheer maken, met de fijnheid van vernuft en het helder doorzigt, die den staatsman onderscheiden. Weinig naauwgezet in de keuze der middelen, streefde hij naar zijn doel met eene onwrikbare volharding, en dat doel was: \emph{de onderwerping van Griekenland}. Naauwelijks zag hij zich voor goed op den troon gevestigd of hij bragt zijn leger in orde, door er de taktiek in te voeren, welke hij tijdens zijn verblijf te Thebe van Epaminondas geleerd had. Daarna maakte hij zich meester van een groot gedeelte van Peonië, en dwong de Illyriërs tot de teruggave der veroveringen, die zij in Macedonië behaald hadden. Toen vestigde hij zijne blikken op de bloeijende en rijke grieksche steden, op het \emph{Chalcidisch schiereiland} gelegen en waarvan velen de heerschappij van Athene erkenden. Philippus eigende zich \emph{Amphipolis} en \emph{Pydna} toe, slooteen verbond met \emph{Olynthus}, de magtigste dier steden, en hielp hare bewoners, zich in het bezit te stellen van {Polidea}; de Atheensche bezetting, die zich in deze stad bevond en tot overgave gedwongen was, werd zonder losgeld weggezonden. De Atheners, die de handen vol hadden met den \emph{maatschappelijken oorlog}, hadden geene hulp naar het Chalcidisch schiereiland kunnen zenden. Philippus kwam toen tusschen beide in de binnenlandsche oorlogen der \emph{steden van Thessalie}, die hij van de heerschappij van den tiran van Pheres bevrijdde.

\emph{Philippus II} onderscheidde zich door eene zeldzame behendigheid van inborst; niemand kon beter dan hij zijne inzigten onder den schijn van onbelangrijkheid of openhartigheid verbergen; daarenboven bezat hij een buitengewoon doorzigt, om het geschikte oogenblik tot uitvoering te kiezen: zijn verblijf te Thebe, alwaar hij drie jaren in de woning van Epaminondas had doorgebragt, had hem in de krijgskunde ingewijd, welke de Thebaansche veldheer in zoo hooge mate bezat; maar Philippus had zich met de grieksche beschaving tevens de bedorvene zeden van dit ligtzinnig volk eigen gemaakt. — Drie gewigtige zaken hielden onophoudelijk de aandacht van dezen vorst gevestigd: \emph{vooreerst}, de uitbreiding van zijn gezag over de aan zijn rijk grenzende landen en vooral over de grieksche volkplantingen op het Chalcidisch schiereiland; \emph{ten anderen}, de onderwerping van Griekenland en \emph{eindelijk}, de oorlog tegen de Perzen. Het gelukte hem de twee eerste zaken tot een goed einde te brengen; zijn zoon Alexander gaf uitvoering aan de derde, welke zijn vader hem als een erfdeel had nagelaten.

Krijgskundige hervormingen van Philippus; hij stelt een vast en voortdurend leger daar: de \emph{Macedonische phalanx}, die niet anders was dan de Thebaansche phalanx tot meerdere volmaaktheid gebragt, vormde een digt aan een gesloten vierkant van krijgslieden, die van vier zijden tegelijk front konden maken; zij bestond uit 8000 man. Inrigting eener \emph{koninklijke wacht}, uitsluitend toegankelijk voor de adellijke jeugd, die alzoo aan den persoon van den vorst verbonden was. Philippus vernietigde daardoor den onafhankelijken toestand van den Macedonischen adel en versterkte het koninklijk gezag. Verovering van Peonië, welks verschillende volkstammen schatpligtig werden, 359. Oorlog tegen de Illyriërs die veel tot de beoefening van het leger bijdraagt. — Tusschenkomst in de oorlogen der grieksche steden van het Chalcidische schiereiland; naijver tusschen \emph{Olynthus} en de \emph{Atheners}. Verbond van Philippus met de .Olynthiërs; hij vernietigt de Atheensche heerschappij in die landstreken, 357. — Hij maakt zich meester van de mijnen des bergs \emph{Pangéus}; stichting der stad \emph{Philippi} in de nabijheid dier mijnen. Zijne tusschenkomst in de inwendige onlusten van Thessalië. (Zie bladz. 212.)

\emph{Tusschenkomst van Philippus in den heiligen oorlog}. 357-346. — \emph{Philippus}, die Thessalië verlaten had zonder iets te doen blijken van zijne heerschzuchtige plannen op Griekenland, rigtte op nieuw zijne wapens tegen de \emph{Illyriërs}, die verbonden gesloten hadden met een aantal volkstammen van \emph{Peonië} en met de Thraciërs. Hij zegepraalde over zijne vereenigde vijanden en na Peonië voor goed tot onderwerping gebragt te hebben, begaf hij zich ten tweeden mate naar Thessalië, dat op het punt stond van op nieuw te vallen onder de heerschappij van den Phocenzer \emph{Onomarchus} en van \emph{Lykophron van Pheres}. Philippus versloeg de vereende krijgsmagt der bondgenooten, en trok niet eerder af, dan nadat hij de voornaamste steden van het land van bezettingen voorzien had. De bezetting der \emph{Thermopylen} door de Atheners had hem belet in midden-Griekenland door te dringen: van toen af arbeidde hij evenwel meer regtstreeks aan de onderwerping van dat land. Na de inneming en verwoesting van \emph{Olynthus}, gevolgd door de verovering van het Chalcidisch schiereiland, hielp Philippus de \emph{voornaamste steden van Eubea}, zich van de Atheensche heerschappij te bevrijden, en sloot den vrede met Athene, na de afgevaardigden dier stad omgekocht te hebben. Toen alzoo de laatste hinderpaal opgeheven was, om deel aan den \emph{heiligen oorlog} te nemen, trok de koning van Macedonië over de Thermopylen aan het hoofd van zijn leger en overwon de \emph{Phocenzers}. Hij verliet evenwel spoedig Griekenland, na lid geworden te zijn van den raad der Amphiktyonen.

Nieuwe oorlogen van Philippus tegen de Illyriërs en de Thraciërs, die tot gevolg hebben de bevestiging van de Macedonische heerschappij over \emph{Peonië} en de landstreken, die tusschen de \emph{Strymon} en de \emph{Nestos} gelegen zijn. Heilige oorlog en oorlog in Thessalië (zie bladz. 213). Tweede tusschenkomst van Philippus in dat land, 352. Hij bereidt de onderwerping van dat land door bezettingen te plaatsen in de steden \emph{Pheres}, \emph{Pagasa} en \emph{Magnesia}. Eene poging om in midden-Griekenland door te dringen, mislukt door de voorzorg der Atheners. Oorlog van Philippus tegen \emph{Olynthus} en verovering van het Chalcidisch schiereiland, 348. Die vorst vernietigt de heerschappij der Atheners over het eiland Eubea. De grieksche steden op de kusten van Thracië erkennen het gezag van den koning van Macedonië. Hij wordt door de Thebanen ingeroepen en verovert Phocis. Vrede met Athene. 346.

\emph{Philippus, meester van Griekenland}. 346-336. — De terugkeer van \emph{Lykophron} te Pheres verschafte aan \emph{Philippus} de gelegenheid, om Thessalië tot wingewest te maken; hij verdeelde het land in vier distrikten. Tegelijkertijd zette hij zijne krijgstoerustingen voort en versterkte zijne vloot in het vooruitzigt van eenen oorlog met Athene. Weldra strekte zijne heerschappij zich uit over al de kusten van Thracië en poogde hij zich meester te maken van den Hellespont en den Bosphorus, om den handel der Atheners op de Zwarte Zee te vernietigen. Toen brak de oorlog uit; de Atheners heroverden het eiland Eubea en dwongen Philippus, het beleg van Byzantium op te breken. Maar de \emph{tweede heilige oorlog} stelde hem in staat, in midden-Griekenland door te dringen; \emph{de slag van Cheronea} onderwierp dat land aan zijn gebied. Philippus, die nu zijn voornaam doel bereikt had, was op den oorlog tegen de Perzen bedacht, aan welken alle grieksche staten zich verbonden een werkdadig, aandeel te nemen, nadat zij in de vergadering van Korinthe den koning van Macedonië als eersten aanvoerder van dezen togt erkend hadden. Te midden dezer toebereidselen werd Philippus door \emph{Pausanias} vermoord, onder het vieren der bruiloft van zijne dochter Kleopatra met Alexander, koning van Epirus.

Nieuwe oorlog van Philippus in \emph{Thessalie}, 344: hij maakt dat land tot wingewest. Verovering van \emph{Zuid-Illyrië}. Philippus breidt zijn gebied uit tot aan de Ionische Zee. Zijne poging om zich van \emph{Megara} meester te maken, 342, Oorlog tegen Athene, beleg van Byzantium, 339. Tweede heilige oorlog en slag van Cheronea (zie bladz. 217.) Vergadering der Grieken te Korinthe, door Philippus voorgezeten; de Grieken erkennen de hegemonie van Macedonië. Verzet der Spartanen, die geene afgevaardigden naar Korinthe zenden. \emph{Moord van Pilippus le Ege}, bij het vieren der bruiloft van zijne dochter, 336. Pausanias, een der bevelhebbers zijner wacht, was welligt slechts het werktuig van \emph{Olympias}, eerste vrouw van Philippus en door hem verstooten; welligt ook was de moordenaar door het goud der Perzen omgekocht. Anderen schrijven deze wandaad toe aan cene persoonlijke beleediging, Pausanias door den koning aangedaan.

\S 5. Alexander-de-Groote. Zijne veroveringen en zijn rijk. 336-323 vóór Chr.

\emph{Inborst en jeugd van Alexander. — Alexander}, een der grootste mannen van den ouden tijd, was even uitstekend door zijn genie als door de edele hoedanigheden van zijn hart; als veldheer is hij nimmer overtroffen geweest en hij bezat in hooge mate al de kundigheden van den staatsman en den bewindvoerder. In de laatste jaren van zijn leven werden zijne zeden bedorven door het verkeer met de verwijfde en ontaarde maatschappij van het Oosten; evenwel, de buitensporigheden, welke hij toen pleegde en zijne nagedachtenis tot schande verstrekken, waren nimmer het gevolg van een kalm beraad, maar eerder de uitwerking eener oogenblikkelijke opgewondenheid. \emph{Aristotus}, een der vermaardste grieksche wijsgeeren, vormde den jeugdigen Alexander, door zijn verstand te kweeken en hem liefde voor deugd en afkeer van ondeugd in te boezemen. Van zijne vroegste jeugd vergezelde hij zijnen vader in de oorlogen en muntte uit door eene dapperheid, die zijne jaren scheen te boven te gaan: de zegepraal van Cheronea was grootendeels aan Alexander te danken. Philippus beminde zijnen zoon; maar toen hij zijne vrouw \emph{Olympias} verstooten had, om Kleopatra, nicht van Attalus, te huwen, verwijderde Alexander zich met zijne moeder naar Epirus. De moord, aan zijnen vader gepleegd, riep hem naar Macedonië terug.

\emph{Aanvang van zijn rijk}. 336. — \emph{Alexander} besteeg den troon op twintigjarigen leeftijd. Moeijelijke omstandigheden stelden hem in de gelegenheid, bewijzen van zijn genie en moed aan den dag te leggen. Een algemeene opstand brak in Griekenland uit en de welsprekende stem van Demosthenes riep de Grieken te wapen, om hunne onafhankelijkheid te herwinnen. \emph{Attalus}, die door Philippus met een leger naar Klein-Azië gezonden was, weigerde gehoorzaamheid aan den jeugdigen koning van Macedonië; de \emph{Triballiërs}, een oorlogzuchtige volkstam van Thracië, en de \emph{Illyriërs} bedreigden zijne staten met nieuwe invallen. Maar Alexander zegevierde door zijne geestkracht over alle zijne vijanden. Na den veldheer Hekateus met een klein getal geoefende troepen tegen Attalus afgezonden te hebben, sloeg hij in persoon den weg naar Griekenland in, trok door Thessalië en vestigde zijne legerplaats onder de wallen van \emph{Thebe}, vóór dat de Grieken eene krijgsmagt op de been konden brengen. Hij schonk hun den vrede en zat voor bij eene tweede algemeene vergadering van al de grieksche staten te \emph{Korinthe}, alwaar hij zich het opperbevel in den oorlog tegen de Perzen liet opdragen. Attalus werd om het leven gebragt en zijn leger onderwierp zich aan Alexander, die zich daardoor in staat gesteld zag, zijne wapens tegen de noordelijke vijanden te rigten.

\emph{Alexander} paarde met een helder en uitgebreid verstand eene bewonderenswaardige vatbaarheid, om elken toestand te overzien en een zeldzaam doorzigt in de menschenkennis; edel en grootmoedig in al zijne handelingen, beminde hij den roem, zonder zich door eene eigen belang zoekende heerschzucht te laten vervoeren. Achilles was zijn toonbeeld, en toen hij later op de vlakte van Troje kwam, weende hij bij de gedachte, dat hij geen Homerus had, om zijne heldendaden te bezingen. Vaak beklaagde hij zich, dat de zegepralen zijns vaders niets voor hem te verrigten hadden overgelaten. Hij was een opregt beminnaar der wetenschappen en letteren en muntte daarenboven uit in allerlei gymnastische oefeningen. Zijn uiterlijke duidde reeds den held aan; zijn trotsche gang, golvend hoofdhaar, vonkelende blik en mannelijke stem boezemden allen, die hem naderden, eerbied in. Hij was de afgod zijner krijgslieden, deelde met hen alle vermoeijenissen en moedigde hen door zijn voorbeeld aan. Later bezoedelden kwade hartstogten dat schoone karakter, zonder echter van hem een wreed en wulpsch despoot te maken. Ofschoon door zijnen vader bemind, deelde hij de ballingschap zijner moeder \emph{Olympias}, toen deze de wijk nam bij koning Alexander van Epirus, na door Philippus verstooten te zijn geweest.

Moeijelijke omstandigheden bij de troonsbestijging van Alexander, 339. \emph{Attalus}, oom der tweede vrouw van Philippus, die door dezen naar Klein-Azië gezonden was, om den oorlog tegen de Perzen aan te vangen, laat den zoon van Philippus en zijne tweede vrouw \emph{Kleopatra} tot koning uitroepen. Alexander laat hem ter dood veroordeelen wegens hoog verraad en zendt Hekateus tegen hem uit. Afval der benden van Attalus, die ter dood gebragt wordt. — \emph{Opstand der Grieken}. Verbond tusschen Athene, Thebe en de Thessaliërs, door den invloed van Demosthenes tot stand gebragt; de Macedonische bezettingen worden uit alle steden verdreven. De Thessaliërs bezetten het dal van Tempé. Alexander trekt met een leger over den Oeta en biedt den Thessaliërs den vrede aan, die dezen aannemen. Daarna dringt hij in de Thermopylen door, om de bezetting van dien bergpas door de Grieken te beletten en slaat het beleg voor Thebe. De met schrik bevangen Grieken onderwerpen zich. Vergadering van Korinthe; de hegemonie van Alexander wordt erkend. De Spartanen alleen zenden er geene afgevaardigden heen. Alexander acht het niet noodig hen door de wapens tot onderwerping te dwingen. De onafhankelijkheid der grieksche staten wordt op nieuw uitgeroepen. — \emph{Alexander} en \emph{Diogenes} te Korinthe.

\emph{Oorlogen in Illyrië en inneming van Thebe}. 336-335.— De krijgstogten, welke Alexander alstoen tegen de krijgshaftige volkstammen van \emph{Thracië}, \emph{Mesië en Illyrië} ondernam, verschaften hem de gelegenheid, om zijne krijgsbenden te oefenen en de noordelijke grenzen van zijn rijk tegen verdere aanvallen te beveiligen. Hij ging die vijanden in hun gebergte en steppen opsporen, maakte zich van hunne steden meester en versloeg ze overal, waar zij zich durfden vertoonen. Hij bevond zich evenwel menigmaal in dreigend gevaar, en zonder zijnen moed en tegenwoordigheid van geest ware hij gewis met zijn gansch leger in de bergpassen van Illyrië omgekomen. De tijding van zijnen dood, die zich door gansch Griekenland verspreidde, lokte \emph{een algemeenen opstand der Grieken} uit. Allerwege wapende men zich en de Thebanen belegerden de Macedonische bezetting, die zich in den burgt hunner stad bevond, toen Alexander, zegepralend uit Illyrië teruggekeerd, ten tweeden male zijne legerplaats onder de wallen van \emph{Thebe} nedersloeg. Zijne tegenwoordigheid was genoegzaam om den opstand te dempen; Alexander schonk den Grieken den vrede, na de stad Thebe ingenomen en verwoest te hebben. Toen verzette zich niets tegen de verovering van Azië, het doel van zijn eerzuchtig streven.

Oorlogen van Alexander tegen de \emph{Thraciers}, de \emph{Triballiërs} en de \emph{Geten}; hij drijft zijne togten door tot den Donau; dringt in Illyrië door en ontvangt een gezantschap der Celters. Moeijelijklieden en gevaren, welke hij daar ondervindt. Opstand der Grieken; wapeningen te Thebe, Athene en in Peloponnesus. Macedonische bezetting in Kadmea. Snelle togt van Alexander uit Illyrië naar Beotië. Inneming en verwoesting van Thebe; alleen het huis van Pindarus wordt gespaard. Onderwerping der Grieken.

De \emph{Aziatische oorlogen} van Alexander, die negen jaren duurden, 334 -325, worden verdeeld in vijf veldtogten: 1º. de oorlog in \emph{Klein-Azië}, 334-333. — 2º. de veldtogt van \emph{Syrië}, \emph{Phenicië} en \emph{Egypte}, 333-332. — 3º. de oorlog \emph{van Babylon en Perzië}, 331-330. 4º. de inval \emph{in de binnenlanden van Azië} 330-327. — 5º. de verovering \emph{van Indië}, 327-325.

\emph{Veroveringen in Azië}. \emph{Eerste veldtogt}. \emph{Verovering van Klein-Azie}. 334-333 — Alexander ondernam de verovering van Azië met een leger van 30,000 man voetvolk en 5000 ruiters. Na door Thracië getogen te zijn, trok hij den Hellespont over en viel in \emph{Klein-Azië}. De Perzische satrapen van dat land hadden al hunne magt verzameld en besloten den overtogt van de \emph{Granika}, eene kleine rivier in Mysië, te beletten. Bij den slag, die daar geleverd werd, bleef Alexander overwinnaar, na de vijanden met eene ongemene dapperheid aangevallen te hebben. Het Perzische leger werd geheel verstrooid en Klein-Azië tot het Taurusgebergte ten oosten, viel in de magt van den overwinnaar. De grieksche volkplantingen op de kusten van Azië ontvingen Alexander als eenen bevrijder. \emph{Miletus} en \emph{Halikarnassus}, die door sterke bezettingen verdedigd waren, boden alleen wederstand; maar zij werden achtervolgens stormenderhand ingenomen, en erlangden, even als alle andere grieksche volkplantingen hunne oude onafhankelijkheid, onder demokratische regeringen. Alexander overwinterde te \emph{Gordium} in Phrygië.

In de lente van het volgend jaar zette Alexander zijnen togt voort langs de noordelijke kusten van Klein-Azië. In \emph{Cilicië} aangekomen, werd hij voor eenigen tijd teruggehouden door den wederstand, dien hij ondervond van de zijde der vermogende steden van dat gewest, wier inneming echter van veel gewigt was. Hij verkeerde daar in een groot levensgevaar bij een bad, dat hij in de rivier \emph{Cydnus} nam. Dit verlengde verblijf in Cilicië bragt de Perzen op het dwaalspoor. Na den slag van Granika had \emph{Darius Kodomannus} een talloos leger in de uitgestrekte vlakten van Babylonië verzameld en van daar vervoerd tot in de nabijheid der stad \emph{Onchae}, op de grenzen van Klein-Azië en Syrië, om aldaar het Macedonisch leger af te wachten. Zich eindelijk verbeeldende, dat Alexander niet durfde voortrukken, drong hij tot in Cilicië door en leverde hem slag in de enge vlakte van \emph{Issus}, alwaar hij zijne geheele krijgsmagt niet konde uitspreiden. Alexander behaalde daar eene overwinning, nog schitterender dan de eerste; hij maakte zich van de legerplaats des vijands meester, alwaar hij een onschatbaren buit vond; het gansche koninklijk gezin viel in handen van den overwinnaar. Alexander behandelde het met edelmoedigheid, maar verwierp de vredes-voorstellen, welke Darius hem deed en die bestonden in den afstand van gansch Klein Azië tot aan het Taurus-gebergte, en in de betaling der oorlogskosten.

\emph{Veroveringsplan van Alexander}. Hij wil zich meester maken van de gansche kust der Middellandsche Zee, alvorens in het binnenland van Azië door te dringen; want zijne vloot was niet zeer aanzienlijk en hij vertrouwde de Grieken niet; de Perzen, daarentegen, beschikten over de vrij groote zeemagt der Pheniciërs en der Cypriërs. Raad van \emph{Memnon} den Rhodiër, om alle ontmoeting met Alexander te vermijden en den togt van dien vorst te belemmeren door de landstreken, door welke hij moest trekken, te verwoesten. Die raad wordt door de Perzische satrapen in den wind geslagen; zij nemen eene stelling in op de \emph{Granika}, met 20,000 man voetvolk, meestal Grieken en 20,000 Perzische ruiters. Alexander leidt in persoon zijn leger in de rivier en verdrijft daaruit de vijandelijke ruiterij; aan den anderen oever gekomen, jaagt hij het voetvolk op de vlugt. Afzending van 300 perzische wapentuigen naar Athene, om in den tempel van Pallas geplaatst te worden. Bevrijding der Grieksche steden van de heerschappij der Perzen. Hij zendt een gedeelte zijner troepen naar Macedonië met bevel, om in het voorjaar terug te komen en nieuwe versterkingen mede te brengen. Hij zelf overwint te Gordum. — \emph{Gordiaansche knoop}.

In het volgend jaar zet hij zijnen togt voort met dezelfde krijgsmagt, als toen hij Macedonië verliet. Zijn togt langs de kusten. Gewigt, aan de in bezit neming van Cilicië verbonden,

uithoofde der talrijke en vermogende handelsteden \emph{Tarsis}, \emph{Soloi} en \emph{Issus}. Op zekeren dag komt Alexander, vermoeid van de zware hitte, aan den oever van de Cydnus en werpt zich in het koele en heldere water van die rivier. Zijne ziekte en vertrouwen in zijnen geneesheer Philippus, die bij hem aangeklaagd wordt, dat hij door de Perzen omgekocht is om hem vergift toe te dienen. — \emph{Krijgstoerustingen van Darius}. Aanbod van den Athener \emph{Charidemus}, die het bevel voerde over een leger van grieksche huurbenden, om Alexander met 100,000 man tegen te houden, zonder een enkelen geregelden slag te leveren. Hij wordt van verraad beschuldigd en op bevel van Darius ter dood gebragt. Een Perzisch leger van 100,000 man geregelde troepen, 30,000 Grieksche huurbenden en 400,000 man van allerlei volk en verschillend gewapend, wordt in Mesopotamië verzameld. Voornemen van Darius om den vijand in de uitgestrekte vlakte van \emph{Onchae} af te wachten. Hij ziet daarvan af door het langdurig verblijf van Alexander in Cilicië en rukt in de vlakte van Issus voorwaarts. Alexander, die zijnen togt langs de kusten had voortgezet, dringt in Syrië door; doch vernemende dat de Perzen te \emph{Issus} waren, keert hij terug en levert hun slag. Een hardnekkig gevecht heeft plaats op de rivier \emph{Pinarus}, die door de vlakte loopt. Vlugt van Darius en manhaftige verdediging der Grieksche huurbenden van zijn leger, die bijna allen omkomen. Bezoek van Alexander en Hephestion bij het gevangen koninklijk geslacht; zijne grootmoedigheid. Onderhandelingen en aanbiedingen van Darius, door Alexander van de hand gewezen, die eene onvoorwaardelijke onderwerping eischt. De oorlog wordt voortgezet.

\emph{Tweede veldtogt. Inneming van Tyrus. Alexander te Jerusalem}. 333-332. — Na den slag van Issus zette Alexander zijnen togt langs de kusten van de Middellandsche Zee voort. In den aanvang vond hij geen wederstand: Syrië en de overige steden van Phenicië onderwierpen zich. \emph{Tyrus} alleen weigerde de poorten voor hem te openen; deze stad, op een der eilanden tegenover het vasteland gelegen, dacht dat zij door hare vestingwerken en vooral door hare ligging niets te vreezen had van eenen vijand, die geene vloot in zijn bezit had. Alexander liet eenen havendam opwerpen en nam de stad in, na een beleg van negen maanden. \emph{Darius} bood toen op nieuw den vrede aan, maar Alexander verwierp alle voorstellen. Hij trok tegen \emph{Jerusalem} op, om het Joodsche volk te straffen voor de weigering van hulp bij het beleg van Tyrus. Hij liet zich echter stillen door den hoogepriester \emph{Jaddus}, die hem bekend maakte met de voorzeggingen van den profeet Daniël betrekkelijk het Macedonische rijk en deed rijke geschenken aan den tempel Gods. Na de inneming van \emph{Gaza}, op de grenzen van Palestina en Egypte, drong Alexander in laatstgenoemd land binnen.

\emph{Stichting van Alexandrië}. De \emph{Egyptenaren}, die niet dan met den grootsten weêrzin het juk der Perzen gedragen hadden en die door de wreedheden van \emph{Artaxerxes III} ten hoogste verbitterd waren, ontvingen den Macedonischen veroveraar met de uitbundigste vreugde. Alexander gaf aan dat volk zijne oude instellingen, godsdienst en wetten terug; door de stichting van de stad \emph{Alexandrië} legde hij, zonder het te weten, de grondslagen tot de aanstaande grootheid van Egypte; want die stad werd weldra het middelpunt van den handel der oude wereld; terwijl zij tevens het toevlugtsoord was der letteren en schoone kunsten, die door de oorlogen en inwendige woelingen van Griekenlands bodem verdreven werden. — Uit Egypte begaf Alexander zich naar den tempel van \emph{Ammon}, gelegen op een der oasen van de Lybische woestijn en vermaard door eene godspraak, die door alle volken van het Oosten vereerd werd. Daar zocht hij de godsdienstige bekrachtiging zijner veroveringen in het oog der volken, in wier midden hij zijne zegepralende wapens ging overbrengen.

Onderwerping van Syrië en de steden van Phenicië. Wederstand van Tyrus, uithoofde der handelsvoorregten, welke de koningen der Perzen aan die stad verleend hadden. Ligging van Tyrus op een eiland, zijne vestingwerken en vloot. Alexander roept de hulp der Sidoniërs, Cypriërs en Joden in; de twee eerste volken stellen hunne schepen ter zijne beschikking. Weigering der Joden, als een gevolg van den eed van getrouwheid, aan de koningen der Perzen afgelegd. Bouw van een \emph{havendam} van de kust tot de eilanden; men gebruikt daartoe de overblijfsels van de oude stad Tyrus op het vasteland (zie het lste deel. bladz. 182.) \emph{Inneming van Tyrus} na een beleg van negen maanden, 332. Een gedeelte der bewoners wordt als slaven verkocht, de versterkte stad ontvangt op nieuw eene Macedonische bezetting. Verval van Tyrus. \emph{Alexander te Jerusalem} (zie het lste deel, bl. 130-131.) Wederstand van de stad \emph{Gaza}, op eilanden tegenover de kust gelegen; de stad wordt ingenomen na een beleg van twee maanden. Darius vernieuwt zijne vredes-voorstellen; hij biedt aan. Azië tot den Eufraat af te staan en 1000 talenten als oorlogskosten te voldoen. ``Ik zou die aanbiedingen aannemen, indien ik Alexander ware'' zeide Parmenion, — ``en ik, hernam Alexander, indien ik Parmenion ware.''

\emph{Alexander in Egypte}. Ontevredenheid der Egyptenaren over de Perzische heerschappij (zie het lste deel, bladz. 80-83 en 238-239.) Alexander eert de priesterlijke kaste en geeft den Egyptenaren hunne oude instellingen terug. \emph{Stichting van Alexandrië}, dat bijna uitsluitend door Grieken bevolkt wordt. Gunstige ligging der stad aan eene der mondingen van den Nyl, aan de boorden van het meer Mareotis, dat eene voortreffelijke door de natuur gevormde haven is. Alexandrië werd spoedig de voornaamste zetel der Grieksche beschaving en daarenboven het middelpunt van den handel tusschen het Oosten en het Westen. — \emph{Togt van Alexander naar den tempel van Ammon}; schatten van dat heiligdom, dat door zijne godspraak een magtigen invloed op de Oostersche volken uitoefende. Staatkundig doel van Alexander, die zich tot \emph{zoon van Ammon} doet verklaren. Moeijelijkheden van dezen togt; Alexander gaat er henen langs den oever der Middellandsche Zee tot Cyrenaïka. Hij keert naar Egypte zonder merkbaar verlies terug.

\emph{Derde togt. Slag van Arbella} 331-330.— \emph{Darius}, wiens herhaalde voorstellen door Alexander verworpen waren, had al de volken van zijn uitgebreid rijk te wapen geroepen. Dit zoo talrijke leger, dat weinig verschilde van dat, hetwelk Xerxes eertijds tegen Griekenland aangevoerd had, verzamelde zich in de vlakten van Babylonië. Van daar trok Darius terug naar den linkeroever van den \emph{Tiger} en nam eene stelling in bij de stad \emph{Arbella}, vast besloten den overtogt van dien snellen stroom te verdedigen. Alexander, die met al de bewegingen van den vijand bekend was gemaakt, trok door Syrië en Mesopotamië en toog over den Tiger boven het Perzische leger, dat hij door zijne snelle dagreizen verschalkt had. De \emph{slag van Arbella}, waarbij het genie van Alexander en de dapperheid zijner krijgsbenden op de overgroote meerderheid der vijanden zegepraalden, besliste het lot van het Perzische rijk. De stad \emph{Babylon} opende hare poorten voor den overwinnaar, die het voornemen opvatte, aldaar den zetel van zijn rijk te vestigen. Suza, het winterverblijf van de koningen der Perzen, gaf zich zonder tegenstand aan Alexander over, die er onnoemelijke schatten vond. Toen rigtte hij zijnen togt naar \emph{Persepolis} en nam de stad in, welke een gedeelte van het Perzische leger te vergeefs had willen verdedigen. De stad werd geplunderd en Alexander liet het paleis der Perzische koningen in de asch leggen.

\emph{Moord van Darius}.— \emph{Darius} trok met het overschot van zijn leger terug naar \emph{Ekbatana}, hoofdstad van Medië, welker sterke ligging in het gebergte aanzienlijke voordoelen opleverde. Alsnog omringd van een klein gedeelte des Perzischen adels, dacht hij er aan, den vijand een nieuwen slag onder de wallen dier stad te leveren. Maar de opvolgende inneming van al de groote steden des rijks hadden moedeloosheid en tweespalt verspreid onder degenen, die hunnen vorst getrouw waren gebleven. Eene zamenzwering werd gesmeed en zoodra Darius, bij de aannadering des vijands, Ekbatana verlaten had, maakte Bessus, satraap van Baktria, zich van zijnen persoon meester en voerde hem, met ketenen beladen, mede. Bij het ontvangen dezer tijding achtervolgde Alexander de zamengezworenen met den grootsten spoed en was op het punt hen te bereiken, toen Bessus den ongelukkigen koning doodde, om zijnen togt tegen te houden. Alexander vond hem stervende, bedekte hem met zijnen mantel en stortte tranen over het lot van eenen vijand, die kort te voren alleenheerscher over een uitgebreid rijk was geweest.

\emph{Darius} beveelt eene algemeene ligting, om eenen nieuwen slag aan Alexander te leveren (zie het lste deel, bl. 244-245.) Het leger telt één millioen man voetvolk, 40,000 ruiters, 200 oorlogwagens met zeissen voorzien en 15 gewapende olifanten. Hij trekt terug naar den linker-oever van den Tiger, om den allezins door den snellen stroom moeijelijken overtogt van die rivier tegen Alexander te verdedigen. Hij spreidt zijn leger uit in de vlakte tusschen de stad \emph{Arbella} en het dorp \emph{Gaugumela}, Alexander trekt over den Eufraat en den Tiger. \emph{Slag van Arbella}, 1 \emph{October} 331. Volkomene zegepraal van Alexander. Gevolgen dezer overwinning: de onderwerping bijna zonder tegenstand van de belangrijkste gewesten van het Perzische rijk, als: \emph{Babylonië}, \emph{Mesopotamië}, \emph{Assyrië} en \emph{Susiana}. Alexander te \emph{Babylon}. Zijn togt tegen Perzië in het midden van den winter; ontberingen der krijgsbenden; slag onder de muren van \emph{Persepolis}. De stad wordt ingenomen en geplunderd. Brand van het paleis der Perzische koningen na een feest, door Alexander aan de bevelhebbers van zijn leger gegeven. Al die buitensporigheden vinden hare verschooning in de ontberingen, welke het leger te lijden had gehad.

Plan van Darius om den oorlog in het gebergte van Medië voort te zetten; hij trekt terug naar Ekbatana, 330. \emph{Bessus}, satraap van het belangrijk gewest \emph{Baktria} (zie het lste deel, bladz. 218), streeft naar den troon. Onder den adel, die Darius omringt, wordt eene zamenzwering gesmeed; zij wordt ontdekt, doch de koning schenkt genade aan de schuldigen. Die tweespalten dwingen hem Ekbatana te verlaten bij de aannadering van Alexander; hij besluit naar de oostelijke gewesten van zijn rijk terug te trekken. Nieuwe trouweloosheid van \emph{Bessus}, die zich van zijnen persoon meester maakt, om hem tot prijs van den vrede aan Alexander over te leveren. Verontwaardiging van Alexander bij het vernemen dezer tijding. Hij vervolgt den verrader dag en nacht met eene kleine bende ruiters. Moord van Darius door Bessus, die daardoor Alexander ontkomt. Grootmoedigheid van dezen vorst bij deze gebeurtenis.

\emph{Vierde veldtogt, in het binnenland van Azië}, 331-327. — Na aan zijne krijgsbenden eenige rust gegund te hebben, drong \emph{Alexander} in de uitgebreide landstreken, die zich van de Caspische Zee tot den Indus uitstrekken. Zij leverden aanmerkelijke hinderpalen op tegen den togt van een leger, zoo door de menigvuldige steppen, waarmede zij overdekt waren en de bergketenen, die haar doorsneden, als door de geringe bevolking. De ontevredenheid, welke daarover ontstond bij de Macedoniërs en vooral onder den adel, die den koning omringde, nam nog toe ten gevolge der verandering van levenswijze van Alexander, die de oostersche zeden aanvaardde en de Perzische edelen tot zich lokte. Eene zamenzwering werd tegen zijn leven beraamd maar tevens ontdekt, en twee der uitstekendste veldheeren, \emph{Philotas} en zijn vader \emph{Parmenion} werden ter dood veroordeeld en om het leven gebragt, zonder dat hunne schuld degelijk bewezen was. — Inmiddels had \emph{Bessus}, die uit Baktria teruggekomen was, zich tot koning laten uitroepen onder den naam van \emph{Artaxerxes IV}. Alexander trotseerde de gestrengheid van den winter, en de hinderpalen, welke bijna ongenaakbare bergen tegen hem opwierpen, trok tegen \emph{Baktra} op en nam de stad in, uit welke Bessus gevlugt was, om een veilig oord te zoeken in de bergachtige landstreek van \emph{Sogdianië}. Maar Bessus werd op de vordering van Alexander aan dezen vorst overgeleverd door \emph{Spitamenes}, satraap van dat gewest.

\emph{Teregtstelling van Bessus}. \emph{Val van het rijk der Perzen}. De verovering van Sogdianië was voor Alexander onmisbaar, omdat dit land de noordelijke grensscheiding was tegen de Scythen, die de landstreken ten noorden van de Jaxartes bewoonden. \emph{Marakanda} de hoofdstad van het gewest, onderwierp zich en ontving eene Macedonische bezetting. Maar toen Alexander tot de Jaxartes voortgerukt was, om zich meester te maken van de vestingen, die langs deze rivier gelegen zijn, nam \emph{Spitamenes} de wapens op en belegerde Marakanda. De stad werd gered door de manhaftige verdediging der bezetting en den snellen aantogt van Alexander, die haar te hulp kwam. Spitamenes nam de vlugt naar de Scythen en Alexander keerde naar Baktra terug, alwaar hij Bessus aan het kruis liet hechten. Een huwelijk met \emph{Roxana}, dochter van een der hoofden van Sogdianië, voltooide de verandering van zeden des Macedonischen veroveraars; van toen af vorderde hij de oostersche eerbewijzen van allen, die hem naderden. Hij doodde met eigen hand \emph{Clitus}, die hem bij den slag van de Granika het leven had gered en hem op een feestmaal verweet, dat hij zijne vrienden en krijgsmakkers als slaven behandelde. Eene nieuwe zamenzwering tegen zijn leven werd in het bloed der schuldigen gesmoord.

Hinderpalen tegen het leger van Alexander in de landstreken gelegen ten oosten der Caspische Zee, als: \emph{Aria}, \emph{Hyrkanië}, \emph{Drangianië}, \emph{Arrachosië} en \emph{Baktria} (zie het lste deel bl. 158 en bladz.:218.) Verandering in de levenswijze van Alexander; hij geeft zich gedeeltelijk aan de oostersche weelde over en tracht den Perzischen adel voor zich te winnen. Ontevredenheid en afgunst der Macedoniërs. Zamenzwering tegen het leven van Alexander, door \emph{Dimnus} gesmeed. Zij wordt ontdekt: \emph{Philotas}, beschuldigd haar gekend te hebben zonder den koning er van te verwittigen, wordt ter dood veroordeeld en ondergaat zijne straf. Zijn vader \emph{Parmenion}, die te Ekbatana gebleven was als voogd der stad, wordt ook ter dood gebragt op bevel van Alexander, die zijne wraak ducht. — \emph{Bessus}, satraap van Baktria, laat zich te Baktra kroonen en aanvaardt den naam van \emph{Artaxerxes IV}; hij verzamelt een leger om het hoofd aan Alexander te bieden. Moeijelijke togt door het gebergte, dat Baktria van Arrachosië scheidt; de sneeuw maakt den overtogt schier ondoenlijk. Alexander volbrengt dien in het midden van den winter en dringt tot Baktra door. Vlugt van Bessus, 339. Hij wordt verraden door Spitamenes, satraap van Sogdianië, en valt in de handen van Alexander.

Belangrijkheid van \emph{Sogdianië}, uithoofde van het aantal versterkte plaatsen op de oevers van de Jaxartes, om die landstreken tegen de invallen der Scythen te bewaren. Spitamenes onderwerpt zich eerst aan Alexander en deze doet zijne intrede te \emph{Mirakanda} (thans de stad \emph{Samarkanda}). Togt tegen de Scythen, die tallooze horden op de oevers van de Jaxartes verzameld hebben. Alexander trekt de rivier over en jaagt door zijne onverschrokkenheid die volken zoo veel vrees aan, dat zij hem eene jaarlijksche schatting beloven. Opstand van Sogdianië en gevaren van Alexander: zijne dapperheid en ijver redden hem. Hij neemt achtervolgens de vestingen in en ontzet \emph{Mirakanda}, dat op het punt stond in handen van \emph{Spitamenes} te vallen. Hij keert naar Baktra terug: plegtige veroordeeling en teregtstelling van Bessus, den moordenaar van Darius, 328. Inneming van het kasteel van \emph{Ariomazes}, een der vorsten van Sogdianië, dat op eene spitse rots gelegen was. Alexander treedt in den echt met \emph{Roxana}, dochter van dien vorst. Hij eigent zich de pligtplegingen der oostersche vorsten toe. Ontevredenheid der Macedoniërs, Moord van Clitus op een feestmaal. Droefheid van Alexander; hij beweent hem drie dagen lang. Nieuwe zamenzwering, waaraan de grieksche sofist Kallisthenes deel neemt. Zij wordt ontdekt en de zamengezworenen niet den dood gestraft, behalve Kallisthenes, die in de gevangenis geworpen werd, om later gevonnisd te worden.

\emph{Vijfde veldtogt, in Indië}. 327-325. — Alexander genaakte ten laatste den eindpaal zijner veroveringen, \emph{Indië}, dat bijna ingebeelde land voor de Grieken, maar vermaard door zijne rijkdommen, stond voor hem: geen enkel westersch veroveraar was daar nog binnengedrongen; hij was bestemd, om het eerst zijne zegevierende wapens tot het ander einde der door de ouden gekende wereld te voeren. Het leger, aan welks hoofd Alexander stond, was nog slechts zamengesteld uit eene zwakke bende Macedoniërs en Grieken; maar meer dan 100,000 man uit de onderworpene volken hadden zich onder zijne vanen geschaard. \emph{Taxiles}, koning van Caboul, was de eerste Indische vorst, die zich aan Alexander onderwierp; hij toog hem te gemoet, verstrekte hem tot gids en hielp hem in den zoo gevaarlijken veldtogt, welken hij ging ondernemen. Na door de wapens de krijgshaftige volkstammen, die de landstreken tusschen Baktria en den \emph{Indus} bewoonden, tot onderwerping gebragt te hebben, bereikte Alexander de oevers dier rivier en trok haar, door middel eener schipbrug over. Taxiles leidde hem van daar naar zijne hofstad \emph{Taxila}, alwaar hij de aankomst van den Macedonischen held door schitterende feesten vierde. Deze ontving er een gezantschap van \emph{Abisares}, koning van Kaschemir, dat hem rijke geschenken aanbood en betuigingen van vriendschap namens dien vorst overbragt.

\emph{Porus. Aftogt van Alexander}. — Abisares was evenwel niet opregt in zijne handelingen; want hij had reeds een aanzienlijk leger verzameld, waarmede hij zich voegde bij dat, hetwelk zijn bondgenoot, koning \emph{Porus}, op de boorden van den \emph{Hydaspes} had bijeengebragt, om zijn rijk tegen Alexander te verdedigen. Alexander verhaastte zijne schreden, om die vereeniging van Indische krijgsmagt tegen hem voor te komen, trok den Hysdaspes over en behaalde eene schitterende overwinning op \emph{Porus}, die zelfs krijgsgevangen werd. De overwinnaar behandelde hem evenwel met de grootste edelmoedigheid; hij gaf hem zijn koningrijk terug en vergrootte het nog door den afstand van een aantal gewesten. De koning van Kaschemir vaardigde een tweede gezantschap af, om de vriendschap van Alexander te winnen, en deze maakte zich gereed tot den Ganges door te dringen en de verovering van Indië te voltooijen, door de vernieling van het koningrijk der \emph{Prasiërs}, toen zijne krijgsbenden, aan de oevers van de \emph{Hyphasis} gekomen, weigerden verder te gaan. Alexander moest toegeven en een einde aan zijne veroveringen maken. Hij keerde naar de oevers van den Hydaspes terug en zakte af langs die rivier, welke zich in den Indus werpt; daarna volgde hij den loop dezer rivier tot aan de zee, na op de gunstigste plaatsen een aantal versterkte steden gesticht te hebben, ten einde zijn gebied over die landstreken te handhaven en den handel met het binnenland te bevorderen. Toen verdeelde hij zijn leger in twee afdeelingen; de eene scheepte zich in op eene vloot, die onder bevel van \emph{Nearchus} naar de Perzische golf onder zeil ging; de andere ging op weg onder bevel van Alexander zelven en keerde naar Babylonië terug langs de kusten der Indische Zee. Maar drie vierde gedeelten van zijn leger kwamen, in den togt door de woeste en zandige landstreken van \emph{Gedrosië}, door honger, hitte en ziekten om. Eindelijk kwam hij met het overschot te Suza terug.

Het leger van Alexander bestond uit 120,000 man voetvolk en 15,000 ruiters: daaronder waren bijna 20,000 Macedoniërs of Grieken: de overigen behoorden tot onderscheidene Aziatische volken. Inwendige toestand van Indië, het land was bewoond door een groot getal onafhankelijke volkstammen. Men vond er vier grootere en magtigere staten, als: het koningrijk van \emph{Taxiles}, in Caboul; dat van \emph{Abisares}, in Kaschemir, dat van \emph{Porus}, tusschen den Hydaspes en de Hyphasis en der \emph{Prasiërs}, op de boorden van den Ganges. Verovering der landstreken op den regteroever van den Indus, die door onafhankelijke en krijshaftige volkstammen bewoond werden. Van toen af maakten zij het \emph{Indisch satraapschap} uit, hetwelk door Alexander aan Philippus, een zijner veldheeren, werd opgedragen, 327. Komst van \emph{Taxiles} in de legerplaats van Alexander, met welken hij een verdrag van vriendschap sluit. \emph{Overtogt van den Indus}, 326, op eene schipbrug, welke hij met behulp der Indiërs had laten vervaardigen. Hij zet zijnen togt voort tot de oevers van den \emph{Hydaspes}, die zich in den Indus werpt. Moeijelijkheden van dien togt, veroorzaakt door de regens, die in dat jaargetijde in Indië beginnen te vallen.

Aanzienlijk leger van \emph{Porus}, dat vergezeld gaat van een groot aantal gewapende olifanten, wier aanblik en geschreeuw de Macedonische ruiterij in wanorde brengen. Hij wacht het leger van \emph{Abisares}, koning van Kaschemir. Om den overtogt der rivier te volbrengen verschalkt Alexander den vijand door geveinsde aanvallen, die vele nachten achtereen herhaald worden; hij bereikt ten laatste de overzijde. Zijne zegepraal over Porus, die in handen van den overwinnaar valt; zijn gedrag vol waardigheid; op zijne vraag, hoe hij behandeld wenschte te worden, antwoordde hij: ``als Koning.'' Alexander wint hem voor zijne zaak door een verdrag, waarbij hij hem zijne staten teruggeeft. — Toebereidselen van Alexander tot de verovering van het koningrijk der \emph{Prasiërs}, vermaard door de rijkdommen, welke het bevatte. Hij bereikt de \emph{Hyphasis}. Ontevredenheid onder de Macedonische krijgslieden van zijn leger; zij vorderen naar hun vaderland teruggeleid te worden. Alexander sluit zich drie dagen lang in zijne tent op, doch is verpligt toe te geven. Hij laat twaalf steenen altaren oprigten, om de grensscheiding van zijn rijk aan te wijzen. Zijn terugtogt langs den Hydaspes; bouwing eener vloot, om die rivier en den Indus af te zakken. Onophoudelijke gevechten tegen de oorlogzuchtige volkstammen, die de beide oevers van deze rivier bewonen; stichting van een aantal steden. Vestiging van eene groote haven aan de monding van den Indus. Een gedeelte van het leger gaat scheep op de vloot, die onder bevel van Nearchus gesteld wordt en na eene vaart van 80 dagen de Perzische golf binnenloopt. Aftogt van het ander gedeelte des legers door Gedrosië; het wordt bijna geheel in de zandwoestijnen van dat onbevolkt land vernield. Alexander zelf ontkomt te naauwernood aan die algemeene ramp. Komst van het leger in de vruchtbare vlakten van \emph{Karmanië}. — De geschiedenis van de buitensporige en overdadige praal van het leger door dat gewest is door \emph{Arrhienus} wederlegd.

\emph{Inrigting van het rijk van Alexander. Zijn dood}. 325‑323. De lange afwezigheid van Alexander had de grootste wanordelijkheden in zijn rijk doen ontstaan. De landvoogden der gewesten, misbruik makende van de magt, waarmede zij bekleed waren, hadden zich aan verregaande knevelarijen, vooral ten aanzien der rijken, schuldig gemaakt; op vele plaatsen waren dan ook oproer en onlusten uitgebarsten. Alexander strafte de schuldigen met veel gestrengheid; velen werden ter dood gebragt en hunne goederen verbeurd verklaard. De orde werd door het gansche rijk hersteld, en Alexander beraamde nu eene nieuwe inrigting van het binnenland. Hij vestigde zijn verblijf te \emph{Babylon}, de oude hoofdstad van Azië en nagenoeg in het midden zijner veroveringen gelegen. Daarna beijverde hij zich de ineensmelting der Macedoniërs en Grieken met de oostersche volken te bewerken, en hij zelf aanvaarde de oostersche zeden. De Macedonische veteranen van zijn leger geraakten in opstand en Alexander zag zich verpligt, hen weg te zenden en zich meer en meer van den Aziatischen adel te doen omringen. Zijn hof te Babylon werd de vergaderplaats der gezanten van al de volken der bekende wereld, die naar zijne vriendschap streefden. De pracht der zich onophoudelijk opvolgende feesten deed echter Alexander het oog niet afwenden van de veroveringen, die zijn rijk moesten versterken, en hij rustte eenen krijgstogt uit, om \emph{Arabië} tot onderwerping te brengen, toen hij in den bloei zijner jaren door een bijna plotselijken dood werd weggerukt, kort na de schitterende plegtigheden, welke hij bij de begrafenis van zijnen vriend \emph{Hephestion} aangelegd had.

Wanordelijkheden, veroorzaakt door de wreedheden en knevelarijen der landvoogden van de gewesten, onder welke velen als echte despoten gehandeld hadden. De landvoogden van \emph{Perzië}, \emph{Medië} en \emph{Susiana} zijn ontzet en met den dood gestraft. Groote volksgunst van Alexander, die de gehechtheid van alle volken der voornaamste gewesten van het oude Perzische rijk wint. Zijn doel is de ineensmelting der Grieken en Aziërs, door onder genen de oostersche zeden in te voeren en de Perzen met de Macedonische krijgskunde eigen te maken. Hij omgeeft zich van eene oostersche hofhouding en overlaadt den Perzischen adel met eerbewijzen. Oproer en ontbinding der Macedonische leger-afdeeling, die bestemd was, eene zekere koninklijke wacht uit te maken, 323. Buitensporigheden der feesten en weelde van het hof.— Gezantschappen der \emph{Romeinen}, \emph{Samniten} en \emph{Tarentynen}, om een verbond met Alexander te sluiten; der \emph{Carthagers} en \emph{Lybiërs}, om handelsbetrekkingen aan te knoopen; der \emph{Scythen} en \emph{Celten} van het noorden van Europa, om geschenken aan te bieden; der \emph{Ethiopiërs} uit Afrika, om den nieuwen beheerscher der wereld hulde te brengen.— Vervulling der voorspellingen van Daniël betrekkelijk zijn rijk. — Alexander beraamt de verovering van Arabië. Groot feest te Babylon: dood van Hephestion. Overdrijving van Alexander bij de begrafenisplegtigheden van zijnen vriend, wiens brandstapel meer dan 10,000 talenten (\emph{f} 30,000,000) kostte. \emph{Dood van Alexander}, 11 \emph{Junij} 323 \emph{voor Chr.} in den Ouderdom van twee-en-dertig jaren.

\S 6. Het rijk van Alexander tot de eindelijke verbrokkeling na den slag van Ipsus. 323-301 vóór Chr.

\emph{Gevolgen der veroveringen van Alexander.} — Het door Alexander gestichte rijk was niet tot eenen langen duur bestemd; zijne veroveringen hadden evenwel onberekenbare gevolgen. Inderdaad, zij bragten eene algeheele verandering in den inwendigen toestand van Azië. Het Perzisch rijk werd vernietigd; de oostersche volken, van een drukkend juk bevrijd, hervatten gedeeltelijk hunne onafhankelijkheid en erlangden, ten gevolge der grieksche beschaving, die tot aan den Indus doordrong, eene nieuwe inrigting. Alexander bereidde alzoo de wereld tot de toekomst voor, door de verovering van het Oosten voor de Romeinen te vergemakkelijken en eenen wijden weg voor de uitbreiding van het Christendom te openen. Zijne veroveringen zijn zeer verschillend van de gewone oorlogen; want in plaats van allerwege verwoesting en ellende te verspreiden, hadden zij tot gevolg de opbeuring van welvaart in de landen, welke zij bereikten, de verbetering van het lot der overwonnen volken, en het daarstellen van nieuwe middelpunten van beschaving in de talrijke steden, welke door den grooten veroveraar gesticht werden.

\emph{Geslacht van Alexander; zijne veldoversten.} — Alexander liet geen erfgenaam na, in staat om zijn werk voort te zetten. Zijne vrouw \emph{Roxana} bragt, eenige maanden na zijnen dood, een zoon ter wereld, die den naam van \emph{Alexander} ontving; zij deelde de opvoeding van dat kind met \emph{Olympias,} moeder van Alexander-den-Groote. Maar die jonge vorst vond eenen mededinger in \emph{Arrhideus}, halven broeder van Alexander, die in het huwelijk trad met \emph{Eurydice}, zuster van zijnen vader Philippus. \emph{Arrhideus}, die zeer beperkt van geest was, werd niettemin als opvolger van Alexander door eenige veldheeren van dien vorst voorgedragen, die van deze oneensgezindheid onder het koninklijk geslacht gebruik maakten, om zich het opperbewind toe te eigenen.De voornaamste onder hen waren: \emph{Perdikkas, Eumenes, Antigonus} en zijn zoon \emph{Demetrius, Antipater} en zijn zoon \emph{Kassandrus,Ptolemeus,} zoon van Lagus, \emph{Lysimachus} en \emph{Seleukus}. Weldra ontstonden oorlogen, die twee-en-twintig jaren lang duurden en eindigden met \emph{den slag van Ipsus}, na welken het rijk van Alexander voor goed onder zijne veldheeren verdeeld werd.

Ziehier de merkwaardige voorzegging van Daniël (Hoofdst. XI, 3-4). betrekkelijk Alexander en zijn rijk: ``Er zal een dappere koning opstaan, die met eene groote magt heerschen zal en alles doen wat hem behaagt. En nadat hij het meest gevestigd zal zijn, zal zijn rijk vernield en naar de vier winden des hemels verdeeld worden. Het zal niet tot zijn nageslacht overgaan noch dezelfde magt behouden, welke het onder dien eersten koning gehad had: want zijn rijk zal verscheurd worden en op vreemde vorsten overgaan.'' - Het geslacht van Alexander bestond bij zijnen dood uit zijne vrouw \emph{Roxana}, die kort daarna \emph{Alexander}, bijgenaamd Aigus, ter wereld bragt; zijne moeder \emph{Olympias} en zijne zuster \emph{Kleopatra}. Tegen dat gedeelte van het geslacht stelde men over \emph{Philippus- Arrhideus}, halven broeder van Alexander, maar die verstandeloos was en onder den invloed kwam van zijne vrouw \emph{Eurydice}, zuster van zijnen vader Philippus. Onder de veldheeren en krijgsmakkers van Alexander merkt men voornamelijk op: \emph{Perdikkas, Leonatus en Meleager}, aan welke hunne hooge jaren en het vertrouwen des konings een zeker gezag schonken; \emph{Eumenes, Antigonus} en zijn zoon \emph{Demetrius}, uitstekend door hunne krijgskundige hoedanigheden; \emph{Antipater}, zijn zoon \emph{Kassandrus} en \emph{Ptolemeus}, de behendigsten en listigsten van allen; en \emph{Lysimachus en Seleukus}, die hunne opkomst meer aan het geluk, dan aan hunne persoonlijke hoedanigheden te danken hadden.

\emph{De geschiedenis der oorlogen}, welke bij den dood van Alexander uitbarstten en met den slag van Ipsus eindigden, 323-301, worden in \emph{drie tijdvakken} verdeeld: lste Tijdvak, \emph{van den dood van Alexander tot dien van Olympias en van Eumenes}, 323-315. — 2de Tijdvak, \emph{van den dood van Olympias tot de uildelging van het geslacht van Alexander, door den moord van den jongen Alexander en van zijne moeder Roxana}, 315-311; — 3de Tijdvak, \emph{oorlogen der veldheeren van Alexander tot den slag van Ipsus, 311-301.

\emph{Eerste Tijdvak, tot den dood van Olympias.} 323-315. — De strijd om de nalatenschap van Alexander was op het punt, van onmiddellijk na zijnen dood uit te breken, toen de voornaamste veldheeren elkander verstonden, om \emph{Philippus Arrhideus} en den jongen \emph{Alexander} als koningen te erkennen, onder de voogdij van \emph{Perdikkas}, die tevens benoemd werd tot \emph{Regent}, welk ambt hij deelen moest met \emph{Leonatus} en \emph{Meleager}. Maar nadat gene in eenen oorlog tegen de Grieken omgekomen, en deze, op bevel van \emph{Perdikkas} ter dood gebragt was, werd het oppergezag door laatstgenoemden alleen uitgeoefend. Het beheer der verschillende satraapschappen werd opgedragen aan veldheeren, die spoedig gehoorzaamheid aan de bevelen van den Regent weigerden. Perdikkas zelf sneuvelde in eenen oorlog, die alstoen uitbrak en de voogdij der koningen werd aan \emph{Antipater}, landvoogd van \emph{Macedonië} toevertrouwd. Van toen af hield Azië op, de zetel des rijks te zijn. \emph{Antipater} overleed inmiddels in het volgend jaar en had tot opvolger den ouden \emph{Polysperchon}, aanvoerder der Macedonische ruiterij, die onder den overwegenden invloed der koningin-moeder \emph{Olympias} gebukt ging.

Deze vorstin maakte zich al die omstandigheden ten nutte, om haren haat tegen \emph{Philippus-Arrhideus} en zijne vrouw \emph{Eurydice} te koelen; beide kwamen op haar bevel om. \emph{Eumenes}, die het opperbevel over de koninklijke krijgsmagt in Azië bekomen had, streed in den aanvang zegevierend tegen \emph{Antigonus} en zijnen zoon \emph{Demetrius}, die naar de heerschappij over Klein-Azië streefden; maar toen hij door Antigonus, aan wien hij door verraad was overgeleverd, ter dood was gebragt, zwichtte Polysperchon onder de pogingen van \emph{Kassandrus}, zoon van Antipater, die \emph{Olympias} liet dooden en zich meester maakte van het opperbewind en tegelijk van den jongen \emph{Alexander} en zijne moeder \emph{Roxana}.

Tweespalt onder de veldheeren van Alexander. \emph{Meleager}, die aan het hoofd van het leger staat, laat \emph{Philippus-Arrhideus} uitroepen, terwijl \emph{Perdikkas} en \emph{Leonatus}, met den adel, zich voor Roxana verklaren. Eene overeenkomst wordt gesloten: Arrhideus en Alexander worden tot koningen erkend en het Regentschap wordt opgedragen aan \emph{Perdikkas, Leonatus} en \emph{Meleager}. Eerste verdeeling der satraapschappen onder de veldheeren. Meleager wordt gedood. Opstand der Grieken en \emph{Oorlog van Lamiachus}, 323-322. Leonatus sneuvelt en Antipater, landvoogd van Macedonië, brengt de Grieken op nieuw tot onderwerping. Dood van \emph{Demosthenes}, die zich zelven op het eiland Kalauria door vergift om het leven brengt, om niet in handen des overwinnaars te vallen. \emph{Antipater, Antigonus} en \emph{Ptolemeus} verbinden zich tegen Perdikkas, die tegen laatstgenoemde oprukt. Perdikkas wordt in Egypte door krijgslieden van zijn eigen leger omgebragt, 321. \emph{Antipater} bekomt het Regentschap. Het koninklijk geslacht begeeft zich naar Macedonië. Olympias neemt met den jongen Alexander en Roxana de wijk naar Epirus. Tweede verdeeling der satraapschappen; Eumenes, vriend van Perdikkas, wordt daarvan uitgesloten. Dood van Antipater, die zijn gezag niet weet te handhaven, 320; hij laat het Regentschap na aan zijnen vriend Polysperchon. Olympias keert naar Macedonië terug, het Regentschap keert daadwerkelijk in hare handen weder.

\emph{Antigonus} en \emph{Ptolemeus} weigeren het gezag van Polysperchon te erkennen; de eerste maakt zich meester van Klein-Azië en Syrië, de tweede beheert Egypte met een koninklijk gezag. \emph{Kassandrus}, zoon van Antipater, brengt Griekenland in opstand. Moord van Philippus-Arrhideus en zijne vrouw Eurydice, 317. \emph{Eumenes}, naar Klein-Azië gezonden, is eerst overwinnaar, maar valt in de handen van Antigonus en wordt ter dood gebragt, 316. Kassandrus, meester van Griekenland geworden zijnde, valt Macedonië aan en verovert het. Polysperchon legt het gezag neder en Olympias verliest haar leven, 315.

\emph{Tweede tijdvak, tot de uitdelging van het geslacht van Alexander.} 315-311. — Het rijk van Alexander naderde zijn einde. \emph{Antigonus} en zijn zoon \emph{Demetrius} namen den titel aan van koningen van Klein-Azië, verdreven \emph{Seleukus} uit Babylonië, na de stad Tyrus ingenomen te hebben, die een beleg van veertien maanden doorstond, en bedreigden van de eene zijde Egypte en van de andere Macedonië en Griekenland. Toen ontstond een verbond tusschen \emph{Kassandrus, Lysimachus, Ptolemeus} en \emph{Seleukus}, die hunne magt tegen Antigonus vereenden. \emph{Ptolemeus} behaalde eene overwinning op Demetrius bij \emph{Gaza} in Syrië, en \emph{Seleukus}, die een leger in de Indische gewesten verzameld had, keerde zegepralend van Babylon terug. Toen werd een vrede gesloten, waarbij bepaald werd, dat de jonge Alexander, die toen twaalf jaren telde, als koning erkend zou worden, Griekenland vrij zou zijn en Ptolemeus afstand zou doen van Palestina, Syrië en Phenicië. \emph{Kassandrus}, die tot dien tijd den \emph{jongen Alexander} te Amphipolis gevangen had gehouden, liet hem met zijne moeder \emph{Roxana} ter dood brengen. Het geslacht van Alexander-den-Groote verdween alzoo twaalf jaren na den dood van dien grooten veroveraar.

Lot van het geslacht van Alexander na den dood van Olympias. Kassandrus werpt Alexander en zijne moeder Roxana in de gevangenis en bestuurt Macedonië, zonder evenwel naar de waardigheid van Regent van het koningrijk te streven. Antigonus neemt van zijne zijde, op de weigering om Alexander weder in vrijheid te stellen, de wapens op. Het gelukt hem, door de krijgskunde van zijnen zoon, zijn gebied uit te strekken over al de Aziatische gewesten van het rijk; maar Egypte en de Europeesche gewesten blijven onafhankelijk. Hij neemt voor, het rijk van Alexander-den-Groote te herstellen, en wordt daardoor oorzaak van een verbond tusschen de overige veldheeren. Overwinning van Ptolemeus te Gaza. Seleukus keert te Babylon terug, (312 van de tijdrekening der Seleuciden). De vrede wordt gesloten ten voordeele van Alexander, Antigonus en zijn zoon Demetrius, die het beheer over Klein-Azië, Syrië, Phenecië en Palestina behouden. Moord van Alexander en Roxana, en uitdelging van het geslacht van Alexander-den-Groote, 311.

\emph{Derde Tijdvak, tot den slag van Ipsus en de eindelijke verbrokkeling van het rijk}311-301. — De moord van den jongen Alexander werkte de heerschzuchtige inzigten van Antigonus in de hand, die weldra toebereidselen maakte om het rijk van Alexander-den-Groote te herstellen, terwijl Seleukus van zijnen kant er in slaagde zijne heerschappij uit te strekken over de oostelijke gewesten tot den Indus ten oosten en den Oxus ten noorden. Lysimachus behield inmiddels het beheer van Thracië en Kassandrus wilde op nieuw Griekenland tot onderwerping brengen. Middelerwijl brak de oorlog uit. \emph{Demetrius} vertoonde zich met eene vloot in de haven van Athene en verdreef de Macedonische bezettingen uit de meeste Grieksche steden. Maar de pogingen van Ptolemeus van Egypte, om zich meester te maken van de Middellandsche Zee, dwongen hem, Griekenland te verlaten. Hij overwon Ptolemeus in eenen zeeslag op de kusten van \emph{Cyprus}. Na deze zegepraal namen Antigonus en Demetrius nogmaals den \emph{titel van koningen} aan; hun voorbeeld werd gevolgd door Lysimachus, Ptolemeus en Seleukus. Toen begon de magt van Antigonus te verzwakken: een togt, dien hij tegen Egypte ondernam mislukte en Demetrius kon de \emph{stad Rhodus} niet innemen, ondanks al de moeite, die hij daartoe gedurende een beleg van twaalf maanden aanwendde. Door de Grieken teruggeroepen, versloeg Demetrius ten tweeden male Kassandrus en bedreigde Macedonië met eenen inval. Kassandrus sloot alstoen een verbond met Ptolemeus, Lysimachus en Seleukus tegen Antigonus en Demetrius. De verbonden vorsten konden hunne krijgsmagt in Klein-Azië zamenbrengen en leverden den grooten \emph{slag van Ipsus} in Phrygië. Antigonus sneuvelde, zijn leger werd vernield en Demetrius trok met zijne vloot naar Griekenland terug. De overwinnaars deelden het rijk van Alexander-den-Groote onder zich en daaruit ontstonden vier koningrijken: 1°. \emph{Macedonië en Griekenland} onder de regering van Kassandrus; 2°. \emph{Thracië en Klein-Azië} onder die van Lysimachus; 3°. \emph{Babylonië}, dat alle oostelijke gewesten bevatte en den naam aanvaardde van \emph{koningrijk van Syrië}; met Seleukus aan het hoofd; 4°. \emph{Egypte, Palestina en Phenicië} onder het beheer van Ptolemeus.

Schorsing der vijandelijkheden, 311-308. Voornemen van Antigonus, om zich in de plaats te stellen van het uitgestorven koninklijk geslacht, door den moord van den jongen Alexander. Oorlogen van Kassandrus om Griekenland tot onderwerping te brengen, van Seleukus om Indië te veroveren en van Ptolemeus, om zijne heerschappij over de Middellandsche Zee te vestigen. Antigonus zendt zijnen zoon Demetrius ter hulp van Griekenland; hij verdrijft Kassandrus daaruit, 308. Oorlog ter zee tegen Ptolemeus, die eenen slag verliest en uit het eiland Cyprus verjaagd wordt, 307. Vijf veldheeren nemen den titel van koning aan. Kassandrus alleen behoudt dien van \emph{Strategus} van Macedonië, 306. Antigonus en Demetrius vallen te vergeefs Egypte aan. Beleg van \emph{Rhodus} door Demetrius; zijn ijver doet hem den bijnaam van Poliorcetes verwerven,305. Kassandrus valt in Griekenland, alwaar Demetrius op nieuw teruggeroepen wordt, 303. Hij blijft overwinnaar en bedreigt Macedonië, terwijl Antigonus tegen Thracië oprukt. Groot verbond tegen Antigonus en Demetrius. Slag van \emph{Ipsus} en eindelijke verbrokkeling van het rijk van Alexander-den-Groote, 301.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Macedonië, Griekenland en Epirus, tot de verovering dier landen door de Romeinen. 323-146 vóór Chr.\footnote{\emph{Raadpleeg:} Cantu, \emph{histoire universelle}. — Schorn, \emph{geschiedenis van Griekenland sedert de daarstelling van het Etolisch en Achaïsch Verbond tot de verwoesting van Korinthe}, — Bonn. 1833 (hoogduitsche uitgave). — Hellwing, \emph{geschiedenis van het Achaïsch Verbond}, Lemgo 1829 (hoogduitsche uitgave).}

\S 1. Voorafgaande bemerkingen.

\emph{Macedonië, Griekenland} en \emph{Epirus}, zonder op dat tijdstip onder denzelfden rijksstaf vereenigd te zijn, onderhielden evenwel onder elkander zulke menigvuldige betrekkingen, dat men hunne geschiedenis niet afzonderlijk kan nagaan. Voor \emph{Macedonië} is het de geschiedenis der twee laatste tijdvakken: het \emph{derde}, van den dood van Alexander-den-Groote tot Philippus III, 323-321, en het \emph{vierde}, van Philippus III tot de verovering van Macedonië door de Romeinen, 221-148 (zie bl. 222). De geschiedenis van \emph{Griekenland} behelst die van het laatste of \emph{vijfde tijdvak}, tijd van verval, van den slag van Cheronea tot den overgang van Griekenland in romeinsch wingewest, 338-146 voor Chr. (zie bl. 33.) Wat \emph{Epirus} aangaat, dat een der voornaamste zetels van de Pelasgische beschaving geweest was (zie bladz. 35) en later door de Helleensche volkstammen ingenomen en veroverd werd, het had slechts een ondergeschikt aandeel in de geschiedenis van Griekenland. Het schijnt dat, reeds tijdens de Dorische landverhuizing, stammen, vreemd aan het Helleensche volk, in Epirus doordrongen en zich daar vestigden. Een Helleensch koningrijk, waarvan \emph{Pyrrhus}, zoon van Achilles, als stichter wordt genoemd, ontstond in Epirus op een tijdstip, dat niet met juistheid kan worden aangewezen: dit is het koningrijk der \emph{Molossen}. Het strekte zich evenwel in den aanvang slechts over een klein gedeelte van dat land uit. Dit koningrijk werd eerst belangrijk ten tijde van Philippus, vader van Alexander-den-Groote, die in eerste huwelijk met Olympias, dochter van Neoptolemus, koning der Molossen, in den echt getreden was en die de hand zijner dochter Kleopatra aan \emph{Alexander}, broeder van Olympias, schonk. Het belang van het koningrijk Epirus vangt aan met de regering an dezen laatsten vorst, 342, die zijn gebied over het gansche land uitbreidde en zijne magt vergrootte door zijne verbonden met Philippus en Alexander-den-Groote.

\S 2. Macedonië en Griekenland tot de invallen der Galliërs. 323-277 vóór Chr.

\emph{De twee landen tot den slag van Ipsus}, 323-301. — Toen Alexander zijnen grooten Aziatischen krijgstogt ondernam, droeg hij het bestuur van Macedonië en Griekenland aan \emph{Antipater} op. De rust, welke in die twee landen heerschte, werd alleen verstoord door de poging der Spartanen, om de onafhankelijkheid van Griekenland te herstellen; doch die poging mislukte geheel, ten gevolge van den slag van \emph{Megalopolis}, waarbij \emph{Agis II}, koning van Sparta, omkwam. Na zijnen terugkeer uit Indië, bevestigde Alexander Antipater als landvoogd van Macedonië en Griekenland. Doch bij den dood van Alexander, stonden de Grieken op nieuw op en Antipater konde hen niet tot onderwerping brengen, dan na eenen geduchten wederstand, dien zij hem in den \emph{oorlog van Lamiachus} boden. Kort daarna werden Griekenland en Macedonië betrokken in de oorlogen, welke de veldheeren van Alexander onder elkander voerden, en, ondanks de pogingen van Antigonus en Demetrius, om Griekenland aan de heerschappij van Macedonië te onttrekken, handhaafde \emph{Kassandrus}, zoon van Antipater, aldaar zijn gezag, dank een verbond, dat hij gesloten had met Ptolemeus, Lysimachus en Seleukus. De \emph{slag van Ipsus} bevestigde Kassandrus in het bezit van Macedonië en Griekenland, welke hij beheerschte zonder den titel van koning te aanvaarden.

Belang van Macedonië en Griekenland, twee landen die het rijk van Alexander uitmaken, vóór zijne veroveringen in Azië. De Spartanen, die de hegemonie van Alexander niet erkend hadden en weigerden deel te nemen aan een oorlog tegen de Perzen, nemen de wapens op, onder hunnen koning \emph{Agis II}, en halen de Atheners over, om met hen gemeene zaak tegen Alexander te maken. De redenaar \emph{Demades} houdt dezen tegen, door aan het volk voor te stellen dat er, in geval van oorlog, geen geld zou overblijven voor het houden van openbare feesten. Agis slaat het beleg voor Megalopolis, 330; hij wordt overwonnen door Antipater, die Griekenland op nieuw tot onderwerping brengt. — Opstand der Grieken bij den dood van Alexander, 323. Athene stelt zich aan het hoofd der grieksche staten; de Spartanen en Thebanen weigeren deel aan den oorlog te nemen. \emph{Leosthenes} neemt het opperbevel van het grieksche leger op zich en behaalt eene overwinning op \emph{Antipater}, bij \emph{Lamia} in Thessalië. Beleg van Lamia door Leosthenes; hij sneuvelt in een gevecht. Nieuwe zegepraal over de grieken door Leonatus, die ter hulp van Antipater afgezonden was. Deze ontkomt uit Lamia en wint den slag van \emph{Krannon} op de Grieken, 322. Zij worden gedwongen zich te onderwerpen. — Nieuwe oorlogen in Griekenland tegen Kassandrus, zoon van Antipater, 318. Strijd der partijen te Athene. \emph{Phocion} staat aan het hoofd der aristokratische partij; de volkspartij wordt ondersteund door de Macedoniërs. Inneming van Athene door Alexander, zoon van Polysperchon. Ter dood brenging van Phocion en de andere hoofden der aristokratische partij. \emph{Demetrius van Phalerus} wordt benoemd tot landvoogd van Athene en wint de toegenegendheid des volks door zijne wijze van beheer, 317-310. Antigonus en Demetrius verklaren \emph{Griekenland} vrij. Eerste togt van Demetrius in Griekenland, 307. Hij maakt zich meester van Athene en verjaagt de Macedonische bezettingen uit bijna alle steden. Na zijn vertrek herstelt Kassandrus zijne heerschappij over Griekenland, 306. Hij wordt ten tweedenmale door Demetrius verslagen, die Macedonië inneemt, 303. Slag van Ipsus, 301.

\emph{Oorlogen om den troon in Macedonië,} 301-280. — Kassandrus bleef niet lang in het bezit van het oppergezag. \emph{Demetrius}, die na den slag van Ipsus naar Griekenland teruggetrokken was, maakte zich meester van dat land. Kort daarna gelukte het hem, den troon van Macedonië te bestijgen, gebruik makende van de oorlogen, welke de zonen van Kassandrus, na den dood van dien vorst tegen elkander voerden. Maar zijne heerschzuchtige inzigten, om het rijk van Alexander-den-Groote te herstellen, berokkenden zijnen ondergang: \emph{Pyrrhus}, koning van Epirus, \emph{Lysimachus}, koning van Thracië en Klein-Azië, en \emph{Ptolemeus}, koning van Egypte, verbonden zich tegen hem, en vielen Macedonië aan. Door de Macedoniërs zelve verlaten, werd Demetrius gedwongen de vlugt bij zijnen schoonvader, Seleukus, koning van Syrië te nemen, alwaar hij eenige jaren later stierf. Pyrrhus en Lysimachus verdeelden Macedonië onder zich, terwijl \emph{Antigonus Gonatas}, zoon van Demetrius, met goed gevolg Griekenland tegen Ptolemeus verdedigde. \emph{Lysimachus} dwong inmiddels Pyrrhus, hem gansch Macedonië af te staan, dat hij bij zijn uitgestrekt rijk inlijfde. Maar nadat hij in eenen oorlog tegen \emph{Seleukus} omgekomen was, gelukte het \emph{Ptolemeus Ceraunus}, die dezen laatsten vorst om het leven bragt, zich meester te maken van den troon van Macedonië. Nu was hij bedacht zijn gebied uit te breiden over Griekenland, alwaar Antigonus Gonatas een overwegend gezag uitoefende, toen de inval der Galliërs de beide landen met puinhoopen overdekte.

Ontevredenheid der Grieken over de heerschappij van Kassandrus, die te Athene het beheer had opgedragen aan den tiran \emph{Lachares}, een zedeloos en wreed man. Komst in Griekenland van \emph{Demetrius}, zoon van Antigonus, aan het hoofd eener sterke vloot, 299. Hij treedt te Athene binnen, wint het volk door zijne edelmoedigheid en breidt zijne magt over Griekenland uit. Oorlog tegen \emph{Sparta} en zegepraal van Demetrius op koning \emph{Archidamus}, 297. Dood van \emph{Kassandrus}, 298; zijn oudste zoon \emph{Philippus} sterft een jaar later. Oorlog om het bezit van den troon tusschen zijne twee overige zonen, \emph{Antipater} en \emph{Alexander}. De eerste vlugt naar Thracië bij zijnen schoonvader Lysimachus, alwaar hij ter dood gebragt wordt, omdat hij tegen het leven van dien vorst zamenzweert, \emph{Alexander} roept Pyrrhus van Epirus en Demetrius te hulp. Laatstgenoemde begeeft zich naar Macedonië, alwaar hij Alexander doet omkomen en zich van den troon meester maakt, dien hij zeven jaren behoudt, 294-287. Zijn zoon \emph{Antigonus Gonatas}\footnote{Deze bijnaam werd hem gegeven, omdat hij gewoonlijk \emph{dijstukken} droeg: in de Macedonische taal beteekende \emph{gonatas} eene ijzeren plaat, welke men van de dij tot aan de knie om het been hechtte.} regeert over Griekenland, van waar hij eenen aanval van Ptolemeus van Egypte afweert. Groote ontwerpen van verovering van Demetrius; hij verzamelt een leger van 112,000 man en eene vloot van 500 schepen. Verbond van Pyrrhus, Lysimachus en Ptolemeus tegen hem; de twee eersten vallen in Macedonië, 287; afval van het leger van Demetrius. Hij vlugt naar Griekenland en van daar naar Azië. Macedonie wordt verdeeld tusschen Pyrrhus en Lysimachus; deze maakt zich daarvan alleen meester, 286. Zijn oorlog tegen Seleukus en zijn dood bij den slag van \emph{Kouroupedion} (zie het volgend hoofdstuk). Seleukus lijft Macedonië bij zijne staten in: hij wordt om het leven gebragt door \emph{Ptolemeus Ceraunus}, die den troon van Macedonië bestijgt, 282-297.

\emph{Inval der Galliërs}, 279-277. — Eene eeuw na hunnen inval in Italië, alwaar zij zich vestigden en van daar het romeinsche gemeenebest met een algeheelen ondergang bedreigden, drongen de Galliërs in Macedonië door, onder bevel van een hunner opperhoofden, \emph{Belgius} genaamd. Ptolemeus Ceraunus werd verslagen en sneuvelde in een gevecht tegen hem. De vijanden verwoestten toen Macedonië op eene wreedaardige wijze, tot dat zij aangevallen en overwonnen werden door \emph{Sosthenes}, die zich aan het hoofd der Macedoniërs had geplaatst. Maar in het volgend jaar kwam eene nieuwe bende, talrijker dan de eerste, en aangevoerd door het opperhoofd, die den titel van \emph{Brenn} droeg, en drong nogmaals in Macedonië door. Na het leger van Sosthenes verdelgd te hebben. die zelf in den slag omkwam, verdelgden de Galliërs het gansche land te vuur en te zwaard, verwoestten Thessalië en bragten hunne vernielingszucht tot in midden-Griekenland. De krachtdadige wederstand, welken zij van de zijde der Grieken ontmoetten, en de wanorde, welke de door hen zelven gepleegde buitensporigheden in hunne eigene gelederen hadden te weeg gebragt, dwongen die barbaren tot den aftogt. In het volgend jaar verlieten zij Macedonië en keerden naar Thracië terug, van waar een gedeelte zich naar \emph{Klein-Azië} begaf. Het land der \emph{Galaten} ontving zijnen naam van degenen, die er zich vestigden.

Onzekerheid omtrent de oorzaken der groote landverhuizingen van het \emph{Celtische} volk, welke in de zesde eeuw voor Chr. aanvingen. Deze landverhuizingen kwamen vooral uit \emph{Gallië} en \emph{België}. Verovering van noordelijk Italië door de Galliërs. Hun togt tegen Rome, 389. Nieuwe landverhuizingen in het begin der derde eeuw, 280; zij slaan den weg in naar Illyrië, Thracië en Macedonië. De Galliërs zijn in onderscheidene horden verdeeld. Eene dezer, door \emph{Bolgius} of \emph{Belgius} aangevoerd, nam Macedonië in, 279. Dood van \emph{Ptolemeus Ceraunus} en verwoesting van Macedonië. \emph{Sosthenes}, die tot den adel des lands behoorde, drijft ze terug. Tweede inval, nog vreesselijker dan de eerste, onder bevel van den koning of Brenn\footnote{Brenn of Brennus was een titel, dien de Celten aan hunnen Koning gaven.}. Verwoesting van Macedonië en Thessalië, 387. Vruchtelooze poging der Grieken in dat bergachtig land, alwaar aardbevingen hun nog meer schrik aanjagen. Wanorde onder hen. Hun aftogt naar Thracië en togt door Klein-Azië, 276.

\S 3. Griekenland tot den slag van Sellasië. 277-222 vóór Chr.

\emph{Het Etolisch Verbond}, 322-284. — De inval der Galliërs gaf aan \emph{Antigonus Gonatas} gelegenheid, om zich door de Macedoniërs tot koning te doen erkennen; maar zijne heerschappij over \emph{Griekenland} werd geschokt en een nieuw tijdperk opende zich voor dat land. Twee \emph{Verbonden} hadden zich daar gevormd: het \emph{Achaïsch} en het \emph{Etolisch}, en bragten zeer veel bij, om de onafhankelijkheid van Griekenland te herstellen.— Gedurende de oorlogen, die na den dood van Alexander-den Groote uitbarstten, sloten de onderscheidene staten en volkstammen van \emph{Etolië} onder zich een verbond, om hun land tegen de invallen der Akarnaniërs te verdedigen. Later werd dit Verbond regelmatig ingerigt; eenmaal 's jaars werd eene bondsvergadering gehouden in den tempel van Apollo te \emph{Thermus}; daar handelde men over alle zaken, die het Verbond betroffen en koos men den \emph{Strategus} of bevelhebber van het bondsleger, even als den \emph{Raad}, die voor het volgend jaar met het beheer belast was. Elke staat behield evenwel zijne onafhankelijkheid en regelde alleen zijne huishoudelijke aangelegenheden. Spoedig traden vele kleine staten van midden-Griekenland in het \emph{Etolisch Verbond} en weldra ontstond de ijverzucht tusschen dit en het \emph{Achaïsch Verbond}.

\emph{Het Achaïsch Verbond}, 281-251. — Dit laatste, welks oorsprong tot de Dorische landverhuizing opklimt, werd vernieuwd op het tijdstip der oorlogen van Epaminondas tegen Sparta. Het werd echter eerst belangrijk, toen \emph{Antigonus Gonatas} beproefde zijn gebied over Peloponnesus uit te breiden. \emph{Vier Achaïsche steden} verbonden zich toen onderling en verjoegen de Macedonische bezettingen; de stad \emph{Egium}, die zich weldra bij de overigen voegde, werd de hoofdplaats van het Verbond, waarbij nog vijf andere steden van Achaïa toetraden. Elke stad behield hare onafhankelijkheid en bekleedde denzelfden rang in het Verbond: tweemalen 's jaars vergaderde de bondsvergadering in eenen tempel van Zeus te \emph{Egium}, men koos er den \emph{Strategus} en \emph{tien afgevaardigden}, die den bondsraad uitmaakten en de aangelegenheden van het Verbond bestierden. Het belang van het Verbond nam toe, vooral door den invloed van den Strategus \emph{Aratus}, die Peloponnesus verdedigde tegen Antigonus Gonatas, bondgenoot van het Etolisch Verbond, om zijne heerschappij over het zuiden van Griekenland uit te breiden.

Griekenland onder de heerschappij van \emph{Antigonus Gonatas}, 277-273. Verovering van Macedonië door \emph{Pyrrhus van Epirus} (zie de volgende \S), die Peloponnesus aanvalt, maar Sparta niet kan innemen; zijn dood bij de inneming van \emph{Argos}, 272. Antigonus beklimt den troon van Macedonië en herstelt zijn gezag over een gedeelte van Griekenland. Hij plaatst bezettingen te \emph{Athene}, 268, en te Korinthe en onderwerpt \emph{Megara}, \emph{Phocis} en \emph{Lokris}. Zijne veroveringen worden gestuit door de zamenspanning der twee Verbonden, die hunnen invloed over gansch Griekenland beginnen uit te oefenen.

Oorlog der \emph{Etoliërs}, om hunne onafhankelijkheid tegen de veldheeren van Alexander te verdedigen. Aanvang van een bondgenootschap tusschen de verschillende volkstammen, die dat bergachtig land bewonen (zie bladz.20-21). Het \emph{Etolisch Verbond} ontstond omtrent het jaar 284 en was volgenderwijs ingerigt: 1º. \emph{gelijkheid} van al de bondgenooten, die ten hunnent onafhankelijk blijven; 2º. \emph{bondsvergadering}, \emph{Panætolion} genaamd, eenmaal 's jaars te Thermus, in eenen tempel van Apollo; 3º. \emph{een bondsraad}, welks leden \emph{Apokleten} genoemd, en jaarlijks in de bondsvergadering werden gekozen, om de zaken van het Verbond te bestieren; — 4º. de drie hoogste overheids-personen waren: de \emph{Strategus}, die de bondsvergadering en den raad voorzat; de \emph{Hipparchus}, die bevel voerde over de ruiterij, en als stedehouder van den Strategus was; de \emph{Grammateus} of geheimschrijver. Van tijd tot tijd werden buitengewone bondsvergaderingen in andere Etolische steden opgeroepen. Het Etolisch Verbond werd vooral in midden-Griekenland magtig.

Het \emph{Achaïsch Verbond}. Het tijdstip, waarop de steden van Achaïa een eerste Verbond sloten, is onzeker: het schijnt dat het in de opkomst eerder een \emph{godsdienstig bondgenootschap} was, dan een wezenlijk Verbond. (zie bladz. 62 en 105). Het Verbond wordt vernieuwd bij den oorlog der Thebanen tegen Sparta (zie bl. 209). Later vernieuwden vier Achaïsche steden; \emph{Dymus}, \emph{Patrae}, \emph{Tritea} en \emph{Pharea} het Verbond, 281. \emph{Egium}, de belangrijkste der Achaïsche steden, sloot zich daarbij aan en werd er het middelpunt van, 277. Eindelijk traden ook de vijf overige steden van Achaïa: \emph{Brua}, \emph{Pellena}, \emph{Egyra}, \emph{Leontium} en \emph{Cerynea} insgelijks toe. De eindelijke inrigting van het Verbond dagteekent slechts van het jaar 256; de voornaamste punten waren: 1°. staatkundige gelijkheid van al de verbondene Staten; — 2°. handhaving der instellingen van elk land; — 3°. \emph{bondsvergadering}, twee malen 's jaars bijeenkomende te \emph{Egium} in eenen tempel van Zeus; later werden die bijeenkomsten naar Korinthe verplaatst; — 4°. \emph{bondsraad}, zamengesteld uit tien leden, \emph{Demiourgen} genaamd; --- 5°. drie hoogste overheids-personen, jaarlijks gekozen: de \emph{Strategus}, de \emph{Hipparchus} en de \emph{Grammateus}. Het Achaïsch \emph{Verbond} werd magtig in Peloponnesus, vooral door de drie groote Strategussen: \emph{Aratus}, 250-213; \emph{Philopæmen}, 213-182 en \emph{Lykortas}, 182-170.

\emph{Oorlogen tegen Macedonië}, 251-237. — \emph{Aratus van Sicyon} bevrijdde zijne geboortestad van de heerschappij van den tiran \emph{Nikokles} en haalde haar daarna over, om tot het Achaïsch Verbond toe te treden, waarvan hij \emph{Strategus} werd. Door zijnen ijver breidde het Verbond zich snel en wijd uit; \emph{Korinthe}, \emph{Megara}, de steden van het rijk van \emph{Argos} en de \emph{Arkadiërs} werden er achtervolgens leden van. Maar weldra brak een oorlog tusschen de \emph{Acheërs} en de \emph{Etoliërs} uit. Na eene ongelukkige poging van Aratus, om de Beotiërs van de heerschappij der \emph{Etoliërs} te bevrijden, vielen deze in Peloponnesus, en alleen met behulp van \emph{Agis IV}, koning van Sparta, gelukte het den Acheërs, de vijanden terug te drijven. Evenwel, toen \emph{Demetrius} II van Macedonië Griekenland aanviel, om er zijn gezag te herstellen, vereenigden zich de twee Verbonden en dreven den aanvaller terug. Aratus verjoeg toen de Macedonische bezetting uit de stad \emph{Athene}, die tot het Achaïsch Verbond toetrad; na de vereeniging van Messenië heerschte dit Verbond over gansch Peloponnesus, met uitzondering van \emph{Sparta}, alwaar gewigtige veranderingen hadden plaats gegrepen.

\emph{Sparta en het Achaïsch Verbond tot den slag van Sellasië}, 244-222. — Het inwendig verval van \emph{Sparta} had sedert den Thebaanschen oorlog snellen voortgang gemaakt. Het getal der Spartanen, die in het genot der burgerschapsregten waren, was tot 700 verminderd, en de grondeigendom was in handen overgegaan van \emph{honderd burgers}, die aldus eene ware \emph{Oligarchie} uitmaakten en zich van het uitsluitend oppergezag hadden meester gemaakt. \emph{Agis} IV, zoon van Eudamidas, had naauwelijks den troon van Sparta bestegen, of hij beproefde het, de staats-instelling van Lykurgus te herstellen, door eene nieuwe verdeeling van den grondeigendom tot stand te brengen en het getal der burgers tot 4500 op te voeren, welke hij uit de Lacedemoniërs koos. Deze poging leed echter schipbreuk door den tegenstand der rijken, aan wier hoofd zich koning \emph{Leonidas} geplaatst had. Agis werd met zijn gansche gezin ter dood gebragt en het dubbele koningschap afgeschaft. De door Agis voorgenomen hervormingen werden echter ten uitvoer gelegd door \emph{Kleomenes} III, zoon en opvolger van Leonidas. Na het \emph{Ephoraat} vernietigd te hebben, deed Kleomenes eene nieuwe verdeeling van den grondeigendom en riep de bepalingen van Lykurgus omtrent de opvoeding der jeugd, de gemeenschappelijke maaltijden en de eenvoudigheid van zeden der Spartanen, met alle hare gestrengheid in het leven terug. Na al die hervormingen tot stand te hebben gebragt, was Kleomenes er op uit, om aan zijn vaderland de heerschappij over Peloponnesus weder te geven; daardoor ontstond de oorlog tusschen hem en het Achaïsch Verbond. \emph{Aratus}, herhaaldelijk door de Spartanen verslagen, riep \emph{Antigonus Doson}, koning van Macedonië, te hulp en de bondgenooten wonnen den grooten slag van \emph{Sellasië}. Kleomenes nam de vlugt naar Egypte, alwaar hij drie jaren later omkwam, en Griekenland viel op nieuw onder de Macedonische heerschappij.

\emph{Aratus}, zoon van Klinias, brengt zijne jeugd te Argos door, na den moord van zijnen vader door den tiran Abantidas van Sicyon. Zijn terugkeer te Sicyon, alwaar hij den tiran Nikokles omver werpt. \emph{Sicyon} treedt in het Achaïsch Verbond; \emph{Aratus} wordt benoemd tot Strategus, 250; hij bekleedt die verhevene bediening twaalf malen in den loop van acht en dertig jaren, 250-213. Groote uitbreiding van het \emph{Achaïsch Verbond}: het wedijvert met het Etolisch Verbond aan de eene zijde en met Sparta aan de andere. — Veranderingen in den inwendigen toestand van Sparta (zie bladz. 195.) Het bewind komt in handen van een honderdtal vermogende gezinnen. Verarming der overige Spartaansche gezinnen, die nog slechts 600 in getal zijn. \emph{Hervormingen van Agis IV}: 1º. delging van alle schulden en 2º. nieuwe verdeeling van den grond van Lakonië in 4500 loten, aan de burgers of Spartanen geschonken, en 15,000 onder de \emph{Periækes} of Lacedemoniërs verdeeld; 3º. het burgerschaps-regt aan een zeker getal Periækes verleend; 4º. invoering der wetten van Lykurgus omtrent de opvoeding en het gemeenschappelijk leven der Spartanen. Tegenstand der rijken en vooral der vrouwen, onder welke velen in het bezit van groote onroerende eigendommen gekomen waren. — Leonidas en de Ephoren stellen zich aan het hoofd der rijken; zij worden ontzet en verbannen. \emph{Leonidas} komt te Sparta terug, gedurende de afwezigheid van Agis in den oorlog tegen de Etoliërs; laatstgenoemde wordt ter dood gebragt en de koninklijke vorstenstam der Agiden verdelgd, 239. Leonidas wordt alleen koning van Sparta.

\emph{Kleomenes III}, zoon van Leonidas, laatste wettige koning van Sparta, een stoutmoedig en vastberaden vorst, hervat de hervormingen van Agis. Hij laat vier Ephoren ter dood brengen en bant den vijfden met al de hoofden van de partij der rijken. Nieuwe invoering der wetten van Lykurgus; herstel van het dubbel koningschap. Kleomenes plaatst zijnen broeder naast zich op den troon, 226. Hij wil de hegemonie van Sparta over Peloponnesus herstellen; oorlog tegen de Acheërs en zegepralen van Kleomenes, 224. Hij stelt voor, Sparta in het Achaïsch Verbond op te nemen, onder voorwaarde, dat hem het bevel daarover zal worden opgedragen. Onderhandelingen van Aratus, om tijd te winnen; de oorlog wordt hervat; nieuwe zegepralen van Kleomenes, die het rijk van Argos verovert en Korinthe inneemt, 223. Verbond van Aratus met Antigonus Doson, koning van Macedonië. \emph{Slag van Sellasië} en nederlaag der Spartanen, 222. Gevolgen van dien slag voor de Grieken.

\S 4. Macedonië, van Antigonus Gonatas tot de komst van Philippus. 277-221 vóór Chr.

\emph{Antigonus Gonatas}, 277-242. — Na het vertrek der Galliërs uit Macedonië, drong \emph{Antigonus Gonatas} in dat land door en maakte zich van den troon meester. Hij sloot een verbond met \emph{Antiochus} I, zoon van Seleukus Nikator, die eerst aanspraak maakte op Macedonië, dat door zijnen vader veroverd was geworden. Na eene bende Galliërs verdelgd te hebben, die zijn rijk hadden aangevallen, werd Antigonus bestookt door \emph{Pyrrhus}, koning van \emph{Epirus}, die hem dwong Macedonië te verlaten. Eerst na den dood van dien vorst, die bij de inneming van Argos sneuvelde, kon hij den verloren troon herwinnen. Van toen af waren al zijne pogingen naar één doel gerigt: \emph{de onderwerping van Griekenland}. De wederstand, welken hij in midden-Griekenland van het \emph{Etolisch Verbond} en in Peloponnesus van de \emph{Acheërs} ondervond, verijdelde zijne oogmerken en was oorzaak, dat hij een gedeelte der landen, waarvan hij zich had meester gemaakt, weder verloor.

\emph{Oorlogen tegen Griekenland, tot de onderwerping van dat land}, 242-221. — Zijn zoon, \emph{Demetrius II}, die hem op den troon volgde, was niet gelukkiger. Door de Etoliërs teruggedreven, wilde hij gebruik maken van den oorlog tusschen de \emph{twee Verbonden}, om Griekenland tot onderwerping te brengen; maar de Grieken vereenden zich tegen hem en dwongen hem, van zijne inzigten tot veroveringen af te zien. —\emph{Antigonus} II, bijgenaamd \emph{Doson}, regeerde na den dood van zijn oom Demetrius II, die slechts een minderjarigen zoon had nagelaten, \emph{Philippus} genaamd en onder de voogdij van den nieuwen koning geplaatst. Antigonus was even begeerig op Griekenland als zijne voorgangers: doch de steeds toenemende magt van het \emph{Achaïsch Verbond} gaf hem weinig hoop op uitkomst. Eindelijk brak de oorlog uit tusschen het Achaïsch Verbond en Sparta, en deze stelde Antigonus in staat zich in de zaken van Peloponnesus te mengen. Door de Acheërs tot \emph{Strategus} gekozen, overwon hij de Spartanen in den \emph{slag van Sellasië} en trok tegen Sparta op. De stad gaf zich over; Antigonus herstelde het Ephoraat en liet er eene Macedonische bezetting achter. De inneming van den burgt van Korinthe leverde tegelijkertijd de heerschappij over Peloponnesus in zijne handen.

\emph{Antigonus Gonatas} grondt zijne aanspraak naar den troon van Macedonië op de regten van zijnen vader Demetrius Poliorcetes. Het gelukt hem zich tot koning te doen erkennen, 277. Hij treedt in liet huwelijk met de zuster van Antiochus I, zoon van Seleukus Nikator. Nieuwe inval der Galliërs, die in Thracië gevestigd waren. Verovering van Macedonië door \emph{Pyrrhus} van Epirus, 273. Antigonus vlugt naar Griekenland. Dood van Pyrrhus, 272. Antigonus beklimt op nieuw den troon, dien hij gedurende dertig jaren behoudt, 272-242. Zijn voortgang in Griekenland (zie bladz. 264.) Hij sluit een bondgenootschap met het Etolisch Verbond. \emph{Demetrius II}, 242-232. Zijne pogingen om Griekenland te onderwerpen lijden schipbreuk. \emph{Antigonus Doson}, 232 —221, herwint eindelijk de hegemonie van Griekenland.

\S 5. Macedonië en Griekenland, tot den overgang dier twee landen als romeinsche wingewesten. 221-146 vóór Chr.

\emph{Philippus III. Zijne oorlogen tegen de Grieken en de Romeinen.} 221-196. - \emph{Philippus} III, een krijgshaftig en heerschzuchtig vorst, maakte gebruik van den oorlog, welken de twee Verbonden gedurende meer dan drie jaren tegen elkander voerden, om zijn gebied in Griekenland te versterken. Met de Acheërs verbonden, veroverde en plunderde hij de stad \emph{Thermus}, zetel van het Etolisch Verbond, en verwoestte Lakonië. Eindelijk schonk hij den vrede aan de Etoliërs, ondanks den tegenstand van \emph{Aratus}, die den oorlog wilde voortzetten. Een wijder veld scheen zich voor den koning van Macedonië te openen. \emph{Hannibal}, die den grooten slag van Cannae op de Romeinen behaald had, zocht het Verbond van Philippus, welke daarin bewilligde op raad van \emph{Demetrius Phalerius}, die, na de verovering van Illyrië door de Romeinen, bij hem eene schuilplaats gezocht had. Maar dit Verbond werd de oorzaak van den ondergang van zijn rijk, want het sleepte hem in eenen oorlog tegen de Romeinen, die reeds naar het gebied der wereld streefden. In de nabijheid van \emph{Apollonia} door hen overwonnen, verloor hij weldra Griekenland, alwaar hij \emph{Aratus} door vergift had doen omkomen, en de Etoliërs een verbond met de Romeinen sloten. De oorlog in dat land, aan welken de Romeinen slechts een gering aandeel namen, duurde zes jaren en gaf de verschillende landstreken van Griekenland aan de wreedste verwoestingen over. Bij den vrede, die eindelijk gesloten werd, kwam alles terug op den voet, waarop het zich vóór den oorlog bevonden had.

Die vrede was niet van langen duur. Philippus wendde zijne blikken op \emph{Klein-Azië}, welks verovering hem gemakkelijker voorkwam. Hij randde \emph{Attalus}, koning van Pergamus, en het rijke gemeenebest Rhodus aan; tegelijkertijd zond hij eene krijgsmagt tegen Athene en stookte den oorlog weder aan tusschen het \emph{Achaïsch Verbond}, toenmaals beheerd door \emph{Philopæmen}, den waardigen opvolger van Aratus, en \emph{Sparta}, welks tiran \emph{Nabis} de getrouwe bondgenoot der Romeinen was. De klagten der door \emph{Philippus} II aangevallen staten en de hulp, door dezen vorst aan de Karthagers verleend, deden de Romeinen besluiten om hem ten tweedenmale den oorlog te verklaren. Deze eindigde met den \emph{slag van Cynoscephales}, waarin de koning van Macedonië verslagen en door de overwinnaars gedwongen werd, van zijne heerschappij over Griekenland af te zien. De vrij verklaarde Grieken ondergingen de wet der Romeinen, die in onderscheidene grieksche steden bezettingen plaatsten en de inwendige verdeeldheden aanvuurden, om daardoor de algeheele onderwerping van dat land voor te bereiden.

\emph{Oorlog der bondgenooten} tusschen de twee grieksche Verbonden, 221-217. \emph{Philippus III} van Macedonië blijft de Acheërs aanhangen, terwijl de Etoliërs in onderhandeling treden met Sparta, alwaar een overweldiger, \emph{Lykurgus}, zich van den troon had meester gemaakt. Verwoesting van Griekenland. Vrede te Naupaktus tusschen Philippus en de Etoliërs gesloten, buiten medewerking der Acheërs; deze beginnen zich van den koning van Macedonië af te scheiden. \emph{Oorlog van Philippus tegen de Romeinen} (zie het 3de deel van dit Leerboek), \emph{Dood van Aratus}, die op bevel van Philippus vergiftigd wordt, 213. \emph{Philopæmen} volgt hem op als Strategus van het Achaïsch Verbond; deze was geboren te Megalopolis en uitstekend door zijne vaderlandsliefde, gematigdheid en krijgskundige begaafdheden, die hem den bijnaam van \emph{“de laatste der Grieken”} deden verwerven. De tusschenkomst der Romeinen stookt de binnenlandsche oorlogen in Griekenland weder aan. Oorlog van Philopæmen tegen Sparta, dat onder de magt van den wreeden tiran Nabis gevallen was, 207. Vrede tusschen de Romeinen en Philippus III, 205.

Nieuwe ontwerpen van verovering van Philippus III, die de ijdelheid heeft zich aan Alexander-den-Groote gelijk te wanen. Attalus van Pergamus, de Rhodiërs en de Atheners wenden zich tot de Romeinen. Tweede oorlog tegen Philippus (zie het derde deel van dit Leerboek), 200— 197. \emph{Slag van Cynoscephales}. Philippus is verpligt afstand te doen van Griekenland, zijne vloot te verbranden en 1000 talenten te betalen. Flamininus laat in eene vergadering, te Korinthe bijeen geroepen, de vrijheid van Griekenland afkondigen, 196. Uitbundige blijdschap der Grieken bij die gelegenheid. Peloponnesus wordt verdeeld tusschen het Achaïsch Verbond en Nabis van Sparta; de Etoliërs bekomen Phocis en Lokris; de overige Grieksche staten worden onafhankelijk verklaard.

\emph{Griekenland afhankelijk van de Romeinen}, 189-167.— De \emph{Etoliërs}, het romeinsche juk moede zijnde, sloten een verbond met \emph{Antiochus-den-Groote}, koning van Syrië, die voor een oogenblik op het herstel van het rijk van Alexander bedacht was en een leger naar Griekenland gezonden had. De Romeinen kwamen tusschen beide, dreven de Syriërs terug en bragten \emph{Etolië} ten onder, welks Verbond vervallen werd verklaard. Het \emph{Achaïsch Verbond}, aan het bondgenootschap met Rome getrouw gebleven, had zich over gansch Peloponnesus uitgestrekt. \emph{Sparta} zelf was daarbij, na den moord van Nabis, door \emph{Philopæmen} ingelijfd. Ongelukkig sneuvelde deze laatste in eenen oorlog tegen de Messeniërs, die in opstand geraakt waren, en \emph{Lykortas}, die hem als Strategus verving, kon het verval van het Verbond niet tegenhouden. Ofschoon dit hoegenaamd geen deel had genomen aan den oorlog van Perseus van Macedonië tegen de Romeinen, werden duizend \emph{Acheërs}, gekozen uit de aanzienlijkste geslachten der verschillende staten van het Verbond, als gijzelaars naar Rome vervoerd.

\emph{Macedonië, tot romeinsch wingewest gebragt},196-148.— Na den slag van Cynoscephales, had \emph{Philippus} III zijne krijgstoerustingen hervat, om zich op de Romeinen te wreken; hij bleef hun echter getrouw in den oorlog tegen Antiochus-den-Groote, gedurende welken hij in Thracië en Thessalië landstreken veroverde. Hij stierf alvorens in de gelegenheid te zijn geweest, gevolg te geven aan zijne voornemens, welke hij met zijnen troon aan zijn zoon \emph{Perseus} naliet. Deze vorst, die eenen onverzoenlijken haat tegen de Romeinen voedde, zette de krijgstoerustingen zijns vaders voort en sloot in het geheim een verdrag met Karthago. Toen verklaarden de Romeinen hem den oorlog en wierpen het koningrijk Macedonië omver in den bloedigen slag van \emph{Pydna}. Perseus viel in handen des overwinnaars en eindigde zijn leven in Rome's kerkers. Macedonië werd verdeeld in \emph{vier gemeenebesten}, geheel van elkander afgescheiden en geplaatst onder de bescherming van den Romeinschen Senaat. Een opstand, die er kort daarna uitbarstte en aan welks hoofd zich \emph{Andriskus}, die zich voor den zoon van Perseus uitgaf, geplaatst had, verschafte aan de Romeinen de gelegenheid, om van Macedonië een wingewest te maken.

\emph{Griekenland wordt een Romeinsch wingewest}.148-146. — Twee jaren later onderging Griekenland hetzelfde lot. Een gedeelte der gijzelaars, dat naar hun vaderland teruggekeerd was, riep de Acheërs tegen de Romeinen te wapen. In vele veldslagen overwonnen, trokken de Grieken naar Korinthe af, dat in zekeren zin de hoofdstad van Griekenland geworden was. Maar de stad werd ingenomen en vernield door den consul \emph{Mummius}, en Griekenland, behalve \emph{Athene}, aan hetwelk men een schijn van vrijheid liet, werd tot romeinsch wingewest verklaard, onder den naam van \emph{Achaïa}.

Oorlogen der Romeinen tegen Antiochus-den-Groote en \emph{ontbinding van het Etolisch Verbond} (zie het 3de deel van dit leerboek). Grootheid van het Achaïsch Verbond onder \emph{Philopæmen}: het breidt zich over gansch Peloponnesus uit. Opstand der Messeniërs, door de Romeinen in de hand gewerkt. Philopæmen wordt te Messenië ter dood gebragt, 184. \emph{Lykortas} herstelt de heerschappij van het Verbond; onder dezes leden ontstaat eene partij, die voor de Romeinen gezind is. Dood van \emph{Lykortas}, 170. Onder de weggevoerde gijzelaars bevindt zich de geschiedschrijver \emph{Polybus}. Verzwakking van het Achaïsch Verbond.

\emph{Perseus} 179-168, laatste koning van Macedonië; hij wapent zich en tracht bondgenooten te werven. Derde Macedonische oorlog, 172-168 (zie het 3de deel van dit leerboek). \emph{Slag van Pydna} en val van het koningrijk van Macedonië. Verdeeling van het land en verbod van eenige de minste gemeenschap tusschen de vier gemeenebesten. — Opstand van \emph{Andriskus}, 152-148: hij neemt den naam aan van Philippus (Pseudophilippus). Hij wordt verslagen door Metellus; Macedonië wordt tot Romeinsch wingewest verklaard. — Lot van Griekenland. Terugkeer der gijzelaars, die zeventien jaren lang te Rome gevangen waren gehouden, 167-150. \emph{Dieus}, laatste Strategus van het Achaïsch Verbond, strijdt tegen de Romeinen. Slag op de landengte van \emph{Korinthe}. Inneming en vernieling dezer stad. Griekenland, Romeinsch wingewest onder den naam van Achaïa, 146.

\S 6. Geschiedenis van Epirus, tot de verovering van dat land door de Romeinen. 361-146 vóór Chr.\footnote{\emph{Mémoire historique sur la vie et les ancêtres d'Alexandre Molossus, roi d'Epire}, door de Nicolay, in de Mém. de l'Académie des Inscriptions, t. XII.}

\emph{Oorsprong van het koningrijk Epirus. Regering van Phyrrhus II}. 295-272. — \emph{Het koningrijk Epirus} was zijne belangrijkheid verschuldigd aan koning \emph{Alexander I}, dank der naauwe betrekkingen, welke tusschen dien vorst en zijne magtige naburen, Philippus II en Alexander-den‑Groote, ontstonden. Terwijl deze laatste de verovering van het Oosten volvoerde, bragt Alexander van Epirus den oorlog naar Italië over, alwaar hij door de Tarentijnen geroepen was. De naijver zijner eigene bondgenooten was oorzaak van zijnen dood. Onder zijne opvolgers werd Epirus gedwongen het gezag van Kassandrus van Macedonië te erkennen. Een nieuw tijdvak ving voor dat land aan, onder de regering van \emph{Pyrrus} II. Deze krijgshaftige vorst, die de kunst des oorlogs onder Alexander‑den-Groote geleerd had, besteedde zijne gansche regering aan onophoudelijke oorlogen. Na Macedonië, met medewerking van \emph{Seleukus}, koning van Syrië, ingenomen te hebben, stond hij aan dien vorst zijn aandeel in de verovering af en bragt zijne zegepralende wapens naar Italië over. Hij behaalde twee schitterende overwinningen op de Romeinen, en stak naar \emph{Sicilië} over, alwaar hij den \emph{Karthagers} bijna al hunne veroveringen ontnam. Na eene nederlaag geleden te hebben in eenen derden veldslag tegen de Romeinen, viel \emph{Pyrrhus} ten tweeden mate Macedonië aan, maakte zich daarvan meester en trok eindelijk tegen de Grieken op. Hij kon echter de stad Sparta niet veroveren en vond den dood in de \emph{stad Argos}, alwaar hij met zijn leger doorgedrongen was.

\emph{Epirus tot de verovering des lands door de Romeinen}, 272-146.— Het verval van Epirus ving bijna onmiddellijk na den dood van \emph{Pyrrhus II} aan. Zijn zoon \emph{Alexander II} nam een werkdadig aandeel aan de oorlogen, die toenmaals Griekenland verscheurden. Bondgenoot van de Etoliërs, hielp hij hen Akarnanië te veroveren, dat hij onder hen verdeelde. Maar gedurende de minderjarigheid van zijnen zoon \emph{Pyrrhus III}, kwam Epirus onder den invloed van Macedonië. De koninklijke vorstenstam ging met dezen laatsten vorst te niet en het koningschap werd vervangen door een gemeenebest. De onlusten, die alstoen in den lande ontstonden, leverden het eerst in handen van \emph{Philippus III} van Macedonië. Na den slag van Cynoscephales namen de Romeinen het onder hunne bescherming, om het later met het wingewest \emph{Achaïa} te vereenigen.

Volgreeks der koningen van Epirus: \emph{Neoptolemus}, 361-352, vader van Olympias, vrouw van Philippus II van Macedonië. \emph{Arymbas}, 352- 342. \emph{Alexander I}, 342-331, huwde met Kleopatra, dochter van Philippus en zuster van Alexander-den-Groote. Hij breidde zijne heerschappij uit over gansch Epirus. Door de Tarentijnen tegen de Lukaniërs en de Bruttiërs ingeroepen, wil hij zuidelijk Italië veroveren en sluit een verbond met de Romeinen. Zijn dood in Lukanië. \emph{Eacides}, 331-312, wordt gedwongen het gezag van Kassandrus te erkennen. \emph{Acetas}, 312-295, herstelt de onafhankelijkheid van Epirus. \emph{Pyrrhus II}, 295-272. Zijne oorlogen in Macedonië en Griekenland (zie hierboven); in Italië (zie het 3de deel van dit Leerboek); in Sicilië (zie bl. 137). \emph{Alexander II}, 272-242, neemt deel aan de oorlogen in Macedonië en Griekenland. \emph{Pyrrhus III}, 242-232. Verval van Epirus. \emph{Laodamia}, zuster van dien vorst, wordt vermoord. Epirus afhankelijk van \emph{Philippus III} van Macedonië, 221-197. Beschermerschap der Romeinen, 197-146. Het land wordt een Romeinsch wingewest en bij Achaïa ingelijfd.

NEGENDE HOOFDSTUK

Het rijk van Thracië. 323-282 vóór Chr. De koningrijken Pergamus en Pontus\footnote{Raadpleeg: Cantu, histoire universelle. Sevin, recherches sur les rois de Pergame, in de Mém. de 1'Acad. des inscriptions t. XII. Frèret, de l'origine et des antiquités des royaumes de Cappadoce et de Pont. Ibid. t. XIX. Sevin, recherches sur les rois de Bithynie. Ibid. t. XII.}.

\S 1. Voorafgaande bemerkingen.

Het koningrijk Thracië werd daargesteld, toen Lysimachus, die het gewest Thracië als satraap beheerd had, den titel van koning had aangenomen, 306. Hij voerde toen het gebied over al de landen van den Bosphorus en den Hellespont ten zuiden, tot den Donau en den berg Hemus ten noorden. Doch eerst na den slag van Ipsus, 301, werd het grootste gedeelte van Klein-Azië, tot het Taurus-gebergte ten oosten, aan het koningrijk Thracië vereenigd onder den rijksstaf van Lysimachus: namelijk, ten westen, de landstreken Lydië en Karië; ten zuiden, Lycië en Cilicië; in het midden, Phrygië. De koningrijken Bithynië, Cappadocië, Paphlagonië en Pontus kwamen insgelijks onder zijn gezag; ofschoon zij vorsten van hunne keus behielden (zie de aardrijkskundige bemerkingen in het eerste deel van dit Leerboek, bl. 207-208). Na den dood van Lysimachus werd het koningrijk Thracië veroverd door Seleukus, die het met het koningrijk Syrië vereenigde, 282. In Klein-Azië ontstond toen het koningrijk Pergamus en dit strekte zich langzamerhand uit over Mysië, Lydië en een gedeelte van Karië. De overige koningrijken van Klein-Azië verwierven eveneens eene grootere onafhankelijkheid: dat van Pontus vooral bereikte eenen hoogen trap van magt, ten gevolge der veroveringen van de koningen van Pontus op de oostelijke kusten van de Zwarte Zee en in Klein-Azië. De koningrijken Bithynië, Cappadocië en Paphlagonië waren te weinig belangrijk, dan dat het noodig zij hunne geschiedenis afzonderlijk te behandelen, te meer, daar men geene zekere gegevens daaromtrent bezit. Al die landstreken vielen eindelijk onder de heerschappij der Romeinen, die haar een voor een tot wingewesten maakten.

\S 2. Het koningrijk Thracië tot den inval der Galliërs. 323-280 vóór Chr.

Het koningrijk Thracië tot den slag van Kouroupedion, 323-282. — Toen bij den dood van Alexander-den-Groote het bewind der satraapschappen aan zijne veldheeren opgedragen werd, bekwam Lysimachus dat van Thracië, dat tot dien tijd met Macedonië vereenigd was geweest. Lysimachus breidde, door zijne gelukkige oorlogen tegen de onafhankelijke volkstammen, die de landen ten noorden van Thracië bewoonden, zijn gebied uit tot aan de monding van den Donau. Weldra trok hij over den Hellespont en deed veroveringen in Mysië. Na den titel van koning aangenomen te hebben, trad hij in het groot Verbond, gesloten door Kassandrus, Ptolemeus en Seleukus tegen Antigonus en zijn zoon Demetrius, en streed in persoon bij den slag van Ipsus. Klein-Azië werd onder de overwinnaars verdeeld, en de landstreken tot het Taurus-gebergte ten oosten, werden bij het koningrijk Thracië ingelijfd. Lysimachus was toen bedacht, om zijn gebied naar het noorden en het westen uit te breiden, Maar een togt, dien hij tegen de Geten, ten noorden van den Donau ondernam, mislukte geheel; hij zelf viel in handen des vijands en kreeg zijne vrijheid niet terug dan door het sluiten van een verbond met hem. Hij was gelukkiger in eenen oorlog tegen Macedonië, waarvan hij zich meester maakte. Maar de moord van zijn oudsten zoon Agathokles, op aanhitsing van zijne tweede vrouw Arsinoë, maakte Lysimachus gehaat en veroorzaakte oproeren in Klein-Azië. Phileterus, landvoogd van Pergamus, riep Seleukus, koning van Syrie, die aan het hoofd van een talrijk leger aanrukte. Lysimachus trok tegen den vijand op en leverde hem slag bij Kouroupedion, waarbij hij omkwam.

Verbrokkeling van het rijk, 282-280. — Seleukus vereenigde eerst het koningrijk Thracië aan zijne uitgebreide staten; maar toen hij door Ptolemeus Ceraunus om het leven was gebragt, liet deze zich tot koning van Macedonië en Thracië uitroepen. De inval der Galliërs werd noodlottig voor dat land, hetwelk jaren lang op eene wreede wijze door de barbaren verwoest werd. Eene horde Galliërs vestigde zich in het noorden van Thracië en bleef er zestig jaren lang; een ander gedeelte van het land viel onder de heerschappij der koningen van Macedonië om later onder die van de Romeinen over te gaan.

Lysimachus, een der minst aanzienlijke veldoversten van Alexander (zie bl. 251), ontving van Perdikkas het beheer over Thracië, dat aan Antipater ontnomen werd. Oorlogen van Lysimachus tegen de Odrysen, die den berg Hemus bewoonden, 316. Hij neemt in den aanvang slechts een gering deel in de oorlogen der overige veldoversten, ofschoon hij altijd wederstand bood aan Antigonus, die na de verovering van Klein-Azië, Thracië bedreigde. Lysimachus neemt den titel van koning aan, 306. Slag van Ipsus en grootheid van het koningrijk Thracië, 301-282. Huwelijk van Lysimachus met Arsinoë, dochter van Ptolemeus I, koning van Egypte. Togt tegen de Geten. Verovering van Macedonië (zie bl. 261): Ptolemeus Ceraunus, broeder van Arsinoë, neemt de vlugt bij Lysimachus. IJverzucht van de koningin tegen Agathokles, zoon des konings, uit een eerste huwelijk gesproten: zij maakt den jongen prins verdacht bij zijnen vader, die in zijnen dood bewilligt. Ptolemeus doodt hem, 284. Ontevredenheid der Thraciërs en oproeren in Klein-Azië. Phileterus, vriend van Agathokles, wendt zich tot Seleukus, koning van Syrië. Slag van Kouroupedion en dood van Lysimachus, 282. Einde van het koningrijk Thracië. Inval der Galliërs en verval van Thracië, dat onder keizer Claudius een Romeinsch wingewest werd, 47 na Chr.

\S 3. Het koningrijk Pergamus. 281-132 vóór Chr.

Oorsprong van het koningrijk Pergamus, 281-198. — Phileterus, die een gedeelte van Mysië, in naam van Lysimachus, beheerd had, maakte zich, na den dood van Seleukus, onafhankelijk. De nieuwe staat, die toenmaals weinig uitgebreid was, ontving naar de stad, alwaar Phileterus zijn verblijf hield, den naam van koningrijk Pergamus. — Eumenes I, neef en opvolger van Phileterus, onderwierp de oude Eolische volkplantingen aan zijn gebied en verdedigde zijne onafhankelijkheid tegen de aanvallen der koningen van Syrië. De Galliers, die den Bosphorus overgetrokken waren, verwoestten Mysië. Zij werden verdreven door Attalus I, die op Eumenes I gevolgd was en toen den titel van koning aanvaardde. Attalus legde den grondslag van de grootheid en den bloei van het koningrijk Pergamus, door zijne Verbonden, eenerzijds met de koningen van Syrië en anderzijds met de Romeinen, welke hij in den oorlog tegen Philippus III van Macedonië ondersteunde.

Grootheid en ondergang van het koningrijk Pergamus, 198-130.—Het schitterendst tijdvak van dat koningrijk bevat de regering der twee zonen van Attalus I, die elkander op den troon opvolgden en dien gedurende meer dan eene halve eeuw bekleedden. Eumenes II, de oudste dier vorsten, wees het hem aangeboden bondgenootschap van Antiochus-den-Groote, koning van Syrië, van de hand en bleef aan de Romeinen verkleefd. Deze staatkunde bezorgde hem het bezit van de helft van Klein-Azië, hem door de Romeinen geschonken, nadat zij het op den koning van Syrië veroverd hadden. Eumenes II, die met een:goed geluk oorlog gevoerd had tegen de koningen van Pontus en van Bithynië, beschermde de kunsten en wetenschappen. Hij verzamelde eene groote hoeveelheid handschriften in zijne verblijfplaats Pergamus, alwaar de grieksclie geleerden en kunstenaren een grootmoedig onthaal vonden. Zijn broeder, Attalus II, had eenen langdurigen oorlog te voeren tegen koning Prusias van Bithynië, die ten laatste het beleg voor Pergamus sloeg; de tusschenkomst der Romeinen bevrijdde hem echter van dien gevaarlijken vijand. Zijn neef, Attalus III, zoon van Eumenes, liet hem eindelijk door vergift omkomen, en zijne regering, ofschoon slechts vijf jaren durende, kenmerkte zich door tallooze snoodheden en door handelingen, die aan zinsverbijstering grensden. Daar hij geene erfgenamen naliet, vielen zijn rijk en zijne schatten in handen der Romeinen, die er bezit van namen, na den overweldiger Aristonichus, die zich na den dood van Attalus III tot koning had laten uitroepen, verslagen te hebben.

Het koningrijk Pergamus duurde 160 jaren lang, onder de regering van zes vorsten. Phileterus, 281-263 had slechts het bewind over het oude koningrijk van Troje, steeds krijg voerende tegen de koningen van Syrië. — Eumenes 1, 263-241, bevrijdde zich geheel van de heerschappij dier vorsten, maar werd schatpligtig aan de Galliërs, die zich in Galatië gevestigd hadden. — Attalus I, 241-198. Aanvang der grootheid van het koningrijk Pergamus. Overwinningen op de Galliërs. Verbond met Rome. De koningen van Syrië erkennen de onafhankelijkheid van Attalus. — Eumenes, 198-157. Zijne betrekkingen met de Romeinen (zie het 3de deel van dit Leerboek). Hij wordt, op het voorbeeld der koningen van Egypte, de beschermer der wetenschappen en letteren. Naijver dezer vorsten, die den uitvoer van het papyrus uit Egypte verbieden; uitvinding van het perkament (Pergamen), uit ezelsvellen vervaardigd, om het papyrus te vervangen. Groote boekverzameling van Pergamus, welke ten 200,000 handschriften bezat. Attalus I, 157-137. Oorlog tegen Bithynië en verval van het koningrijk Pergamus. — Attalus III, 137-133, laat zijn oom met al de leden het koninklijk geslacht door vergift om het leven. Hij wordt krankzinnig. Zijne uiterste wilsbeschikking. Opstand van Aristonichus. Het koningrijk Pergamus wordt Romeinsch wingewest, onder den naam van eigen-Azië, 130.

\S 4. Het koningrijk Pontus. 486-65 vóór Chr.

Het koningrijk Pontus, tot Mithridates-den-Groote, 486-121. — Artabanus, oudste zoon van Darius, zoon van Hystaspes, had van zijnen vader het satraapschap van Pontus erlangd; zijn halve broeder, Xerxes I, die Darius op den troon der Perzen opvolgde, schonk hem den titel van koning. Het koningrijk Pontus werd toen een erfelijk satraapschap in het Perzische rijk. Eene eeuw later maakte Ariobarzanes, een der afstammelingen van Artabanus, gebruik van den algemeenen opstand der satrapen tegen Artaxerxes III, om zich onafhankelijk te maken. Mithridates II, zijn opvolger, die zich aan Alexander-den-Groote onderworpen had, maakte zich later vrij van de heerschappij van Antigonus, die met het bewind over Klein-Azië belast was. Zijne opvolgers. ondergingen evenwel nog het gebied van Lysimachus van Thracië en van Eumenes, koning van Pergamus. Inmiddels kwam de verovering der rijke grieksche volkplanting van Sinopé in Paphlagonië, door Pharnazus I het koningrijk Pontus versterken, waarvan die stad de hoofdplaats werd. Mithridates V, opvolger van Pharnazus, breidde zijne staten uit door een verbond te sluiten met de Romeinen, die Phrygië aan hem afstonden. Het gewigt van het koningrijk Pontus ving evenwel eerst met de regering van zijnen zoon aan.

Grootheid en val van het koningrijk, 121-47. — Mithridates VI, bijgenaamd de Groote, volgt zijnen vader op in twaalfjarigen leeftijd. Na zijne moeder om het leven te hebben doen brengen, omdat zij zelve tegen het zijne had zamengespannen, nam hij de teugels van het bewind in handen en opende die lange reeks van oorlogen, welke zijn woelig leven gekenmerkt hebben. Dapper tot vermetelheid toe en met eene buitengewone ligchaamskracht begaafd, bezoedelde zich die vorst door de wreedheid, waarmede hij al zijne tegenstanders aan zijne wraakzucht ten offer bragt, al was het ook dat zij tot zijn eigen geslacht behoorden. Zijn doel was, zich meester te maken van Klein-Azië, dat grootendeels aan de Romeinen onderworpen was. Na het koningrijk Cappadocië en Paphlagonië veroverd te hebben, liet Mithridates op denzelfden dag al de Romeinsche burgers, die zich in Klein-Azië bevonden, ten getalle van 80.000 vermoorden. Daarna voerde hij drie oorlogen tegen de Romeinen en bezweek eindelijk door het verraad van zijnen zoon Pharnazus. Met hem ging het koningrijk Pontus onder; want de Romeinen bragten het tot wingewest en gaven aan Pharnazus het koningrijk van den Cimmerischen Bosphorus. Toen die vorst later zijnen troon poogde te herwinnen, werd hij door Cesar overwonnen.

Ontstaan van het koninkrijk Pontus bij den dood van Darius, zoon van Hystaspes, die het geschonken had aan zijnen oudsten zoon uit zijn eerste huwelijk, en den perzischen troon aan Xerxes I naliet (zie het 1ste deel van dit Leerboek bladz. 230.) Pontus blijft een erfelijk satraapschap onder het gezag der Perzische koningen, 486-361: de satrapen dragen den titel van koning. De volgreeks dier vorsten is niet met naauwkeurigheid bekend. Aanvang der onafhankelijkheid van het koningrijk Pontus, op het tijdstip van den opstand der satrapen tegen Artaxerxes III (zie het 1ste deel, bladz. 238-239) Ariobarzanus of Artabazanus, 368-337, is de eerste onafhankelijke koning van Pontus. Mithridates II, 337-302, onderhandelt met Alexander-den-Groote, die hem in het bezit van zijn koningrijk laat. Mithridates III, 302-266, verovert Paphlagonië en erkent het gezag van Lysimachus. Mithridates IV, 266-183, strijdt tegen de Galliërs en spant vergeefsche moeite in, om zich van de stad Sinopé meester te maken. Hij wordt overwonnen door Eumenes II, koning van Pergamus. Pbarnazus I, 183-156. Inneming van Sinopé (zie bl. 124-126); die stad wordt de verblijfplaats der koningen van Pontus. Mithridates V, 156-121. Verbond met Rome. Mithridates VI, de Groote, 121-64. Geheime lagen zijner moeder, om hem te doen omkomen. Hij neemt gedurende zeven jaren de wijk naar het gebergte van den Kaukasus. Op den troon gekomen, 112, berooft hij zijne moeder door vergift van het leven. Zijne oorlogen en veroveringen. Zijne wreedheid. Moord der Romeinen in Klein-Azië. Zijne drie oorlogen tegen de Romeinen (zie het 3de deel van dit Leerboek). Zijn zoon Pharnazus wil hem aan de Romeinen overleveren; hij beneemt zich het leven, 64. Pontus wordt vereenigd aan het Romeinsch wingewest van Bithynië.

TIENDE HOOFDSTUK.

Het koningrijk Egypte onder de Ptolemeussen of Lagiden\footnote{Raadpleeg: Vaillant, historia Ptolemaeorum, Amstelodami 1701. Champollion Figeac, Annales des Lagides. Paris 1819. 2

vol. Saint-Martin, examen critique de l'ouvrage de Champollion Figeac. Paris 1820. Letronnes, recherches pour servir à l'histoire de l'Egypte pendant la domination des Grecs et des Romains. Paris 1823. Bonamy, description de la ville d'Alexandrie, in de Mém. de l'Académie des Inscriptions. t. IX.}. 323-30 vóór Chr.

\S 1. Voorafgaande bemerkingen.

Egypte bekleedde den eersten rang onder de koningrijken, die uit de verbrokkeling van het rijk van Alexander-den-Groote ontstonden en had dit voornamelijk te danken aan de stad Alexandrië, die eenen hoogen trap van bloei en rijkdom bereikte en tegelijkertijd de schuilplaats van de grieksche beschaving werd. De Egyptenaren behielden, wel is waar, hunne godsdienst en grootendeels hunne staats-instellingen: het stelsel der kasten werd, ofschoon gewijzigd, behouden. Maar het grieksche genie kreeg de overhand in de beoefening der wetenschappen, letteren en schoone kunsten; de grieksche taal werd uitsluitend gebezigd aan het schitterende hof der Ptolemeussen; zij alleen werd gebruikt bij het onderwijs aan die vermaarde Hoogeschool van Alexandrië, welke door zoo vele geleerden opgeluisterd werd en aan welke men grootendeels het behoud te danken heeft der meesterstukken van de grieksche letterkunde, wier regt verstand, zonder de tallooze werken der Alexandrijnsche schrijvers, welligt onmogelijk ware geweest. De handel van het Oosten koos weldra Alexandrië tot middelpunt, dank der wijze bezorgdheid der eerste Ptolemeussen en der verovering van Cyrenaïka, het eiland Cyprus, Phenicië en de zuidkust van Klein-Azië.

Het verval van Karthago, gevolg van den tweeden Punischen oorlog, bragt ook nog bij tot den bloei des handels van Alexandrië. Deze stad, welker bevolking voornamelijk grieksch was, ontving daarenboven ingezetenen uit alle volken. Eene talrijke volkplanting van Joden vestigde zich daar insgelijks, en deze bleef niet vreemd aan de verstandelijke, ontwikkeling, waarvan die stad de zetel was.

Ptolemeus, zoon van Lagus, een der bekwaamste veldoversten van Alexander, is de stichter van den griekschen vorstenstam der Lagiden, die gedurende bijna drie eeuwen den troon van Egypte bekleedde. Dit is het grieksche tijdvak in de geschiedenis van Egypte (zie het 1ste deel van dit Leerboek bladz. 53.) Zij wordt ook in drie tijdperken verdeeld: 1º. de drie eerste Ptolemeussen, 323-221; — 2º. van den dood van Ptolerneus III tot dien van Ptolemeus VII, 221-117; — 3º. Verval van het koningrijk van Egypte tot den dood van Kleopatra, 117-30. Egypte, tot wingewest gemaakt, maakte van toen af deel van het Romeinsche rijk en zijne geschiedenis smelt zich met die van dat rijk zamen.

\S 2. Eerste tijdperk. — De drie eerste Ptolemeussen. 323-221 vóór Chr.

Ptolemeus I, Soter, 323-285. — Ptolemeus I, bijgenaamd Soter, die na den dood van Alexander de zijde van Perdikkas gekozen had tegen Meleager, werd door hem tot het gewigtige satraapschap van Egypte verheven. De aardrijkskundige ligging van dit land beveiligde hem tegen vreemde aanvallen, en Ptolemeus mengde zich niet in de oorlogen, welke de veldoversten tegen elkander voerden, dan wanneer zijn belang of zijne veiligheid het vorderden. Na verkregen te hebben, dat het lijk van Alexander te Alexandrië zou bewaard worden, veroverde Ptolemeus Cyrenaïka. Kort daarna stelde hij zich in het bezit van Phenicië, Palestina, het eiland Cyprus en de kust van Cilicië; en ofschoon die landstreken hem weder tijdelijk ontnomen werden, gedurende de oorlogen tusschen Antigonus en Demetrius, bleven zij echter ten laatste, na den slag van Ipsus, met het koningrijk Egypte vereenigd.

Ptolemeus, die den titel van koning aangenomen had, wijdde van toen af al zijne zorgen aan de inwendige aangelegenheden van zijn land. Wel liet hij de stad Memphis de eer behouden van het godsdienstig middelpunt en de hoofdstad van Egypte te zijn, maar hij versierde Alexandrië met allerlei gedenkteekenen, bouwde twee havens, stichtte eene boekerij in den vermaarden tempel van Serapis, het Serapeum genaamd, en maakte een aanvang met den bouw van den toren van Pharos, op een eiland bij den ingang van de haven der stad, bestemd om de scheepvaart, die in de nabijheid dier kust aan vele gevaren blootstond, gemakkelijker te maken. De stichting eener hoogeschool van geleerden, Museum genaamd, was ook nog het werk van dezen verlichten vorst, die spoedig Egypte tot eenen hoogen trap van welvaart en magt opvoerde. Ptolemeus I sloot zijnen oudsten zoon, Ptolemeus Ceraunus, dien hij van zijne eerste vrouw had, van den troon uit en benoemde zijn tweeden zoon, Ptolemeus Philadelphus tot zijnen opvolger. Om van de uitvoering dezer wilsbeschikking verzekerd te zijn, deed hij afstand van het koninklijk gezag en stierf twee jaren daarna.

Ptolemeus I, door de Rhodiërs, die hij tegen Demetrius Poliorcetes ondersteund had, bijgenaamd Soter, dat is redder, 323-285, is de stichter van het koningrijk Egypte, het belangrijkste van allen, die na den dood van Alexander-den-Groote ontstonden. Voorspoedige gesteltenis van Egypte, dat eenen onafgebroken vrede genoot, terwijl de overige veldoversten van Alexander elkander beoorloogden. Egypte werd eene zeemogendheid. Oorlogen van Ptolemeus I om het bezit van Phenicië, van de zuidelijke kusten van Klein-Azië, van Cyrenaïka en van het eiland Cyprus. Zijne veroveringen worden hem door Antigonus en zijn zoon Demetrius betwist (zie bladz. 254.) Die landen worden voor goed met het koningrijk vereenigd na den slag van Ipsus, 301, met uitzondering evenwel van de steden Tyrus en Sidon, van welke Ptolemeus zich eerst later meester maakte. Ptolemeus vereert de priesterlijke kaste; Memphis, met den vermaarden tempel van Phta, blijft de godsdienstige hoofdstad van Egypte, terwijl Alexandrië de koninklijke verblijfplaats wordt. Laatstgenoemde stad bevat eene bevolking, uit alle landen voortgesproten. Talrijke volkplanting van Joden, te Alexandrië gevestigd; het grieksche beginsel houdt de bovenhand. Groote stichtingen door Ptolemeus te Alexandrië, sommigen tot verfraaijing, anderen tot openbaar nut; de twee havens, de Vuurbaak, het Museum; de groote boekverzameling in het Bruchium. Toevloed van grieksche geleerden, wis- en sterrekundigen, dichters en letterkundigen te Alexandrië. De vermaarde wiskundige Euklides geeft er onderwijs. Ptolemeus zelf schrijft eene geschiedenis van Alexander-den-Groote; het werk is verloren gegaan, maar Arrhienus heeft er nog gebruik; van gemaakt. Demetrius Phalerius, die te Athene geregeerd had, voegt zijne pogingen bij die des konings, om de letteren te beschermen. Ptolerneus I had van zijne eerste vrouw Eurydice eenen zoon gehad, Ptolemeus genaamd, die uithoofde van de hevigheid zijner inborst bijgenaamd werd Ceraunus, d. i. de bliksem, en om diezelfde reden van den troon uitgesloten werd. De koning schonk den troon aan Ptolemeus Philadelphus (vriend van zijnen broeder), zoon van Berenice, 285. Ptolemeus Ceraunus neemt de wijk bij Lysimachus van Thracië en bestijgt later den troon van Macedonië (zie bladz. 260.)

Ptolemeus II, Philadelphus, 286-247. — De regering van Ptolemeus Philadelphus werd alleen verontrust door den oorlog, welke tegen Egypte gevoerd werd door Magas, halven broeder des konings, die Cyrenaïka van zijnen vader ontvangen had. Deze oorlog, waaraan Antiochus II van Syrië, schoonvader van Magas, deel nam, eindigde met de nederlaag der twee verbonden vorsten. Ptolemeus II betrad het voetspoor van zijnen vader, beschermde en begunstigde den handel, de wetenschappen en de letteren. Alexandrië werd toen de eerste handelstad van dien tijd; het erlangde een gedeelte van den handel van Karthago, dat veel leed door de oorlogen, welke het tegen de Romeinen te voeren had. Die handel breidde zich uit tot den Indus ten oosten, en den Kaukasus en de Caspische Zee ten noorden. Onmeetbare rijkdommen vloeiden naar Egypte toe en dat land bereikte eenen hoogen trap van welvaart. Ptolemeus II sloot een verbond met de Romeinen, maar wees hun verzoek tot het aangaan eener leening, toen het verlies van onderscheidene vloten in den eersten Punischen oorlog hunne geldmiddelen uitgeput had, van de hand. De wetenschappen en letteren bleven te Alexandrië beoefend door de talrijke grieksche geleerden, welke naar die stad kwamen. Geleerde Joden, door den hoogepriester Eleazar, op aanvraag van Ptolemeus II, uit Jerusalem gezonden, vervaardigden de vermaarde grieksche vertaling van het Oud Verbond, bekend onder den naam der vertaling van de Zeventig (Septuaginta.)

Ptolemeus III Evergetes, 247-221. — Deze vorst, die zijn vader Philadelphus op den troon van Egypte volgde, was een zeer oorlogzuchtig koning. Hij viel eerst het koningrijk Syrië aan, om wraak te nemen over den moord zijner zuster Berenice, door koning Seleukus II om het leven gebragt, en voerde zijne zegevierende wapens tot in Baktria. Hij onderwierp evenwel dat land niet aan zijn gebied, maar vergenoegde zich met den rijken buit, dien hij naar Egypte vervoerde en aanwendde tot verbetering van den inwendigen toestand zijns rijks, tot verfraaijing zijner hofstad Alexandrië en tot begunstiging van den handel en de letteren.

Een oorlog, door Ptolemeus III in het binnenland van Afrika ondernomen, had meer gewigtige gevolgen. Hij veroverde een groot deel van Ethiopië en de gansche westkust van den Arabischen zeeboezem, terwijl zijne veldoversten de Arabische oevers van dienzelfden zeeboezem tot onderwerping bragten. Deze togt diende ook nog, om aan den Egyptischen handel meerdere vlugt te geven, wijl deze zich daardoor tot in de binnenlanden van Afrika en Arabië uitbreidde. Ptolemeus stichtte een aantal steden in de overwonnen landstreken. — Het eerste en roemrijkste tijdperk der geschiedenis van Egypte nam een einde met den dood van Ptolemeus III.

Het koningrijk Egypte bevatte bij de komst van Ptolemeus II Philadelphus: 1°. het eigenlijk gezegde Egypte; 2°. de noordkust van Afrika tot Cyrenaïka, welke landstreek beheerd werd door Mahas, halven broeder van Ptolemeus, doch onder voorwaarde dat hij het gezag van laatstgenoemden vorst erkennen zou; 3°. Phenicië; 4°. Palestina; 5°. Celesyrië; 6°. Lysië en Karië, in het zuiden van Klein-Azië; 7°. het eiland Cyprus; 8°. de Cykladen eilanden. Voorspoedige gesteltenis van Egypte, zoo onder het stoffelijk als het zedelijk opzigt, onder de vreedzame regering van Ptolemeus II, gedurende negen en dertig jaren. De jaarlijksche uitkomsten bedroegen meer dan 15,000 talenten (30 millioen gulden). Ptolemeus liet bij zijn overlijden eene schatkist na van 74,000 talenten. Groote uitgebreidheid van den handel van Alexandrië, die niet achterstond bij den voormaligen handel der Pheniciërs (zie het 1ste deel bl. 196-199). Verbond der Romeinen met Ptolemeus II, na den oorlog van Pyrrhus II van Epirus in Italië. Bloei der Hoogeschool (Museum) van Alexandrië onder de regering van Ptolemeus II. Vertaling van het Oud Verbond in de grieksche taal, met de Hebreeuwsche vermengd, en hellenistische taal genaamd.

Ptolemeus III, bijgenaamd Evergetes (de weldadige), 247-221. Oorlogen gedurende de regering van dien vorst: 1ste oorlog tegen Seleukus II, koning van Syrië, 246-244, en verovering van het gewest Celesyrië; 2de oorlog tegen Seleukus, tijdens een ramspoedigen togt van dien vorst tegen de Parthen, 242-230. Ptolemeus trekt door gansch Azië tot in Baktria, zonder er evenwel duurzame veroveringen te doen. — 3°. veroveringen in Afrika; Ethiopië (d. i. Nubië en Abyssinië) wordt tot onderwerping gebragt; veroveringen in Arabië. Een gedeekteeken met een opschrift te Adulus in Nubië ontdekt (Monumentum Adulitanum bij Fabricius biblioth. graeca II) heeft het aandenken van dien togt in het binnenland van Afrika bewaard. De groote sterre- en aardrijkskundige Eratosthenes leeraarde omtrent dien tijd te Alexandrië.

\S 3. Tweede tijdperk. — Egypte, van den dood van Ptolemeus III Evergetes, tot dien van Ptolemeus VII Physkon. 221-117 vóór Chr.

Begin van het verval van Egypte, 221-181 — Het verval van het koningrijk Egypte, dat bij den dood van Ptolemeus III aanving, was het gevolg van het zedebederf der vorsten, die elkander op den troon volgden en dien door hunne misdaden bezoedelden. Ptolemeus IV, Philopator, een wreed en zedeloos dwingeland, die door de openbare denkwijze beschuldigd werd zijnen vader van het leven beroofd te hebben, doodde nog zijne moeder en zijnen broeder en liet het bewind aan zijne gunstelingen over. Antiochus-de-Groote, koning van Syrië, deed hem den oorlog aan, maar verloor den slag van Raphia en moest zijne inzigten laten varen. Hij hervatte den oorlog gedurende de minderjarigheid van Ptolemeus V, Epiphanes, aan welken de Romeinsche Senaat den Griek Aristomenes tot voogd had toegevoegd. Celesyrië, Phenicië en Palestina werden door Antiochus-den-Groote veroverd. Ptolemeus V, meerderjarig geworden zijnde, vermoordde zijnen voogd en regeerde als een despoot. Zijne wreedheden maakten hem gehaat bij zijne hovelingen, die tegen zijn leven zamenspanden en hem, in den bloei zijner jaren, door vergift lieten omkomen. Hij liet twee zonen na, waarvan de oudste nog slechts vijf jaren telde. Hunne moeder Kleopatra werd met de voogdij en het regentschap van het rijk bekleed.

Inwendige oorlogen. Tusschenkomst der Romeinen, 181-145. — Egypte genoot eenige jaren vrede onder het bestuur van Kleopatra. Maar na den dood dezer vorstin kwam Ptolemeus VI Philometor onder den invloed van twee eerzuchtige mannen: Euleus en Leneus, die Phenicië en Palestina terugvorderden en Egypte aan Antiochus-Epiphanes koning van Syrië, overleverden. De tusschenkomst der Romeinen redde Alexandrië, dat door dien vorst belegerd werd. Ptolemeus en zijn broeder, Ptolemeus Physkon, moesten toen gezamenlijk, onder het beschermerschap der Romeinen het bewind voeren. Een oorlog, die kort daarna onder de twee broeders uitbrak, maakte op nieuw de tusschenkomst der Romeinen noodzakelijk, en deze verdeelden het rijk onder die twee vorsten; Ptolemeus VI bleef alleen koning van Egypte en Physkon ontving Cyrenaïka. De heerschzucht van dezen verwekte echter nog menigvuldige oorlogen onder hen, en toen Ptolemeus VI in eenen veldslag tegen Alexander Balas, die den troon van Syrië overweldigd had, was omgekomen, volgde zijn broeder Physkon hem in Egypte op.

Ptolemeus-Physkon, 145-117. — Egypte verviel spoedig onder de even wreede als trouwelooze regering van dezen vorst. Zijn willekeurig bestuur was oorzaak van herhaalde opstanden binnen Alexandrië, welks talrijke bewoners weigerden het hoofd onder het juk van den dwingeland te buigen. Ptolemeus-Physkon, die door middel der laagste vleijerijen en door geld de vriendschap der Romeinen had gekocht, keerde naar zijne hoofdstad terug, met een leger van huurbenden, die, als blinde werktuigen, zijne wreede bevelen volvoerden. De zoo rijke en bloeijende stad Alexandrië werd spoedig verlaten, zóó zelfs, dat de koning verpligt was er vreemdelingen henen te lokken, om haar weder te bevolken. Hij behandelde de geleerden met evenveel wreedheid, ofschoon hij voorgaf, de wetenschappen en schoone letteren lief te hebben. Bij zijnen dood liet hij een verzwakt rijk na, en bereidde alzoo de heerschappij voor de Romeinen, die reeds de gebieders van de wereld geworden waren.

Ptolemeus 1V, uit spotterij bijgenaamd Philopator (vriend zijns vaders), omdat men hem verdacht hield dezen door vergift te hebben doen omkomen, regeert van het jaar 221 tot 204. Zijne wreedheden; hij doodt zijne moeder en zijnen broeder even als den koning van Sparta, Kleomenes III, die na den slag van Sellasië eene schuilplaats te Alexandrië gezocht had. Vervolging der Joden (zie het 1ste deel van dit leerboek, bladz. 132-133.) Hij laat het bewind over aan zedelooze menschen, als Sosibius en Agathokles, die het land uitputten om zich zelven te verrijken. Oorlog van Antiochus-den-Groote tegen Egypte, geëindigd met den slag van Raphia, 217. Ptolemeus V Epiphanes (de doorluchtige) is slechts vijf jaren oud bij den dood zijns vaders, 204-181. Sosibius en Agathokles betwisten elkander de voogdij over den jongen vorst. Verlies der Aziatische gewesten die in de magt van Antiochus-den-Groote vallen, 203. Tusschenkomst der Romeinen, die Lepidus naar Alexandrië zenden. Deze benoemt Aristomenes tot voogd over den koning en tot regent, 202. Krooning van den jeugdigen vorst te Memphis, 196; de Egyptische priesters doen, tot aandenken dezer gebeurtenis, het vermaarde opschrift van Rosetta beitelen; dit opschrift heeft den sleutel geleverd tot het verstand van het zinnebeeldig geschrift, (zie het 1ste deel, bladz. 87.) Buitensporigheden en ontijdige dood van Ptolemeus V Epiphanes. Regentschap van Kleopatra, 181-173.

Ptolemeus VI, Philometor (die zijne moeder lief heeft) 181-145. Dood van Kleopatra, 173, en oorlog tegen Antiochus-Epiphanes, koning van Syrië, 172-168. Overwinning van Antiochus bij Pelasium; hij verovert het eiland Cyprus en belegert Alexandrië: opstand in die stad tegen Philometor, die tot de vlugt gedwongen wordt en in handen van Antiochus valt, 170. De Alexandrijnen schenken den troon aan Physkon. Vrede tusschen Philometor en Antiochus gesloten; deze laatste verlaat Egypte. Philometor verzoent zich met Physkon en de twee broeders regeren gezamenlijk, 169. Nieuwe inval van Antiochus; hij slaat ten tweeden mate het beleg voor Alexandrië, 168. Tusschenkomst der Romeinen, die Antiochus tot den aftogt dwingen, na het koningrijk Egypte tusschen Philometor en Physkon verdeeld te hebben; deze laatste wordt koning van Cyrene. Physkon erlangt te Rome den afstand van het eiland Cyprus; Philometor weigert het af te geven en de oorlog wordt tusschen de twee broeders hervat. Physkon wordt in den krijg gevangen, maar Philometor schenkt hem op nieuw het koningrijk Cyrene, 157. Oorlog om den troon in het koningrijk Syrië tusschen Alexander Balas en Demetrius (zie het volgend hoofdstuk). Tusschenkomst van Ptolemeus Philometor, die in eenen slag op de Orontes sneuvelt, 145.

Ptolemeus VII Physkon (dik van buik), 145-117, vereenigt het koningrijk Egypte onder een enkelen rijksstaf. Hij treedt in het huwelijk met de weduwe van zijnen broeder, en doodt in persoon zijnen neef in de armen zijner moeder. Wreedheden en buitensporige daden van dezen vorst. Oproeren te Alexandrië. Physkon houdt zich staande met behulp van een leger van huurbenden en door de ondersteuning der Romeinen. Verval van de stad Alexandrië. Hij zelf beoefent de wetenschappen en de letteren en bekomt den bijnaam van Philologus.

\S 4. Derde Tijdperk. — De laatste Ptolemeussen, tot den overgang van Egypte als Romeinsch wingewest. 117-30 vóór Chr.

Egypte onder de afhankelijkheid der Romeinen. 117-57. — Te rekenen van den dood van Ptolemeus Physkon, levert de geschiedenis van Egypte het droevig schouwspel op van verdeeldheden en oorlogen over het bezit van den troon, en van de vernedering onder het alvermogend gezag van den Romeinschen Senaat. Na eenen langdurigen strijd tusschen de twee zonen van Physkon, Ptolemeus VIII Lathyrus en Ptolemeus IX Alexander, aan welken strijd de koningin-moeder Kleopatra een werkdadig deel nam, die zich tevens bij hare twee zonen gehaat maakte uithoofde van hare misdaden, schonk Sylla den troon van Egypte aan Ptolemeus X Alexander, die te Rome geleefd had. Die vorst werd evenwel door de Alexandrijnen, die zijne dwingelandij verfoeiden, om het leven gebragt, en Ptolemeus XI Nothus, zijn broeder, werd tot koning van Egypte uitgeroepen. Deze onderging spoedig hetzelfde lot als zijn broeder: het volk van Alexandrië dwong hem, naar Tyrus te vlugten, alwaar hij overleed, na de hulp der Romeinen ingeroepen te hebben. Ptolemeus Auletes, afstammeling van het koninklijk geslacht, maakte zich toen meester van het bewind in Egypte en behield het door de hulp, welke Pompejus hem bood. Het eiland Cyprus, dat een Egyptisch wingewest was, werd alstoen door de Romeinen tot hun wingewest gemaakt.

Kleopatra. Overgang van het land tot Romeinsch wingewest, 57-30. — Auletes liet den troon na aan zijne dochter Kleopatra en aan zijnen zoon Ptolemeus XIII Dionysius. Maar de Alexandrijnen, verbitterd over de heerschzucht dier vorstin, verjoegen haar en erkenden haren broeder als koning. Om de gunst van Cesar te winnen, liet deze vorst Pompejus, die na den slag van Pharsalus eene wijkplaats in Egypte gezocht had, om het leven brengen. Deze misdaad berokkende zijnen ondergang. Cesar, die naar Alexandrië gekomen was, schonk de kroon aan Kleopatra, die haar behield, na den dood haars broeders, in eenen opstand der Alexandrijnen gesneuveld. Deze looze vorstin hield zich aan het gezag staande en haalde den driernan Antonius over, van zijne vrouw Octavia, zuster van Octavianus, te scheiden en met haar een huwelijk aan te gaan. De oorlog, die daarop volgde, werd besloten met den slag van Actium, die het einde van het Romeinsch gemeenebest en van de onafhankelijkheid van Egypte kenmerkte. Augustus verklaarde het land tot Romeinsch wingewest, na den dood van Kleopatra, die zich het leven had benomen, om niet in de handen van den overwinnaar te vallen.

De geschiedenis van Egypte gedurende dit laatste tijdperk levert weinig belangrijks op, en bevat vele zwarigheden, door de verschillende verhalen van de oude schrijvers veroorzaakt. Ziehier de volgreeks der laatste Ptolemeussen: Ptolemeus VIII Lathyrus, 117, bestijgt den troon van Egypte door den invloed van zijne moeder Kleopatra, die aan haren tweeden zoon, Ptolemeus IX Alexander het beheer over Cyprus schonk. Zij raakt in onmin met haren oudsten zoon en verbant hem naar Cyprus, na Alexander naar Egypte geroepen te hebben, 107. Deze doet zijne moeder door vergift omkomen, omdat zij tegen hem zamengespannen had. Deze misdaad brengt de Alexandrijnen in opstand; zij verjagen hem en roepen Lathyrus terug, 88-81. Berenice, dochter van Lathyrus, treedt in den echt met Ptolemeus X Alexander, lid van het koninklijk geslacht en gunsteling van Sylla; maar hij vermoordt zijne vrouw en wordt door de Alexandrijnen verdreven, 80. Ptolemeus XI Nothus, zijn broeder, bestijgt den troon; de duur zijner regering is niet met zekerheid bekend; volgens eenigen stierf hij in 73, volgens anderen in 66. Voorgewende uiterste wilsbeschikking van dezen vorst, waarbij hij zijn rijk aan de Romeinen vermaakt. Ptolemeus XII Auletes, zoon van Lathyrus, volgt hem op, 66-51. Hij moet de vlugt nemen voor de Alexandrijnen, die zijne dochter Berenice uitroepen, 57. Hij komt weder op den troon met behulp van Gabinius, romeinsch landvoogd van Syrië, 54.

Auletes plaatst Egypte en zijne kinderen onder de bescherming van den Romeinschen Senaat. Kleopatra en haar broeder Ptolemeus XIII Dionysius regeren gezamenlijk, 51-48. Kleopatra wordt door de Alexandrijnen verbannen, doch door Cesar op den troon hersteld, 47. Dood van Ptolemeus XIII. Eene Romeinsche bezetting blijft te Alexandrië, om de rust in die stad te handhaven. De drieman Antonius geeft aan Kleopatra het eiland Cyprus, Phenicië en Cyrenaïka, 38. Zijn huwelijk met haar, 37. Oorlog tegen Octavianus en lot van Egypte (zie het 3de deel van dit leerboek).

ELFDE HOOFDSTUK

Het koningrijk Syrië onder de Seleuciden\footnote{Raadpleeg: Vaillant, Seleucidarum imperium sive historia regum Syriae, Hagae Comitum, 1732. — Froelich, Annales compendiarii regum et rerum Syriae. Viennae 1754. — Cantu, histoire universelle.} 312-64 vóór Chr.

\S 1. Voorafgaande bemerkingen.

De Aziatische gewesten, welke Alexander veroverd had en die zich uitstrekten van het Taurus-gebergte en den Eufraat ten westen, tot voorbij den Indus ten oosten, werden, kort na het overlijden van dien grooten veroveraar, door Seleukus, een zijner veldoversten, onder éénen rijksstaf vereenigd. Het Aziatisch koningrijk werd aldus hersteld (zie het eerste deel vijfde Hoofdstuk), onder den naam van koningrijk Syrië, omdat de vorsten hun verblijf in de stad Antiochie in Syrië gevestigd hadden. Intusschen behield de grieksche beschaving de bovenhand, inzonderheid in het westelijk deel van dat rijk, terwijl de oostelijke gewesten een meer eigen aard behielden. Het duurde dan ook niet lang, of zij schudden op nieuw het juk der koningen van Syrië af. In het midden der derde eeuw, 254, ontstonden in die landstreken twee magtige koningrijken Baktria en het rijk der Parthen. De laatsten werden spoedig meester van geheel Azië tusschen den Indus en den Tiger, en deze rivier bleef van toen af de oostelijke grensscheiding der Europeesche beschaving, welke zelfs niet door de Romeinen overschreden werd. Dit gedeelte van Azië verviel spoedig weder tot den staat van barbaarschheld, waaruit Alexander het voor een oogenblik getrokken had.

Het koningrijk Syrië, door Seleukus gesticht, werd door hem tot het toppunt van magt en grootheid opgevoerd; het bevatte inderdaad het gansche rijk van Alexander-den-Groote, behalve Egypte en Griekenland; maar het begon verbrokkeld te worden bij den dood van dien vorst: Macedonië, Thracië en Klein-Azië werden daarvan op dien tijd afgescheiden. In het midden der derde eeuw maakten de gewesten ten oosten van den Tiger zich onafhankelijk. In het begin der tweede eeuw rigtte Armenië zich tot een koningrijk in, ten gevolge der oorlogen van de Romeinen tegen Antiochus-den-Groote. Tegen het einde derzelfde eeuw vond het koningrijk Syrië zich beperkt tot Syrië, Palestina en Phenicië; het werd tegen de helft der tweede eeuw voor het christen tijdperk door de Romeinen vernietigd. De geschiedenis van dat rijk wordt in drie tijdvakken verdeeld, 1ste, van de stichting tot Antiochus-den-Groote, 312-224; — 2de, van Antiochus-den-Groote tot de afhankelijkheid van de Romeinen, 224-126; — 3de, het verval tot den overgang als Romeinsch wingewest, 126-64 vóór Chr.

\S 2. Eerste Tijdvak. — Van Seleukus Nikator tot Antiochus-den-Groote. 334-224 vóór Chr.

Stichting van het koningrijk, 321-301. — Toen na den dood van Perdikkas de stad Babylon opgehouden had de verblijfplaats van het koninklijk geslacht te zijn, droeg Antipater, die regent geworden was, het bewind van Babylonië aan Seleuleus op. Maar de zegepralen van Antigonus en zijn zoon Demetrius, die hun gebied over al de Aziatische gewesten van het rijk van Alexander uitbreidden, dwongen Seleukus, zijn satraapschap te verlaten en de vlugt te nemen naar Egypte bij Ptolemeus. Hij keerde evenwel, na de nederlaag van Demetrius bij Gaza, naar Babylon terug en werd niet verder gestoord in het bezit van zijn satraapschap. Zes jaren later nam hij den titel van koning aan en strekte eenigen tijd daarna zijne heerschappij tot den Indus uit; hij waagde zelfs eenen togt tot voorbij die rivier en sloot een verbond met koning Sandrakottus, die op de boorden van den Ganges het bewind voerde. Te Babylon teruggekeerd, verbond hij zich met Kassandrus, Ptolemeus en Lysimachus tegen Antigonus en zijn zoon Demetrius, en nam een roemvol deel aan de overwinning, welke de verbondene vorsten bij Ipsus behaalden. Syrië, Mesopotamië, Armenië en Kappadocië werden alstoen aan het koningrijk van Seleukus vereenigd, die den bijnaam ontving van Nikator of overwinnaar.

Grootheid van het koningrijk onder Seleukus Nikator 301-280. — Het koningrijk Syrië genoot van toen af een diepen vrede onder het wijs bestuur van Seleukus, die het in 70 satraapschappen verdeelde en het beheer over de oostelijke gewesten aan zijnen zoon Antiochus opdroeg. Daarna legde hij zich toe op de bevordering van den inwendigen bloei van zijn rijk, door den handel te beschermen en een aantal steden te stichten op den grooten weg, die de gemeenschap tusschen de Middellandsche Zee en Indië daarstelde. Hij zelf verplaatste zijn verblijf naar de stad Antiochië, welke hij in Syrië gesticht had. De opstand der gewesten van Klein- Azië tegen Lysimachus van Thracië verschafte aan Seleukus de gelegenheid, de verovering van Klein-Azië, Thracië en Macedonië te volvoeren na den slag van Kouroupedion. Het rijk van Alexander-den-Groote, uitgezonderd Griekenland en Egypte, werd alzoo op nieuw onder een enkelen rijksstaf vereenigd. Seleukus Nikator werd echter in het volgend jaar vermoord door Ptolemeus Ceraunus die hem eene schuilplaats aan zijn hof verleend had.

De stad Babylon, welke door Alexander-den-Groote gekozen werd tot hoofdstad van zijn rijk, werd door Antipater, die zijn verblijf in Macedonië nam, verstoken van de voordeelen, welke haar door het verblijf van het koninklijk geslacht te beurt vielen. Hare ligging, rijkdommen en talrijke bewoners zetten haar evenwel steeds veel gewigt bij: tijdens de tweede verdeeling der satraapschappen onder de veldheeren van Alexander, 321, werd zij het verblijf van Seleukus (zie bl.250). Zijn bewind breidde zich eerst over het eigenlijk gezegde Babylonië uit (zie het 1ste deel van dit Leerboek, bl. 157); Mesopotamië werd er zelfs van afgescheiden. Oorlogen en veroveringen van Antigonus en Demetrius (zie bladz. 254). Vlugt van Seleukus, 316. Zijn terugkeer naar Babylon, 312, is het begin eener nieuwe tijdrekening, genaamd het tijdperk der Seleuciden en tegelijk het tijdstip der stichting van het koningrijk Syrië. Seleukus verovert Mesopotamië, Perzië, en Susiana. Hij aanvaardt den titel van koning, 306. Zijne veroveringen der oostelijke gewesten tot den Indus. Zijn togt in Indië en zijn verdrag met Sandrakottus, koning der Prasiërs, zijn slechts onvolkomen bekend. Hij keert naar Babylon terug, met buit beladen, 500 gewapende olifanten en een goed geoefend leger met zich voerende. Dit leger besliste de overwinning bij den slag van Ipsus, 301.

Tijdperk van vrede voor het koningrijk Syrië: het duurt achttien jaren, 301-283. Stichting van meer dan 30 steden door Seleukus, waarvan de voornaamste waren: Antiochië in Syrië, dat hij tot zijn verblijf koos; Seleucië op de Orontes, ook in Syrië en Seleucië op den Tiger. Drukke handel met Indië langs den grooten weg, die van Antiochië uitging en door Babylon en Susiana naar den Indus liep. Seleukus bevorderde den bloei van zijn koningrijk, door, langs het voetspoor, dat Alexander-de-Groote nagelaten had, het grieksche en het oostersche beginsel in een te smelten. Hij slaagde hierin ten aanzien der landstreken len westen van den Tiger, terwijl de landen ten oosten dier rivier hun eigen aard behielden. Verdeeling van het bestuur. Seleukus belastte zijnen zoon Antiochus met het beheer der laatstgenoemde landen. — Zijn oorlog tegen Lysimachus van Thracië en slag van Kouroupedion, 281. Seleukus had Demetrius Poliorcetes aan zijn hof ontvangen (zie bladz. 261) en later de weduwe en de kinderen van Agathokles, zoon van Lysimachus (zie bladz. 279-280). Groote uitgebreidheid van het koningrijk van Seleukus; moord van dien vorst door Ptolemeus Ceraunus, 280.

Verlies der oostelijke gewesten. 280-247. — De verbrokkeling van het door Seleukus gestichte rijk ving aan, onmiddellijk na zijnen dood, Ptolemeus Ceraunus maakte zich in Macedonië en Thracië van het oppergezag meester en in Klein-Azië ontstonden onafhankelijke koningrijken. Antiochus I bijgenaamd Soter, zoon van Seleukus, wilde zijn gezag in het laatstgenoemde land handhaven; maar hij trof een geduchten vijand in de Galliërs, die den Hellespont waren overgetrokken en tot aan het Taurus-gebergte voortrukten. Onder de regering van zijnen zoon en opvolger Antiochus II, bijgenaamd God, maakten de oostelijke gewesten, tusschen den Tiger en den Indus, zich vrij van de heerschappij der koningen van Syrië. Daar ontstonden twee onafhankelijke staten: dat der Parthen en dat der Baktrièrs. Antiochus II, wiens zedeloos hof het tooneel van onophoudelijke kuiperijen was, wikkelde zich in eenen oorlog tegen Egypte, die met de verdelging zijner legers eindigde. Die weekhartige vorst werd eindelijk door zijne vrouw door vergift om het leven gebragt.

Inwendige worstelingen en oorlogen tegen de Parthen, 247-224. — Het verval van het koningrijk van Syrië ging toen snel vooruit, ten gevolge der inwendige woelingen, welke het gedurig ondermijnden, terwijl de Parthen het van buiten aanvielen. Na eenen rampspoedigen krijg tegen Ptolemeus III van Egypte, die door het verlies van Celesyrië gevolgd werd, moest Seleukus II, bijgenaamd Callinichus, zoon van Antiochus II, den strijd voeren tegen zijnen broeder Antiochus Hiérax, die zich in Kappadocië onafhankelijk wilde maken. Na het herstel des vredes ondernam Seleukus II een togt tegen de Parthen, maar hij viel in hunne handen bij eenen slag en bleef tien jaren lang hij hen gevangen. In dien tijd verwoestte Ptolemeus III van Egypte de gewesten van het koningrijk Syrië en vernietigde grootendeels hunnen ouden bloei. Seleukus stierf een jaar na zijne vrijheid terug erlangd te hebben. Zijn oudste zoon, Seleukus III, werd door vergift gedood, na eene regering van drie jaren, en het koningrijk Syrië werd met ondergang bedreigd, toen het door Antiochus-den-Groote, broeder van Seleukus III, weder opgebeurd werd.

Antiochus II, bijgenaamd Soter, 280-262, voert oorlogen in Klein-Azië tegen Nikomedes, die den titel van koning van Bithynië aangenomen had. Die vorst roept de Galliërs uit Thracië, alwaar zij na hunnen aftogt uit Macedonië gevestigd waren. Overwinningen van Antiochus op de Galliërs, die den oorlog tot het Taurus-gebergte voeren. Antiochus II, 262-247, ontvangt van de Mileters, welke hij van de heerschappij des tirans Timarchus bevrijd had, den bijnaam van Theos of God. Afval der oostelijke gewesten en ontstaan der koningrijken van de Parthen en de Baktriërs (zie het volgende hoofdstuk.) Zedebederf en buitensporige weelde van het hof van Syrië. Oorlog tegen Egypte (zie bladz. 289). Seleukus II, bijgenaamd Kallinichus of de Overwinnaar, 247-227. Opstand der satrapen, onder welke zich de broeder des konings, Antiochus Hiérax, bevindt, 243-240. Eumenes van Pergamus maakt zich meester van een aantal Syrische gewesten in Klein-Azië. Oorlog tegen de Parthen en gevangenschap van Seleukus II, 238-228. Veroveringen van Ptolemeus III in Azië (zie bladz. 289). Seleukus III bijgenaamd Ceraunus, of de bliksem, 227-224. Vernedering van het koningrijk Syrië.

\S 3. Tweede Tijdvak. — Van Antiochus-den-Groote tot den dood van Demetrins II. 224-126 vóór Chr.

Antiochus-de-Groote, zijne veroveringen. 224-204. — De regering van Antiochus III, die van zijne tijdgenooten den naam van de Groote ontving, stelt een merkwaardig tijdvak daar in de geschiedenis van het koningrijk Syrië, vooreerst uit oorzaak der veroveringen van dien vorst, en vervolgens door zijne rampspoeden in zijnen strijd tegen de Romeinen. — Na zijne twee broeders Molon en Alexander, satrapen van Medië en Perzië, die zich onafhankelijk wilden maken, overwonnen te hebben, verklaarde Antiochus den oorlog aan Egypte en maakte zich meester van Phenicië. Maar in den slag van Raphia verslagen, moest hij van zijne veroveringen afzien en rigtte de wapens tegen zijnen oom Acheus, die te Sardes den titel van koning had aangenomen. Daarna rukte hij op tegen de Parthen, die Medië hadden ingenomen en dwong hen een vredes-verdrag met hem te sluiten.

De koning van Baktria, door Antiochus aangevallen, verwierf alleen den vrede onder voorwaarde, dat hij hem vergezellen zou op eenen togt tegen Indië. Antiochus bragt het land op den regter-oever van den Indus tot onderwerping en voerde met zich een onmeetbaren buit en 150 gewapende olifanten.

Zijne oorlogen tegen de Romeinen. Slag van Magnesia, 203-187. — Die zegepralen stelden den koning van Syrië in staat, den oorlog tegen Egypte te hervatten en Celesyrië, Phenicië en Palestina te veroveren. Deze laatste oorlog was evenwel de oorzaak van zijnen strijd met de Romeinen, die reeds Egypte onder hunne bescherming genomen hadden. Toen verliet Hannibal zijn ondankbaar vaderland en kwam in Azië. Hij gaf aan Antiochus den raad, zich aan het hoofd te stellen van een groot Verbond der oostersche mogendheden tegen Rome. Dit ontwerp droeg evenwel de goedkeuring niet weg van den heerschzuchtigen vorst, die op de verovering van Macedonië en Griekenland bedacht was. Een leger, naar dat laatste land afgezonden, werd in de Thermopylen door de Romeinen vernield, waarna deze naar Klein-Azië vertrokken en op Antiochus den grooten slag van Magnesia wonnen. Om den vrede te erlangen, was hij verpligt af te zien van alle zijne bezittingen in Klein-Azië en eene aanzienlijke som gelds te betalen. Hij verloor daarenboven Armenië, dat zich onafhankelijk maakte. Antiochus-de-Groote stierf drie jaren na deze rampspoeden.

Antiochus III, bijgenaamd de Groote, 224-187. Oproeren der satrapen, aan welker hoofd zich de twee broeders des konings Molon, satraap van Medië, en Alexander, satraap van Perzië, plaatsen, 224-220. Oorlog tegen Egypte om Celesyrië en Phenicië te veroveren, die eindigt met den slag van Raphia, 219-217 (zie bladz. 292). Opstand van Acheus, oom des konings en satraap der Syrische gewesten in Klein-Azië, 218-215. Hij wordt overwonnen door de hulp van Attalus, koning van Pergamus en bondgenoot van Antiochus-den-Groote. Togten tegen de Parthen, 214-210; deze worden uit Medië verjaagd, maar behouden hunne onafhankelijkheid en het bezit van Parthia en Hyrkanië, onder zekere voorwaarden, in een verdrag van bondgenootschap omschreven. Togt van Antiochus tegen het koningrijk Baktria, 210-206; koning Euthydemes wordt overwonnen en sluit den vrede. Oorlog van Antiochus in Indië, 206-204; hij herstelt zijn gebied over de landstreken, welke Alexander door de kracht der wapens onderworpen had. Tweede oorlog tegen Egypte en verovering der Egyptische gewesten in Azië, 204 (zie bladz. 292). Plan van Antiochus om het rijk van Alexander-den-Groote te herstellen door de verovering van Klein-Azië, Macedonië en Griekenland. Komst van Hannibal aan zijn hof. Deze stelt voor, een verbond te sluiten tusschen de koningen van Pergamus en Macedonië, de Grieken en het gemeenebest van Rhodus, onder de leiding van Antiochus-den-Groote; dit weidsche plan van den Karthaagschen veldoverste wordt door dezen laatste niet goedgekeurd, die in onmin raakt met Attalus van Pergamus, de Rhodiërs en Philippus van Macedonië. Hij sluit een verdrag met het Etolisch Verbond en zendt een leger naar Griekenland, 190. Oorlog met de Romeinen (zie het 3de Deel van dit Leerboek.) Slag van Magnesia; verlies van Klein-Azië en Armenië (zie het volgend Hoofdstuk.) Voldoening eener som van 15,000 talenten. Dood van Antiochus-den-Groote, 187.

Verval van het koningrijk. Opstand der Joden. 187-164. — De slag van Magnesia sleepte de noodlottigste gevolgen na zich voor het koningrijk Syrië. Seleukus IV, bijgenaamd Philopator, werd zoo ver gebragt, dat bij de tempels van hunne schatten moest berooven, om aan de Romeinen de oorlogslasten, die zijnen vader opgelegd waren, te voldoen. Tot dat einde zond hij zijnen staatsdienaar Heliodorus naar Jerusalem; maar God beschermde zigtbaar zijnen tempel en behoedde dien van ontheiliging. Seleukus werd door dienzelfden Heliodorus vermoord en zijn broeder Antiochus IV, bijgenaamd Epiphanes, maakte zich meester van den troon, omdat zijn zoon Demetrius als gijzelaar te Rome teruggehouden werd. Die vorst, een der wreedste en bedorvenste dwingelanden, waarvan de geschiedenis gewaagt, ving zijne regering aan met eenen togt tegen Egypte, dat hij veroverd zou hebben, zonder de tusschenkomst der Romeinen, die hem dwongen het beleg van Alexandrië op te breken. De wreede vervolging tegen de Joden, door Antiochus-Epiphanes aangelegd om de dienst van den waren God uit te delgen, veroorzaakte den opstand van dat volk, onder de leiding der Makkabeën. Die dwingeland stierf eindelijk op eene ellendige wijze, door Gods hand getroffen.

Nieuwe oorlogen tegen de Parthen, 163-126. — Van dat tijdstip hielden de inwendige oorlogen schier niet meer op in het koningrijk Syrië en verhaastten nog zijn verval. Judea werd een onafhankelijk koningrijk onder het beheer der Makkabeën, en al de pogingen der koningen van Syrië, om er hun gezag te herstellen, leden schipbreuk tegen den dapperen wederstand der Joodsche vorsten. De Parthen, van hunne zijde, breidden hun gebied uit over al de gewesten ten oosten van den Eufraat. Demetrius II, bijgenaamd Nikator, ondernam eindelijk een krijgstogt tegen dat volk; maar hij werd gevangen genomen en gedurende zijne gevangenschap, die tien jaren duurde, was zijn rijk aan onophoudelijke woelingen ten prooi. Bij den dood van dien vorst was het koningrijk van Syrië teruggebragt tot het eigenlijk gezegde Syrië en tot Phenicië, en het was daarenboven geheel afhankelijk van de Romeinen, die het reeds als een wingewest van hun rijk behandelden.

Seleukus IV Philopator, 187-176; hij ziet zich in de onmogelijkheid, om aan de Romeinen de opgelegde oorlogskosten te voldoen; hij plundert de tempels. Heliodorus te Jerusalem (zie het 1ste deel van dit Leerboek, bl.133-135). Deze laatste brengt den koning om het leven, ten einde zich meester te maken van den troon, gedurende de afwezigheid van Demetrius, zoon van Seleukus IV, die te Rome opgehouden werd: zijn inzigt wordt verijdeld en Antiochus IV Epiphanes bestijgt den troon, 176-164. Oorlog tegen Egypte (zie bladz. 292). Dwingelandij en buitensporigheden van dien vorst. Vervolging der Joden en hun opstand onder Matathias, vader van Judas den Makkabeër (zie het 1ste deel van dit Leerboek, bl. 134-135). Dood van Antiochus ten gevolge eener walgelijke ziekte; hij wordt levend door de wormen verteerd, 164. — Inwendige oorlogen. Antiochus V, bijgenaamd Eupator, wordt, slechts 9 jaren oud, tot koning uitgeroepen, 164-161. Zijn oom Philippus en zijn opvoeder Lysias betwisten elkander het oppergezag. Zij worden gevangen genomen en ter dood gebragt op bevel van Demetrius 1, bijgenaamd Soter, zoon van Seleukus IV, die uit Rome ontsnapt was, en toen den troon beklom, 161-150. Zijne buitensporigheden maken hem gehaat en hij sneuvelt in eenen oorlog tegen Alexander Balas, die den troon overweldigt, 150-145. Deze wordt echter weder verjaagd door den zoon van den onttroonden koning, Demetrius II, bijgenaamd Nikator, 145-126. Inmiddels barst een opstand tegen hem uit. Diodotus, later bijgenaamd Tryphon, landvoogd van Antiochië en aanhanger van Balas, laat dezes zoon uitroepen onder den naam van Antiochus VI. Hij laat hem niettemin ter dood brengen en neemt zelf den titel van koning aan, 144. Later tracht hij zich te doen erkennen in een gedeelte van Syrië, terwijl Demetrius II, tegen de Parthen oprukt, in wier handen hij valt en tien jaren lang gevangen blijft, 140-130. Antiochus VII Sidetes overwon toen Tryphon en nam den titel van koning aan; maar hij kwam om in eenen oorlog tegen de Parthen, die eindelijk aan Demetrius II de vrijheid teruggaven. Deze vorst stierf vier jaren daarna, 126. De Joden maken zich geheel onafhankelijk van het gezag der koningen van Syrië en nemen zelfs een werkdadig deel aan die oorlogen. (Zie het 1ste deel van dit Leerboek, bladz. 135-138.)

\S 4. Derde Tijdvak. — Verval van het koningrijk tot den overgang van Syrië als Romeinsch wingewest. 126-64 vóór Chr.

Ondergang van het koningrijk, 126-64. — Van den dood van Demetrius II tot de vernieling van het koningrijk Syrië door de Romeinen, werd dit rijk onophoudelijk van één gescheurd door inwendige worstelingen, die het geheel magteloos maakten. De Romeinen zelven, reeds meester van het oostelijk werelddeel, kwamen slechts van tijd tot tijd tusschen beide, om hunne bevelen te geven aan de zwakke vorsten, die nog den titel van koningen van Syrië droegen. De Phenicische steden maakten zich onafhankelijk en de Syriërs, een einde willende maken aan de inwendige onlusten, riepen Tigranes, koning van Armenië, en schonken hem de kroon. Doch de Romeinen versloegen dezen vorst, die een verbond gesloten had met Mithridates-den-Groote, koning van Pontus. Antiochus Asiaticus, laatste spruit van het vorstelijk geslacht der Seleuciden, maakte zich toen meester van den troon, maar verloor dien weder, toen Pompejus Syrië tot Romeinsch wingewest verklaard had.

Oorlog tegen Kleopatra, weduwe van Demetrius II, en Alexander Zebina, die zich voordoet als aangenomen zoon van Alexander Balas, 126-123. Deze laatste komt om en Antiochus VIII Gryphus, tweede zoon van Demetrius II, klimt op den troon, 123-79. Hij laat zijne moeder Kleopatra ter dood brengen, die met eigen hand haren oudsten zoon Seleukus had vermoord. Oorlog tusschen Antiochus Gryphus en zijnen halven broeder Antiochus IX Cyzikus. Opstand der Phenicische steden. Verdeeling van het koningrijk. De oorlog wordt na den dood van Gryphus voortgezet, 97, tusschen zijn zoon Seleukus Epiphanes en Antiochus X, zoon van Cyzikus. De Syriërs dragen de kroon op aan Tigranes, koning van Armenië, die de rust herstelt, 85-68. Oorlog der Romeinen tegen hem. Antiochus Asiaticus, kleinzoon van Antiochus X, bestijgt den troon. Ptolemeus brengt Syrië tot den staat van wingewest en geeft aan Antiochus het beheer van Komagene, 64.

TWAALFDE HOOFDSTUK

De koningrijken Armenië en Baktria.- Het koningrijk der Parthen.

\S 1. Voorafgaande bemerkingen.

De uitgebreide landstreken tusschen den Tiger en den Indus, die door Alexander tot onderwerping gebragt waren, werden grootendeels bewoond door zwervende volkstammen, welke het der Macedonische heerschappij niet gelukt was, geheel te hervormen. Onder deze volken onderscheidden zich vooral door hunne krijgshaftige zeden de Parthen, die een bergachtig land bewoonden, gelegen ten oosten der Caspische Zee. Alexander had hen onderworpen en Seleukus Nikator, stichter van het koningrijk Syrië, had hen van zijne zijde gedwongen, zijn gezag te erkennen. Doch kort na den dood van dezen vorst, 256, maakten de Parthen zich onafhankelijk. Het koningrijk, dat zij stichtten, strekte zich in den aanvang schier niet verder uit dan over het eigenlijk gezegde Parthia en over Hyrkanië, welks bewoners tot hetzelfde ras behoorden als zij. De Parthen hadden gedurende meer dan eene eeuw te strijden tegen de koningen van Syrië, die poogden hun gebied over hun land te herstellen. De val van het koningrijk Baktria, 126, welks schoonste gewesten aan het rijk der Parthen vereenigd werden, vergrootte aanzienlijk de magt van dat rijk. Maar in het midden der laatste eeuw voor het christen tijdperk, in het jaar 54, vingen de oorlogen tegen de Romeinen aan, die niet ophielden dan na de vernieling van het rijk der Parthen, ten gevolge van eenen opstand onder het krijgsvolk, waarbij een Perzische vorstenstam op den troon geplaatst werd in het begin der derde eeuw na Chr. — De geschiedenis der Parthen wordt alzoo in drie tijdvakken verdeeld: 1ste tijdvak, oorlogen met de koningen van Syrië, 254-126; — 2de tijdvak, inwendige worstelingen en oorlogen tegen de Scythen, 126-54; 3de tijdvak, oorlogen met de Romeinen, 54 vóór Chr.-226 na Chr.

Een tweede rijk, dat op hetzelfde tijdstip als dat der Parthen ontstond, was het koningrijk Baktria. De landstreken Baktria en Sogdianië (zie het 1ste deel van dit Leerboek, bladz. 218) waren de belangrijkste geweest onder de oostelijke satraapschappen van het Perzische rijk. Alexander-de Groote had er een aantal steden gesticht, en in alle vestingen, die aan de grenzen van Sogdianië gelegen waren, Macedonische bezettingen geplaatst. Die vruchtbare gewesten, door een drukken handel met Indië verrijkt, waren door taal en zeden grieksche landstreken geworden. Toen Seleukus Nikator ze aan zijn gebied onderworpen had, 306, zette hij het werk van Alexander voort en begunstigde de ontwikkeling dier gewesten. Maar hunne verwijdering van het middelpunt des Syrischen rijks, dat naar Antiochië overgebragt was, en waarvan het zich afgescheiden zag door uitgestrekte, bijna woeste landstreken, alleen door zwervende volken bewoond, maakte de gemeenschap zeer moeijelijk en vergemakkelijkte de losrukking dier gewesten. Twee jaren na den opstand der Parthen, 254, nam Theodotus, grieksch landvoogd van Baktria, den titel van koning aan. Het nieuwe koningrijk, dat Sogdianië omvatte, werd magtig ten gevolge der veroveringen van de koningen van Baktria, bondgenooten der Parthen, in Indië. Doch kort daarna aangevallen door de Scytische volken eenerzijds, en de Parthen anderzijds, zwichtte dat koningrijk onder de wapens der laatsten, 126, en de westelijke landstreken werden bij het koningrijk der Parthen ingelijfd.

Een derde onafhankelijk koningrijk ontstond nog in Azië, in eene landstreek van het koningrijk Syrië: het was Armenië. Dit bergachtig land, door een herdersvolk bewoond, had eerst deel gemaakt van het groote Aziatische rijk. Cyrus had het aan het Perzisch rijk vereenigd en Alexander onderwierp het aan zijnen rijksstaf. Later werd Armenië bij het koningrijk Syrië ingelijfd. Maar na den slag van Magnesia, 189, hernamen de Armeniërs hunne onafhankelijkheid en er ontstonden twee koningrijken: 1°. Groot-Armenië, ten oosten van den Eufraat, onder Artaxias en 2°. Klein- Armenië, ten westen van den Eufraat, onder Zariadris. Dit laatste werd met Groot-Armenië vereenigd door Tigranes II, 70 vóór Chr. Na den dood van dien vorst viel het in de magt der Romeinen, die het beurtelings aan onderscheidene vorsten schonken; tot dat keizer Vespasianus het tot wingewest bragt. — Groot-Armenië bleef in stand tot het jaar 412 na Chr.; maar onderging beurtelings den invloed van de Romeinsche keizers en de koningen der Parthen, en later dien der Neoperzische koningen.

\S 2. het koningrijk Armenië\footnote{(1) Vaillant, Elenchus regum Armeniae majoris, in zijn Imperium Arsacidarum. t. I. — Le Beau, histoire du bas-empire, nouvelle édition par Saint-Martin et Brosset, Paris 1836.}. 187 vóór Chr.-5 na Chr.

Oorsprong van het koningrijk Armenië, 187. — De Armeniërs, ofschoon beurtelings onderworpen aan de Babyloniërs, de Assyriërs en de Perzen, hadden niettemin hunne zeden en lands-instellingen behouden. Door de bijna ongenaakbare bergen van hun land beschermd, hadden zij een aartsvaderlijk leven geleid te midden der verschillende omwentelingen van Azië. Na de vernieling van het rijk der Perzen door Alexander-den-Groote, betaalden de Armeniërs eene jaarlijksche schatting aan dien vorst. Later erkenden zij het gezag van Seleukus Nikator, stichter van het koningrijk Syrië. Na den slag van Magnesia, maakten de Armeniërs zich onafhankelijk, en twee koningrijken, door den Eufraat van elkander gescheiden, ontstonden, namelijk: Klein-Armenië ten westen en Groot-Armenië ten oosten.

Klein-Armenië, 187-60. — Het koningrijk Klein-Armenië, alwaar Zariadris den titel van koning aanvaard had, bereikte geen hoogen trap van magt. Gelegen tusschen Pontus, Bythinië en Groot-Armenië, zag het zich verpligt, het bondgenootschap der Romeinen te vragen, die het alzoo van zich afhankelijk maakten. Tigranes-de-Groote, koning van Groot-Armenië, onderwierp Klein-Armenië aan zijn gebied. Maar de Romeinen ontnamen hem op nieuw dat land en beschikten er toen over naar hun goedvinden.

Armenië, de tweede wieg van het menschelijk geslacht na den zondvloed, met zijne hooge bergketens, werd nimmer geheel tot onderwerping gebragt door de vorsten van het groote Aziatische rijk. De Armeniërs, een herdersvolk, hadden ten allen tijde hunne eigene opperhoofden behouden, ofschoon eene jaarlijksche schatting aan de Babyloniërs en Assyriërs betalende. Cyrus had hen met edelmoedigheid behandeld, en Alexander-de-Groote vergenoegde zich met de schatting, welke zij hem aanboden. Toen Seleukus Nikator Medië tot onderwerping bragt, erkenden de Armeniërs zich schatpligtig. Hunne onafhankelijkheid vangt aan bij den slag van Magnesia, 189 (zie bladz. 304). Toen ontstonden daar twee staten, door den Eufraat van elkander gescheiden. Klein-Armenië duurde eene eeuw, 189-70 vóór Chr. De geschiedenis van dat land is weinig bekend; het werd door Tigranes-den-Groote aan Groot-Armenië vereenigd, 70 vóór Chr.

Groot-Armenië, 187 vóór-5 na Chr. — Groot-Armenië, alwaar Artaxias zich tot koning had laten uitroepen, werd spoedig zeer belangrijk. Artaxias stichtte de stad Artaxata en vestigde daar zijn verblijf. Zijne opvolgers streden tegen de koningen van Syrië, die poogden hunne heerschappij over de Armeniërs te herstellen. Het gelukte hun evenwel niet, en Tigranes die den bijnaam van de Groote erlangde, onderwierp door de kracht der wapens een groot deel van Klein-Azië, Syrië en Phenicië. Toen bouwde hij de prachtige stad Tigranocerta en bragt zijn verblijf derwaarts over. Het verbond, dat hij met Mithridates-den-Groote, koning van Pontus, gesloten had, werd hem noodlottig, Door de Romeinen aangevallen en verslagen, moest hij van zijne veroveringen afzien en het gezag van den Romeinschen Senaat erkennen. Pompejus bevestigde hem echter in het bezit van klein-Armenië. Na zijnen dood werd Armenië geheel afhankelijk van de Romeinen, en de Armeniërs zich van dezen willende bevrijden, vervielen onder het juk der Parthen. Een Parthische vorstenstam besteeg den troon van Armenië en behield dat land gedurende vier eeuwen. Het werd eindelijk de prooi van zijne twee magtige naburen: de grieksche keizers van Konstantinopel en de Neoperzische koningen, die deze landstreek onder zich verdeelden, 390 na Chr.

Artaxias, stichter van het koningrijk Groot-Armenië. Zijn geslacht bekleedt den troon van dat land van het jaar 187 vóór Chr. tot het jaar 5 na Chr. Leemte in de geschiedenis van dat land, 180-95. Tigranes I, 95-60: zijne veroveringen; hij eigent zich den titel toe van koning der koningen; zijn schitterend hof te Tigranocerta. Zijn verbond met Mithridates-den-Groote. Verval van het koningrijk, dat afhankelijk wordt van de Romeinen. Een Parthische vorstenstam bekomt den troon van Armenië, 5 na Chr. Strijd tusschen de Romeinen en de Parthen en later de Neoperzische koningen, om het bezit van Armenië. De Armeniërs omhelsden het Christendom en het land werd spoedig door dezes invloed beschaafd. De wetenschappen werden in de talrijke kloosters van Armenië beoefend en een rijke en belangrijke letterschat werd daar gegrondvest.

\S 3. Het koningrijk Baktria\footnote{Bayer, historia regni Groecorum Bactriani, Petropoli 1738. — De Guignes, recherches sur quelques événements, qui concernent l'histoire des rois Grecs de la Bactriane in de Mém de 1'Acad. des Inscriptions t. XXV.}. 254-126 vóór Chr.

Theodotus, die het gewest Baktria, namens de koningen van Syrië beheerde, matigde zich de koninklijke waardigheid aan, tijdens den opstand der Parthen. Het rijk dat hij stichtte, ontving den naam van Baktriaansch koningrijk en breidde zich uit over de gewesten Baktria en Sogdianië en over de landstreken, die tusschen Baktria en den Indus gelegen waren. De talrijke steden, welke die landen behelsden en die door haren handel vermogend waren geworden, gaven aan den nieuwen staat een groot gewigt. Theodotus II, die zijnen vader Theodotus I opvolgde, bevestigde zijnen troon door een verbond, dat hij met de Parthen sloot. Euthydemes van Magnesia, die het oppergezag overweldigde na den moord van Theodotus II, werd door Antiochus-den-Groote, koning van Syrië, verslagen en verpligt, dien vorst in zijnen togt tegen Indië te vergezellen. Het koningrijk Baktria bereikte den hoogsten trap van magt onder de regering van Eukratides I, die Indië tot onderwerping bragt en zijne zegevierende wapens tot voorbij den Ganges voerde. Maar toen hij door de hand van zijn eigen zoon omgekomen was, geraakte zijn rijk in verval en werd twintig jaren later vernield door de Scythen, die het van de noordzijde innamen, en door de Parthen, die zich van de voornaamste gewesten meester maakten.

Volgreeks der koningen van Baktria: Theodotus I, 254-243; oorlogen tegen de Parthen, Theodotus II, 243-220. Verbond met de Parthen en verovering der landen op den regteroever van den Indus. Euthydemes, 220-196. Oorlog van Antiochus-den-Groote tegen Baktria en oorlogen tegen de Scythen. Menander, 196-181, maakt zich van het gezag meester. Eukratides I, 181-146. Grootheid van het rijk van Baktria. Eukratides II, 146-126. Verval van het rijk en zijn ondergang.

\S 4. Het koningrijk der Parthen\footnote{Vaillant, Imperium Arsacidarum. Paris, 1725. — Dufour de Longuerue. Annales Arsacidarum. Argentorati, 1732. — Richter, geschied- en oordeelkundige proeve over de vorstenstammen der Arsaciden en Sassaniden. Leipzig 1804. 8°. (Hoogduitsche uitgave.)}. 254 vóór Chr.-226 na Chr.

Eerste Tijdvak; oorlogen tegen de koningen van Syrië, 254-126. — De Parthen, welke Seleukus Nikator, koning van Syrië, aan de satrapen van Medië onderworpen had, stonden op tegen Agathokles, landvoogd van Medië, die zich door zijne wreedheden gehaat gemaakt had. Arsaces, tot een edel geslacht behoorende, doodde den Syrischen landvoogd en liet zich tot koning uitroepen. Hij werd alzoo de stichter van den koninklijken stam der Parthen, die van hem den naam van Arsaciden ontving. De onafhankelijkheid der Parthen werd eerst voor goed gevestigd na de overwinning van Tiridates I, broeder en opvolger van Arsaces, op Seleukus II, koning van Syrië, die in handen van den overwinnaar viel. Het koningrijk der Parthen breidde zich echter slechts uit over Parthia en Hyrkanië. Antiochus-de-Groote dwong eenigen tijd daarna koning Artabanus I, om een verbond met hem te sluiten en hem hulp in zijne oorlogen te beloven.

De grootheid van het rijk der Parthen ving aan met de regering van Mithridates I, die, gebruik makende van het verval des Syrischen rijks, Medië, Perzië, Babylonië veroverde en zijn gebied tot Baktria ten oosten uitbreidde. De koning van Syrië, Demetrius II, die tegen hem optrok, werd verslagen en gevangen gemaakt. Na eene nieuwe .zegepraal, door Phraates II behaald op Antiochus Sidetes, broeder van Demetrius II, namen de oorlogen der koningen van Syrië tegen de Parthen ten laatste een einde. De vernieling van het koningrijk van Baktria en de vereeniging van het grootste gedeelte zijner gewesten onder het gebied van de koningen der Parthen, kenmerkten het begin van een nieuw tijdvak in de geschiedenis der Parthen; want van de eene zijde begon de grieksche beschaving, welke in die landstreken heerschende was, zich onder dat ruw en barbaarsch volk te verspreiden, terwijl van den anderen kant de Scythen, naburen van de Parthen geworden, er herhaalde invallen deden en hunne ontwikkeling tegenhielden.

Arsaces I, 256-253, welligt afstammeling van het koninklijk geslacht des Achemeniden, is de stichter van het koningrijk der Parthen. Al de koningen der Parthen dragen van dien tijd den naam van Arsaces. Tiridates I (Arsaces II) 253-216. Groote overwinning behaald op Seleukus II, 236. De Parthen beschouwden deze overwinning als het tijdstip hunner volkomene vrijmaking. Artabanus 1 (Arsaces III) 216-196. Oorlog van Antiochus den-Groote tegen de Parthen. Zij werden verslagen en gedwongen een verdrag van vrede en bondgenootschap te sluiten. Leemte in de geschiedenis der Parthen, 196-144. Mithridates I (Arsaces IV), 144-136. Grootheid van het rijk der Parthen; het neemt de plaats in van het oude Aziatische rijk. Voorspoedige oorlogen tegen de koningen van Syrië. Phraates II (Arsaces VII), 136-126. Verovering van het koningrijk van Baktria en einde van de oorlogen met de koningen van Syrië.

Tweede Tijdvak. — Inwendige worstelingen en oorlogen tegen de Scythen, 126-54. — De Scythische volken, die Opper-Azië bewoonden, ten noorden der rivieren Oxus en Jaxartes, vingen hunne invallen in het rijk der Parthen aan, die nalieten de vestingen te onderhouden, welke de Perzen langs die twee rivieren gesticht hadden en die door Alexander-den-Groote nog vermeerderd waren. Eene andere oorzaak, die de invallen dier volken nog begunstigde, waren de inwendige worstelingen, die vaak bij de Parthen uitbraken voor de troonsopvolging. Bij den dood van elken vorst, wedijverde de adel in de keuze van zijnen opvolger, die onder de leden van het koninklijk geslacht genomen moest worden. Deze gewoonte werkte nadeelig op de inwendige rust des rijks. Mithridates II versloeg de Scythen en herstelde de inwendige rust. Maar na zijnen dood vingen de burgeroorlogen weder aan en kort daarna ontvingen de Parthen gevaarlijke naburen in de Romeinen, die op dat tijdstip de koningrijken Pontus, Syrië en Bithynië verwoestten en hun gebied uitstrekten tot de boorden van den Eufraat. Spoedig barstten oorlogen tusschen de Romeinen en de Parthen uit.

Lijn van vestingwerken langs de noordelijke grenzen van Sogdianië tegen de Scythen. (Het waren waarschijnlijk Mongolische volken uit Opper-Azië, die van toen af invallen in het rijk der Parthen deden) Phraates II (Arsaces VII) gevangen genomen in eenen oorlog tegen hen, 126. Artabanus II (Arsaces VIII) zijn opvolger, onderging hetzelfde lot, 124. Mithridates II (Arsaces IX) 124-87, verdrijft de Scythen. Oorlogen tegen Tigranes-den-Groote, koning van Armenië (zie bladz. 312.) Hij sluit een verbond met Sylla. Oorlogen om het bezit van den troon, 87-58. De koninklijke waardigheid is verkiesbaar en de adel oefent eenen grooten invloed op den koning uit, wiens gezag beperkt wordt door eenen raad, uit zijn midden gekozen, die zelfs het regt had, hem van de kroon te berooven. Phraates III (Arsaces XII) 76-58 blijft onzijdig in den oorlog der Romeinen tegen Mithridates-den-Groote, koning van Pontus. Begin der oorlogen tusschen de Parthen en de Romeinen.

Derde Tijdvak. — Oorlogen met de Romeinen, 54 vóór Chr.-226 na Chr. — De Romeinen, gebieders der wereld geworden, wilden aan de Parthen de wet voorschrijven, maar vonden bij dat dapper volk een even onverwachten als geduchten tegenstand. Crassus, die hen aanviel, kwam met zijn gansche leger om. De Parthen vielen toen in het Romeinsch wingewest van Syrië en namen een werkdadig deel in den oorlog tusschen Pompejus en Cesar. Deze, die het ontwerp gevormd had om de verovering van het Oosten te voltrekken door eenen oorlog tegen de Parthen, werd vermoord alvorens dezen togt te kunnen ondernemen. De Parthen maakten zich den burgerkrijg ten nutte, die toen in het Romeinsch gemeenebest uitbrak, om Syrië en Klein-Azië te verwoesten. Maar de inwendige worstelingen, die in het rijk der Parthen weder aanvingen, stelden de keizers Augustus en Tiberius in de gelegenheid, om tusschen beide te komen en er hunnen invloed te doen gelden. Het koningrijk Armenië, alwaar een Parthische vorstenstam den troon bestegen had, werd toen de aanleiding eener reeks van oorlogen tusschen de Parthen en de Romeinen. De Eufraat bleef evenwel bijna altijd de grensscheiding tusschen de twee rijken. Keizer Trajanus alleen trok de rivier over en ontnam den Parthen Mesopotamië en Babylonië. Hij nam zelfs hunne hoofdstad Ctesiphon in en schonk de kroon aan Parthamaspates. Doch na zijnen dood herkregen de Parthen die gewesten, nadat keizer Adrianus ze vrijwillig verlaten had.

Het rijk der Parthen werd door een opstand der krijgslieden omver geworpen. Ardchir, zoon van Sassan, van Perzische afkomst, onttroonde Artabanus IV (Arsaces XXXI), laatsten koning der Parthen en stichtte het Neoperzische koningrijk. Ardchir verdelgde het christendom, dat reeds veel vooruitgang bij de Parthen gemaakt had, door de dienst van het vuur te herstellen en aan de kasten der Magi een gedeelte van haar voormalig aanzien terug te geven. Op die wijze dompelde hij Azië op nieuw in de barbaarschheid en legde den grondslag tot het Islamismus, dat er, vier eeuwen later, heerschende werd.

De geschiedenis van dit laatste tijdvak van het rijk der Parthen behoort gedeeltelijk tot de Romeinsche geschiedenis. Zij is overigens slechts van ondergeschikt belang. De oorlogen met de Romeinen en de inwendige worstelingen, die bijna onophoudelijk het rijk der Parthen teisterden, bragten een gevoeligen slag toe aan den inwendigen bloei van dat gedeelte van Azië: de handel met Indië ging te niet en een aantal der steden, welke door Alexander-den-Groote gesticht waren, werden vernield, Het christendom, door den H. Apostel Thomas aan de Parthen verkondigd, legde echter den grondslag tot de wedergeboorte van dat volk; maar ongelukkig werd deze vooruitgaande beweging tegengehouden door de herstelling van de dienst van het vuur, die heerschende werd in het Neoperzische koningrijk, gesticht door Ardchir of Artaxerxes, met wien de perzische vorstenstam der Sassaniden den troon der Arsaciden beklom. Toen bereidde het Oosten zich voor tot het ondergaan van het juk des Islamismus, dat in het begin der zevende eeuw te voorschijn trad.

EINDE VAN HET TWEEDE GEDEELTE DER OUDE GESCHIEDENIS.

Ter Boekdrukkerij van GEBR. VERHOEVEN, te 'a Bosch.

\end{document}